Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake basisrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit (Kamerstuk 34225-31)
2021D26779 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de Basisrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit (Kamerstuk
34 225, nr. 31).
De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Nr
Vraag
1
Bent u bereid vraag 31 van de leden Van Helvert en Palland (Brief van de Staatssecretaris
van Defensie en van EZK van 1 april 2021, Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2234) alsnog separaat te beantwoorden? Herinnert u zich de uitspraak van de Staatssecretaris
van Defensie, in reactie op uitvoering van de motie Bruins Slot (Kamerstuk 31 125, nr. 96): «Volgens mij is de oproep van u en uw voorganger relevant, namelijk: hoe zorg je
ervoor dat je de Nederlandse Gouden Driehoek er zo veel mogelijk bij betrekt? Door
ervoor te zorgen dat ze inderdaad worden betrokken bij het ontwerp en bij de bouw
en dat ze zo veel mogelijk al aan tafel zitten. Dat doen we in ieder geval met de
kennisinstellingen. Daarnaast hebben we te maken met bedrijven die zich wel of niet
hebben gecommitteerd. Daar geldt dat expliciet moet worden gekeken op welke manier
dat kan.»? Op welke wijze zit het bedrijfsleven nu «aan tafel» met het kabinet? Op
welke wijze wordt de Gouden Driehoek in deze cruciale fase, waarin het ontwerp wordt
bepaald, betrokken? Of voert u de motie Bruins Slot niet uit?'
2
Kunt u voorbeelden geven uit het buitenland waarbij er onderzeeboten zijn aangekocht
en de eerste boot werd opgeleverd binnen zes jaar na contractondertekening, aangezien
dit de planning is die nog steeds gehanteerd wordt (namelijk 2022–2028)?
3
Maakt u gebruik van externe inhuur bij de uitvoering van het aanbestedingsproces,
en zo ja wat is de aard en omvang van de werkzaamheden door middel van externe inhuur?
4
Zijn er berekeningen gemaakt van de belastingopbrengst voor de Nederlandse staat bij
(gedeeltelijke) bouw in Nederland? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee,
waarom niet, en gebeurt dit alsnog?
5
Hebt u kennis genomen van het DUKC-ambitiedocument1, waarin beschreven is welke aanwezige kennis, kunde en ambities Nederlandse bedrijven
op het gebied van onderwatertechnologie hebben? Bent u bereid de Kamer te informeren
over uw appreciatie van dit document?
6
Erkent u dat de dialoogfase een cruciale fase in het selectieproces is, mede omdat
het de basis legt voor het uiteindelijke ontwerp? Bent u bereid in dat licht de volgende
vragen separaat te beantwoorden? Hoe wordt precies invulling gegeven aan de motie
Bruins Slot (Kamerstuk 31 125, nr. 96), die oproept om vanwege het nationale veiligheidsbelang het ontwerp, de ontwikkeling,
de bouw, instandhouding en eindregie van de onderzeeboten te accommoderen binnen de
Gouden driehoek (industrie, overheid en kennisinstellingen)? Welke industrie, als
onderdeel van de Gouden Driehoek, wordt in deze fase betrokken zodat zij o.a. een
bijdrage kunnen leveren aan het ontwerp? Kunt u aangeven hoe de invulling van de motie
Bruins Slot zich verhoudt tot de oproep van DUKC bedrijven die stellen dat zij nu
geen kans hebben om deel te nemen aan deze fase (waarin de basis voor ontwikkelingen
en ontwerp worden gelegd) omdat deze in competitie wordt doorlopen? Kunt u aangeven
hoe de invulling van de motie Bruins slot zich verhoudt tot de stelling van de DUKC
bedrijven dat wanneer zij nu niet worden betrokken zij niet kunnen bijdragen aan het
onderhoud en de instandhouding?
Kunt u aangeven of de Kamer kan concluderen dat deze bedrijven o.a. verenigd in DUKC
die eerder hebben bijgedragen aan de upgrade en instandhouding van de walrusklasse
door defensie niet worden gezien als industrie die cruciaal is voor het behoud van
strategische kennis? Zo ja, welke bedrijven wel? Zo nee, hoe worden die bedrijven
dan alsnog betrokken in deze fase?
7
Waarom zijn, zoals de Algemene Rekenkamer stelt, de kosten van bewapening, onderhoud
en transitie niet meegenomen in het levensduurkostenbudget?
8
Is er een deel van het budget voor de verwerving van nieuwe onderzeeboten gericht
op kennisoverdracht naar Nederlandse partners/toeleveranciers? Zo nee, waarom niet?
9
Kunt u verklaren waarom in het levensduurkostenbudget voor de nieuwe onderzeeboten
niet alle kosten zijn meegenomen, waaronder kosten voor bewapening, onderhoud en transitie.
Kan dit leiden tot verdringingseffecten?
10
Vindt u het ook opvallend dat de C-fase is overgeslagen als het nieuwe product zich
maar deels baseert op bestaande onderzeebootontwerpen en er dus per definitie sprake
is van een ontwikkelingstraject?
