Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over het bericht ‘Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden’
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden» (ingezonden 30 juni 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 6 juli 2021).
Vraag 1
Kunt u het bestaan bevestigen van het rapport «Incident of patroon?», dat in 2018
door een toenmalige (top)ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is
opgesteld?1
Antwoord 1
Er is een verkenning gedaan die heeft geresulteerd in een stuk «Incident of Patroon?»
genaamd. Er is geen sprake van een uitgebreid rapport.
Vraag 2, 3
Kunt u tevens bevestigen dat dit (ambtelijk) rapport betrekking heeft op «structurele
en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg» en op basis van het rapport vastgesteld
kan worden «dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt bij het opstellen van
jeugdzorgdossiers en dat die fouten niet hersteld worden»?
Heeft de (top)ambtenaar op grond van zijn onderzoek vastgesteld dat wat de vader is
overkomen, en wiens situatie in het krantenartikel wordt beschreven, «een meer dan
incidenteel karakter heeft en daarom niet uniek is» en dat «tenminste vele tientallen
en wellicht enkele honderden keren per jaar er fouten en leugens in jeugdzorgdossiers
terecht komen en vervolgens een eigen leven gaan leiden»?
Antwoord 2, 3
Opdracht voor de verkenning was een verkenning te doen naar de wijze waarop in de
jeugdbeschermingsketen de rechtsbescherming van de betrokkenen in geval van melding
dan wel signalering van een vermoeden van kindermishandeling is geregeld en wordt
nageleefd. De verkenning richtte zich niet op de individuele casus, maar op een algemene
stelselvraag met de betreffende individuele casus als vertrekpunt. Ik ben van mening
dat de methode, zoals die in deze verkenning is gekozen, niet de juiste manier is
om tot beantwoording van een bredere stelselvraag te komen. Er is slechts met een
beperkt aantal personen gesproken, namelijk de indiener van de klacht, zijn advocaat,
de voorzitter van een belangenvereniging en een aantal beleidsmedewerkers van JenV.
Daarnaast is voor de inschatting om hoeveel gevallen het per jaar gaat, gekeken naar
het aantal vergelijkbare zaken van de betreffende advocaat en de aanname dat hij in
Nederland circa 10 collegae heeft met een vergelijkbare praktijk. Er is bijvoorbeeld
niet gekeken naar de aard van deze zaken en of deze personen in het gelijk zijn gesteld.
Dit geldt ook voor de casus die als vertrekpunt voor de verkenning is genomen. Hierdoor
kan niet worden vastgesteld of betrokkenen in deze zaken een terecht punt hadden.
De aantallen betreffende «tientallen tot honderden keren per jaar de fout in», zijn
dus niet feitelijk onderbouwd.
In de verkenning staat dat in de betreffende individuele casus, die als vertrekpunt
voor de verkenning is genomen, twee aandachtspunten/kernvraagstukken aan de orde komen,
en wel:
– «Hoe kan aan de voorkant, dus al bij de allereerste processtappen naar aanleiding
van signalen van vermeende kindermishandeling, meer gerichtheid bewerkstelligd worden
op objectiviteit, feitelijkheid en waarheidsvinding?»
– «Hoe kan er meer aandacht komen in de Kinderbeschermingsketen voor «Integriteit van
het meldingen-systeem», dus fouten signaleren, herstellen en dit herstel ook doorvoeren
in de keten van dossiers?»
Geconcludeerd wordt dat deze twee vraagstukken een meer dan incidenteel karakter hebben
en niet uniek zijn. Ik interpreteer de conclusie van de verkenning dan ook zo dat
het gaat om gevallen, waarbij zowel het vraagstuk van de «Waarheidsvinding bij de
allereerste processtappen» als het vraagstuk van de «Integriteit van het meldingensysteem»
aan de orde zou zijn. De conclusie dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt
bij het opstellen van jeugdzorgdossiers en dat die fouten niet hersteld worden of
dat er leugens in jeugdzorgdossiers terecht komen en vervolgens een eigen leven gaan
leiden kan op basis van de verkenning niet worden getrokken. In mijn brief aan uw
Kamer ga ik daar ook op in.
