Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSB 8 en 9 juli 2021 (Kamerstuk 21501-31-622)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 624 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 augustus 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 1 juli 2021 over de geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid en
Sociaal Beleid van 8 en 9 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 622).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 juli 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 8 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
De adjunct-griffier van de commissie, Blom
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
II
Reactie van de Minister
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij steunen
de Minister in het blijven benoemen van het belang van de interne Europese markt ten
behoeve van het benodigde herstel en ook steunen ze de inzet van de Minister dat de
nationale bevoegdheden voor het sociale zekerheidssysteem onverminderd van kracht
zijn. Deze leden blijven benadrukken dat convergentie op zichzelf geen doelstelling
kan zijn, maar dat het resultaat opwaartse convergentie zal moeten zijn. Zij vragen
de Minister om dit als leidraad te blijven benoemen in de gesprekken met de andere
lidstaten. Deze leden hebben nog enkele vragen bij de geagendeerde onderwerpen.
Platformwerkers: tweede fase raadpleging sociale partners
De leden van de VVD-fractie zijn geïnteresseerd in de voortgang van dit onderwerp.
Zij zijn benieuwd of en hoe Europese regelgeving kan bijdragen aan het definiëren
en faciliteren van de regelgeving rondom platformwerk in Nederland.
Deze leden vragen de Minister welke sociale partners in Nederland worden geconsulteerd
voor de tweede fase consultatie en wat de Minister verwacht van deze consultatieronde.
Vindt de Minister het wenselijk dat er Europese Unie (EU)-initiatieven worden ontwikkeld
en zo ja, aan welke criteria zouden dergelijke initiatieven moeten voldoen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 8-9 juli en hebben daarover nog
enkele vragen.
Informele Raad – veerkrachtigere en inclusievere arbeidsmarkt
De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak voor een veerkrachtigere en
inclusievere arbeidsmarkt voor alle generaties. Deze leden vragen specifiek of de
Minister naast de uitwisseling van succesvol beleid op het bestrijden van jeugdwerkloosheid
ook zou willen vragen naar succesvol beleid op het gebied van discriminatie in andere
lidstaten. Deze leden vragen daarnaast of de Minister een internationale vergelijking
zou willen maken tussen de lidstaten in hoe zij omgaan met de leeftijd voor het minimumloon
voor volwassenen, met de vraag of Nederland daar niet een uitzondering is door de
leeftijd op 21 jaar te stellen.
Platformwerkers
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zou willen uitweiden over wat de
verwachtingen zijn van de tweede fase van het EU-consultatieproces over platformwerkers. Deze leden vragen in dat kader ook of een EU-voorstel
voor wetgeving wat de Minister betreft opportuun zou zijn en of dat meer mogelijkheden
zou bieden dan nationale wetgeving.
EU platform voor de bestrijding van dakloosheid
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zou kunnen aangeven wat de in juni
ondertekende verklaring voor bestrijding van dakloosheid precies betekent voor Nederland.
Wat zijn de belangrijkste aanbevelingen waar Nederland nog werk op moet verrichten,
en wat kunnen we daarbij van andere lidstaten leren?
EU sociale zekerheidsnummer
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister onderschrijft dat het eigenlijk
jammer is dat de Commissie afziet van een voorstel voor een EU-sociale zekerheidsnummer.
Deze leden vragen of de Minister deelt dat een EU-sociale zekerheidsnummer wel degelijk
mobiliteit van arbeid binnen de EU verder kan bevorderen, maar vooral ook de positie
van werkenden kan versterken doordat heel helder is waar zij welke sociale zekerheid
hebben opgebouwd. Deze leden vragen of de Minister nog mogelijkheden ziet waarop het
voorstel wel verder zou kunnen worden ontwikkeld en in welke mate het Electronic Exchange
of Social Security Information (EESSI)-systeem voldoende zou kunnen werken om aan
dit doel te voldoen.
