Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over cultuuronderwijs in het mbo (Kamerstukken 31524/32820-471)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 497 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 juli 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 8 juli 2020 over cultuuronderwijs in het mbo (Kamerstukken 31 524 en 32 820, nr. 471).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 1 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
0
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister stelt dat de MBO Card voornamelijk
gebruikt wordt als «kortingskaart in de vrije tijd». Ze trekt deze conclusie omdat
de kaart voornamelijk gebruikt lijkt te worden voor de bioscoop, festivals en concerten.
Maar deze leden vragen, als het doel van de kaart was dat mbo-studenten enkel naar
theater, cabaret of dansvoorstellingen zouden mogen gaan met de kaart, waarom was
er dan überhaupt de optie om korting te krijgen voor bioscopen, festivals en concerten.
Waarom maakt het uit voor welke activiteiten mbo-studenten korting vragen, het gaat
er toch juist om dat mbo-studenten culturele activiteiten ondernemen? De overheid
dient zich hierin toch neutraal op te stellen, zo vragen de leden. Waarom kiest de
Minister ervoor om bezoeken aan culturele activiteiten in bioscopen, festivals en
concerten weg te zetten als «vrije tijdsvermaak», en zo de polarisatie tussen verschillende
culturele vormen te versterken? Daarnaast vragen deze leden waarom het uitmaakt wanneer
een student gebruik maakt van de MBO Card, of dat nu in de vrije tijd is of onder
schooltijd.
Voornoemde leden lezen dat de Minister ervoor kiest om de subsidieregeling voor de
MBO Card niet te verlengen, maar deze gelden voortaan voor directe samenwerking tussen
mbo-scholen en culturele instellingen in te zetten. Zo noemt de Minister een aantal
voorbeelden in de brief waarbij dit al gebeurt. Kan de Minister ook voorbeelden noemen
van dergelijke initiatieven die niet in de randstad plaatsvinden?
Deze leden lezen dat de Minister de vrijgekomen gelden uit de subsidieregeling MBO
Card wil stoppen in de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren, flankerend
aan het programma «Cultuureducatie met kwaliteit» (CmK). Op welke manier wordt regionale
spreiding hierin gewaarborgd? Kan de Minister aangeven wie de verdeling van middelen
gaat bepalen? Het mooie van de MBO Card was namelijk dat het niet uitmaakte of je
nu in Drenthe, Limburg of Zuid-Holland woonde: iedereen had dezelfde kaart met dezelfde
voordelen. Doordat de Minister ervoor kiest om dat geld te stoppen in de koepelregeling
zijn deze leden bang dat hierdoor er weer extra cultuurgelden vanuit de regio naar
de randstad vloeien en dat hierdoor de kansen afnemen van mbo-studenten om ook met
cultuur in aanraking te komen. Kan de Minister hierop reflecteren en aangeven hoe
zij gaat voorkomen dat mbo-studenten uit de regio door deze beslissing minder toegang
hebben tot culturele activiteiten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de koepelregeling het uitgangspunt wordt
dat scholen en culturele instellingen zelf aanvragen kunnen indienen. Hoe waakt de
Minister hier voor regionale spreiding, zo vragen deze leden. Wat vinden mbo-scholen
van een regeling zoals die van de Cultuurkaart en zijn er contacten tussen de initiatiefnemers
van de MBO Card en de MBO Raad hierover?
Ook lezen deze leden dat de Minister van plan is om direct steun te geven aan Theater
AanZ. Aan welke objectieve voorwaarden heeft dit theater voldaan, dat ze aanspraak
kunnen maken op subsidiegelden? Is deze regeling die specifiek het theater AanZ toekomt
ook opengesteld voor andere groepen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een overzicht
geven van het speelseizoen en of hier rekening gehouden wordt met regionale spreiding?
Ten slotte hebben voornoemde leden nog enkele vragen naar aanleiding van het rapport
van Berenschot. Het Berenschot rapport richt zich op een periode waarin de Minister
ruim € 900.000 per jaar investeerde op het gebied van cultuuronderwijs in het mbo.
Wat gebeurt er met de € 400.000, van de € 900.000, die niet gealloceerd wordt? Daarnaast
geeft 93 procent van de onderzochte mbo-docenten in het Berenschot rapport aan dat
de MBO Card meerwaarde heeft. Kan de Minister uitleggen waarom het oordeel van de
mbo-docenten niet meeweegt in haar afweging, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de evaluatie van de MBO Card. Deze leden zijn
van mening dat door de beoogde afschaffing van de MBO Card zowel de mbo-studenten
als de culturele sector, die het momenteel toch al zwaar heeft, benadeeld worden.
Zij willen dan ook dat de MBO Card blijft. Zij hebben over de brief nog enkele vragen.
Deze leden vragen de Minister waarom zij het gerechtvaardigd vindt dat de 16, 17,
18-jarige jongeren op het voortgezet onderwijs wel een cultuurkaart ontvangen maar
de mbo-jongeren van dezelfde leeftijd niet. Waarom zou deze specifieke stimulans voor
jongeren van het mbo niet nodig zijn? Is het niet juist van belang mbo studenten extra
te stimuleren gebruik te maken van de MBO Card?
Op welke manier heeft de Minister bij haar keuze om de MBO Card af te schaffen de
stakeholders hierover geraadpleegd? Wat was bijvoorbeeld de reactie van de MBO Raad
en het JOB?
Waarom wordt er gestreefd naar een hogere activatie van de MBO Card terwijl activatie
niet nodig is voor gebruik? Wat zegt de mate van activatie dan over het gebruik en
toegevoegde waarde van de MBO Card?
Het Berenschot rapport richt zich op een periode waarin de Minister ruim € 900.000
per jaar investeerde op dit thema. Betekent deze voorgenomen beleidswijziging, waarin
€ 500.000 per jaar van de mbo-begroting naar de cultuurbegroting gaat een bezuiniging
voor het beroepsonderwijs en/of de culturele sector?
Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de Minister op de conclusie van Berenschot
dat «de MBO Card alleen al zou moeten blijven bestaan, om letterlijk culturele ontwikkeling
in het mbo op de kaart te zetten». Tevens vernemen deze leden graag hoe het draagvlak
bij de mbo-instellingen en in de culturele sector is voor de afschaffing van de MBO
Card. Waarom zegt Kunsten «92 dat de «voorgenomen afschaffing van de MBO Card tegen
het beleid van deze Minister zelf ingaat»?
De leden van de CDA-fractie willen graag van de Minister weten wie bepaalt hoe de
middelen in het programma Cultuureducatie met Kwaliteit besteed worden? Hoeveel invloed
heeft de Minister hierop? Hoeveel ruimte ziet ze om ervoor te zorgen dat meer van
deze middelen naar het mbo gaan? Aan welke type besteding denkt de Minister dan, zo
vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief en rapport.
Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Deze leden lezen dat de Minister stelt dat zij kunst en cultuur van belang vindt om
het onderwijs te verrijken. Deze leden onderschrijven deze visie en zien het stimuleren
van kunst en cultuur van grote toegevoegde waarde voor het middelbaar beroepsonderwijs.
Kunst en cultuur is voor iedereen en moet ook toegankelijk zijn voor iedereen. Deze
leden zijn daarom ook van mening dat bij de overheid een belangrijke taak ligt om
dit onderwerp onder de aandacht te brengen bij mbo-studenten. Kan de Minister verder
uiteenzetten waarom zij heeft gekozen te stoppen met de subsidie voor de MBO Card,
in plaats van de gedane suggesties van Berenschot door te voeren?
Voornoemde leden signaleren dat na de afloop van de subsidieperiode van de MBO Card
jaarlijks € 500.000 beschikbaar komt. De Minister wil dit vrijgekomen bedrag investeren
in directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen. Hierbij kunnen
zij zelf aanvragen indienen. Deze leden zijn positief dat de Minister verder investeert
in de relatie tussen het mbo en culturele instellingen en hebben nog enkele vragen.
Op welk bedrag kunnen mbo-scholen en instellingen precies aanspraak maken? Welke eisen
worden gesteld aan dit soort samenwerkingsverbanden? Hoe wordt de samenwerking tussen
culturele instellingen en mbo-scholen verbeterd naast het vrijmaken van subsidie?
Worden deze bijvoorbeeld met elkaar verbonden met hulp van de overheid of zijn zij
hier zelf verantwoordelijk voor? Heeft elke mbo-student een gelijke kans op kennismaking
met kunst en cultuur, of wordt dit afhankelijk van de instelling waar zij studeren?
Wordt met dit alternatief voor de MBO Card bewerkstelligd dat de drempel voor studenten
om culturele instellingen te bezoeken lager wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Gaat de Minister hier ook onderzoek naar doen?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat geen onderscheid gemaakt moet worden
tussen de positie van studenten in het mbo, hbo1 of wo. Zo kunnen hbo en wo studenten momenteel korting krijgen met hun collegekaart,
terwijl dit niet mogelijk is voor studenten uit het mbo. Bovendien blijkt uit het
onderzoek van Berenschot dat studenten de MBO Card vooral gebruiken vanwege de kortingsfunctie
op culturele activiteiten. Ziet de Minister de mogelijkheid te realiseren dat mbo-studenten
met hun collegekaart korting kunnen krijgen bij culturele instellingen in heel Europa,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de keuze van de Minister
om de subsidie voor de MBO Card te stoppen en hebben hier dan ook kritische vragen
over.
Evaluatie MBO Card
Deze leden lezen dat de Minister naar aanleiding van het onderzoek van Berenschot
naar de MBO Card concludeert dat de subsidiedoelstelling niet is bereikt. Deze leden
vragen waar de Minister deze conclusie op baseert, wanneer de leden in de conclusie
van Berenschot lezen: «studenten komen dankzij de kaart meer in aanraking met culturele
activiteiten en het blijkt dat zij daar ook inhoudelijk door worden verrijkt»? Ook
lezen voornoemde leden dat de MBO Card drempels richting cultuur verlaagt en dat Berenschot
concludeert: «De MBO Card zou alleen al moeten blijven bestaan, om letterlijk culturele
ontwikkeling in het mbo op de kaart te zetten.» Waarom kiest de Minister er ondanks
dit duidelijke advies van Berenschot om juist meer te investeren in de MBO Card, toch
voor om de subsidie voor de MBO Card te stoppen? Kan de Minister het verschil tussen
haar conclusie en die van Berenschot verklaren? Deze leden ontvangen graag een toelichting.
Voornoemde leden zijn ook benieuwd waarom de Minister niet alleen het advies van Berenschot,
maar ook de conclusies van mbo-docenten in de wind slaat. Mbo-docenten, zo staat in
het Berenschot rapport, zien een duidelijke waarde van de MBO Card doordat studenten
in aanraking komen met verschillende kunstvormen en worden geprikkeld om meer culturele
activiteiten te bezoeken. Hoe kijkt de Minister naar deze verklaringen van mbo-docenten?
Ook mbo-studenten zelf zeggen vaker naar culturele activiteiten te gaan door de MBO
Card en hierdoor ook inhoudelijk geraakt te worden door deze activiteiten. Kan de
Minister uitleggen waarom zij toch stopt met de subsidie van de MBO Card als zowel
studenten, docenten en een onafhankelijk onderzoeksbureau stelt dat de kaart doet
waarvoor zij bedoeld is, namelijk studenten in aanraking laten komen met kunst en
cultuur?
Deze leden lezen in de evaluatie dat de kaart vooral bijdraagt aan de culturele ontwikkeling
van mbo-studenten in hun vrije tijd. Is de Minister het met deze leden eens dat dit
– het feit dat de mbo-student niet alleen naar cultuur gaat als het moet van school,
maar dat ze ook in hun eigen vrije tijd gaan – juist een goede ontwikkeling is. Laat
dat niet juist de meerwaarde van deze kaart zien? Kan de Minister een inschatting
geven van de te verwachten directe en indirecte inkomstenderving voor de culturele
sector als gevolg van het afschaffen van de MBO Card? Daarbij doelen deze leden met
directe inkomstenderving op het directe effect van mbo-studenten die niet meer met
de MBO Card naar een voorstelling of andere culturele activiteit zullen gaan. Met
indirecte effecten doelen deze leden op het risico dat praktisch opgeleiden na afschaffing
van de MBO Card wellicht minder snel culturele activiteiten zullen bezoeken omdat
ze er zonder MBO Card minder snel laagdrempelig kennis mee maken.
Ziet de Minister niet dat behoud van deze kaart, aangevuld met een extra investering
in cultuuronderwijs op het mbo, juist kan zorgen voor de verbinding tussen cultuur
in het klaslokaal en daarbuiten? Ook vragen voornoemde leden hoe het zit met het gebruik
van de CJP2 Cultuurkaart in de vrije tijd, wordt ook die kaart vooral in de vrije tijd gebruikt?
Waarom is dit bij leerlingen in het voortgezet onderwijs kennelijk geen probleem en
bij mbo-studenten wel? Kan de Minister ook uitleggen waarom een 17-jarige vwo3-scholier wel vijf euro van de Minister krijgt om naar cultuur te gaan en een 17-jarige
mbo-student niet?
In de evaluatie staat dat de bijdrage aan de culturele ontwikkeling van de MBO Card
minder groot is dan de bijdrage van de Cultuurkaart in het havo4 en vwo. Volgens Berenschot heeft dit niets te maken met het aanbod, maar is dit verschil
er omdat er op het mbo veel minder aan cultuuronderwijs wordt gedaan: «Er vinden maar
weinig culturele activiteiten op of via mbo-scholen plaats. Culturele ontwikkeling
of culturele vorming heeft geen vaste plek in het curriculum». Is de Minister het
met deze leden eens dat het onterecht is dat de MBO Card geen subsidie meer krijgt
omdat de kaart niet zou voldoen aan subsidiedoelstellingen, maar dat deze doelstellingen
niet gehaald kunnen worden vanwege te weinig cultuuronderwijs op het mbo en dat het
oneerlijk is dat de CJP Cultuurkaart op het havo en vwo niet alleen wél subsidie krijgt,
maar ook meer subsidie dan de MBO Card, terwijl deze alleen maar werkt omdat daar
meer cultuuronderwijs is? Deze leden ontvangen graag een uitleg hierover.
De leden van de GroenLinks-fractie missen in de evaluatie van de Minister ook de andere
functie van de MBO Card, het is namelijk ook een belangrijk informatiekanaal over
cultuur naar studenten en docenten. Zonder dit informatiekanaal staat de mbo-studenten
op een informatieachterstand. Hoe kijkt de Minister naar deze functie van de MBO Card?
Hoe wordt deze functie overgenomen in het nieuwe beleid? Kan de Minister tenslotte
ook aan voornoemde leden uitleggen waarom zij in haar «Uitgangspunten Nieuw Cultuurstelsel
2021–2024» de MBO Card nog wel expliciet noemt als een manier om alle leeftijden te
bereiken? Waarom nam de Minister de MBO Card nog wel op in deze uitgangspunten voor
de komende vier jaar en trekt ze nu de subsidie terug? Gaat de Minister hiermee tegen
haar eigen uitgangspunten van het cultuurbeleid in? Vooral omdat de Minister in hetzelfde
stuk zegt dat kansengelijkheid haar aandacht heeft de komende periode? Deze leden
ontvangen graag een toelichting.
Stimuleren cultuuronderwijs mbo na MBO Card
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister er vanaf 2021 voor kiest
om de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo te stimuleren door geld beschikbaar
te stellen voor directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen.