Vraag 4
Kan ook worden bevestigd dat «hierdoor jaarlijks bij vele tientallen en wellicht enkele
honderden gezinnen op basis van foutieve informatie vergaande interventies worden
gedaan, zoals uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen»?
Antwoord 4
Nee, zoals hierboven toegelicht kan die conclusie niet worden getrokken.
Vraag 5
Vormde een e-mailbericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid en (de uitkomsten
van) een daarop volgend gesprek van de afzender daarvan met de plaatsvervangend secretaris-generaal
en de juridisch adviseur van de directie wetgeving en juridische zaken van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid (mede) de aanleiding voor de totstandkoming van het rapport?
Antwoord 5
Ja, dat klopt.
Vraag 6
Wanneer hebben de Minister(s) van Justitie en Veiligheid en/of die voor Rechtsbescherming
het (ambtelijk) rapport «Incident of patroon?» via de ambtelijke lijn ontvangen, welk
advies of adviezen is c.q. zijn hen daarbij ter beslissing voorgelegd en wat heeft
u besloten?
Antwoord 6
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik hebben de verkenning destijds niet via
de ambtelijke lijn ontvangen.
Vraag 7
Indien aan geen van de beide bewindslieden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
het (ambtelijk) rapport met een ambtelijk advies voorgelegd is, waarom is dat niet
gebeurd en wie heeft daartoe op grond van welke overwegingen besloten? Wat is uw oordeel
daarover?
Antwoord 7
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen
beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat
uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is
geen aanleiding gezien mij en de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren
over de verkenning en de uitkomsten daarvan. Ondanks dat er geen nieuwe inzichten
uit de verkenning naar voren zijn gekomen, had het, gezien de hoogambtelijke betrokkenheid,
in dit geval in de rede gelegen de bewindspersonen te informeren.
Vraag 8, 9, 10
Is het (ambtelijk) rapport, na totstandkoming in 2018, tevens gedeeld met ambtenaren
of bewindspersonen van het Ministerie van VWS? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Indien het rapport niet met het Ministerie van VWS gedeeld is, welke overwegingen
lagen daaraan ten grondslag en wie heeft besloten het rapport niet met dat ministerie
te delen?
Indien het (ambtelijk) rapport wel met het Ministerie van VWS is gedeeld, kan de Staatssecretaris
van VWS dan verklaren waarom hij in het voorjaar van 2021 de Kamer nog meldde «dat
hij geen aanwijzingen heeft dat er kinderen stelselmatig uit huis worden geplaatst
op basis van foutieve aannames, dat geen wederhoor zou plaatsvinden en dat ouders,
gezinshuishoudens en pleegouders geen inspraak hebben. Professionals maken zorgvuldige
afwegingen en er zijn voldoende waarborgen»?
Antwoord 8, 9, 10
Nee, het rapport is in 2018 voor zover bekend niet gedeeld met ambtenaren of bewindspersonen
van VWS. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de
verbeteringen die werden beoogd reeds onderkend en opgepakt werden, is deze specifieke
verkenning niet apart met VWS gedeeld.
De verkenning is ook niet betrokken bij het opstellen van de brief van 1 april 2021
waarin op verzoek van de Tweede Kamer is gereageerd op een petitie die betrekking
had op situaties waarin pleegouders en gezinshuisouders te maken kregen met plotselinge
overplaatsingen op basis van (volgens de opstellers van de petitie) foutieve aannames.