11
Kunt u uitleggen op welke onderzeebootontwerpen het product wordt gebaseerd? Zijn
dit ontwerpen gebaseerd op de instandhoudingsprogramma’s van de walrusklasse, nieuwe
ontwerpen van de werven of anderszins?
12
Is een deel van het budget voor de Life Cycle Costs gericht op inbreng van en kennisoverdracht
naar Nederlandse partners en toeleveranciers? Zo nee, waarom niet?
13
Erkent u dat er grote financiële risico’s kleven aan een aanbestedingstraject met
een DMP-bandbreedte van boven de 2.5 miljard euro en dat het hierbij verstandig is
om zorgvuldig af te wegen of er sprake is van nieuwe ontwikkelingstrajecten? Zo nee,
waarom niet?
14
Kunt u uitsluiten dat de ontwikkeling en productie van de onderzeeboten verschillend
zal verlopen afhankelijk van de kandidaat-werf die het project uiteindelijk krijgt
en het daarom nu voorbarig is om al te besluiten om de C-fase over te slaan?
15
Kunt u een inschatting geven van de tijd die het scheelt om de C-fase over te slaan?
16
Kunt u garanderen dat het overslaan van de C-fase geen problemen gaat opleveren voor
de kandidaat-werven en de mate waarin zij aanpassingen moeten doen aan het ontwerp?
Hoe strikt is het ontwerplimiet en wat zijn de financiële consequenties als deze wordt
overschreden?
17
Wanneer kunt u aangeven of de onderzeeboten getypeerd moeten worden als een «gemodificeerde
COTS/MOTS» en het toetsingskader dus van toepassing is? Kunt u dit aan de Kamer laten
weten?
18
Hoe heeft u kunnen besluiten de C-fase over te slaan als het pas na overleg met de
kandidaat-werven duidelijk wordt welke planning, risico’s en aanpassingen er nodig
zijn op de huidige ontwerpen?
19
Kunt u uitleggen wat het streven van Defensie om bij het garanderen van essentiële
nationale veiligheidsbelangen zo min mogelijk afhankelijk te zijn van andere landen,
de (buitenlandse) industrie en/of bedrijven betekent voor deze aanbestedingsprocedure?
20
Wanneer kunnen Nederlandse bedrijven zich positioneren aan zowel de kandidaat-werven
als aan Defensie/DMO om hun mogelijkheden en capaciteiten ten aanzien van het ontwerp,
de bouw en de instandhouding van de onderzeeboten te kunnen tonen? Erkent u dat het,
alleen als deze bedrijven in de dialoogfase worden betrokken, mogelijk is dat er zicht
is op de daadwerkelijke mogelijkheden voor Nederlandse content, omdat het in een later
stadium niet meer mogelijk is om Nederlandse bedrijven/content nog in het project
te «engineeren», omdat ontwerp en prijs al vastliggen en omdat de tijdlijnen te kort
zullen zijn?
21
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen bij de bouw van onderzeeboten door Naval voor
Australië voor de keuze die gemaakt moet worden voor de bouwer van Nederlandse boten?
22
Heeft u contact met de Australische regering over de ontwikkelingen bij de bouw van
de onderzeeboten door Naval?
23
Wordt de specifiek Nederlandse behoefte afgestemd in NAVO-verband?
24
Wat verstaat u onder «geringe meerkosten»? Is dit uit te drukken in een percentage
van bijvoorbeeld het aanschafbedrag of een andere eenheid?
25
In hoeverre wordt in de eerste Dialoogfase voldoende duidelijk in hoeverre bestaande
concepten en ontwerpen van de drie aanbieders aansluiten op de eisen van Defensie
en in hoeverre er aanpassingen/ontwikkelingen nodig zijn om tot een definitief ontwerp
te komen? Kunt u, in het licht van het gestelde dat alle drie de buitenlandse werven
worden geacht een onderzeeboot te kunnen bouwen die voldoet aan de door defensie gestelde
eisen, op basis van bestaande concepten en ontwerpen, voor wat betreft de drie aanbiedingen
aangeven bij welke de meeste aanpassingen worden verwacht en zodoende het meeste risicovol
zal zijn?
26
Kunt u inzicht geven in de ontwerplimieten die ruimte zouden moeten bieden voor aanpassingen
om invulling te geven aan de specifiek Nederlandse behoefte? Zijn de ontwerplimieten
en de benodigde aanpassingen inmiddels duidelijk vóór de dialoog met de werven? Zo
nee, wanneer dan wel?
27
Bent u ervan op de hoogte dat de ontwikkelingen en aanpassingen binnen de ontwerplimieten
innovaties kunnen zijn met een grote technologische spin-off naar de gehele Nederlandse
Maritieme industrie mits die strategische Nederlandse bedrijven worden betrokken in
deze cruciale fasen van ontwerp? In hoeverre weegt het kabinet dit mee?
