Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Staaij over de berichten ‘Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden’ en ‘De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport’
Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de berichten «Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden» en «De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport» (ingezonden 30 juni 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 6 juli 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden»
en «De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u nog steeds van mening dat een steviger rechtspositie voor ouders, ook binnen
het kader van de civiele rechtsgang, niet nodig is, ondanks de verhalen die in de
artikelen genoemd worden? Bent u bereid verdiepend juridisch onderzoek te laten verrichten,
meer dan in het kader van het onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut aan bod
kon komen?2
Antwoord 2
In mijn opdracht heeft het Nederlands Jeugdinstituut in 2020 onderzoek uitgevoerd
naar de rechtsgronden voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen. In dat
kader is geïnventariseerd op welke onderdelen de rechtsbescherming van kinderen en
ouders verbeterd kan worden. Daaruit is naar voren gekomen dat het civiele kinderbeschermingsrecht
voor kinderen en ouders in zijn algemeenheid adequate rechtsbescherming biedt. In
mijn reactie op dit onderzoek heb ik aangegeven dat verdergaande rechtsbescherming,
bijvoorbeeld door middel van strengere bewijsregels, niet opportuun is.3 De huidige wet- en regelgeving kent een diversiteit aan rechtsbescherming en rechtsgangen.
Er is geen aanleiding om dit standpunt te herzien. Dit laat onverlet dat ik zoals
ik ook in mijn brief die ik vandaag gelijktijdig aan uw Kamer verstuur aangeef, signalen
over het functioneren van het stelsel uiterst serieus neem.
Vraag 3
Vindt u dat eenvoudig volstaan kan worden met het continueren van de huidige plannen
voor de verbetering van het feitenonderzoek? Deelt u ook de mening dat de informatie
die nu beschikbaar is gekomen ten minste moet leiden tot een heroverweging?
Antwoord 3
De Raad voor de Kinderbescherming, het landelijk netwerk Veilig Thuis en Jeugdzorg
Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren
van het Actieplan verbetering feitenonderzoek. Zij doen dat in samenspraak met de
medewerkers van hun organisaties, in regionaal verband. Het actieplan loopt van 2018
t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie van het actieplan gepland. Dan zal worden
onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete
effecten daarvan zijn en wat er eventueel aan vervolgacties nog nodig is. Zoals aangegeven
in de antwoorden op de vragen van de leden Peters, Van Nispen en Kwint is er geen
aanleiding om dit nu (naar aanleiding van de verkenning) te heroverwegen.
Vraag 4
Wat betekent de constatering dat jaarlijks mogelijk in honderden situaties gebrekkige
rapportages ten onrechte ernstige gevolgen hebben gehad voor gezinnen voor de lopende
maatregelen van de kinderbescherming? In hoeverre is onderzocht of wordt onderzocht
welke gezinnen nog steeds onder deze misstanden te lijden hebben en wat wordt daarmee
gedaan?
Antwoord 4
Voor mijn reactie op deze vraag verwijs ik terug naar de brief die gelijktijdig met
deze beantwoording aan uw Kamer is verstuurd.
Vraag 5
Welke rol kan de inspectie vervullen om recht te doen aan gezinnen die ten onrechte
door de wijze van dossiervorming met ernstige maatregelen worden geconfronteerd? Bent
u bereid een meldpunt te openen waar ouders met klachten over fouten in de dossiervorming
terecht kunnen?
Antwoord 5
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt
samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk
voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming
en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties
toe op de naleving van de wetgeving.
Ik zie in individuele gevallen vooral een rol voor de rechters die maatregelen opleggen
om kritisch te toetsen of de onderbouwing ervan gebaseerd is op feiten. De inspecties
toetsen in algemene zin de kwaliteit van onderzoeken die ten grondslag liggen aan
deze maatregelen.
Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie
geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen.
Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het AKJ. Indien
betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden
tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden
in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing,
kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen. In mijn antwoord op vraag 17 van het
lid Peters (CDA) ga ik uitgebreider in op die mogelijkheden. Ik zie geen meerwaarde
in een apart meldpunt bovenop de mogelijkheden die er al zijn om een klacht in te
dienen.
Vraag 6
Onderkent u dat dit artikel ook de noodzaak onderstreept van extra middelen specifiek
voor kinderrechters om hun toetsende taak inzake zorgvuldigheid en rechtmatigheid
actiever te kunnen invullen, zoals aangegeven door de Raad voor de rechtspraak?4 Bent u ook van mening dat niet kan worden volstaan met een algemene verwijzing naar
extra middelen voor gemeenten en de rechtspraak?
Antwoord 6
Zoals ik heb aangegeven in de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jongstleden aan uw
Kamer is verzonden, herken ik de door de Raad voor de Rechtspraak geschetste problematiek.5 Zoals vermeld, is er extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen de jeugdzorg
aan te pakken. Dit zal (op termijn) ook binnen de Rechtspraak effect gaan sorteren.
Daarbij komt dat er met de Raad voor de Rechtspraak prijsafspraken zijn gemaakt voor
2020 tot en met 2022, waarbij extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor de Rechtspraak.
Bij de verdeling hiervan over de verschillende zaaksoorten kunnen de gerechten rekening
houden met de problematiek die speelt binnen het familie- en jeugdrecht. Er worden
daarbovenop (vooralsnog) geen extra middelen vrij gemaakt specifiek voor kinderrechters.
Mocht in de toekomst blijken dat de huidige oplossingen onvoldoende zijn, dan zal
– zonder vooruit te kunnen lopen op de begroting van Justitie en Veiligheid 2022 en
de behandeling daarvan in uw Kamer – eerst moeten worden bekeken waar de problemen
precies uit voortkomen en wat hieraan kan worden gedaan.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Peters (CDA),
ingezonden 30 juni 2021 (vraagnummer 2021Z12218) en Van Nispen en Kwint (beiden SP), ingezonden 30 juni 2021 (vraagnummer 2021Z12219).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.