Klimaatpakket – social facility
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zicht heeft op de ontwikkeling van
de «Climate Action Social Facility». Deze leden vragen of de Minister iets meer zou
kunnen vertellen over wat dit pakket behelst, wat dat voor Nederland zou betekenen
en wanneer daar meer nieuws over zou kunnen zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat zijn inzet gericht
zal zijn «op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd
met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving.»
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat deze houding te vrijblijvend is. Is
de Minister bereid om aan te geven dat hij stopt met het exporteren van uitkeringen
en dat hij tegelijkertijd zal zorgen voor het invoeren van tewerkstellingsvergunningen
om misbruik van onze uitkeringen tegen te gaan en onze arbeidsmarkt te beschermen
voor onze eigen mensen? Is de Minister bereid aan te geven dat alleen Nederland gaat
over haar sociaal en arbeidsmarktbeleid en bemoeienis en dat regelgeving van buitenaf
moet worden tegengehouden en niet meer zal worden geïmplementeerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Platformwerkers
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de tweede fase consultatie die
in gang is gezet om de arbeidsomstandigheden van platformwerkers te verbeteren. Wat
zijn de verwachtingen van de Minister rond het EU-consultatieproces? Hoe groot acht
de Minister de kansen op Europese wetgeving? Welke consequenties zou dit hebben voor
het Nederlandse arbobeleid?
Strategisch kader veilig en gezond werken
Er komt een nieuw strategisch kader veilig en gezond werken. De leden van de CDA-fractie
vinden het belangrijk dat hierbij ook lering wordt getrokken uit de huidige pandemie
en dat er noodprocedures en richtsnoeren worden ontwikkeld voor snel optreden bij
een mogelijke toekomstige wereldwijde pandemie. Voor het strategisch kader wordt een
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-fiche ontworpen, dit fiche wordt geagendeerd
voor een commissiedebat na het zomerreces. Wat zijn de eerste indrukken van de Minister
van de nieuwe EU-strategie veilig en gezond werken? Kan de Minister hier nader op
ingaan?
EU-platform voor de bestrijding van dakloosheid
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de lancering van een EU-platform
voor de bestrijding van dakloosheid. In een algemene verklaring, mede ondertekend
door ngo’s, wordt aangegeven dat dakloosheid moet worden beëindigd. Dit is uiteraard
een loffelijk streven en komt overeen met de wens van de leden van de CDA-fractie
om ook in Nederland dakloosheid te voorkomen en te bestrijden. Hoe beoordeelt de Minister
deze verklaring en de aanbevelingen in relatie tot de situatie in Nederland? Wat is
precies de status van deze verklaring?
II Reactie van de Minister
Platformwerkers: tweede fase raadpleging sociale partners
1.
VVD: De leden van de VVD-fractie zijn geïnteresseerd in de voortgang van dit onderwerp.
Zij zijn benieuwd of en hoe Europese regelgeving kan bijdragen aan het definiëren
en faciliteren van de regelgeving rondom platformwerk in Nederland.
Deze leden vragen de Minister welke sociale partners in Nederland worden geconsulteerd
voor de tweede fase consultatie en wat de Minister verwacht van deze consultatieronde.
Vindt de Minister het wenselijk dat er Europese Unie (EU)-initiatieven worden ontwikkeld
en zo ja, aan welke criteria zouden dergelijke initiatieven moeten voldoen?
Net als tijdens de eerste fase kunnen de vertegenwoordigingen van werkgevers en werknemers
van de lidstaten hun reacties kenbaar maken bij de Europese sociale partners, verenigd
in Business Europe (werkgevers) en de European Trade Union Confederation (ETUC).
Het staat ook (vertegenwoordigers van) zelfstandigen vrij om zich te wenden tot de
betrokken werkgevers- en/of werknemersorganisaties om hun standpunten duidelijk te
maken. Het is aan de Europese sociale partners om te komen tot een standpuntbepaling,
op basis van alle input die zij van betrokkenen krijgen. Ik kan niet aangeven of de
Europese sociale partners tot een gezamenlijk onderhandelingsresultaat zullen komen.