Er kunnen zich incidenten voordoen waarbij fouten zijn gemaakt of waarbij de overwegingen
onduidelijk zijn, of betwist worden. Dit betekent echter niet dat kinderen stelselmatig
uit huis worden geplaatst op basis van foutieve aannames, dat geen wederhoor zou plaatsvinden
of dat ouders, gezinshuisouders en pleegouders geen inspraak hebben. In de genoemde
brief is ingegaan op de checks and balances die er zijn bij de vraag of uithuisplaatsing
of een ondertoezichtstelling aan de orde is. Daarnaast is ingegaan op de manieren
waarop ouders, pleegouders en gezinshuisouders bezwaar kunnen maken. De inhoud van
de brief is destijds voorgelegd aan Jeugdzorg Nederland, de RvdK, Veilig Thuis, het
Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de VNG, het Nederlands Jeugdinstituut en
de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen. Het commentaar van deze partijen gaf
geen aanleiding om de inhoud van de brief aan te passen.
Vraag 11
Waarom is het (ambtelijk) rapport niet desgevraagd aan de vader vanuit de in het krantenartikel
beschreven casus beschikbaar gesteld en moest hij dit verkrijgen via een journalist
van onderzoeksplatform Pointer van KRO-NCRV, nadat dit platform een beroep deed op
de Wet openbaarheid van bestuur, terwijl zijn (individuele) casus c.q. die van zijn
dochter (mede) aanleiding vormde voor het opstellen daarvan? Op grond van welke overwegingen
is door wie besloten het rapport niet aan hem te verstrekken? Wat is uw oordeel hierover
in het licht van een transparante overheid?
Antwoord 11
De conclusies van de verkenning zijn ter afronding van het proces mondeling teruggekoppeld
aan de betreffende burger in het bijzijn van de behandelend ambtenaren. Er is geen
woordelijk verslag gemaakt van die bespreking. Daardoor kan ik niet bevestigen of
de vader om de rapportage van de verkenning heeft gevraagd en zo ja wat de overwegingen
zouden zijn geweest deze niet te verstrekken.
Vraag 12
Is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, na opstelling en kennisname van
de inhoud van het (ambtelijk) rapport, vastgesteld dat «Deze studie niet zozeer over
uw individuele geval gaat, maar vooral over de werking van het systeem als zodanig»,
zoals al door de juridisch adviseur van de directie wetgeving en juridische zaken
in een bericht van 1 maart 2018 werd verondersteld? Zo nee, wat is dan nu het oordeel
«over de werking van het systeem als zodanig»?
Antwoord 12
Het klopt dat de verkenning zich niet op de individuele casus richtte, maar op een
algemene stelselvraag. Zoals aangegeven, ben ik echter van mening dat de methode,
zoals die in deze verkenning is gekozen, niet de juiste manier is om tot beantwoording
van een bredere stelselvraag te komen.
De verkenning richtte zich met name op het feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt door de betrokken
instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig
en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee
moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de
inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Om het doen van goed
feitenonderzoek te ondersteunen is in 2018 door de betreffende organisaties het Actieplan
Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Dit Actieplan
loopt van 2018 t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden
onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete
effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Vraag 13, 14
Deelt u de opvatting van de opsteller van het ambtelijk rapport dat «Mijn rapport
onvoldoende opgepakt is omdat de overheid voorrang heeft gegeven aan ingrijpen bij
bedreigende gezinssituaties en liever niet wil horen dat zij soms te ver gaat, zonder
goed onderbouwing, in het ingrijpen in gezinnen»? Zo nee, wilt u uw antwoord motiveren?
Indien het rapport niet voldoende is opgepakt, bent u dan bereid dat alsnog te doen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13, 14
Ik deel deze opvatting van de opsteller van de verkenning niet. In de verkenning werd
geconcludeerd dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen op het vlak van
«Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en op het vlak van «Integriteit
van het meldingensysteem» beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Er werd en wordt
dus al uitvoering aan verbetermaatregelen gegeven. Daarbij kan uit de verkenning niet
worden geconcludeerd dat de overheid te ver zou gaan in het ingrijpen in gezinnen.
Vraag 15
Wat is uw oordeel over de stelling van de opsteller van het (ambtelijk) rapport dat
dit «mede komt door de manier waarop jeugdzorg is georganiseerd»? Waarop heeft in
uw opvatting dan de opsteller van het rapport precies het oog en wordt dit door u
herkend? Zo nee, wilt u uw antwoord motiveren?
