Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ellemeet over het bericht 'Strenge wet dupeert asielkinderen'
Vragen van het lid Ellemeet (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Strenge wet dupeert asielkinderen» (ingezonden 16 juni 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 8 juli
2021)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Strenge wet dupeert asielkinderen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel procedures op grond van de afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende
kinderen lopen momenteel nog? In welke fase van afhandeling bevinden deze zaken zich?
Antwoord 2
In totaal zijn 1.100 kinderen en 1.090 daarbij behorende volwassenen in eerste aanleg
(her)beoordeeld op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen
(ARLVK).2 De IND heeft in 2019 op alle aanvragen in eerste aanleg beslist. Er lopen echter
nog wel bezwaar- en beroepsprocedures tegen de ARLVK beslissingen.
Inwilliging
Afwijzing
Overige afdoening1
Eindtotaal
kind
volwassen
kind
volwassen
kind
volwassen
Herbeoordeling
235
214
28
26
1
504
Aanvraag
334
288
411
483
92
78
1.686
Eindtotaal
569
502
439
509
92
79
2.1902
X Noot
1
Onder overige afdoeningen wordt verstaan een intrekking door de vreemdeling van de
aanvraag, buitenbehandelingstelling van de aanvraag omdat geen leges zijn betaald
of overlijden van de vreemdeling.
X Noot
2
Peildatum 3 december 2019.
Vraag 3
Hoeveel aanvragen op grond van de afsluitingsregeling zijn afgewezen? Welke gronden
gaven hiervoor de doorslag?
Antwoord 3
Van de 2190 personen voor wie in eerste aanleg een aanvraag is (her)beoordeeld zijn
er in totaal 1071 (569 kinderen en 502 volwassenen) personen die een inwilliging hebben
ontvangen en 948 personen (439 kinderen en 509 volwassenen) van wie de aanvraag is
afgewezen. Verder zijn er 171 overige afdoeningen. Zie ook tabel 1 bij vraag 2.
De 948 afgewezen aanvragen zijn afgeleid van de afwijzingen van 312 hoofdpersonen.3 Binnen de Afsluitingsregeling is er namelijk sprake van een hoofdpersoon en diens
eventuele gezinsleden. Een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de
gezinsleden leidt er in beginsel toe dat deze afwijzingsgrond aan het hele gezin en
dus ook aan de hoofdpersoon wordt tegengeworpen. In de tabel hieronder wordt per criterium
waarop is afgewezen aangegeven op hoeveel hoofdpersonen die afwijzingsgrond van toepassing
was.
Criterium waarop is afgewezen
Afgewezen hoofdpersonen aantal
Geen asielaanvraag ingediend dan wel de asielaanvraag is minder dan 5 jaar voor het
18e levensjaar ingediend
118
De vreemdeling heeft niet tenminste vijf jaar na de asielaanvraag in Nederland verbleven
89
De vreemdeling was langer dan de toegestane periode uit beeld van de rijksoverheid
en voldeed niet aan het beschikbaarheidscriterium
43
De vreemdeling voldoet niet aan het leeftijdsvereiste
19
De vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning
15
Er is sprake van gevaar voor de openbare orde
12
Er is sprake van identiteitsfraude
7
De vreemdeling verbleef op de peildatum niet in Nederland
5
De vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek
2
De vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten
1
De vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER
1
Eindtotaal
312
Vraag 4
Klopt het dat 43 kinderen zijn afgewezen op grond van het beschikbaarheidscriterium?
Antwoord 4
Er zijn 43 aanvragen van hoofdpersonen afgewezen op basis van het criterium dat de
vreemdeling langer dan de toegestane periode uit beeld was van de rijksoverheid en
niet voldeed aan het beschikbaarheidscriterium. Hiernaast zijn er twee aanvragen van
hoofdpersonen afgewezen omdat zij niet beschikbaar zijn geweest in het kader van vertrek.
Zie ook tabel 2 bij vraag 3.
Vraag 5
Klopt het dat het beschikbaarheidscriterium wordt ingevuld als zijnde dat het kind
niet alleen in beeld moet zijn geweest van de (decentrale) overheid, maar ook van
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA),
Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de vreemdelingenpolitie? Zo ja, kunt u toelichten
in hoeverre het beschikbaarheidscriterium in de praktijk verschilt van het meewerkcriterium?
Antwoord 5
De beleidsregels omtrent de ARLVK zijn neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire.
Hierin is opgenomen dat er geen vergunning verleend zal worden indien er sprake is
van één van de contra-indicaties. Eén van de contra-indicaties is dat de hoofdpersoon
of een gezinslid niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek (contra-indicatie
e). Er wordt verder toegelicht dat de vreemdeling in ieder geval beschikbaar voor
vertrek wordt geacht te zijn geweest indien de daadwerkelijke verblijfplaats bekend
was bij de IND, DT&V, COA of AVIM. De daadwerkelijke verblijfplaats is in ieder geval
bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie van het COA (hieronder vallen
ook de gezinslocaties en de vrijheidsbeperkende locatie) of onder toezicht van Nidos
stond.
Kortom, er werd voor wat betreft deze contra-indicatie niet getoetst of het kind in
beeld is geweest van de (decentrale) overheid, maar of de daadwerkelijke verblijfplaats
bekend was bij de IND DT&V, COA of AVIM. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties
de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden. De taken van andere (decentrale)
overheidsorganisaties zien niet op vreemdelingentoezicht, ook al kunnen zij bij de
uitvoering van hun taken wel met vreemdelingen te maken krijgen.
Onder de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende kinderen (DRLVK) was het meewerkcriterium
van toepassing. Hierbij werd er getoetst of de vreemdeling daadwerkelijk in voldoende
mate meewerkte aan het bewerkstelligen van vertrek. De vreemdeling moest zelfstandig
en actief aan vertrek (mee)werken en het vertrek van de vreemdeling moest om redenen
gelegen buiten zijn of haar invloedssfeer niet mogelijk zijn. Bij de ARLVK is het
meewerkcriterium gewijzigd naar het beschikbaarheidscriterium. Er werd onder de ARLVK
dan ook niet meer getoetst of de vreemdeling voldoende meewerkte aan het bewerkstelligen
van vertrek, maar in plaats daarvan slechts of de vreemdeling beschikbaar is geweest
in het kader van vertrek. Dat wil zeggen: er werd getoetst of de daadwerkelijke verblijfsplaats
van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, zodat één van deze instanties
de vreemdeling op zijn verblijfsplaats had kunnen benaderen om bijvoorbeeld een meldplicht
op te leggen, dan wel een vertrekgesprek te voeren. Dit is het voornaamste verschil
tussen het beschikbaarheidscriterium en het meewerkcriterium.
Hiernaast gold zowel in de DRLVK als in de ARLVK het buiten beeld-criterium; in de
ARLVK neergelegd in voorwaarde c onder paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire.
Een vreemdeling wordt geacht te hebben voldaan aan voorwaarde c van de Regeling en
in beeld te zijn geweest, als de vreemdeling zich niet langer dan drie maanden heeft
onttrokken aan de in de voorwaarde c genoemde instanties, zijnde de IND, DT&V, COA
of AVIM of, in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling
Nidos. Binnen de ARLVK is voorwaarde c niet tegengeworpen indien de vreemdeling tijdens
de buiten beeld-periode wél beschikbaar was voor vertrek. Met andere woorden, indien
bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft
onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats
wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, werd voorwaarde c niet tegengeworpen.
Vraag 6
Was het niet uw intentie coulant om te gaan met kinderen die niet in beeld waren bij
de asielketen, maar wel bij gemeenten?
Antwoord 6
Uw Kamer is per brief van 29 januari 2019 geïnformeerd over een nieuwe balans in het
regeerakkoord met betrekking tot enkele onderwerpen op het terrein van asiel en migratie.4 Het beëindigen van de DRLVK en het inrichten van de ARLVK maakte hier deel van uit.
De intentie hierbij was om het meewerkcriterium niet langer te hanteren maar in plaats
daarvan te toetsen of de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrekgesprekken
en de meldplicht. Dit beschikbaarheidscriterium is opgenomen om een balans te treffen
in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Alle overige
voorwaarden en contra-indicaties van de DRLVK bleven ongewijzigd. Uw Kamer is over
de voorwaarden van de Afsluitingsregeling geïnformeerd per brief van 15 februari 2019.5 De organisaties IND, DT&V, COA en AVIM zijn belast met het vreemdelingentoezicht,
zoals ook al blijkt uit de onder vraag 5 genoemde voorwaarde c die ook al van toepassing
was in de Overgangsregeling en Definitieve Regeling. De intentie was niet om dit te
wijzigen.
Vraag 7
Erkent u dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat uitzetting van kinderen
nadat zij langer dan vijf jaar zijn opgegroeid in Nederland onherroepelijk tot ontwikkelingsschade
leidt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u dit meegewogen in het al dan niet toepassen
van coulance jegens kinderen die enkel in beeld waren van gemeenten?
Antwoord 7
Ik ben op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen
die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling.
Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht
onder andere afhangt van de conditie en de omstandigheden waarin het kind verkeert,
de conditie van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen
dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in
het land van herkomst.
In mijn antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ceder en Koekkoek6 heb ik intussen aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een
kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland
is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van
de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen
en de ouders. Hier valt te denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders,
het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders
om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken. Het is vanzelfsprekend van
groot belang dat een kind zo snel als mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Zoals
uw Kamer bekend zet de IND zich in om de achterstanden op te lossen zodat tijdig duidelijkheid
wordt geboden. Tegelijkertijd kan ook onder andere het indienen van nieuwe verblijfsaanvragen
maken dat een kind langduriger in Nederland kan verblijven.
In het beleidskader van de ARLVK is een eventuele ontwikkelingsschade of ontwikkelingsdreiging
en het al dan niet in beeld zijn bij gemeenten niet opgenomen. Indien iemand niet
in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de ARLVK wordt aanvullend getoetst
of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij de toetsing aan artikel
8 EVRM worden alle aangevoerde omstandigheden meegenomen in de belangenafweging. Ook
een ontwikkelingsdreiging kan hiervan deel uitmaken. Een ontwikkelingsdreiging of
ontwikkelingsschade leidt echter niet direct tot een vergunning op grond van artikel
8 EVRM. In de uiteindelijke belangenafweging worden de belangen van de vreemdeling
gewogen tegen de belangen van de Staat. Dit leidt tot een beslissing over of er al
dan niet sprake zal zijn van een schending van artikel 8 EVRM en dus tot het al dan
niet afgeven van een verblijfsvergunning.
Vraag 8
Zijn de komende periode uitzettingen gepland door DT&V van kinderen die zijn afgewezen
voor de afsluitingsregeling? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Antwoord 8
Uit de administratie van DT&V blijkt, dat er op het moment van uitvraag (medio juni
2021) voor wat betreft kinderen die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling geen
gedwongen vertrek is gepland. Ook zijn er op het moment van uitvraag geen kinderen
die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling in vreemdelingenbewaring gesteld ter
fine van gedwongen vertrek.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat dit binnen een kort tijdsbestek kan veranderen.
De DT&V is met diverse vertrekplichtige gezinnen in gesprek om hen te bewegen tot
zelfstandig vertrek. Wanneer het gezin hier geen gehoor aan geeft, dan zal DT&V het
gedwongen vertrek realiseren daar waar dit mogelijk is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.