De raadpleging in twee fases is een in artikel 154 VWEU vastgelegde procedure. De
sociale partners kunnen tijdens de beide fasen van het raadplegingsproces besluiten
te onderhandelen over een gezamenlijk initiatief. In dat geval wordt het door de Europese
Commissie voor begin 2022 aangekondigde initiatief voor een periode van negen maanden
opgeschort op grond van artikel 155 VWEU.
Zoals aangegeven in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie1 vindt het kabinet het wenselijk dat de Commissie de komende jaren de snelle ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt, zoals die ten aanzien van platformwerk, goed monitort en, daar
waar Europees optreden evident toegevoegde waarde heeft en binnen de in de EU-verdragen
opgenomen bevoegdheidsverdeling past, met voorstellen komt. Het kabinet zal het initiatief
van de Europese Commissie nadat dit is gepubliceerd op zijn merites beoordelen aan
de hand van het toetsingskader uit de brief over de toekomst van de sociale dimensie.
Uw Kamer wordt te zijner tijd via een BNC-fiche geïnformeerd.
Informele Raad – veerkrachtigere en inclusievere arbeidsmarkt
2.
D66: De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak voor een veerkrachtigere
en inclusievere arbeidsmarkt voor alle generaties. Deze leden vragen specifiek of
de Minister naast de uitwisseling van succesvol beleid op het bestrijden van jeugdwerkloosheid
ook zou willen vragen naar succesvol beleid op het gebied van discriminatie in andere
lidstaten.
In het discussiedocument dat inmiddels is verspreid door het Sloveense voorzitterschap
staat onder meer dat om een meer inclusieve arbeidsmarkt tot stand te brengen, rekening
gehouden moet worden met discriminerende attitudes en praktijken. Lidstaten wordt
gevraagd om de belangrijkste prioriteiten en beleidsacties om hun arbeidsmarkt inclusiever
te maken met elkaar te delen. Tijdens het debat zal Nederland de inzet op het gebied
van arbeidsmarktdiscriminatie delen en o.a. ingaan op het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie.2 Ik ben benieuwd naar de inbreng van andere lidstaten.
3.
D66: Deze leden vragen daarnaast of de Minister een internationale vergelijking zou
willen maken tussen de lidstaten in hoe zij omgaan met de leeftijd voor het minimumloon
voor volwassenen, met de vraag of Nederland daar niet een uitzondering is door de
leeftijd op 21 jaar te stellen.
Er bestaan in verschillende landen uitzonderingen ten aanzien van het minimumloon.
Eurofound – het tripartiete EU-agentschap dat kennis verspreidt ten behoeve van de
ontwikkeling van beter sociaal, arbeidsgerelateerd en werkgelegenheidsbeleid – rapporteert
jaarlijks over ontwikkelingen omtrent minimumlonen3. In tabel 2 van het desbetreffende rapport wordt een overzicht van uitzonderingen
ten aanzien van het minimumloon van een selectie landen gegeven.
Nederland is van deze selectie landen niet het enige land met een uitzondering op
het minimumloon vanaf de leeftijd van 18 jaar. In Nederland moeten werknemers vanaf
hun 21e verjaardag minimaal het minimumloon verdienen. In Ierland vanaf hun 20e verjaardag. In het Verenigd Konikrijk vanaf hun 25e verjaardag. In België ligt de grens op 18 jaar, tenzij de volwassene een studentencontract
heeft en jonger is dan 21 jaar oud. Daarnaast kunnen in Nederland jongeren die ouder
dan 18 jaar zijn en een BBL-traject volgen (beroeps begeleidende leerweg) een loon
uitbetaald krijgen dat lager is dan het wettelijk minimumloon. In België, Duitsland,
Frankrijk, Griekenland, Ierland, Portugal, Tsjechië, Spanje en het VK, kunnen jongeren
van 18 jaar of ouder die stage lopen of een traineeship volgen tevens een beloning
ontvangen onder het geldend wettelijk minimumloon.