Antwoord 15
Ik verwijs voor dit antwoord naar het antwoord op vraag 12.
Vraag 16
Onderschrijft u de verklaring dat «de signalen uit het rapport wel degelijk serieus
en ter harte zijn genomen»? Welke signalen betreft dat precies en kunt u beargumenteerd
en per signaal met concrete voorbeeldenaantonen dat deze daadwerkelijk serieus en
ter harte zijn genomen? Tot welke waarneem- en tastbare veranderingen in het beleid
en de uitvoering daarvan heeft dat geleid?
Antwoord 16
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Vergelijkbare signalen over de
vraagstukken van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en «Integriteit
van het meldingensysteem» waren reeds bij ons bekend. Daarom is in 2018 het actieplan
feitenonderzoek opgesteld, dat in uitvoering is genomen door de RvdK, Jeugdzorg Nederland,
namens de Gecertificeerde Instellingen en het landelijknetwerk Veilig Thuis. In regionaal
verband wordt gewerkt aan het verbeteren van het feitenonderzoek in de werkprocessen
van deze organisaties en het handelen van professionals.
De uitvoering verloopt langs vier verbeterlijnen: respectvolle bejegening van ouders
en kinderen, informeren en ondersteunen van kinderen en ouders, kwaliteit van onderzoek
en rapportages en aandacht voor de rechtspositie van kinderen en ouders. In dat kader
zijn diverse acties ondernomen en onderzoeken uitgevoerd. Daarin wordt samengewerkt
met partijen, zoals het Nederlands Jeugdinstituut, het AKJ en met het Landelijk Overleg
Cliëntenraden. Uw Kamer wordt via voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd periodiek
geïnformeerd over de voortgang van het actieplan en de bereikte resultaten. In 2022
wordt het actieplan geëvalueerd en wordt bezien welke concrete resultaten zijn behaald
en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Vraag 17
Kan worden verzekerd dat door de uitvoering van het actieplan Verbetering Feitenonderzoek
situaties, zoals die waarin de vader in het krantenartikel verzeild is geraakt, niet
meer zullen voorkomen? Indien u die verzekering niet kunt geven, waarom kunt u dat
niet doen en wat betekent dat dan voor het genoemde actieplan?
Antwoord 17
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door organisaties, bijvoorbeeld
de Gecertificeerde Instelling of de RvdK, geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit
was ook het geval in de casus uit het krantenartikel. Indien ouders en/of kinderen
van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is
gedaan, kunnen zij daarover een klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst
het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden
in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost
of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in
behandeling genomen door de instelling. Als de klager niet tevreden is over de wijze
waarop de klacht vervolgens wordt afgehandeld, kan de klager zich wenden tot de Nationale
ombudsman of de Kinderombudsman. Klagers kunnen zich in de klachtprocedures laten
bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld
een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter
voorleggen.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat ouders en/of kinderen van mening zijn dat er geen
goed feitenonderzoek is gedaan, investeren de betrokken organisaties voortdurend in
het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen
en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede
bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Het
actieplan loopt tot 2021. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland.
Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek
zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of er aanleiding is tot
vervolgacties.
Vraag 18
Zijn u, nadat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek drie jaar geleden in uitvoering
is genomen, nieuwe cases bekend geworden? Hoeveel zijn dat er en zijn deze allen op
een voor de betrokkenen bevredigende wijze tot een afronding gebracht met behulp en
inzet van het actieplan? Zo nee, welke verklaring heeft u daarvoor?
Antwoord 18
Deze vraag is vanuit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek niet te beantwoorden.
Het doel van het actieplan is namelijk niet het inventariseren en/of oplossen van
individuele cases. Dit actieplan ziet op het verbeteren van het feitenonderzoek bij
de drie organisaties, te weten de RvdK, Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis.
Vraag 19
Kan worden bevestigd dat informatie, waarvan eerder, en ook door de rechter, is vastgesteld
dat die niet juist is, toch in dossiers blijft staan? Welke oorzaken liggen daaraan
ten grondslag en welke maatregelen zijn of worden wanneer genomen om daaraan per direct
een einde te maken?