28
Wie bepaalt wanneer er sprake is van geringe meerkosten of hoge meerkosten?
29
Waar ligt het omslagpunt tussen geringe meerkosten en hoge meerkosten? Wie bepaalt
dat?
30
De risicomanagementstrategie «is toegesneden op tijdige levering en beheersing van
de kosten». Betekent dit niet dat logischerwijs de ruimte voor aanpassingen van bestaande
ontwerpen (erg) beperkt is?
31
Welke stappen worden ondernomen om te zorgen dat in het derde of vierde kwartaal van
2022 het gunningsbesluit gestalte krijgt en eind 2022 het contract met de winnende
werf getekend kan worden, zodat er dus geen extra vertraging zal optreden?
32
Wat verstaat u onder «hoge meerkosten»? Is dit uit te drukken in een percentage van
bijvoorbeeld het aanschafbedrag of een andere eenheid?
33
Wie bepaalt uiteindelijk vanaf welk punt beperkte, tegen geringe meerkosten door te
voeren aanpassingen overgaan in significante meer risicovolle aanpassingen?
34
Welke middelen zijn beschikbaar voor de inhuur, waar nodig geacht, van externe capaciteit
om de ontbrekende kennis en kunde in de eigen organisatie aan te vullen?
35
Is er advies gevraagd aan de Algemene Rekenkamer over de kaders die ten grondslag
liggen aan de dialoog met de industrie?
36
Wie maken deel uit van de Ministeriële Commissie Onderzeebootvervanging (MCOV)?
37
Kunt u nader ingaan op het feit dat Defensie voor de balans van kennis en informatie
tussen defensie en industrie externe capaciteit inhuurt om ontbrekende kennis en kunde
in de eigen organisatie aan te vullen? Kunt u duidelijkheid geven over hoe dit wordt
ingevuld? Wordt hierbij ook de industrie betrokken dan wel brancheorganisaties zoals
NIDV, VNO/NCW-MKB of NMT? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid
dat alsnog overwegen?
38
Kunt u nader ingaan op het risico dat blijft bestaan dat in de dialoog niet de vereiste
diepgang wordt bereikt en dat het meer tijd zal kosten om de haalbaarheid van het
eisenpakket te toetsen, vanwege de
informatieafhankelijkheid van Defensie? Erkent u dat het in deze fase betrekken van
strategische (MKB) bedrijven en kennisinstituten, die eerder o.a. hebben bijdragen
aan de upgrade van de walrus-klasse (o.a. verenigd in het DUKC), deze afhankelijkheid
en risico’s kan verkleinen?
39
Hoe kunt u met elkaar rijmen dat er enerzijds sprake is van een onbalans van kennis
tussen industrie en defensie, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat het vergelijken
van drie totaal verschillende aanbiedingen voor balans zorgt? Kunt u toelichten hoe
het beoordelen van drie totaal verschillende aanbiedingen met een gebrek aan expertise
en kennis om de aanbiedingen te beoordelen daadwerkelijk kan bijdragen aan de onbalans
en informatieafhankelijkheid? Zou de uitwerking binnen een ecosysteem van strategische
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, die ook hebben bijgedragen aan de Walrusklasse,
deze onbalans en de daarbij horende risico’s niet veel meer wegnemen? Zo ja, waarom
wel? Zo nee, waarom niet?
40
Kunt u aangeven of u de verschillende onderzoeken die gedaan zijn en de notities die
gepubliceerd zijn door de overheid, brancheorganisaties en industrie, zoals de Triarii
studie, de Beleidsdoorlichting Marinestudie, het Ambitiedocument Dutch underwater
knowledge center, alsmede input van brancheorganisaties die de Nederlandse kennis
en kunde vertegenwoordigen, meeneemt in uw afwegingen? Acht u het nuttig om, gezien
de onbalans in kennis en kunde tussen Defensie en de industrie, deze studies en rapporten
te raadplegen voor het proces en verdere rapportage? Zo ja, kunt dat dat toezeggen?
Zo nee, waarom niet?
41
Op welk moment voor het besluit denkt u te kunnen zeggen vanaf welk punt beperkte,
tegen geringe meerkosten door te voeren aanpassingen overgaan in significante meer
risicovolle aanpassingen? Gaat u de Kamer daar onverwijld van op de hoogte stellen,
in het geval dit aan de orde zou zijn?
42
Klopt het dat in 2017 naar de industrie toe vanuit het kabinet gecommuniceerd is dat
bij het project vervanging
onderzeebootcapaciteit een industriële participatie van tenminste 60% zou worden opgelegd?
Waarom is deze eis kennelijk afgezwakt, nu blijkt dat het kabinet geen enkele minimale
procentuele IP-eis meer stelt (Brief van de Staatssecretaris van Defensie en van EZK
van 1 april 2021,Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2234)? Hoe kan het dat, terwijl het kabinet nota bene een beroep doet op art. 346 VWEU,
er niet eens sprake is van een aanbestedingsprocedure en Nederland dus dergelijke
eisen gewoon mag stellen?
43
Realiseert u zich dat, indien er geen harde, concrete eisen worden gesteld aan het
aandeel van de Nederlandse industrie in de bouw, voornamelijk buitenlandse toeleveranciers
betrokken zullen zijn bij de nieuwbouwfase, waardoor er in de dertig jaar daarna nauwelijks
kansen zijn voor de Nederlandse industrie om kennis en banen op het gebied van de
instandhouding van onderzeeboten te behouden?
44
Herinnert u zich de uitspraken van de Staatssecretaris van Defensie: «De Defensie
Industrie Strategie is leidend voor de verwerving. Dat geldt voor ieder project. (...)
Voor ieder project is dat gewoon het leidende principe. Die zegt drie dingen: de beste
boot, de beste prijs en zo veel mogelijk Nederlandse betrokkenheid. Dat zijn de drie
dingen die in de DIS staan verwoord. Dat is het principe en dat zijn de kaders waarbinnen
wij deze verwerving zullen doen.» (Kamerstuk 27 830, nr. 309)?
Hoe verhoudt zich dit tot het standpunt van het kabinet dat economische belangen en
(een zo groot mogelijke) betrokkenheid van de Nederlandse industrie géén onderdeel
uitmaakt van het beoordelingskader en gunningsmodel? Waarom handelt het kabinet in
strijd met zijn eigen principes en kaders?
45
Hoe wordt binnen de besluitvorming de analyse meegenomen in het rapport «Economische
Effecten Marinebouwcluster Eindrapport» van onderzoeksbureau Triarii (2018) waarin
staat dat van elke euro die wordt uitgegeven aan de Nederlandse defensie-industrie
54% doorvloeit naar andere sectoren van de Nederlandse economie?
46
Beaamt u met onderzoeksbureau Triarii dat de gouden driehoek in staat is om technologisch
hoogwaardige, toekomstbestendige onderzeeboten te bouwen tegen een concurrerende prijs,
mits DMO voldoende capaciteit in huis heeft om tot een volwaardige gouden-driehoek-aanpak
van de vervanging van de Walrusklasse te kunnen komen? Zo ja, is deze capaciteit bij
DMO aanwezig of wordt daarnaar gestreefd? Zo nee, waarom niet?
47
Waarop is de opmerking gebaseerd dat Nederland geen zelfscheppende onderzeebootindustrie
heeft? Wordt dit beaamd door Nederlandse werven?
48
Wie zijn verantwoordelijk voor de evaluatie van de overige primaire eisen en de secundaire
eisen op hun haalbaarheid?
49
Wie is verantwoordelijk voor de beoordeling van de multicriteria-analyse op prijs-kwaliteit?
50
Wanneer de gestelde eisen geëvalueerd worden op hun haalbaarheid in de eerste gespreksronden,
kunnen ze dan dus ook aangepast worden in die fase? Wordt de Kamer van deze aanpassingen
tijdig op de hoogte gesteld?
51
Kunt u de volgende tekst nader toelichten: «Daarom is internationale samenwerking
randvoorwaardelijk en is gekozen voor de verwervingsstrategie in concurrentie met
drie buitenlandse kandidaat-werven. Dat wil niet zeggen dat er geen Nederlandse industriële
betrokkenheid kan zijn.»? Waarom laat u hiermee de mogelijkheid nadrukkelijk open
dat er géén Nederlandse industriële betrokkenheid kan zijn en kandidaat-werven toch kunnen voldoen aan de gunningscriteria?
52
Waarom maakt de mate van Nederlandse industriële participatie, zowel kwalitatief als
kwantitatief, géén onderdeel uit van de gunningscriteria, maar wordt gekozen voor
een parallel traject in de vorm van een industriële samenwerkingsovereenkomst die
gesloten zou moeten worden met de Minister van EZK? Hoe gaat u uitleggen dat gunning
plaatsvindt aan een werf die iets beter scoort op de gunningscriteria, maar veel minder
op Nederlandse industriële participatie?
53
Erkent u dat in de verwervingsstrategie nauwelijks tot geen prikkels zijn, tijdens
de ontwerpfase, niet tijdens de bouw en ook niet tijdens de instandhoudingsfase, om
ervoor te zorgen dat de kandidaat-werven echt werk maken van maximaal haalbare Nederlandse
inbreng, nu het bij de gunning feitelijk gaat om de beste boot tegen de beste prijs?
Wat bent u bereid hieraan te doen?
54
Welk belang hecht u aan de overdracht van kennis in dit technologisch meest hoogwaardige
DMP-traject uit de Nederlandse geschiedenis, mede in relatie tot de mogelijkheden
van de (hoogtechnologische) Nederlandse maritieme bedrijven om dergelijke kennis zelf
verder toe te passen en door te ontwikkelen?