Kan de Minister uitleggen hoe het vervangen van de subsidie van de MBO Card door deze
gelden toe te voegen aan het programma Cultuureducatie met Kwaliteit tot meer kansengelijkheid
gaat leiden? De Minister schrijft dat CmK positieve resultaten heeft geboekt in het
primair onderwijs, maar kan de Minister ook garanderen dat dit zo zal zijn binnen
het mbo? Op welke analyse baseert de Minister dat dit programma ook zal werken bij
deze totaal andere doelgroep? Voornoemde leden vragen waarom cultuuronderwijs in het
mbo altijd in samenhang wordt genoemd met het vak burgerschap. Waarom is cultuuronderwijs
alleen mogelijk in het kader van burgerschap en is het niet een vak op zich? Waarom
is er geen doorlopende leerlijn van CKV5 op het vmbo6 naar mbo? Kan de Minister aan deze leden uitleggen waarom de vmbo-leerling en de
mbo-student, die van huis uit al minder in aanraking komen met kunst en cultuur, in
het onderwijssysteem structureel minder financiering krijgt voor culturele activiteiten?
Kan de Minister onderzoeken of het mogelijk is om én de MBO Card te financieren én
de CmK-regeling open te stellen voor het beroepsonderwijs, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Culturele ontwikkeling
in het mbo op de kaart». Zij betreuren het dat de Minister heeft besloten de stekker
uit de MBO Card te halen, terwijl Berenschot adviseert de kaart beter te gaan benutten.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen hierover.
Deze leden zien dat mbo-studenten soms achter het net vissen als het gaat om studentenkortingen.
Waar studenten in het hoger onderwijs wel recht hebben op korting op boeken, museumbezoek,
bioscoop en allerlei andere zaken, hebben studenten in het mbo dat niet. Deze leden
vinden dit niet eerlijk. De introductie van de MBO Card zorgde ervoor dat ook mbo-studenten
korting konden krijgen op een museum- of bioscoopbezoek, maar ook kleding, sport-
en schoolspullen. Daarnaast constateert Berenschot dat studenten vaker culturele activiteiten
bezoekt vanwege de MBO Card. Voornoemde leden vragen in hoeverre mbo-studenten culturele
instellingen bezoeken in vergelijking met studenten in het hoger onderwijs. In het
geval dat mbo-studenten minder vaak een culturele instelling bezoeken, kan een MBO
Card een toegevoegde waarde zijn, zo menen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de korting op andere zaken, zoals kleding,
buiten beschouwing is gelaten. Deze leden zijn van mening dat het van waarde is te
onderzoeken in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, omdat het ook
iets zegt over het nut van de MBO Card. Deze leden vragen de Minister of zij hier
alsnog naar kan kijken of inzicht kan geven in het gebruik hiervan.
Tot slot zouden deze leden graag zien dat, indien de Minister doorgaat met het afschaffen
van de MBO Card, alle studenten in het mbo een studentenkaart krijgen, die dezelfde
mogelijkheden biedt als de studentenkaart die studenten in het hoger onderwijs krijgen.
Welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor? Deze leden vragen ook in hoeverre mbo-studenten
nu minder worden gediscrimineerd bij bijvoorbeeld cafés of studentenkortingen, nu
wettelijk is geregeld dat ook mbo’ers studenten worden genoemd.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het doel van de subsidie voor de MBO Card
die in 2016 werd geïntroduceerd, om de integratie van onderwijs en cultuur te stimuleren
door financiële drempels voor schoolbezoek aan culturele activiteiten te verlagen,
maar betreuren dat Berenschot heeft geconcludeerd dat de MBO Card in de huidige vorm
er niet in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs voldoende te stimuleren.
In plaats van zich te richten op het verbeteren van de MBO Card wil de Minister zich
nu richten op verbetering van cultuuronderwijs in het mbo. Daarmee slaat zij welbewust
een andere weg in dan het evaluatierapport van Berenschot haar aanraadt. Concreet
wil de Minister nu de directe samenwerking tussen mbo-scholen en culturele instellingen
stimuleren door na afloop van de subsidieperiode van de MBO Card (eind 2020) jaarlijks
€ 500.000 beschikbaar te stellen die mbo-scholen en culturele instellingen kunnen
benutten om samenwerkingen op te zetten of juist te verduurzamen. De Minister wil
meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit
niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide?
Waarom denkt de Minister te moeten kiezen bij het mbo, terwijl ook op het havo en
vwo én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs
krijgen? Waarom grijpt de Minister het advies uit het Berenschot-rapport niet aan
om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om
de MBO Card te versterken door daar een budget van vijf euro aan te koppelen, zoals
dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
De leden van de PvdA-fractie delen de bezorgdheid over de halvering van de hoeveelheid
studenten die de MBO Card nog in 2016 had geactiveerd van 165.000 studenten naar 83.000
in 2019 en zij waarderen – evenals de Minister – initiatieven zoals de voorstelling
LEEF! over de zoektocht naar eigen (seksuele) identiteit, maar zij hebben behoefte
aan een nadere toelichting op de manier waarop er in de toekomst zeggenschap wordt
uitgeoefend over de besteding van de gelden. Wordt dit helemaal een kwestie van autonomie
van de mbo-scholen, die bij een mbo-instelling ook wel gestalte kan krijgen op een
manier die geheel tegengesteld is aan de intenties van zo’n voorstelling als LEEF!?
Hoe gaat de Minister erop toezien dat bij de besteding van de middelen ook daadwerkelijk
gestalte wordt gegeven aan de burgerschapsopdracht binnen het mbo, zo vragen deze
leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Algemeen
Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de
Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo». Hieronder beschrijf ik allereerst de kaders
voor het cultuurbeleid in het mbo in komende jaren, waarbij ik de aangenomen gewijzigde
motie van het lid Van der Molen c.s.7 en de ontwikkelingen sindsdien meeweeg. Vervolgens ga ik in op de vragen en opmerkingen
van de verschillende fracties.
Met u hecht ik aan het belang van cultuuronderwijs in alle onderwijssectoren. Via
cultuuronderwijs wordt bijgedragen aan de brede ontwikkeling van de student als individu
en als onderdeel van een groep, bijvoorbeeld doordat bijgedragen wordt aan de waardering
voor diversiteit. Om hieraan bij te dragen is een goede samenwerking tussen mbo-scholen
en culturele instellingen belangrijk. Hier kan vorm aan worden gegeven op verschillende
manieren.
Oorspronkelijk had ik voorzien om de hiervoor beschikbare middelen, zijnde jaarlijks
€ 500.000, toe te voegen aan de koepelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit (hierna:
CmK-regeling). Tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2020/21, nr. 16, item 9) is de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. aangenomen, waarin het kabinet
wordt verzocht om deze middelen te blijven gebruiken voor instandhouding van de MBO
Card. In de Kamerbrief «Moties en toezeggingen in het mbo»8 heb ik aangegeven de motie uit te voeren en de middelen daadwerkelijk in te zetten
voor het in stand houden van de MBO Card. Ook heb ik aangegeven in gesprek te zijn
met de MBO Raad, de JOB en het CJP over versterking van de MBO Card. Deze ontwikkelingen
hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief mogelijk inzetten van
de beschikbare middelen.
Uit nadere gesprekken met het CJP blijkt dat met een jaarlijks bedrag van € 500.000,
de MBO Card niet meer in stand gehouden kan worden voor alle mbo-studenten. Hiervoor
zou jaarlijks minimaal € 715.000 benodigd zijn. Nu ik eerder heb toegezegd de door
uw aangenomen gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. uit te voeren, acht
ik het van groot belang dat iedere mbo-student aanspraak kan blijven maken op de MBO
Card. Ik zal daarom de komende jaren niet alleen de eerder toegezegde € 500.000 aan
CJP toekennen, maar ik zal dit bedrag verhogen tot € 715.000 per jaar. Deze middelen
worden gedekt vanuit artikel 4 van de begroting (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).
Uit de evaluatie blijkt dat de toegevoegde waarde van de MBO Card in zijn huidige
vorm, voor de culturele ontwikkeling in het mbo, niet als hoog wordt ervaren.9 Dit heeft onder andere te maken met het ontbreken van budget op de kaart, dat kan
worden ingezet voor bijvoorbeeld het bezoeken van culturele evenementen. Nu er is
besloten tot het in stand houden van de MBO Card, vind ik het daarom opportuun om
te bezien of het toevoegen van budget op de kaart effectief kan zijn om cultuuronderwijs
in het mbo te versterken. Ik wil dat doen door hiermee in de jaren 2021 en 2022 een
pilot te doen binnen drie mbo-instellingen, verspreid over het land. In deze pilot
zullen in totaal 1500 studenten een MBO Card geladen met budget ontvangen. Deze pilot
wordt geëvalueerd om te bezien of dit leidt tot ander gedrag van de studenten en daarmee
of het zinvol is om dit een structureel karakter te geven voor het hele land. Ik stel
hiervoor aanvullend € 150.000 beschikbaar. Met de betrokken partijen zal ik de pilot
verder vormgeven. Deze zal in 2023 worden geëvalueerd en dan wordt u hierover nader
geïnformeerd.