4 Sommige van deze landen beperken deze wettelijke mogelijkheid voor het eerste opleidingsjaar
of tot de stagiairs of trainees 25 of 26 jaar oud zijn.
Platformwerkers
4.
D66: De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zou willen uitweiden over wat
de verwachtingen zijn van de tweede fase van het EU-consultatieproces over platformwerkers.
Deze leden vragen in dat kader ook of een EU-voorstel voor wetgeving wat de Minister
betreft opportuun zou zijn en of dat meer mogelijkheden zou bieden dan nationale wetgeving.
Ik kan niet aangeven of de Europese sociale partners tot een gezamenlijk onderhandelingsresultaat
zullen komen. De raadpleging in twee fases is een in artikel 154 VWEU vastgelegde
procedure. De sociale partners kunnen tijdens de beide fasen van het raadplegingsproces
besluiten te onderhandelen over een gezamenlijk initiatief. In dat geval wordt het
door de Europese Commissie voor begin 2022 aangekondigde initiatief voor een periode
van negen maanden opgeschort op grond van artikel 155 VWEU.
Zoals ik heb aangegeven in de Beantwoording Schriftelijk Overleg Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid, van 22 februari 20215 spelen rond platformwerk diverse uitdagingen. Een aantal van die uitdagingen heeft
te maken met de vaak grensoverschrijdende aard van platformwerk. Ook spelen in veel
andere lidstaten vergelijkbare uitdagingen. In hoeverre een wetgevend EU-voorstel
daadwerkelijk meerwaarde biedt ten opzichte van nationale wetgeving, zal ik beoordelen na publicatie
van het voorstel.
EU platform voor de bestrijding van dakloosheid
5.
D66: De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zou kunnen aangeven wat de
in juni ondertekende verklaring voor bestrijding van dakloosheid precies betekent
voor Nederland. Wat zijn de belangrijkste aanbevelingen waar Nederland nog werk op
moet verrichten, en wat kunnen we daarbij van andere lidstaten leren?
De verklaring waar deze leden op doelen, schetst de ambitie van de lidstaten om dakloosheid
te beëindigen voor 2030. De voorwaarden zoals die in de verklaring worden genoemd
om dit te kunnen bereiken, sluiten in grote mate aan bij «Een (t)huis, een toekomst»,
de brede aanpak van dak- en thuisloosheid, die de Staatssecretaris van VWS, samen
met de Minister van BZK en de Staatssecretaris van SZW in 2020 is gestart. Deze aanpak
is onder meer gericht op het voorkomen van dakloosheid en het creëren van voldoende
betaalbare woonplekken met begeleiding. Ik beschouw de verklaring daarom als een stimulans
om deze aanpak, ook door een volgend kabinet, voort te zetten. Het recent gelanceerde
platform heeft als doel om lidstaten van elkaar te laten leren. Ik volg de ontwikkelingen
van dit platform op de voet en bekijk wat wij kunnen leren van andere innovatieve
aanpakken in Europa en andersom.
EU sociale zekerheidsnummer
6.
D66: De leden van de D66-fractie vragen of de Minister onderschrijft dat het eigenlijk
jammer is dat de Commissie afziet van een voorstel voor een EU-sociale zekerheidsnummer.
Deze leden vragen of de Minister deelt dat een EU-sociale zekerheidsnummer wel degelijk
mobiliteit van arbeid binnen de EU verder kan bevorderen, maar vooral ook de positie
van werkenden kan versterken doordat heel helder is waar zij welke sociale zekerheid
hebben opgebouwd. Deze leden vragen of de Minister nog mogelijkheden ziet waarop het
voorstel wel verder zou kunnen worden ontwikkeld en in welke mate het Electronic Exchange
of Social Security Information (EESSI)-systeem voldoende zou kunnen werken om aan
dit doel te voldoen.