55
Is het vanuit de verwervingsstrategie mogelijk dat er nauwelijks tot geen enkel Nederlands
bedrijf actief is bij het ontwerp en bouw van de nieuwe onderzeeboten?
56
Is het mogelijk dat, in het kader van het af te sluiten contract voor het onderhoud
en de upgrades gedurende de levensduur van de nieuwe onderzeeboten, geen enkel Nederlands
bedrijf hoeft te worden ingeschakeld?
57
Welke invloed hebben externe ontwikkelingen, zoals de recente berichten over de ontwikkeling
van onderzeeboten door Naval voor Australië, op het programma vervanging onderzeebootcapaciteit?
58
Op welke wijze zal, ook in de ontwerp en productiefase, gebruik gemaakt worden van
de kennis en kunde binnen de Nederlandse defensie-industrie?
59
Welke rol speelt de informatie in het rapport van de Australische rekenkamer over
de geplande vervanging van de Australische onderzeeboten voor het Nederlandse traject?
60
Kunt u toelichten hoe precies is onderzocht dat Nederland niet over een zelfscheppende
onderzeebootindustrie zou beschikken? Bent u bereid dat onderzoek met de kamer te
delen? Kunt daarbij toelichten hoe die industriële capaciteiten in kaart zijn gebracht
en kunt u toelichten welke capaciteiten we volgens dat onderzoek nog wel in Nederland
hebben en welke niet?
61
Welke informatie over de basisontwerpen van de drie verschillende werven kunt u aan
de Kamer verstrekken?
62
Hebt u kennisgenomen van de DUKC-oplegnotitie: «Vroegtijdige deelname aan ontwerpfase
is van levensbelang» Kunt u een appreciatie op die notitie aan de kamer sturen en
bovendien separaat ingaan op de volgende vragen? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de
oproep van deze bedrijven verenigd in het DUKC? Hoe kijkt het kabinet aan tegen hetgeen
de DUKC-bedrijven stellen, dat een complex hoogtechnologisch project per definitie
ongeschikt is om in concurrentiestelling aan te besteden? In de DUKC-notitie wordt
gesteld dat dergelijk complex project zich niet leent voor concurrentiestelling, dat
het de prijs niet gunstig zou beïnvloeden en we door deze wijze afhankelijk dreigen
te worden van buitenlandse bedrijven. In de basis rapportage worden deze zaken allen
beschreven als belangrijke criteria. Hoe kijkt u aan tegen dit verschil van inzicht?
63
Maakt een risicoverdeling van de mogelijke overschrijding van de geplande kosten deel
uit van de contractuele afspraken met de leverancier waarmee een langdurig strategisch
partnerschap wordt afgesloten?
64
Maakt het bij de keuze voor de leverancier uit of de werf in een NAVO-lidstaat gevestigd
is, gezien het langdurige partnerschap waarmee de keuze voor een leverancier gepaard
gaat?
65
Wat gebeurt er als de conclusie van de dialoog wordt dat de behoeftestelling niet
haalbaar is binnen de gestelde kaders?
66
Hebben de deelnemers van Defensie aan de dialoog met de drie werven contact met elk
van deze werven, of zijn de Defensiemedewerkers verdeeld over drie aparte teams? Beschikt
Defensie in dat geval over voldoende deskundig personeel om over drie teams te verdelen?
67
Waarom zijn de eisen en het beoordelingskader nu nog niet definitief vastgesteld?
Wanneer wel en deelt u dit kader vervolgens met de Kamer nog voor de offerteaanvraag?
Zo nee, waarom niet?
68
Welke invloed kan de Tweede Kamer nog uitoefenen op het gunningsbesluit dat in de
D-brief medegedeeld wordt?
69
Wordt er gedurende de dialoogfase met de kandidaat-werven gesproken over de mogelijkheden
van het opnemen van gunningscriteria die rekening houden met inbreng van Nederlandse
partners/toeleveranciers bij het ontwerp en de bouw van de nieuwe onderzeeboten? Zo
nee, waarom niet?
70
Worden er, in het kader van de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de
strategische autonomie, eisen gesteld aan de overdracht van kennis en kunde aan Nederland
(DMO/DMI en/of Nederlandse toeleveranciers) en is hier in het budget (voor ofwel verwerving,
ofwel de instandhoudingsfase) ruimte voor opgenomen? Zo nee, waarom niet?
71
Wordt er gedurende de dialoogfase met de kandidaat-werven gesproken over het opnemen
van gunningscriteria die rekening houden met inbreng van het Nederlandse bedrijfsleven
voor onderhoud en upgrades gedurende de levensduur van de nieuwe onderzeeboten? Zo
nee, waarom niet?
72
Kunt u, in het licht van het gestelde dat een groot deel van de primaire eisen en
de secundaire eisen in de dialoog met de drie aanbieders worden geëvalueerd en getoetst
op haalbaarheid om daarna te komen tot een definitief eisenpakket, de volgende vragen
separaat beantwoorden? Staan de eisen die vooraf zijn gecommuniceerd en worden gedefinieerd
als knock-out criteria al vast? Zo ja kan u die met de Kamer delen zo nee waarom niet?
Hoe wordt de eis; «voldoen aan behoud van strategische autonomie ten aanzien van het
nationale veiligheidsbelang» in het primaire eisenpakket opgenomen als knock-out criteria?
Is het onderzoek dat het Ministerie van EZK parallel uitvoert van belang voor het
uiteindelijke eisenpakket? Zo nee, welke middelen heeft EZK om de Nederlandse industrie
te betrekken ten einde van het behoud van de strategische autonomie? Hoe wordt het
risico ondervangen dat, vanwege de concurrentiestelling en dus prijsdruk, de aanbieders
aan alle eisen proberen te voldoen en creativiteit en innovatiepotentieel volledig
verdwijnt? Hoe groot is het risico dat de eisen naar beneden worden bijgesteld en
het een «race to the bottom» wordt, aangezien u aangeeft dat de eisen na toetsing
op haalbaarheid worden vastgesteld?
73
Welke positieve of negatieve prikkels bouwt het kabinet in om de kandidaat-werven
actieve partnerschappen aan te laten gaan met Nederlandse bedrijven voor het ontwerp
en de bouw van de onderzeeboten?
74
Welke positieve of negatieve prikkels bouwt het kabinet in om de kandidaat-werven
te bewegen om zaken te doen met partners/toeleveranciers voor het onderhoud en upgrades
gedurende de levensduur van de nieuwe onderzeeboten?
75
In hoeverre zullen de in het onderzeebootconcept van de kandidaat-werf op te nemen
specifiek Nederlandse eisen zijn afgestemd met de NAVO behoefte?
76
Zullen de voor het onderzeebootconcept specifiek Nederlandse eisen worden afgestemd
met de uiteindelijke gebruikers van de onderzeeboten? Met andere woorden, welke rol
speelt de bemanning bij het opstellen van de specifieke Nederlandse eisen?
77
Kunt u duidelijkheid geven of de modificaties op een MOTS-concept eindigen bij de
dialoogfase, de gunningsfase of bij het einde van de engineering na gunning? (Rapport
Auditdienst)
78
Is kennis genomen van de door de ADR gehanteerde kwalificatie «glijdende schaal» bij
verdergaande aanpassingen op een bestaand ontwerp die kunnen leiden tot «compleet
nieuw ontwikkeld»? Wordt het standpunt gedeeld «hoe meer MOTS, hoe minder risicovol»?
(Rapport Auditdienst)
79
Wat wordt bedoeld met de passage dat wel is voorzien «dat een zekere mate van engineering
nodig zal zijn voordat de nieuwe onderzeeboten kunnen worden gebouwd»? Is bekend dat
engineering veel tijd kost en extra kosten met zich meebrengt?
80
Wordt de nog vast te stellen plafondprijs bekend gemaakt aan de werven?
81
Kunt u uiteenzetten wat u precies verstaat onder wezenlijk nationaal veiligheidsbelang
ten opzichte van de onderzeebootvervanging?
82
Erkent u dat de Nederlandse inbreng op het systeemniveau van belang is voor het behoud
van de strategische autonomie en het waarborgen van Nationale veiligheid? Zo ja, waarom
wel? Zo nee, waarom niet?
83
Erkent u dat de in Nederland aanwezige kennis op systeemniveau betrokken moet worden
in de ontwerpfase van het proces om strategische autonomie te garanderen en om tijdens
de gehele levensduur het onderhoud, de instandhouding en upgrades te kunnen uitvoeren?
Zo ja hoe gaat u deze bedrijven dan alsnog betrekken in deze fase? Zo nee, kunt u
expliciet toelichten hoe u verwacht dat deze bedrijven achteraf kunnen worden betrokken,
zonder dat het duurder wordt omdat de bij die bedrijven aanwezige kennis niet meer
aansluit op het uiteindelijk gekozen ontwerp? Zou het dan niet goedkoper en sneller
zijn als de buitenlandse aanbieder toeleveranciers gebruikt uit haar eigen bekende
toeleveranciersketen?
84
Hoe verhoudt het zich dat enerzijds In de basisrapportage wordt aangegeven dat het
kunnen doen van eigen onderhoud en instandhouding voorwaardelijk is, terwijl tegelijk
de bedrijven die de upgrade van de Walrusklasse hebben gedaan niet gehoord worden
in hun noodkreet om nu betrokken te worden, en in de basisrapportage wordt beschreven
dat dergelijke eisen pas worden vastgesteld in gesprekken met de drie buitenlandse
aanbieders? Kunt u duidelijkheid geven over wat u precies verstaat onder het waarborgen
van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen, welke eisen daarvoor gelden en wat dat
betekent voor de betrokkenheid van de Nederlandse sector die straks in staat moet
zijn om zelf het onderhoud en de instandhouding te doen?
85
Wat zijn de gevolgen indien het definitieve oplever- en overdrachtsschema, benodigd
om de nieuwe onderzeeboten tijdig fully operational capable te krijgen, niet worden
behaald door de uiteindelijke leverancier?
86
Wie is verantwoordelijk voor de meerkosten, zoals het langer in stand houden van de
huidige onderzeeboten, indien het definitieve oplever- en overdrachtsschema niet wordt
behaald?
87
Wat wordt precies bedoeld met inbesteden van levering- en instandhoudingswerkzaamheden?
Wanneer is er sprake van uitbesteding?
88
Is het tijdstip van levering van de eerste onderzeeboot in 2028 niet nu al onrealistisch,
gezien het feit dat er nog geen werf gekozen en opdracht verleend is?
89
Wat betekent vertraagde oplevering concreet aan extra kosten voor het langer in de
vaart houden van de huidige Walrus-klasse? Worden deze kosten meeberekend?
90
Indien het definitieve oplever- en overdrachtsschema als primaire eis wordt gesteld,
kan dit dan betekenen dat deze eis doorslaggevend wordt boven eisen als de kwaliteiten
van de onderzeeboot of de mate waarin de gekozen onderzeeboot Nederlandse strategische
belangen dient?
91
Kunt u de volgende tekst uitgebreid nader toelichten: «Economische belangen maken
onderdeel uit van het EZK-traject, factoren zoals beste boot voor beste prijs, risicobeheersing
en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie
maken onderdeel uit van het beoordelingskader en gunningsmodel.»? Waarom maken economische
belangen en een zo groot mogelijke betrokkenheid van de Nederlandse industrie géén
onderdeel uit van het beoordelingskader en gunningsmodel? Hoe verhoudt zich dit tot
hetgeen in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24) gesteld wordt, namelijk dat Defensie «voor elke verwerving een afweging maakt voor
de meest passende strategie met als uitgangspunt: beste product voor de beste prijs
met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Als producten
niet in Nederland worden gemaakt, wordt zoveel als mogelijk zeker gesteld dat Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen worden betrokken bij de productie.»? Erkent u dat
het argument dat Nederland niet over een zelfscheppende onderzeebootindustrie daarmee
onzinnig is en geen reden kan zijn om géén industriële participatie te eisen of onderdeel
uit te laten maken van het beoordelingskader en gunningsmodel, te meer daar er nog
veel kennis en kunde op het gebied van onderzeeboten bij de Nederlandse industrie
aanwezig is?
92
Kunt u de volgende tekst toelichten: «De kandidaat-werven dienen te voldoen aan eisen
ter waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en strategische autonomie,
waarbij de Nederlandse industrie en kennisinstellingen betrokken kunnen worden»? Waarom
is dit zo vrijblijvend verwoord en wordt bij de waarborging van wezenlijke belangen
van nationale veiligheid en strategische autonomie kennelijk geen harde eis gesteld
van betrokkenheid van de Nederlandse industrie en kennisinstellingen? Hoe zal de Nederlandse
«Gouden Driehoek» de instandhouding en het onderhoud in de toekomst kunnen doen als
er op dit punt geen harde eisen worden gesteld?
93
Waarom is gekozen voor de vrijblijvende formulering dat de Nederlandse industrie en
kennisinstellingen bij de eisen ter waarborging van wezenlijke belangen van nationale
veiligheid en strategische autonomie betrokken «kunnen» worden?
94
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om afspraken te maken met de winnende
werf om de Nederlandse industrie en kennisinstituten te betrekken bij toekomstige
exportorders, de kandidaat-werven daartoe te bevragen en de Kamer hierover te informeren?
Zo nee, waarom niet?
95
Defensie zal tijdens de dialoog «de kandidaat-werven bevragen over exportkansen».
Spelen de (potentiële) exportorders van de buitenlandse werven hierbij een grote rol?
96
Op welke wijze wordt invulling gegeven aan «een zekere mate van strategische autonomie»?
Zijn de doelstellingen vergelijkbaar met die voor de Walrus onderzeeboten?
97
In hoeverre worden in de door het Ministerie van EZK op te stellen industriële samenwerkingsovereenkomst
harde en/of juridisch afdwingbare eisen opgesteld over participatie van de Nederlandse
industrie en kennisinstituten? Hoe wordt voorkomen dat de winnende werf zich niet
aan de overeenkomst houdt en welke drukmiddelen kunnen daartoe worden ingezet?
98
Is het mogelijk dat de industriële samenwerkingsovereenkomst, die apart en parallel
door de kandidaat-werf wordt onderhandeld met het Ministerie van EZK, geen bepalingen
of deelcontracten kent die betrekking hebben op het ontwerp, de bouw of het onderhoud
en upgrades van de onderzeeboten?
99
Klopt het dat er in de huidige dialoogfase geen betrokkenheid is van het Nederlandse
bedrijfsleven? Wanneer c.q. in welke fase verwacht u dat het Nederlandse bedrijfsleven
(technisch) inhoudelijk wél betrokken kan raken bij het programma vervanging onderzeebootcapaciteit?
100
Waarom is aan de externe dwarsdenker alleen de rol van adviserend lid toebedeeld?
101
Wat is het budget voor de inhuur van acht tijdelijk aangestelde externe (civiele)
adviseurs van PwC, met expertise op het terrein van inkoop en kosten- en risicoanalyse?
En onder welk begrotingsartikel valt dit?
102
Wat betekent het concreet dat er is overgeschakeld van een project- naar een programmaorganisatie?
Waarom is dat laatste beter?
103
Waarom is het nodig dat de risicoreservering fors hoger is dan gebruikelijk en waarom
zit dit kennelijk vooral in de forse marge ten aanzien van de exploitatie?
104
Wanneer er sprake zal zijn van besluitvorming over grote afwijkingen, wordt de Kamer
daar dan tijdig over ingelicht en wordt er niet gewacht tot de volgende halfjaarlijkse
voortgangsrapportage?
105
Is er een risicoverdeling met betrekking tot complicaties bij de bouw en bij beproevingen
voor de inzetgereedverklaring?
106
Wat wordt ermee bedoeld dat de «diepgang van de dialoog» een risicofactor is?
107
Wat wordt bedoeld met «beproevingen voor de inzetgereedverklaring»?
108
Voor de levensduur van de vervangers van de Walrus onderzeeboten wordt uitgegaan van
30 jaar. Bent u bekend met het gegeven dat, indien de huid van de onderzeeboot is
gemaakt van roestvrij staal, de levensduur ongeveer 10 jaar langer is? Is hiermee
rekening gehouden bij het berekenen van de levensduurkosten?
109
Wat wordt precies bedoeld met «kapitale munitie» en waarom is alleen deze munitie
onderdeel van de LCC? Van welke andere munitie kan sprake zijn en uit welk budget
wordt die bekostigd?
110
Geldt de conclusie van de kosten-batenanalyse (KBA) dat het nog steeds een betaalbaar
programma is, ook indien uitgegaan wordt van het basispad in de ontwikkeling van de
defensiebegroting?
111
Wat betekent het voor het totale kostenplaatje van de onderzeeboten dat er geen concrete
behoefte is gesteld voor enkele wapensystemen? Vanuit welk budget zouden deze wapensystemen
dan bekostigd moeten worden? Om welke wapensystemen gaat het?
112
Hoe beoordeelt u de vaststelling van de Auditdienst Rijk dat het actuele investeringsbudget
tegen prijspeil 2020 niet passend is binnen het meest actuele Defensie Lifecycle Plan
(DLP, versie 21.0)? Hoe groot is het tekort en wat gaat u daar aan doen?
113
Ten laste van welk budget komen de eventuele meerkosten in de transitiefase?
114
Kan de situatie zich voor gaan doen dat er toch van verdringing van andere uitgaven
op de begroting sprake is? Aan de hand van welke criteria wordt dan de afweging gemaakt
welke uitgaven uitgesteld gaan worden?
115
Waarom zijn de kosten van de vervanging van de hulpvaartuigen opgenomen in de LCC
voor de onderzeebootvervanging, terwijl er een apart DMP is voor de hulpvaartuigen?
Staan al deze hulpvaartuigen alleen ten dienste van de onderzeeërs?
116
Waarom wordt de motie Bruins Slot (Kamerstuk 31 125, nr. 96) niet genoemd in de Basisrapportage en wordt betrokkenheid van de «Gouden Driehoek»
slechts genoemd bij het toekomstige onderhoud? Voert u de motie uit of niet? Zo nee,
waarom niet en waarom informeert u de Kamer daar niet over?
117
Zijn de kosten voor de infrastructuur opgenomen in de LCC?
118
Deelt u de opvatting dat zowel de diepgang van de dialoog als de opgetuigde complexe
governance-structuur voor vertraging zorgen in de besluitvorming en de snelle selectie
van één consortium? Bent u bereid dit proces te versnellen, bijvoorbeeld door knock-out
criteria op te stellen? Zo nee, waarom niet?
119
Als Defensie de Kamer uiteindelijk informeert over de keuze, in hoeverre heeft de
Kamer dan nog inspraak op deze keuze? Indien de Kamer bijvoorbeeld een andere inschatting
maakt over de manier waarop het strategische belang voor de Nederlandse defensie-industrie
is meegewogen in de keuze, of over de manier waarop de «gouden driehoek» betrokken
is, welke mogelijkheid is er dan nog om tot een andere keuze te komen?
120
Wat is het basisontwerp van de Duitse werf waar de dialoog zich op gaat richten?
121
Gaat het bij de Zweedse werf om een ontwerp op basis van de Blekingeklasse A26?
122
Gaat het bij Naval om het Shortfin Barracuda-ontwerp als basis?
X Noot
1
https://www.nidv.eu/wp-content/uploads/2021/02/DUKC-oplegger-Ambitiedoc….
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.