Daarnaast zal het door mij gefinancierde Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna: FCP)
in de periode 2021–2024 een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar stellen voor uitbreiding
van de CmK-regeling naar het mbo. CmK is een stimuleringsprogramma dat de afgelopen
acht jaar positieve resultaten heeft geboekt in het primair onderwijs, voortgezet
onderwijs en recentelijk ook in het mbo. Het verstevigen van de samenwerking tussen
cultuur en onderwijs is één van de uitgangspunten van dit programma. Ik ben blij dat
er via het FCP ook middelen beschikbaar komen voor het verder versterken van het cultuuronderwijs
in het mbo middels een aanvullende cultuureducatieregeling.
Het doel van deze regeling is het realiseren van een kwalitatief goede lokale samenwerking
tussen de mbo-scholen, culturele instellingen en studenten op het gebied van cultuureducatie
voor mbo-studenten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een project waarbij in dialoog wordt
gereflecteerd op maatschappelijke thema’s aan de hand van kunstwerken. Het FCP streeft
ernaar om dit soort voorbeelden te stimuleren en uit te bouwen in het middelbaar beroepsonderwijs.
De subsidieregeling zal in het najaar van 2021 worden opengesteld.
Ik ga hieronder nader in op de vragen van de verschillende fracties.
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de brief waarom er bij de MBO
Card de optie was om korting te krijgen voor bioscopen, festivals en concerten. De
leden vragen daarbij ook waarom het uitmaakt voor welke activiteiten mbo-studenten
korting vragen, omdat het er juist om gaat dat mbo-studenten culturele activiteiten
ondernemen. De leden vragen waarom ik ervoor kies om bezoeken aan culturele activiteiten
in bioscopen, festivals en concerten weg te zetten als «vrije tijdsvermaak». Daarnaast
vragen deze leden waarom het uitmaakt wanneer een student gebruikmaakt van de MBO
Card, of dat nu in de vrije tijd is of onder schooltijd.
Ik heb de uitvoerders van de MBO Card bij de start van de kaart de opdracht gegeven
om de MBO Card zowel binnen als buiten de schoolcontext beschikbaar te stellen voor
alle mbo-studenten. Het onderwijs in en over kunst en cultuur dient stimulerend te
zijn voor deelname aan het culturele leven. Samen met de uitvoerders van de MBO Card
streef ik naar interactie tussen datgene wat er in de schoolcontext gebeurt en datgene
wat er in de vrije tijd gebeurt, zodat beide domeinen elkaar kunnen versterken. Dat
is de reden dat er bij de MBO Card de optie om korting te krijgen voor bioscopen,
festivals en concerten was, en zal blijven. Het inmiddels aangepaste voornemen dat
ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» heb aangekondigd, was echter niet
gebaseerd op het type activiteit dat studenten met de kaart ondernemen. Wel was dit
gebaseerd op basis van de mate waarin de doelstelling van de MBO Card is bereikt.
Uit de evaluatie van de MBO Card heb ik geconcludeerd dat de kaart er in de toenmalige
vorm onvoldoende in is geslaagd om de centrale doelstelling, zijnde integratie van
cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee was de subsidiedoelstelling niet bereikt
en heb ik besloten om een andere koers in te slaan.
De ontwikkelingen zoals beschreven in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief
mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. Ik zet de komende periode samen met
de betrokken partners in op een tweesporenbeleid. Dit betekent dat zowel de MBO Card
blijft bestaan voor alle studenten, als dat de CmK-regeling uitgebreid wordt naar
het mbo. Daaruit volgt ook de ambitie om voor de verdere integratie van cultuur en
onderwijs, de samenwerking tussen het culturele en het onderwijsveld te stimuleren.
Hierbij is specifieke aandacht voor de samenwerking tussen CJP, FCP, JOB, LKCA en
het Kennispunt MBO Burgerschap.
Voornoemde leden lezen in de brief dat ik een aantal voorbeelden noem van directe
samenwerking tussen scholen en culturele instellingen en vragen of ik ook voorbeelden
kan noemen van dergelijke initiatieven die niet in de randstad plaatsvinden.
Voorbeelden van dergelijke initiatieven die buiten de randstad plaatsvinden zijn de
projecten Future Cities en Jonge Harten, evenals meerdere projecten van theatergroepen
Drang, Playback en Theater AanZ, die door het hele land gegeven worden. Het ROC Koning
Willem I College te Den Bosch is een mooi voorbeeld van een mbo-school met een eigen
schooltheater, waar soortgelijke initiatieven op een mooie manier aan burgerschapsvorming
van studenten worden gekoppeld.
Deze leden vragen op welke manier regionale spreiding in de CmK-regeling gewaarborgd
wordt. Voornoemde leden vragen of ik kan aangeven wie de verdeling van middelen gaat
bepalen. Deze leden vragen of ik daarbij kan aangeven hoe ik zal voorkomen dat mbo-studenten
uit de regio door deze beslissing minder toegang hebben tot culturele activiteiten
en hoe ik zal waken voor regionale spreiding. Voorts vragen de leden wat mbo-scholen
vinden van een regeling zoals die van de Cultuurkaart en of er contacten zijn tussen
de initiatiefnemers van de MBO Card en de MBO Raad hierover.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waaruit blijkt dat ik de beschikbare middelen op de OCW-begroting
zal inzetten voor het in stand houden van de MBO Card. Ik ben blij dat er via het
Fonds voor Cultuurparticipatie ook middelen beschikbaar komen voor cultuuronderwijs
in het mbo. Het Fonds voor Cultuurparticipatie zal in de uitvoering van de subsidieregeling
rekening houden met een goede spreiding van het cultuuronderwijsaanbod voor het mbo.
Een van de ambities hierbij is om het voor een student uit een grensregio net zo van
zelfsprekend te laten zijn om met cultuur in aanraking te komen als voor een student
uit de randstad.
De MBO Raad staat positief tegenover de CmK-regeling en stelt dat er geen bezwaar
is tegen instandhouding van de MBO Card. De MBO Raad is betrokken bij gesprekken over
de CmK-regeling. Daarnaast staan het CJP en de MBO Raad met elkaar in contact in het
kader van verdere versterking van de MBO Card.
Ook lezen deze leden dat ik van plan ben om direct steun te geven aan Theater AanZ.
De leden vragen aan welke objectieve voorwaarden Theater AanZ heeft voldaan, dat zij
aanspraak kunnen maken op subsidiegelden. De leden vragen of deze regeling ook opengesteld
wordt voor andere groepen. De leden vragen naar het speelseizoen en of hier rekening
gehouden wordt met regionale spreiding.
De subsidie voor Theater AanZ is verstrekt naar aanleiding van een verzoek op basis
van de subsidieregeling lhbti- en gendergelijkheid. De subsidie is getoetst aan deze
subsidieregeling. Deze subsidieregeling staat open voor alle initiatieven die passen
binnen het landelijk beleid op het gebied van emancipatie, met dien verstande dat
per project wordt gekeken of dit in belangrijke mate bijdraagt aan gender- of lhbti-gelijkheid
in Nederland en past binnen de daarvoor beschikbare budgetten. De voorstelling die
Theater AanZ speelt op basis van de beschikbaar gestelde subsidie vindt plaats op
scholen door het hele land, bijvoorbeeld in Groningen, Raalte, Rotterdam, Doetinchem
en Eindhoven.