De introductie van een Europees sociaalzekerheidsnummer is geen doel op zichzelf.
Het is vooral van belang dat in geval van grensoverschrijdende arbeid helder is in
welke lidstaat werknemers verzekerd zijn, en waar de sociale premies verschuldigd
zijn.
De Commissie start volgens het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten
dit jaar een pilot voor de ontwikkeling van een Europese Sociale Zekerheid Pas. Met
deze digitale pas wil de Commissie de interactie tussen mobiele werknemers en de autoriteiten
van de lidstaten faciliteren. Daarbij wordt voortgebouwd op het initiatief voor een
betrouwbare en veilige Europese e-ID. Door voort te bouwen op de Europese e-ID en
door gebruik te maken van blockchain verwacht de Commissie geen unieke identifier,
zoals een EU-sociale zekerheidsnummer, nodig te hebben voor de identificatie of autorisatie
van personen. In een eerste fase van deze pilot zal gefocust worden op de digitalisering
van uitgifte en verificatie van PD A1-formulieren, waarbij de haalbaarheid van het
gebruik van blockchain technologie bezien zal worden vanuit een technisch, organisatorisch
en juridisch oogpunt. In een tweede fase zal ook naar andere procedures in de coördinatie
van de sociale zekerheid gekeken worden. Aangezien veel van deze processen nu via
EESSI lopen, ligt het in de lijn der verwachting dat tijdens deze pilot ook aandacht
zal zijn voor de link met EESSI.
Dit initiatief wordt vanuit Nederland met belangstelling gevolgd.
Klimaatpakket – social facility
7.
D66: De leden van de D66-fractie vragen of de Minister zicht heeft op de ontwikkeling
van de «Climate Action Social Facility». Deze leden vragen of de Minister iets meer
zou kunnen vertellen over wat dit pakket behelst, wat dat voor Nederland zou betekenen
en wanneer daar meer nieuws over zou kunnen zijn.
De Europese Commissie publiceert naar verwachting op 14 juli 2021 het zogenoemde Fit-for-55
pakket. Dit pakket bevat naar verwachting ook een voorstel voor een «Climate Action
Social Facility».
Voor zo ver nu bekend schat de Europese Commissie in dat de eventuele uitbreiding
van het EU-emissiehandelssysteem (ETS), als onderdeel van het Fit-for-55 pakket, jaarlijks
ongeveer € 40 miljard zou opleveren. Het overgrote deel van deze middelen zou daarbij
naar verwachting worden verdeeld over de lidstaten, gelijk aan het bestaande ETS.
De Europese Commissie speelt daarnaast met het idee om een deel van deze inkomsten
te plaatsen in een nieuw fonds, bestemd voor specifieke emissie reducerende maatregelen
en het tegengaan van energiearmoede.
Het kabinet wacht de voorstellen van de Commissie af en zal een afweging maken als
duidelijk is hoe het gehele pakket eruitziet, waarbij zowel wordt gekeken naar de
realisatie van het doel in 2030, als de kosten en de wijze waarop rekening wordt gehouden
met een eerlijke en rechtvaardige transitie. In deze afweging zullen ook de reeds
beschikbare middelen voor de klimaattransitie in het kader van het EU-herstelfonds
en het Meerjarig Financieel Kader worden betrokken. Na publicatie van het voorstel
kan pas worden beoordeeld wat de plannen van de Europese Commissie precies behelzen
en wat de impact is voor Nederland. U wordt uiteraard na publicatie van het pakket
via een BNC-fiche geïnformeerd over het standpunt van het kabinet.
8.
PVV: De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat zijn inzet gericht
zal zijn «op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd
met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving.»
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat deze houding te vrijblijvend is. Is
de Minister bereid om aan te geven dat hij stopt met het exporteren van uitkeringen
en dat hij tegelijkertijd zal zorgen voor het invoeren van tewerkstellingsvergunningen
om misbruik van onze uitkeringen tegen te gaan en onze arbeidsmarkt te beschermen
voor onze eigen mensen? Is de Minister bereid aan te geven dat alleen Nederland gaat
over haar sociaal en arbeidsmarktbeleid en bemoeienis en dat regelgeving van buitenaf
moet worden tegengehouden en niet meer zal worden geïmplementeerd?
In reactie op de vragen van de leden van de PVV-fractie zij opgemerkt dat het vrij
verkeer van werknemers een van de belangrijkste uitgangspunten van de Europese Unie
is. Ik onderschrijf dit uitgangspunt. Ik ben dan ook niet bereid te stoppen met het
exporteren van uitkeringen en het invoeren van tewerkstellingsvergunningen voor EU-burgers.
Hiermee zou Nederland een belemmering opwerpen voor het vrij verkeer van werknemers,
hetgeen ook de Raad van State constateert in de voorlichting over het reguleren van
het vrij verkeer van personen en diensten.6 Dit is niet toegestaan. Nederland zou in strijd handelen met het Europese recht,
waaronder Verordening coördinatie sociale zekerheid 883/2004. Het voorgaande laat
onverlet dat ik het van groot belang acht om misbruik van uitkeringen tegen te gaan
door verbetering van de handhaving.
Als het gaat om sociaal beleid is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de
EU en de lidstaten voor de in het VWEU genoemde terreinen. Nederland dient dan ook
rekening te houden met de Europese regels. Het EU-recht laat lidstaten vrij wat betreft
de inrichting van hun socialezekerheidsstelsels. Het EU-recht beperkt zich tot de
coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Zo wordt voorkomen dat werknemers dubbel
of niet verzekerd zijn of hun opgebouwde rechten verliezen als zij in een andere lidstaat
gaan werken. Ik acht vrij verkeer van werknemers en coördinatie van sociale zekerheid
binnen de EU van groot belang. Ook Nederlanders die in andere lidstaten willen wonen
of werken hebben hier baat bij.
Platformwerkers
9.
CDA: De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de tweede fase consultatie
die in gang is gezet om de arbeidsomstandigheden van platformwerkers te verbeteren.
Wat zijn de verwachtingen van de Minister rond het EU-consultatieproces? Hoe groot
acht de Minister de kansen op Europese wetgeving? Welke consequenties zou dit hebben
voor het Nederlandse arbobeleid?
Net als tijdens de eerste fase kunnen de vertegenwoordigingen van werkgevers en werknemers
van de lidstaten hun reacties kenbaar maken bij de Europese sociale partners, verenigd
in Business Europe (werkgevers) en de European Trade Union Confederation (ETUC). Het
staat ook (vertegenwoordigers van) zelfstandigen vrij om zich te wenden tot de betrokken
werkgevers- en/of werknemersorganisaties om hun standpunten duidelijk te maken. Het
is aan de Europese sociale partners om te komen tot een standpuntbepaling, op basis
van alle input die zij van betrokkenen krijgen. Ik kan niet aangeven of de Europese
sociale partners tot een gezamenlijk onderhandelingsresultaat zullen komen.
De raadpleging in twee fases is een in artikel 154 VWEU vastgelegde procedure. De
sociale partners kunnen tijdens de beide fasen van het raadplegingsproces besluiten
te onderhandelen over een gezamenlijk initiatief. In dat geval wordt het door de Europese
Commissie voor begin 2022 aangekondigde initiatief voor een periode van negen maanden
opgeschort op grond van artikel 155 VWEU.
Het initiatief van de Europese Commissie, dat begin 2022 wordt verwacht zal door het
kabinet op zijn merites worden beoordeeld. Omdat er op dit moment nog geen voorstel
ligt kan ik niet aangeven of er gevolgen zijn voor het Nederlandse arbobeleid. Uw
Kamer wordt te zijner tijd via een BNC-fiche geïnformeerd.
Strategisch kader veilig en gezond werken
10.
CDA: Er komt een nieuw strategisch kader veilig en gezond werken. De leden van de
CDA-fractie vinden het belangrijk dat hierbij ook lering wordt getrokken uit de huidige
pandemie en dat er noodprocedures en richtsnoeren worden ontwikkeld voor snel optreden
bij een mogelijke toekomstige wereldwijde pandemie. Voor het strategisch kader wordt
een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-fiche ontworpen, dit fiche wordt
geagendeerd voor een commissiedebat na het zomerreces. Wat zijn de eerste indrukken
van de Minister van de nieuwe EU-strategie veilig en gezond werken? Kan de Minister
hier nader op ingaan?
Het strategisch kader gezond en veilig werken is op 28 juni jl. door de Commissie
gepubliceerd en zoals u aangeeft volgt binnenkort een BNC-fiche dat specifiek ingaat
op dit kader. Ik wil daar niet te veel op vooruit lopen. Wel wil ik aangeven het te
waarderen dat de Europese Commissie dit initiatief heeft genomen. Ik zie het belang
van de in het strategisch kader genoemde hoofdlijnen, namelijk het anticiperen en
beheersen van positieve en negatieve effecten van de veranderingen in de wereld van
het werk, het versterken van de preventie tegen ziekte en ongevallen op het werk,
en het voorbereid zijn op een toekomstige gezondheidscrisis. Een uitgebreidere reactie
volgt binnenkort in het genoemde BNC-fiche.
Ik wil u er tevens op wijzen dat ik u recent geïnformeerd heb over de Hoofdlijnennota
Arbovisie 2040. Deze is door het kabinet voor advies aan de sociaaleconomische Raad
voorgelegd. In deze nota wordt een analyse gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen
en knelpunten op arbeidsomstandighedenterrein. Het kabinet geeft daarin aan wat in
haar opvatting de hoofdlijnen zijn voor het (Nederlandse) arbeidsomstandighedenbeleid.
Daarbij worden onder meer genoemd; meer aandacht voor preventie en het anticiperen
op veranderingen in de aard van het werk. Deze lijnen komen ook terug in het Commissievoorstel.
EU-platform voor de bestrijding van dakloosheid
11.
CDA: De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de lancering van een EU-platform
voor de bestrijding van dakloosheid. In een algemene verklaring, mede ondertekend
door ngo’s, wordt aangegeven dat dakloosheid moet worden beëindigd. Dit is uiteraard
een loffelijk streven en komt overeen met de wens van de leden van de CDA-fractie
om ook in Nederland dakloosheid te voorkomen en te bestrijden. Hoe beoordeelt de Minister
deze verklaring en de aanbevelingen in relatie tot de situatie in Nederland? Wat is
precies de status van deze verklaring?
Door de verklaring te ondertekenen, onderschrijven lidstaten de ambitie om dakloosheid
te beëindigen voor 2030. De voorwaarden zoals die in de verklaring worden genoemd
om dit te kunnen bereiken, sluiten in grote mate aan bij «Een (t)huis, een toekomst»,
de brede aanpak van dak- en thuisloosheid, die de Staatssecretaris van VWS, samen
met de Minister van BZK en de Staatssecretaris van SZW in 2020 is gestart. Deze aanpak
is onder meer gericht op het voorkomen van dakloosheid en het creëren van voldoende
betaalbare woonplekken met begeleiding. Ook sluit het aan bij de ambitie van de werkgroep
onder leiding van Bernard ter Haar, die in juli 2021 zijn rapport oplevert aan de
Minister van BZK, om er voor te zorgen dat iedereen in 2030 een prettig en betaalbaar
(t)huis heeft. Ik beschouw de verklaring daarom als een stimulans om deze aanpak,
ook door een volgend kabinet, voort te zetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier