Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het besluit publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 194 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 juli 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 8 januari 2021 over het Besluit publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen
(Kamerstuk 33 118, nr. 173).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 februari 2021 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2021 zijn de vragen
beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Bosma
De griffier van de commissie, Roovers
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties
van de VVD en het CDA over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Omgevingsbesluit
vanwege het aanwijzen van categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen
kunnen worden verhaald (het ontwerpbesluit).
Ik dank de leden van de fracties van de VVD en het CDA voor de gestelde vragen en
de door hen getoonde belangstelling voor het ontwerpbesluit. Zij constateert dat de
vragen geen betrekking hebben op het ontwerpbesluit als zodanig, maar op de uitleg,
toepassing, monitoring en evaluatie van de wettelijke regeling voor een publiekrechtelijk
afdwingbare financiële bijdrage, in de artikelen 13.23 en 13.24 van de Omgevingswet
zoals deze is gewijzigd door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet1.
Bij de antwoorden is de volgorde van het verslag aangehouden en zijn de vragen letterlijk
aangehaald. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de vragen cursief weergegeven
en genummerd.
Verder heeft de vaste commissie van Binnenlandse Zaken, bij brief van 17 februari
2021 mij verzocht om een reactie op een brief van de vereniging voor Nederlandse Projectontwikkelingsmaatschappijen
(NEPROM), gedateerd 25 januari 2021. De reactie op deze brief is als bijlage 2 bij
deze antwoorden aan uw Kamer verzonden2.
Naar aanleiding van de vragen van het CDA-fractie, hierna weergegeven onder 3b en
5a, en de brief van de NEPROM, is Fakton consultancy gevraagd om een quick scan uit
te voeren naar de effecten van de wettelijke regeling voor de publiekrechtelijk afdwingbare
financiële bijdrage op de grondprijsvorming en de woningbouwproductie. De resultaten
van de quick scan zijn opgenomen in een rapportage die als bijlage bij deze antwoorden
is gevoegd.3 Mede op basis van deze rapportage zijn door het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties fictieve voorbeelden ontwikkeld voor de berekening van de bijdrage.
Zonder de quick scan en het ontwikkelen van de voorbeelden, was het niet goed mogelijk
om adequaat te antwoorden op de vragen van de CDA-fractie en te reageren op de brief
van de NEPROM.
Antwoorden
1.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen. Graag willen zij de Minister
een aantal vragen voorleggen. De Omgevingswet biedt reeds de mogelijkheid om op vrijwillige
basis te contracteren over financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe zich dat verhoudt tot de verplichte vorm van
afdwingbare financiële bijdragen waar in dit ontwerpbesluit sprake van is? Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat de vrijwillige vorm altijd de voorkeur
geniet? Hoe wordt geborgd dat deze publiekrechtelijk afdwingbare vorm hoogstens een
ultimum remedium is? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de
Minister.
Antwoord op vragen onder 1.
Ik deel de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat het vrijwillig contracteren
over de financiële bijdragen de voorkeur geniet. Dat komt onder meer tot uitdrukking
in de opbouw van afdeling 13.7 van de Omgevingswet, zoals deze is gewijzigd door de
Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. De bevoegdheid om privaatrechtelijk te
contracteren over een financiële bijdrage (13.22 van de Omgevingswet) gaat vooraf
aan de regeling voor de publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdrage (13.23 van
de Omgevingswet). In veel gevallen zullen gemeenten en initiatiefnemers via een overeenkomst
afspraken maken over de financiële bijdrage. Net als bij kostenverhaal, verwacht ik
dat de regeling voor de afdwingbare financiële bijdrage zal werken als een stok achter
deur. De regeling stelt zeker dat van alle initiatiefnemers die profiteren van het
uitvoeren van bouwactiviteiten een bijdrage kan worden verhaald en voorkomt het fenomeen
van «free riders».