Ten slotte vragen voornoemde leden naar aanleiding van het rapport van Berenschot,
dat zich richt op een periode waarin ik ruim € 900.000 per jaar zou investeren op
het gebied van cultuuronderwijs in het mbo, en wat er gebeurt met de € 400.000, van
de € 900.000, die niet gealloceerd wordt. Daarnaast vragen de leden waarom het oordeel
van de mbo-docenten niet meeweegt in mijn afweging.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg. In de periode 2015–2020 heb ik jaarlijks gemiddeld ruim
€ 716.000 geïnvesteerd in de MBO Card. Ik investeer in de komende periode een zelfde
bedrag in de MBO Card en via het Fonds voor Cultuurparticipatie nog eens € 500.000
voor de uitbreiding van de CmK-regeling voor het mbo. Ik stel in de genoemde periode
dus jaarlijks ruim € 1,2 miljoen euro beschikbaar voor cultuuronderwijs in het mbo.
Dit bedrag is exclusief de additionele middelen ter hoogte van € 150.000, die ik in
de komende twee jaar beschikbaar stel voor de uitvoering van een pilot voor een MBO
Card met budget en de evaluatie daarvan.
Reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen waarom ik het gerechtvaardigd vind dat de 16, 17,
18-jarige jongeren op het voortgezet onderwijs wel een cultuurkaart ontvangen maar
de mbo-jongeren van dezelfde leeftijd niet. Waarom zou deze specifieke stimulans voor
jongeren van het mbo niet nodig zijn? Is het niet juist van belang mbo studenten extra
te stimuleren gebruik te maken van de MBO Card?
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waarbij ik aangeef dat de MBO Card voor alle mbo-studenten
beschikbaar blijft.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie op welke manier ik bij mijn keuze om de
MBO Card af te schaffen de stakeholders hierover heb geraadpleegd. Wat was bijvoorbeeld
de reactie van de MBO Raad en het JOB?
Ik sta in nauw contact met stakeholders zoals de MBO Raad, de JOB, het CJP, het FCP
en het LKCA en heb hen geraadpleegd bij de besluitvorming rondom de MBO Card. Ook
recent ben ik in contact geweest met de verschillende partijen om de nieuw ontstane
situatie te bespreken.
De leden van de CDA-fractie vragen verder waarom er wordt gestreefd naar een hogere
activatie van de MBO Card terwijl activatie niet nodig is voor gebruik.
De doelstelling met betrekking tot activatie van de MBO Card is belangrijk om beter
zicht te krijgen op het daadwerkelijke aantal mbo-studenten dat gebruikmaakt van de
kaart. Aangezien scholen hun studenten collectief aanmelden voor de MBO Card, geeft
het aantal aangemelde studenten minder goed zicht op het daadwerkelijke gebruik. Ondanks
dat er culturele instellingen zijn die ook ongeactiveerde kaarten accepteren, is het
aantal activaties dus een betere indicatie van het daadwerkelijk gebruik dan het aantal
aanmeldingen.
De leden van de CDA-fractie vragen verder of het nog maar beschikbaar stellen van
€ 500.000 voor de MBO Card een bezuiniging betekent voor het beroepsonderwijs en/of
de culturele sector?
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg. In de periode 2015–2020 heb ik jaarlijks gemiddeld ruim
€ 716.000 geïnvesteerd in de MBO Card. Ik investeer in de periode 2021–2024 een zelfde
bedrag in de MBO Card en via het Fonds voor Cultuurparticipatie € 500.000 voor de
uitbreiding van de CmK-regeling voor het mbo. Ik stel in de genoemde periode dus jaarlijks
ruim € 1,2 miljoen euro beschikbaar voor cultuuronderwijs in het mbo.
Dit bedrag is exclusief de additionele middelen ter hoogte van € 150.000, die ik in
de komende twee jaar beschikbaar stel voor de uitvoering van een pilot voor een MBO
Card met budget en de evaluatie daarvan.
De leden van de CDA-fractie vragen ook om een reactie op de conclusie van Berenschot
dat «de MBO Card alleen al zou moeten blijven bestaan, om letterlijk culturele ontwikkeling
in het mbo op de kaart te zetten». Tevens vernemen deze leden graag hoe het draagvlak
bij de mbo-instellingen en in de culturele sector is voor de afschaffing van de MBO
Card.
Het op de kaart zetten van culturele ontwikkeling in het mbo kan op meerdere manieren.
Eén daarvan is het in stand houden van de MBO Card. Door het uitvoeren van de door
uw Kamer aangenomen motie geef ik daar gehoor aan.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wie bepaalt hoe de middelen in het
programma Cultuureducatie met Kwaliteit besteed worden. Voornoemde leden vragen naar
mijn invloed hierop, en hoeveel ruimte ik zie om ervoor te zorgen dat meer van deze
middelen naar het mbo gaan.
In de periode 2021–2024 stel ik jaarlijks € 13,5 miljoen beschikbaar voor het programma
Cultuureducatie met Kwaliteit. Dit programma wordt uitgevoerd door het Fonds voor
Cultuurparticipatie, één van de zes rijkscultuurfondsen. Zij geven uitvoering aan
dit programma binnen de door het ministerie opgestelde beleidskaders. In het beleidskader
is opgenomen dat de CmK-regeling toegankelijk wordt voor initiatieven uit het mbo.
Het FCP heeft deze opdracht mede vertaald in een specifieke subsidieregeling voor
het mbo, met een gelabeld budget van € 2 miljoen over de gehele periode, specifiek
bestemd voor deze doelgroep. De regeling richt zich op samenwerkingsprojecten tussen
het mbo en culturele organisaties.
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie verzoeken mij om uiteen te zetten waarom ik heb gekozen
te stoppen met de subsidie voor de MBO Card, in plaats van de gedane suggesties van
Berenschot door te voeren.
Uit de evaluatie van de MBO Card heb ik geconcludeerd dat de MBO Card in de toenmalige
vorm er onvoldoende in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren.
Daarmee is de subsidiedoelstelling niet bereikt. Op basis van deze uitkomsten heb
ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» het voornemen uitgesproken om de
MBO Card na afloop van de subsidieperiode, niet voort te zetten. In plaats daarvan
was mijn voornemen om de beschikbare middelen voor cultuuronderwijs in het mbo vanaf
2021 op een andere manier in te zetten. Dat is door vanaf 2021 de integratie van cultuur
en onderwijs in het mbo te stimuleren door de MBO Card-middelen beschikbaar te stellen
voor de uitbreiding van de CmK-regeling naar het mbo.
De gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. en de nadere ontwikkelingen zoals
ik die eerder heb beschreven, hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo
effectief mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. Ik zet samen met de betrokken
partners in op een tweesporenbeleid. Dit betekent dat zowel de MBO Card blijft bestaan
voor alle studenten, als dat de CmK-regeling uitgebreid wordt naar het mbo. Voor een
toelichting verwijs ik naar de paragraaf Algemeen van de beantwoording van het schriftelijk
overleg.
Voornoemde leden vragen op welk bedrag mbo-scholen en instellingen precies aanspraak
kunnen maken in de CMK-regeling en welke eisen worden gesteld aan dit soort samenwerkingsverbanden.
Hoe wordt de samenwerking tussen culturele instellingen en mbo-scholen verbeterd naast
het vrijmaken van subsidie? Heeft elke mbo-student een gelijke kans op kennismaking
met kunst en cultuur, of wordt dit afhankelijk van de instelling waar zij studeren?
Wordt met dit alternatief voor de MBO Card bewerkstelligd dat de drempel voor studenten
om culturele instellingen te bezoeken lager wordt?
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waarin ik beschrijf dat de MBO Card in stand gehouden zal
worden. Waar het gaat om de CmK-regeling en daarmee de bijbehorende criteria, geldt
dat deze momenteel in ontwikkeling zijn. De regeling zal in het najaar van 2021 voor
alle mbo-scholen en culturele instellingen opengesteld worden. Het FCP voert dit in
goede samenwerking met de genoemde kennispartners en met bijdrage van het culturele
en onderwijsveld uit.