Antwoord 19
Organisaties hebben de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. In
de praktijk is niet altijd eenduidig vast te stellen of er sprake is van een onjuistheid
of dat het gaat om een verschil van inzicht. Dit kan ook gelden voor verschil van
inzicht tussen ouders onderling en/of ouder en kind. Zolang niet vaststaat dat het
gaat om onjuiste informatie, zal terughoudend met het aanpassen van het dossier worden
omgegaan. Voor het corrigeren van informatie in dossiers staan klachten- en geschillenregelingen
open. Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan een ouder
een beroep doen op zijn recht op inzage. Dat recht houdt in dat de persoon in kwestie
kan vragen of er persoonsgegevens van hem worden verwerkt, en zo ja, om welke persoonsgegevens
het dan gaat en waarom die gegevens worden verwerkt. Door dit inzagerecht moet de
betrokkene kunnen controleren of zijn gegevens kloppen en of die gegevens op de juiste
manier zijn verwerkt. Er kan bijvoorbeeld aan de betreffende organisatie worden gevraagd
gegevens te wijzigen als die niet kloppen, of om de gegeven te wissen. Het moet uiteraard
dan wel gaan om feitelijk onjuiste gegevens.
Indien een rechter oordeelt dat informatie moet worden verwijderd, dan is dat geldend.
Een instelling kan een rechterlijke uitspraak niet naast zich neerleggen (tenzij deze
instelling verzoeker is, dan kan hoger beroep worden ingesteld).
Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende
in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel
is voldaan, kan hij de zaak aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om
onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. Ook een ouder
kan vragen om contra-expertise.
Vraag 20
Kan tevens worden bevestigd dat Jeugdzorg, in de casus van de vader in het krantenartikel,
«zijn omgangsregeling veranderde zonder dat er een rechter aan te pas kwam»?
Antwoord 20
Ik kan niet ingaan op de details van individuele casuïstiek.
Vraag 21, 22
Kan Jeugdzorg zelfstandig een door de rechter uitgesproken omgangsregeling overrulen?
Zo nee, hoe kon dit dan toch gebeuren? Zijn u meer voorbeelden hiervan bekend?
Welke maatregelen zullen concreet worden genomen om een dergelijke «eigen richting»
van Jeugdzorg per direct te voorkomen?
Antwoord 21, 22
Een Gecertificeerde Instelling moet een rechterlijke uitspraak uitvoeren en kan niet
naar eigen inzicht hiervan afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten
of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het
kind voorop stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen
richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd
zijn. Mij zijn geen voorbeelden bekend van zaken waarin een Gecertificeerde Instelling
een uitspraak van de rechter naast zich neerlegt.
Vraag 23
Herinnert u zich signalen uit het (recente) verleden, zoals die van hoogleraar jeugdbescherming
Ido Weijers en de Kinderombudsman in 2013, die ook toen vaststelde dat «rapportages
in de jeugdzorg met regelmaat fouten bevatten en dat ingrijpende beslissingen, zoals
uithuisplaatsingen, soms niet goed werden onderbouwd»? Wat is destijds concreet gedaan
met deze signalen en waarom hebben die een casus, zoals in het krantenartikel beschreven,
niet kunnen voorkomen?
Antwoord 23
Eerdere signalen over het belang van goed uitgevoerd feitenonderzoek en het rapport
van de Kinderombudsman in 2013 over waarheidsvinding zijn inderdaad bekend.2 De aanbevelingen van destijds zijn door betrokken instellingen, zoals het toenmalige
Bureau Jeugdzorg en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, opgepakt. Met de invoering
van de Jeugdwet in 2015 zijn eisen ten aanzien van het feitenonderzoek wettelijk verankerd
(artikel 3.3 Jeugdwet). Dit betekent dat de RvdK en de Gecertificeerde Instellingen
zich moeten richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden
die objectiveerbaar zijn.