Concreet komt op twee plaatsen in de wettelijke regeling tot uitdrukking dat de mogelijkheid
om te contracteren over de financiële bijdrage vooraf gaan aan het publiekrechtelijk
afdwingen daarvan. Artikel 13.23, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet bepaalt
dat regels over de publiekrechtelijke afdwingbaarheid van een financiële bijdrage
alleen in een omgevingsplan mogen worden opgenomen als de bekostiging van de ontwikkeling
niet anderszins is verzekerd. Dat omvat ook de bijdrage aan de bekostiging van een
ontwikkeling die via een overeenkomst is afgesproken. Daarnaast bepaalt artikel 13.24,
aanhef en onder a, van de Omgevingswet dat een financiële bijdrage niet wordt verhaald
als met de initiatiefnemer een overeenkomst over kostenverhaal is gesloten. De wettelijke
regeling kent dus een dubbele toets. Zowel bij het stellen van regels in het omgevingsplan
over de financiële bijdrage als bij de beschikking waarbij de financiële bijdrage
wordt verhaald, moet het gemeentebestuur nagaan of over de bijdrage is gecontracteerd.
2.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nog eens kernachtig het verschil tussen
het kostenverhaal en de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen
uiteen te zetten en daarbij ook aan te geven wanneer er, als gebruik is gemaakt van
de regeling inzake het kostenverhaal, aanvullend gebruik van de regeling voor publiekrechtelijk
afdwingbare financiële bijdragen kan worden gemaakt. Onduidelijkheid over de inzet
van beide instrumenten moet worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie vragen de
Minister daarop in te gaan.
Antwoorden op vragen onder 2.
Kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling is geregeld in afdeling 13.6 van de Omgevingswet.
De afdeling regelt het verhaal van kosten voor voorzieningen van openbaar nut die
noodzakelijk zijn voor de bouw van een woonwijk of de aanleg van een bedrijventerrein.
Het kan gaan om kosten voor het bouwrijp maken van gronden, de aanleg van wegen, riolering,
straatverlichting, maar ook de zogenoemde plankosten voor het maken en uitvoeren van
een omgevingsplan. Het verhaal van deze kosten is verplicht en gaat voor op het publiekrechtelijk
afdwingen van een financiële bijdrage. Kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling in de
Omgevingswet is de opvolger van grondexploitatie in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Een grondexploitatiebijdrage kan zowel privaatrechtelijk worden afgesproken, als publiekrechtelijk
worden afgedwongen.
De financiële bijdrage voor gebiedsontwikkeling is geregeld in afdeling 13.7 van de
Omgevingswet. In tegenstelling tot kostenverhaal is het afdwingen van de financiële
bijdrage geen verplichting maar een bevoegdheid. De bevoegdheid kan worden toegepast
via het omgevingsplan en kan worden ingezet voor ontwikkelingen die de kwaliteit van
de fysieke leefomgeving verbeteren, maar niet noodzakelijk zijn voor het uitvoeren
van bouwactiviteiten. Het kan gaan om een bijdrage in sociale woningbouw of de herstructurering
van een bedrijventerrein elders, de aanleg of herinrichting van een stadspark, de
herinrichting van het landelijk gebied of de
aanleg van een (recreatief) fietspad als onderdeel van een regionaal routenetwerk.
Onder de Wet ruimtelijke ordening kan op grond van artikel 6.22 van de Wro alleen
privaatrechtelijk worden gecontracteerd en is dus niet publiekrechtelijk afdwingbaar.
De bijdrage op grond van de Wro staat ook wel bekend als «bijdrage ruimtelijke ontwikkeling».
Twee zaken zijn bepalend voor het onderscheid tussen voorzieningen die onder het kostenverhaal
vallen en ontwikkelingen waarop de regeling voor verplichte financiële van toepassing
is:
1. Bij kostenverhaal moet zijn voldaan aan de eis van toerekenbaarheid, terwijl het bij
verplichte financiële bijdrage voldoende is als wordt voldaan aan de eis van functionele
samenhang.
2. Kostenverhaal heeft betrekking op de werken, werkzaamheden en maatregelen die in bijlage
IV (kostensoortenlijst) bij het Omgevingsbesluit worden genoemd en de regeling verplichte
financiële bijdragen heeft betrekking op ontwikkelingen in het ontwerpbesluit.
De lijst van ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden gevraagd,
verschilt op belangrijke punten van de lijst van kostensoorten die bij het kostenverhaal
wordt toegepast.
Op de lijst van ontwikkelingen staan zonder uitzondering voorzieningen die buiten
het kostenverhaalsgebied worden aangelegd. Bij het kostenverhaal gaat het vooral ook
om voorzieningen die binnen het kostenverhaalsgebied worden aangelegd en die uitsluitend
voor het kostenverhaalsgebied van belang zijn, zoals straten, rioleringen en kleinschalige
groenvoorzieningen. Een mogelijke overlap tussen kostenverhaal en de financiële bijdrage
doet zich voor bij groen, natuur -en infrastructurele voorzieningen. Onderscheidend
tussen de twee vormen van verhaal is echter het toerekenbaarheidscriterium (causaliteit).
Als de voorzieningen niet nodig zijn voor de aanleg of ontsluiting van een kostenverhaalsgebied,
vallen ze niet onder het kostenverhaal. Wegen en groenvoorzieningen buiten het kostenverhaalsgebied
vallen alleen onder het kostenverhaal als ze zonder bouwactiviteiten in het kostenverhaalsgebied
niet waren aangelegd of een kleinere capaciteit hadden gekregen.
Verplichte financiële bijdragen kunnen pas aan de orde zijn als is vastgesteld dat
kostenverhaal niet mogelijk is. Dan zal moeten worden gemotiveerd dat sprake is een
functionele samenhang. Dat wil kort weergegeven zeggen dat de ontwikkeling voordelen
oplevert voor de bouwactiviteiten in het kostenverhaalsgebied.
3.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Besluit
publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen. Zij zijn content dat het amendement
Ronnes c.s. door middel van dit besluit wordt uitgevoerd. Zij hebben nog enkele vragen.
3a.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de term «redelijk bedrag» nader te
specificeren. Hoe komt dit bedrag tot stand? Wie zijn daarbij betrokken en wat is
de invloed van die partijen? Zijn hier objectieve criteria voor en zo ja, welke?
Antwoorden op vragen onder 3a.
De financiële bijdrage wordt gebaseerd op het omgevingsplan. Gemeenten kunnen financiële
bijdragen alleen publiekrechtelijk afdwingen als daarover regels in het omgevingsplan
zijn opgenomen. In het omgevingsplan staan regels over de toedeling van bijdragen
aan activiteiten en over de berekening van de hoogte van de bijdrage. De bevoegdheid
om een omgevingsplan vast te stellen komt toe aan de gemeenteraad, tenzij de raad
deze bevoegdheid op grond van artikel 2.8 van de Omgevingswet heeft gedelegeerd aan
het college van burgemeester en wethouders. Tegen het omgevingsplan kan beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het daadwerkelijk
opleggen van financiële bijdragen gebeurt vervolgens bij een afzonderlijke beschikking
(de kostenverhaalsbeschikking). Bij deze beschikking moeten de regels van het omgevingsplan
in acht worden genomen. De bevoegdheid om de beschikking te geven, komt toe aan het
college van burgemeester en wethouders. Voorafgaande aan de beschikking waarbij de
verplichting wordt opgelegd om de financiële bijdrage te betalen, wordt de initiatiefnemer
op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar
voren te brengen. Tegen de beschikking staat beroep bij de rechtbank open en eventueel
hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op grond van artikel 13.23 van de Omgevingswet is het niet mogelijk om regels in een
omgevingsplan op te nemen als de financiële bijdrage anderszins is verzekerd. De bijdrage
is ook anderszins verzekerd als daarover een overeenkomst is gesloten met de gemeente.
Daarnaast is het op grond van artikel 13.24 van de Omgevingswet niet mogelijk om bij
beschikking een de verplichting tot betaling van een financiële bijdrage op te leggen,
als er met de initiatiefnemer een overeenkomst over kostenverhaal is gesloten. Dit
betekent dat het daadwerkelijke publiekrechtelijke verhaal van een financiële bijdrage
niet mogelijk is als over de betaling van een financiële bijdrage contractuele afspraken
met de gemeente worden gemaakt. Ook door het al dan niet maken van afspraken, kunnen
partijen invloed uitoefenen op de mogelijkheid voor de gemeente om publiekrechtelijk
een financiële bijdrage af te dwingen.
Wat betreft de berekening van de bijdrage en de criteria die daarvoor gelden, merk
ik in de eerste plaats op dat het begrip «redelijke bijdrage» geen wettelijke term
is, maar een term die is ontleend aan de toelichting op het amendement. Aan de wettelijke
regeling kunnen wel een aantal andere criteria en regels over de berekening van de
financiële bijdrage worden ontleend.
Een financiële bijdrage kan alleen worden verhaald, voor zover de opbrengsten in het
kostenverhaalsgebied of de waardestijging van de locatie dat toelaten, na aftrek van
de verplichte kostenverhaalsbijdrage. Dat volgt uit artikel 13.23, derde lid, in samenhang
met artikel 13.24, aanhef en onder d, van de Omgevingswet. De financiële ruimte die
overblijft na aftrek van de kostenverhaalsbijdrage, bakent dus de hoogte van de maximale
bijdrage af.
Een bijdrage kan worden besteed aan voorzieningen of maatregelen die de kwaliteit
van de fysieke leefomgeving verbeteren (zie artikel 13.23, eerste lid, van de Omgevingswet).
Kosten van beheer of exploitatie vallen daar niet onder; baatafroming ook niet. Deze
kosten kunnen dus niet bij het verlangen van een financiële bijdrage worden betrokken.
De bijdrage kan alleen betrekking hebben op bouwactiviteiten die functioneel samenhangen
met ontwikkelingen waarvoor de bijdrage wordt verlangd. Dat volgt uit artikel 13.23,
eerste lid, van de Omgevingswet. Functionele samenhang betekent kort weergegeven dat
de ontwikkeling voordelen oplevert voor de bouwactiviteiten in het kostenverhaalsgebied.
In het omgevingsplan kunnen alleen ontwikkelingen worden aangewezen, die functioneel
met bouwactiviteiten samenhangen. Bij de berekening van de bijdrage op basis van het
omgevingsplan, worden alleen kosten voor ontwikkelingen toegeschreven aan bouwactiviteiten,
als de activiteiten functioneel samenhangen met de ontwikkelingen.
Van de initiatiefnemer van een bouwactiviteit kan een financiële bijdrage aan een ontwikkeling buiten het kostenverhaalsgebied worden verlangd (zie artikel
13.23, eerste lid, van de Omgevingswet). Dat betekent dat de initiatiefnemer bijdraagt
aan de bekostiging van de voorzieningen voor de ontwikkeling, maar niet verantwoordelijk
kan worden gemaakt voor de totale bekostiging van de voorzieningen.
De hoogte van de bijdrage moet daarbij in een redelijke verhouding staan tot de kosten
van de ontwikkeling (proportionaliteitsvereiste), zowel op zichzelf beschouwd als
in verhouding tot anderen die delen in de kosten voor de ontwikkeling. Dat volgt uit
de proportionaliteitseis die aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
kan worden ontleend. Het is aan de gemeente om hierin een afweging te maken, rekening
houdend met de mate van functionele samenhang tussen de ontwikkelingen en de bouwactiviteiten,
mede in vergelijking met de mate van samenhang met de bestaande bebouwing.
Verder wordt de financiële bijdrage in het verlengde van de regeling voor kostenverhaal
toegepast. Veel uitgangspunten en rekenmethodieken die in de regeling van kostenverhaal
zijn opgenomen, worden ook toegepast voor de berekening van de financiële bijdrage.
Het ligt daarom in de rede dat de bijdragen die voor een gebied aan een bepaalde ontwikkeling
worden toegedeeld, net als bij kostenverhaal naar rato van de opbrengsten worden verdeeld over de bouwactiviteiten die financieel bijdragen.
Uitgaande van de vorige criteria, komt de berekening van de verplichte financiële
bijdragen op basis van het omgevingsplan, in 3 stappen tot stand:
1. Bereken per ontwikkeling de kosten die aan de woningbouwlocatie worden toegeschreven.
2. Verdeel de kosten over de woningen binnen de woningbouwlocatie.
3. Controleer per eigenaar of de wettelijke maximumbijdrage is overschreden en, zo ja,
verlaag de bijdrage tot hooguit het maximumniveau.
Alle criteria bij elkaar genomen, is mijn verwachting dat de hoogte van de bijdrage
in de praktijk redelijk zal zijn. Voor de vraag hoe één en ander uitpakt in een fictief
voorbeeld, wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze antwoorden. Dat geeft tegelijkertijd
antwoord op de vraag van CDA-fractie, weergegeven onder 3b.
3b.
Kan de Minister concrete (fictieve) voorbeelden geven hoe de redelijke financiële
bijdrage tot stand komt, zo vragen deze leden.
Antwoord op de vraag onder 3b.
Naar aanleiding van deze vraag en brief van de NEPROM van 25 januari 2021, is Fakton
Consultancy gevraagd een quick scan te laten uitvoeren. De resultaten van de quick
scan zijn opgenomen in een rapportage die als bijlage 3 bij deze antwoorden is gevoegd.4 Op basis van deze resultaten zijn door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een aantal fictieve voorbeelden ontwikkeld. Deze voorbeelden zijn opgenomen als bijlage
1 bij deze antwoorden5.
4.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre er overleg heeft plaatsgevonden
met betrokken organisaties zoals de VNG en NEPROM? Deze leden vragen de Minister een
overzicht te geven van de reacties op dit besluit.
Antwoord op de vragen onder 4.
Met de VNG en de NEPROM is geregeld overleg gevoerd over de totstandkoming van het
ontwerpbesluit, zowel voor als na de consultatie. Naar aanleiding van de inbreng van
de VNG is onder meer de toelichting verduidelijkt wat betreft de verhouding tussen
de regeling voor kostenverhaal en de regeling voor publiekrechtelijk afdwingbare financiële
bijdragen. Naar aanleiding van inbreng van de NEPROM is het vereiste van functionele
samenhang in de toelichting duidelijker uiteengezet. De NEPROM heeft verder verzocht
om de regeling voor financiële bijdragen in het ontwerpbesluit te beperken tot specifieke
en uitzonderlijke gevallen. De regeling in de Omgevingswet biedt daarvoor echter geen
ruimte. De regeling zoals die bij amendement is aangenomen, bevat namelijk geen delegatiegrondslag
die het mogelijk om in het ontwerpbesluit het toepassingsbereik van de regeling te
beperken tot specifieke en uitzonderlijke gevallen.
Voor een uitgebreider overzicht van de binnengekomen reacties en de verwerking daarvan,
wordt verwezen naar paragraaf 6.6 van het algemene deel van de toelichting bij het
ontwerpbesluit.
5a.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre de uitvoering van dit amendement
gemonitord wordt? Vindt er een evaluatie plaats?
Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de regeling voor de
financiële bijdrage geëvalueerd. Zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Aanvullingswet
grondeigendom Omgevingswet in de Eerste Kamer wordt de werking van het hele bekostigingsinstrumentarium
bij gebiedsontwikkeling in de Omgevingswet hierbij betrokken.6 De wettelijke regeling bevat een delegatiegrondslag om bij AMvB regels te stellen
over de maximale hoogte van de financiële bijdrage. Gelet op de toelichting bij het
amendement Ronnes c.s., zal bij de evaluatie de vraag worden betrokken, of aanleiding
is om de hoogte van de financiële bijdrage bij AMvB moet worden gemaximeerd. Verder
zal bij de evaluatie van de Omgevingswet aandacht worden geschonken aan het gebruik
van privaatrechtelijk contracteren over de financiële bijdrage, zoals ook is toegezegd
tijdens de behandeling van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet in de Eerste
Kamer.7
5b.
Is bij gemeenten bekend hoe zij met de invoering van dit besluit om moeten gaan? Worden
zij door de Minister geholpen?
Uit gesprekken die het ministerie met de praktijk heeft gevoerd, blijkt dat diverse
gemeenten de toepassing van een afdwingbare regeling voor financiële bijdragen in
het omgevingsplan overwegen. Zij worden daarin bijgestaan door adviseurs, maar geven
de overweging ook zelfstandig vorm.
Voor de praktische toepassing van de regeling voor financiële bijdragen wordt een
handreiking gemaakt. Deze handreiking zal zowel handvatten voor de regeling financiële
bijdragen bevatten, als handvatten voor de regeling kostenverhaal. De handreiking
zal naar verwachting september van dit jaar beschikbaar worden gemaakt op de website
van het informatiepunt leefomgeving (www.iplo.nl). De website van het informatiepunt zal ook «Q&A’s» bevatten over de regeling. Met
de Vereniging voor Grondbedrijven (VVG) en de VNG wordt intensief samengewerkt om
regionaal bijeenkomsten over de handreiking en de regeling te organiseren. Deze regionale
bijeenkomsten – ook wel roadshows genoemd – worden naar verwachting dit najaar georganiseerd.
Via het interbestuurlijk programma Aan de Slag met de Omgevingswet (ADS) wordt bij
gemeenten geregeld de ondersteuningsbehoefte gepeild. Dat heeft tot diverse webinars
en «online» bijeenkomsten geleid.
5c.
De CDA-fractieleden vragen de Minister wat de gevolgen van dit amendement zijn voor
de bouwproductie? Wordt hier ook rekening mee gehouden bij de monitoring?
Het amendement zal geen effect hebben op de bouwproductie op woningbouwlocaties waar
het kostenverhaal onvoldoende oplevert om de kosten van de gemeente te dekken. Gemeenten
kunnen met name onvoldoende kosten verhalen op woningbouwlocaties in het bestaand
stedelijk gebied en op grote uitleglocaties waarvoor extra investeringen in het wegennet
en het openbaar vervoer nodig zijn.
Verder is de regeling voor verplichte financiële bijdragen van de Omgevingswet alleen
van toepassing op woningbouwlocaties waar de gemeente de regeling voor het kostenverhaal
van de Omgevingswet toepast en na aftrek van de verplichte kostenverhaalsbijdrage
financiële ruimte resteert en dus niet op woningbouwlocaties waar de gemeente via
actief grondbeleid zelf grond koopt en als bouwgrond uitgeeft. De conclusie is dat
de regeling voor de publiekrechtelijk afdwingbare bijdrage ingezet kan worden bij
gebieden die geen onrendabele top kennen en waar de gemeente geen actief grondbeleid
voert.
In die gebieden heeft de gemeente en stok achter de deur om een financiële bijdrage
ook af te dwingen. De regeling voor verplichte financiële bijdragen zal daarom een
stimulans zijn om anterieur te contracteren over financiële bijdragen. Dat kan de
onderhandelingen versnellen en daarmee ook de doorlooptijden van woningbouwproductie
inkorten.
De wettelijke regeling van het kostenverhaal kent bovendien een maximum. Om te voorkomen
dat ontwikkelen onrendabel wordt, mogen gemeenten kosten verhalen tot het maximum
van de waardestijging van de grond als gevolg van de ontwikkeling. De waarde van de
woningen bij verkoop, worden met name bepaald door marktomstandigheden. Vraag en aanbod
bepalen de waarde. Dat effect uit zich in de residuele bepaling van de waarde van
de grond. De financiële bijdrage heeft daarop geen effect. De bijdrage kan wel haar
weerslag hebben op de verwervingsprijs. De verwachting is daarom niet dat de regeling
een extra last vormt voor de woningbouwproductie.
Het amendement zou tijdelijk wel gevolgen kunnen hebben voor de bouwproductie op locaties
waar tot op heden afspraken over een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling nog niet zijn
aangekondigd. Adviesbureau Fakton wijst erop dat zich op korte termijn problemen kunnen
voordoen op locaties waar ontwikkelaars in het verleden grond hebben gekocht tegen
de toenmalige maximale marktwaarde.8 Deze ontwikkelaars hebben geen of maar beperkt ruimte om een verplichte financiële
bijdrage te betalen. Ook zou het kunnen gebeuren dat ontwikkelaars afzien van bepaalde
projecten doordat zij niet weten dat in de Omgevingswet een maximum aan de verplichte
financiële bijdragen is gesteld. Gemeenten zullen er verstandig aan doen de verplichte
financiële bijdragen waar nodig stapsgewijs te introduceren of een passende overgangstermijn
in het omgevingsplan op te nemen. De verwachting is dat gemeenten dat ook gaan doen.
Gemeenten hebben er ook belang bij dat de woningbouwproductie op peil blijft.
Zoals hiervoor onder 5a weergegeven, zal de regeling voor de publiekrechtelijk afdwingbare
financiële bijdragen worden geëvalueerd. De mogelijke effecten van de regeling op
de bouwproductie zullen, voor zover mogelijk, bij de evaluatie worden betrokken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.