Op de samenwerking tussen culturele instellingen en mbo-scholen wordt met de CmK-regeling
ingezet door de kennismaking en samenwerking van mbo-instellingen met de lokale culturele
sector te stimuleren. Daarnaast is in de CmK-regeling aandacht voor de ontwikkeling
en uitvoering van cultuureducatief aanbod. Tevens wordt met de CmK-regeling ingezet
op het stimuleren van cocreatie tussen mbo-scholen, lokale culturele instellingen
en mbo-studenten. Daarnaast kan subsidie worden aangevraagd voor het optimaliseren
van de verbinding tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, als dat past bij
het cultuureducatieve project.
Waar het gaat om kansengelijkheid, geldt dat iedere mbo-student de mogelijkheid heeft
om van dezelfde voordelen gebruik te maken die de MBO Card biedt. Daarnaast heeft
de CmK-regeling een aanjagende functie, waarvan alle mbo-scholen en culturele instellingen
gebruik kunnen maken.
De leden van de D66-fractie stellen dat hbo- en wo-studenten momenteel korting krijgen
met hun collegekaart, terwijl dit niet mogelijk is voor studenten uit het mbo. Daarnaast
vragen de leden of ik de mogelijkheid zie om te realiseren dat mbo-studenten met hun
collegekaart korting kunnen krijgen bij culturele instellingen in heel Europa.
Over het algemeen krijgen mbo-studenten op basis van hun studentenpas of een vergelijkbaar
bewijsmiddel dezelfde kortingen bij culturele instellingen als ho-studenten, namelijk
studentenkorting. Met de MBO Card hebben mbo-studenten in sommige gevallen daarnaast
recht op extra kortingen bovenop de studentenkorting.
Ik heb de uitvoerders van de MBO Card gevraagd om te onderzoeken of zij van de MBO
Card ook een European Youth Card kunnen maken. Sinds 1986 is het mogelijk om op deze
manier korting te krijgen op culturele activiteiten in andere landen. CJP heeft hiervoor
samen met zusterorganisaties overal in Europa de European Youth Card Association (EYCA)
opgericht. Deze organisatie ijvert ook op Europees niveau voor jongerenvoordelen.
Op die manier kunnen Nederlandse jongeren ook gebruikmaken van kortingen die de CJP’s
van sommige andere landen aanbieden.
Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over mijn keuze om de subsidie
voor de MBO Card te stoppen en vragen waar ik de conclusie dat de MBO Card de subsidiedoelstelling
niet heeft bereikt op baseer.
De voornaamste manier waarop ik de afgelopen jaren in het mbo cultuuronderwijs heb
gestimuleerd, is via de subsidie aan stichting CJP voor de MBO Card. Deze MBO Card
is in 2016 geïntroduceerd naar het voorbeeld van de Cultuurkaart uit het voortgezet
onderwijs. Met de MBO Card, die studenten en scholen gratis aan kunnen vragen, krijgen
studenten korting op een grote hoeveelheid culturele activiteiten. Het doel van de
subsidie is om de integratie van onderwijs en cultuur te stimuleren door financiële
drempels voor schoolbezoek aan culturele activiteiten te verlagen. De mate waarin
de doelstelling van de MBO Card werd bereikt, is een belangrijk toetsingscriterium
geweest bij de evaluatie en de verdere besluitvorming. Uit de evaluatie van de MBO
Card heb ik geconcludeerd dat de kaart er in de toenmalige vorm onvoldoende in is
geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee was de subsidiedoelstelling
niet bereikt.
De ontwikkelingen zoals beschreven in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waaronder de gewijzigde motie van het lid Van der Molen
c.s., hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief mogelijk inzetten
van de beschikbare middelen. Ik zet samen met de betrokken partners in op een tweesporenbeleid.
Dit betekent dat zowel de MBO Card blijft bestaan voor alle studenten, als dat de
CmK-regeling uitgebreid wordt naar het mbo.
Ook vragen de leden waarom ik er ondanks het advies van Berenschot om juist meer te
investeren in de MBO Card, er toch voor kies om de subsidie voor de MBO Card te stoppen.
De leden vragen naar een verklaring voor het verschil tussen mijn conclusie en die
van Berenschot. Voorts vragen de leden hoe ik kijk naar de verklaringen van studenten,
de mbo-docenten en een onafhankelijk onderzoeksbureau als zij stellen dat de kaart
studenten in aanraking laat komen met kunst en cultuur.
Voor succesvolle stimulering van samenwerking tussen mbo en cultuur is meer ruimte
nodig dan één systematiek, zoals die van de Cultuurkaart, kan bieden. De eerder toegelichte
ontwikkelingen in combinatie met de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s.
hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief mogelijk inzetten van
de beschikbare middelen, met het tweesporenbeleid als resultaat, zoals beschreven
in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van het schriftelijk overleg.
De leden vragen of ik het met deze leden eens ben, dat het feit dat de mbo-student
niet alleen naar cultuur gaat als het moet van school, maar dat ze ook in hun eigen
vrije tijd gaan juist een goede ontwikkeling is. De leden vragen of ik een inschatting
kan geven van de te verwachten directe en indirecte inkomstenderving voor de culturele
sector als gevolg van het afschaffen van de MBO Card.
Ik ben het met de leden eens dat het ook voor mbo-studenten belangrijk is dat ze regelmatig
met cultuur in contact komen, zowel binnen de schoolcontext als daarbuiten. Ik heb
de uitvoerders van de MBO Card bij de start van de kaart de opdracht gegeven om de
MBO Card zowel binnen als buiten de schoolcontext beschikbaar te stellen voor alle
mbo-studenten. Die opdracht blijft, nu de MBO Card blijft bestaan, onverminderd van
kracht.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik zie dat behoud van de MBO Card, aangevuld
met een extra investering in cultuuronderwijs in het mbo, juist kan zorgen voor de
verbinding tussen cultuur in het klaslokaal en daarbuiten. Ook vragen voornoemde leden
hoe het zit met het gebruik van de CJP10 Cultuurkaart in de vrije tijd, en of de Cultuurkaart ook vooral in de vrije tijd
wordt gebruikt. De leden vragen waarom het gebruik van de Cultuurkaart in het voortgezet
onderwijs in de vrije tijd kennelijk geen probleem is, en bij mbo-studenten wel. Voornoemde
leden vragen of ik kan uitleggen waarom een 17-jarige vwo11-scholier wel vijf euro van de Minister krijgt om naar cultuur te gaan en een 17-jarige
mbo-student niet.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg. Uit het meest recente onderzoek naar het gebruik van de
Cultuurkaart onder ruim 23.000 studenten, blijkt dat ruim 80% van de leerlingen in
het vo12 de pas naast klassikaal, ook weleens in de vrije tijd gebruikt. Het grootste gedeelte
van de leerlingen (ruim 41%) gebruikt de pas ongeveer eenmaal per maand. In de schoolcontext
gebruiken de scholieren de kaart het meeste voor korting bij theaters en culturele
activiteiten. In de vrije tijd gebruiken scholieren de kaart vooral voor korting bij
bioscoopbezoek en bij winkels. Het CJP heeft als uitvoerder aangegeven vanaf dit jaar
meer data te zullen gaan opleveren over het gebruik van de cultuurkaarten.
In het voortgezet onderwijs gelden andere doelstellingen voor de Cultuurkaart dan
in het middelbaar beroepsonderwijs. Mijn inmiddels aangepaste voornemen om een andere
weg in te slaan dan één systematiek, is gebaseerd op basis van de mate waarin de doelstelling
van de MBO Card is bereikt. Uit de evaluatie van de MBO Card heb ik geconcludeerd
dat de kaart er in de toenmalige vorm onvoldoende in is geslaagd om de centrale doelstelling,
zijnde integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee was de subsidiedoelstelling
niet bereikt en heb ik besloten om een andere weg in te slaan.
De ontwikkelingen zoals beschreven in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief
mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. Ik vind het belangrijk om de mogelijke
effecten van budget op de kaart in het mbo te onderzoeken. Ik heb daarom besloten
om met additionele middelen een pilot in te zetten op verschillende mbo-scholen, waarbij
studenten een MBO Card geladen met budget krijgen. De pilot zal in 2021 van start
gaan en in 2023 geëvalueerd worden. Voor een toelichting verwijs ik naar de paragraaf
Algemeen van de beantwoording van het schriftelijk overleg.
Voornoemde leden vragen of ik het met deze leden eens ben dat het onterecht is dat
de MBO Card geen subsidie meer krijgt omdat de kaart niet zou voldoen aan subsidiedoelstellingen,
maar dat deze doelstellingen niet gehaald kunnen worden vanwege te weinig cultuuronderwijs
in het mbo. Ook vragen de leden of ik het met deze leden eens ben dat het oneerlijk
is dat de CJP Cultuurkaart op het havo en vwo niet alleen wél subsidie krijgt, maar
ook meer subsidie dan de MBO Card, terwijl deze alleen maar werkt omdat daar meer
cultuuronderwijs is.
Ik deel de mening niet dat het mbo te weinig cultuuronderwijs kent. Het mbo kent opleidingen
die zich speciaal oriënteren op de culturele beroepspraktijk, zoals de artiestenopleidingen,
opleidingen voor grafische vormgeving en andere creatieve opleidingen zoals die er
zijn binnen vakscholen. Naast de mogelijkheden tot cultuuronderwijs die studenten
hebben binnen het grote bereik van de MBO Card en de CmK-regeling, hebben zij de mogelijkheid
om keuzedelen en onderwijsonderdelen die specifiek toegespitst zijn op cultuur te
volgen. Verder bestaat de mogelijkheid tot culturele vorming in de beroepspraktijkvorming.
Buiten deze mogelijkheden geldt in het algemeen dat in het mbo kunst en cultuur voornamelijk
worden ingezet ter verrijking van het voor alle opleidingen verplichte burgerschapsonderwijs.
Het feit dat voor de Cultuurkaart op dit moment meer subsidie is dan voor de MBO Card,
is hoofdzakelijk verklaarbaar doordat de Cultuurkaart geladen is met budget. Op 8 december
heeft uw Kamer het amendement van het lid Van den Berge13, waarin structureel € 2,5 miljoen dekking wordt gezocht voor een MBO Card met budget,
verworpen. Nu er is besloten tot het in stand houden van de MBO Card, vind ik het
opportuun om te bezien of het toevoegen van budget op de kaart effectief kan zijn
om cultuuronderwijs in het mbo te versterken. Ik wil dat doen door hiermee in de jaren
2021 en 2022 een pilot te doen. Ik stel hiervoor aanvullend € 150.000 beschikbaar.
Met de betrokken partijen zal ik de pilot verder vormgeven. Deze zal in 2023 worden
geëvalueerd en dan wordt u hierover nader geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-fractie onderstrepen dat de MBO Card ook een belangrijk
informatiekanaal over cultuur is naar studenten en docenten. De leden vragen hoe ik
kijk naar deze functie van de MBO Card, en hoe deze functie wordt overgenomen in het
nieuwe beleid. Daarnaast vragen de leden of ik kan uitleggen waarom ik in mijn «Uitgangspunten
Nieuw Cultuurstelsel 2021–2024», de MBO Card nog wel expliciet noem als een manier
om alle leeftijden te bereiken. De leden vragen waarom ik de MBO Card nog wel opnam
in deze uitgangspunten voor de komende vier jaar en waarom ik nu de subsidie terugtrek.
Voornoemde leden vragen of ik hiermee tegen mijn eigen uitgangspunten van het cultuurbeleid
inga, vooral omdat ik in hetzelfde stuk aangeef dat kansengelijkheid mijn aandacht
heeft de komende periode. Deze leden ontvangen graag een toelichting.
Het stimuleren van cultuuronderwijs in het mbo is en blijft een belangrijk uitgangspunt
van mijn beleid. Ik zoek daarbij naar het meest passende instrumentarium. Op het moment
dat ik uw Kamer de brief «Uitgangspunten Nieuw Cultuurstelsel 2021–2024»14 aanbood, was de MBO Card de manier om cultuuronderwijs in het mbo te stimuleren.
Uit de evaluatie van de MBO Card heb ik geconcludeerd dat de kaart er in de toenmalige
vorm onvoldoende in is geslaagd om de centrale doelstelling, zijnde integratie van
cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee was de subsidiedoelstelling niet bereikt
en heb ik besloten om een andere koers in te slaan. De ontwikkelingen zoals beschreven
in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van het schriftelijk overleg, hebben
ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief mogelijk inzetten van de beschikbare
middelen. Ik zet de komende periode samen met de betrokken partners in op een tweesporenbeleid.
Dit betekent dat zowel de MBO Card blijft bestaan voor alle studenten, als dat de
CmK-regeling uitgebreid wordt naar het mbo.
Ik onderschrijf dat de MBO Card ook als een informatiekanaal over cultuur naar studenten
en docenten kan dienen. De MBO Card is een platform waar vraag en aanbod voor zowel
docent als student bij elkaar komen. Uit dit platform komen data die inzicht geven
in de dynamiek tussen onderwijs, cultuur en studenten. Bijvoorbeeld over het aantal
ondernomen activiteiten. Mede hierop wordt ter versterking van de MBO Card, nu deze
voor iedere student in het mbo blijft bestaan, de komende jaren extra ingezet.
Dat betekent onder meer dat het MBO Card-platform in de loop van 2021 in staat zal
zijn om het gebruik van de kaart in de vrije tijd te meten. Daardoor ontstaat een
beter beeld tussen binnen- en buitenschoolse ervaringen bij de studenten. MBO Card-houders
kunnen via het platform gebruikmaken van kortingen en speciale evenementen bij culturele
instellingen in Nederland. CJP onderhoudt de relaties met deze instellingen, en informeert
en stimuleert de culturele sector om voor de mbo-doelgroep actief te zijn. Daarmee
is het voor iedere culturele instelling in Nederland mogelijk om direct met de doelgroep
te communiceren, hen een op maat gericht cultureel aanbod te doen, en deze administratief
te verwerken. Het is voor culturele instellingen op deze wijze mogelijk om een gedifferentieerd
prijsbeleid te voeren op de mbo-doelgroep, zodat de kortingen tevens hoger kunnen
uitvallen dan de normale studentenkorting. Naast de studenten worden ook mbo-docenten
en culturele instellingen in de informatievoorziening betrokken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan uitleggen hoe het vervangen van
de subsidie van de MBO Card door deze gelden toe te voegen aan het programma Cultuureducatie
met Kwaliteit tot meer kansengelijkheid gaat leiden.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waarin ik aangeef dat de MBO Card voor alle studenten blijft
bestaan. Daarnaast zal met de CmK-regeling voor het mbo expliciet worden ingezet op
regionale spreiding ter bevordering van de kansengelijkheid van studenten. Doordat
met de CmK-regeling cultuur de school in wordt gebracht, wordt cultuuraanbod voor
alle groepen beter toegankelijk.
Voornoemde leden vragen of ik kan garanderen dat CmK in het mbo, net zoals in het
primair onderwijs, positieve resultaten zal brengen en op welke analyse het vertrouwen
in CmK gebaseerd is. Voornoemde leden vragen waarom cultuuronderwijs in het mbo altijd
in samenhang wordt genoemd met het vak burgerschap. De leden vragen waarom het niet
een vak op zich is, en waarom er geen doorlopende leerlijn van CKV15 op het vmbo16 naar mbo is. Voorts vragen de leden waarom de vmbo-leerling en de mbo-student structureel
minder financiering krijgen voor culturele activiteiten. De leden vragen mij om te
onderzoeken of het mogelijk is om én de MBO Card te financieren én de CmK-regeling
open te stellen voor het beroepsonderwijs.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, waarbij er voor de toekomst zal worden ingezet op zowel
de MBO Card als de CmK-regeling. Ik heb er vertrouwen in dat de CmK-regeling goed
kan bijdragen aan de samenwerking tussen het mbo en culturele instellingen die belangrijk
is voor versterking van cultuuronderwijs. CmK biedt daarbij veel ruimte voor maatwerk,
wat mij het vertrouwen geeft dat de projecten goed zullen aansluiten bij de behoefte
in het mbo op dit vlak.