Ten aanzien van het feitenonderzoek is en blijft ruimte voor verbetering. De behoefte
om het feitenonderzoek in de praktijk continu te verbeteren, is groot. Daarom werken
de RvdK, Veilig Thuis en de Gecertificeerde Instellingen, zoals aangegeven, samen
aan de uitvoering van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen.
Ondanks de deskundige werkwijze van instellingen, kan het helaas toch gebeuren dat
fouten in het onderzoeksproces en in rapportages voorkomen. Dat varieert van fouten
in de bronvermelding, het niet scheiden van meningen en feiten, onnavolgbare conclusies,
het niet altijd laten accorderen van informatie tot het niet toepassen van hoor en
wederhoor etc. Dit zijn bevindingen die uiterst serieus genomen worden, omdat de impact
op het leven van ouders en kinderen groot is.
Vraag 24
Zijn u meer dossiers/cases bekend, waarin kinderen, op basis van foutieve gegevens
in dossiers (één van) hun ouders niet meer zien en/of uit huis en/of onder toezicht
zijn geplaatst? Zo ja, om hoeveel dossiers gaat het en hoe is op deze dossiers geacteerd
door VWS en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Antwoord 24
Allereerst wil ik opmerken dat in de casus uit het krantenartikel niet is vastgesteld
dat er inderdaad fouten zijn gemaakt. Hier is zoals eerder al benoemd vanuit mijn
departement niet naar gekeken. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te
doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter,
Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen
en de RvdK.
Vraag 25
Wat is precies de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd én de Inspectie Justitie
en Veiligheid? Wat is hun beider rol toegespitst op de casus, zoals in het krantenartikel
omschreven, hoe hebben zij daaraaninvulling gegeven en wat is uw oordeel daarover?
Antwoord 25
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt
samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk
voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming
en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties
toe op de naleving van de wetgeving. Ik kan mede omwille van de privacy – met name
van het betreffende kind en diens omgeving – helaas niet verder ingaan op de rol van
de inspecties in deze casus.
Vraag 26, 27
Kan worden bevestigd dat het rapport slechts gebruikt is om te «dienen als input voor
een gesprek op metaniveau, om intern handige lessen uit te trekken»?
Door wie is waarom besloten het rapport geen verder vervolg te geven in de gevallen
die aanleiding hadden gegeven voor het opstellen daarvan c.q. die duidden op een niet
correcte en bedoelde «werking van het systeem als zodanig»? Welke «handige lessen»
zijn uit het rapport dan wel geleerd en waartoe hebben deze concreet geleid in het
beleid en de uitvoering?
Antwoord 26, 27
Zoals eerder aangegeven, is in de verkenning geconcludeerd dat de noodzaak tot het
doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. De verkenning
bevatte geen aanknopingspunten voor het nemen van nieuwe maatregelen.
Vraag 28
In hoeverre is er in de casus, die (mede) de (directe)aanleiding vormde voor de totstandkoming
van het ambtelijk rapport en die in het krantenartikel is beschreven, actie ondernomen?
Waartoe heeft dat geleid?
Antwoord 28
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct
aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van
individuele casuïstiek. Er is dus niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt
in deze individuele casus. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen
over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale
ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen
en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in
de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven
dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die
instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven
tot andersluidende beslissingen
Vraag 29
Tot welke conclusies brengt u de in het krantenartikel omschreven casus, signalen
vanuit andere cases en de inhoud van het (ambtelijk) rapport en welke maatregelen
zult u wanneer op grond daarvan nemen?
Antwoord 29
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 17. In de praktijk komt het helaas voor
dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties geen goed feitenonderzoek
is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning
«Incident of Patroon?» is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat
door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover
een formele klacht indienen. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon
van het AKJ. Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht
kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders
zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling
of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich daarnaast onverminderd in voor het verder verbeteren
en professionaliseren van het feitenonderzoek. Zoals aangegeven investeren zij voortdurend
in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met
kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en
onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.