Zoals ik in de brief «Cultuuronderwijs in het mbo» aangaf, ben ik van mening dat een
verdere integratie van kunst en cultuur in burgerschapsonderwijs voor alle studenten
veel voordelen geeft. Ik vind het belangrijk om met de kracht van kunst en cultuur
het onderwijs te verrijken. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs zie ik de grote
toegevoegde waarde van kunst en cultuur om zo bij te dragen aan een brede ontwikkeling
van elke student. Het gaat daarbij immers om zaken als kritisch denken, de diversiteit
in jezelf en de samenleving kunnen zien en weten hoe je jouw stem in deze maatschappij
kan doen gelden. Omdat burgerschap onderdeel is van de drievoudige kwalificatie, geldt
dat behandeling van de verschillende dimensies van burgerschap voor alle opleidingen
in het mbo verplicht is. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat deze
dimensies veel mogelijkheden bieden. Met het oog op de sociaal-maatschappelijke dimensie
bijvoorbeeld, kan in het kader van het bevorderen van actieve deelname aan de gemeenschap
en acceptatie en waardering van verschillen tussen mensen, gedacht worden aan het
ondernemen van klassikale activiteiten zoals een film-, theater- of museumbezoek.
Vervolgens kunnen studenten en docenten de dialoog hierover met elkaar aangaan en
op hun ervaringen reflecteren. Ook kan gedacht worden aan het leggen en onderhouden
van contacten met (lokale) kunstenaars.
Toch zie ik ook kansen voor andere vormen van cultuuronderwijs in het mbo. Het mbo
kent bijvoorbeeld opleidingen die zich speciaal oriënteren op de culturele beroepspraktijk,
zoals de artiestenopleidingen, opleidingen voor grafische vormgeving en andere creatieve
opleidingen zoals die er zijn binnen vakscholen. Naast de mogelijkheden die studenten
hebben binnen het grote bereik van de MBO Card en de CmK-regeling, hebben zij de mogelijkheid
om keuzedelen en onderwijsonderdelen die specifiek toegespitst zijn op cultuur te
volgen. Verder bestaat de mogelijkheid tot culturele vorming in de beroepspraktijkvorming.
Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre mbo-studenten culturele instellingen
bezoeken in vergelijking met studenten in het hoger onderwijs. In het geval dat mbo-studenten
minder vaak een culturele instelling bezoeken, kan een MBO Card een toegevoegde waarde
zijn, zo menen deze leden.
Er is geen specifiek onderzoek beschikbaar waarin receptief cultuurgebruik van mbo-studenten
wordt vergeleken met studenten die een hbo- of wo-opleiding volgen. Ik merk daarbij
overigens op dat mbo-studenten over het algemeen op basis van hun studentenpas of
een vergelijkbaar bewijsmiddel dezelfde kortingen krijgen bij culturele instellingen
als ho-studenten.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de korting op andere zaken, zoals kleding,
buiten beschouwing is gelaten. Deze leden zijn van mening dat het van waarde is te
onderzoeken in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, omdat het ook
iets zegt over het nut van de MBO Card. Deze leden vragen of ik hier alsnog naar kan
kijken of inzicht kan geven in het gebruik hiervan.
De evaluatie van de MBO Card heeft tot doel gehad om te onderzoeken in hoeverre de
MBO Card heeft bijgedragen aan de culturele ontwikkeling van de mbo-student, in hoeverre
de doelstelling is behaald, en hoe het voortbestaan van de MBO Card eventueel gewaarborgd
zou kunnen worden. In de evaluatie van de MBO Card wordt ook verwezen naar een grootschalig
gebruikersonderzoek onder MBO Card-houders, waarin 52% van de studenten aangeeft de
kaart te gebruiken voor korting op sneakers en 23% voor de aankoop van sportkleding.
Nu de MBO Card nog in stand wordt gehouden, blijven mbo-studenten hiervoor in aanmerking
komen.
Tot slot zouden deze leden graag zien dat, indien ik doorga met het afschaffen van
de MBO Card, alle studenten in het mbo een studentenkaart krijgen, die dezelfde mogelijkheden
biedt als de studentenkaart die studenten in het hoger onderwijs krijgen. De leden
vragen welke mogelijkheden ik hiervoor zie.
Ik verwijs naar mijn toelichting in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg. Ik houd de MBO Card in de periode 2021–2024 in stand voor
alle mbo-studenten. Zoals eerder aangegeven geldt daarbij overigens dat mbo-studenten
over het algemeen op basis van hun studentenpas of een vergelijkbaar bewijsmiddel
dezelfde kortingen ontvangen bij culturele instellingen als studenten die een hbo-
of wo-opleiding volgen.
Deze leden vragen ook in hoeverre mbo-studenten nu minder worden gediscrimineerd bij
bijvoorbeeld cafés of studentenkortingen, nu wettelijk is geregeld dat ook mbo’ers
studenten worden genoemd.
Er is geen monitoring van de mate waarin mbo-studenten buiten het onderwijs op een
gelijke manier worden behandeld als studenten uit het hoger onderwijs. Nu wettelijk
is geregeld dat mbo-studenten ook student heten, zijn er wel voorbeelden van bedrijven
die hun studentenkorting ook voor mbo-studenten aanbieden en ik roep hen daar ook
toe op. Zoals aangegeven is dat bij culturele instellingen veelal al zo.
Reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is om in te zetten op zowel de
MBO Card als de CmK-regeling voor het mbo. De leden vragen waarom ik het advies uit
het Berenschot-rapport niet aangrijp om de MBO Card te versterken door daar een budget
van vijf euro aan te koppelen, zoals dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo
wordt gedaan via de Cultuurkaart.
De ontwikkelingen zoals beschreven in de paragraaf Algemeen van de beantwoording van
het schriftelijk overleg, hebben ertoe geleid dat ik me heb beraden op het zo effectief
mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. Ik zet samen met de betrokken partners
in op een tweesporenbeleid. Dit betekent dat zowel de MBO Card blijft bestaan voor
alle studenten, als dat de CmK-regeling uitgebreid wordt naar het mbo. Daarnaast stel
ik additionele middelen beschikbaar voor een pilot en een evaluatie waarin de mogelijke
effecten van budget op de MBO Card zullen worden onderzocht.
De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast om een nadere toelichting op de manier
waarop er in de toekomst zeggenschap wordt uitgeoefend over de besteding van de gelden.
Wordt dit helemaal een kwestie van autonomie van de mbo-scholen, die bij een mbo-instelling
ook wel gestalte kan krijgen op een manier die geheel tegengesteld is aan de intenties
van een voorstelling als «LEEF!»?
Het CmK-programma wordt uitgevoerd door één van de zes rijkscultuurfondsen, zijnde
het Fonds voor Cultuurparticipatie. Om te zorgen voor een goede besteding van de middelen,
volgen de fondsen zorgvuldige procedures. Het Fonds ontwikkelt een speciale subsidieregeling,
met daarin kaders en criteria. Deze wordt ter accordering voorgelegd aan het ministerie.
Ik heb er alle vertrouwen in dat het Fonds voor Cultuurparticipatie de beoordeling
van subsidieaanvragen op een deskundige en transparante wijze zal uitvoeren, zodat
de beschikbare middelen zinvol worden besteed.
Voornoemde leden vragen ook hoe ik erop zal toezien dat bij de besteding van de middelen
ook daadwerkelijk gestalte wordt gegeven aan de burgerschapsopdracht binnen het mbo.
Het FCP heeft de specifieke opdracht gekregen om in de ontwikkeling van de CmK-regeling
voor het mbo te reflecteren op de integratie van cultuur en onderwijs. Dat betekent
dat in de beoordeling van aanvragen ook gekeken zal worden naar de koppeling van culturele
activiteiten aan de burgerschapsontwikkeling van studenten.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie biedt mbo-scholen waar mogelijk begeleiding voor
kennisdeling. Voor ondersteuning in de uitvoering (van de burgerschapscontext), kunnen
scholen terecht bij het LKCA en het Kennispunt MBO Burgerschap.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier