Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Maatoug over het bericht dat de nieuwe deurwaarderswet schuldenaars in problemen brengt
Vragen van het lid Maatoug (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat de nieuwe deurwaarderswet schuldenaars in problemen brengt (ingezonden 26 april 2021).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 1 juli
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2667.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nieuwe deurwaarderswet brengt schuldenaars in problemen»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Vraag 2
Herkent u de schattingen van Bureau Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP)
en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) dat in 25–40% van de gevallen
het vrij te laten bedrag (vtlb) lager tot veel lager uitkomt dan voor 1 januari? Gelden
deze percentages ook voor mensen die niet in een schuldenregeling zitten, maar wel
te maken krijgen met beslaglegging?
Antwoord 2
De schattingen zien op de mensen voor wie het vrij te laten bedrag (vtlb) van toepassing
is. Het vtlb heeft betrekking op mensen die zijn toegelaten tot de Wsnp of een minnelijk
schuldhulpverleningstraject doorlopen. Het vtlb kent een eigen berekeningssystematiek.
Om tot het vtlb te komen wordt de beslagvrije voet verhoogd met een zogeheten nominaal
bedrag.2 Dit nominale bedrag wordt berekend aan de hand van de rekenmethode die door Recofa3 is ontwikkeld. De berekening geschiedt op basis van gegevens die mensen zelf verstrekken,
waaronder de daadwerkelijke woonkosten.
De genoemde schattingen kunnen niet één-op-één worden overgenomen voor de mensen die
te maken krijgen met beslaglegging op het inkomen. Voor deze groep mensen geldt dat
voor inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet naar schatting in
75% van de gevallen de beslagvrije voet te laag werd vastgesteld.4 Een belangrijke oorzaak hiervan was dat de burger zelf informatie – waaronder de
hoogte van de daadwerkelijke woonkosten en huurtoeslag – moest verstrekken om de beslagvrije
voet correct vast te stellen. In stressvolle schuldensituaties komt het begrijpelijkerwijs
echter regelmatig voor dat mensen informatie niet, te laat of onvolledig geven. Voor
de berekening van de beslagvrije voet zijn beslagleggers sinds de inwerkingtreding
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op 1 januari 2021 niet langer vooral afhankelijk
van informatie van de burger. De burger hoeft de beslagvrije voet in principe alleen
nog te controleren. Hiermee is de burger zoveel mogelijk ontzorgd. Hierom en omdat
woonkosten niet centraal worden geregistreerd, wordt bij de berekening van de beslagvrije
voet gerekend met «fictieve» woonkosten. In bepaalde situaties zullen de daadwerkelijke
woonkosten hoger zijn dan de fictieve woonkosten.
Vraag 3
Hebt u dergelijke signalen ook al ontvangen van deurwaarders?
Antwoord 3
Nee, ik heb geen signalen vanuit de gerechtsdeurwaarders ontvangen over te lage beslagvrije
voeten. Mijn ministerie heeft wel signalen over de woonkosten ontvangen van VNG en
UWV.
Vraag 4
Hoeveel mensen komen nu in de problemen vanwege deze nieuwe rekenmethode?
Antwoord 4
Onder de oude wetgeving werd naar schatting 75% van de mensen geconfronteerd met een
te lage beslagvrije voet. Dit was grotendeels het gevolg van het ontbreken van gegevens
om de juiste beslagvrije voet te berekenen, waaronder ook de hoogte van de daadwerkelijke
woonkosten. Omdat onder de nieuwe wet (onder andere) fictieve woonkosten in acht worden
genomen, zal de beslagvrije voet bij het merendeel van de mensen op wiens inkomen
beslag is gelegd, hoger uitvallen. Voor deze fictieve woonkosten is uitgegaan van
de netto huurquote5 passend bij de leefsituatie en inkomensgroep. De cijfers hiertoe zijn afkomstig uit
het gegevensbestand van het Woononderzoek wat destijds is uitgevoerd door het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het CBS. Dat laat onverlet dat er
mensen zullen zijn bij wie de daadwerkelijke woonkosten hoger zijn dan de fictieve
woonkosten.
In de wet is een uitzondering opgenomen voor diegenen aan wie op basis van het inkomen
reeds de maximaal geldende beslagvrije voet is toegekend. Dit zijn veelal mensen met
een hoger inkomen. Voor hen kan de beslagvrije voet voor de duur van zes maanden worden
verhoogd. Dit kan als de huur minimaal 10% meer bedraagt dan de zogeheten rekenhuur
voor de huurtoeslag (in 2021 was de rekenhuur maximaal 752,33 euro per maand). De
eerste 10% boven de rekenhuur komen voor eigen rekening van de mensen. Voor het meerdere,
dus indien er meer dan 827,56 euro per maand aan woonlasten zijn, kan de beslagvrije
voet worden verhoogd. De termijn van zes maanden kan nogmaals met zes maanden worden
verlengd, als binnen die termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig
kan worden voldaan. Het onderzoek «Profielschets beslagenen»6 liet zien dat in 37% van alle beslagen de looptijd van het beslag korter is dan een
half jaar en in meer dat 50% van alle gevallen het beslag korter duurt dan één jaar.
De zes maanden termijn, alsmede de mogelijkheid om deze termijn met zes maanden te
verlengen, zal voor kortdurende beslagen veelal voldoende zijn om de beslagperiode
zonder aanpassingen binnen de woonsituatie te doorstaan.
De wet bevat een hardheidsclausule. De hardheidsclausule ziet op situaties waarbij
onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt
als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling
van de beslagvrije voet. Op grond hiervan kan de kantonrechter op verzoek van de burger
de beslagvrije voet in uitzonderlijke, individuele situaties verhogen voor een door
hem te bepalen periode.
Bij de totstandkoming van de wet is met uw Kamer gewisseld dat een beslag niet een
maatregel is die direct na het uitblijven van betaling binnen de gestelde betalingstermijn
volgt. Tussen het verzoek tot betaling en de uiteindelijke inning via een loonbeslag
liggen in bijna alle gevallen zeker twee maanden, zo niet beduidend meer. Dit is een
periode waarbinnen ook verschillende momenten zijn ingebouwd om met de schuldeiser
in contact te treden om tot een reële betalingsregeling te komen.
Vraag 5
Was dit hoge percentage voorzien bij het maken en invoeren van de wet? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 5
Het percentage van 25–40% waarnaar Bureau Wsnp verwijst, ziet op de mensen die te
maken hebben met het vtlb. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt
het vtlb op een andere manier berekend dan de beslagvrije voet. Het gebruikmaken van
fictieve woonkosten in plaats van daadwerkelijke woonkosten bij de berekening van
de beslagvrije voet is een bewuste keuze geweest bij de totstandkoming van de wet.
Bij de totstandkoming is rekening gehouden met de destijds zichtbare ontwikkelingen
op de woningmarkt. In het oude systeem was de zogenoemde woonkostencorrectie gemaximeerd.
Deze was gelijk aan het maximale recht op huurtoeslag in de desbetreffende situatie
(tijdens de totstandkoming van de wet in 2016 bedroeg dit 342,54 euro voor een alleenstaande
volwassene). Dit hield in dat personen met een belastbaar inkomen waarbij geen recht
meer op huurtoeslag bestond (in 2016: 22.500 euro voor een alleenstaande) de beslagvrije
voet niet werd gecorrigeerd voor huren die hoger lagen dan 546,97 euro. Gezien het
feit dat hogere inkomens ook destijds al veelal niet in aanmerking kwamen voor sociale
huurwoningen, maar juist waren aangewezen op het veelal duurdere commerciële segment,
heeft het kabinet er destijds voor gekozen om de woonkostencompensatie in het nieuwe
model verder te laten doorlopen. Dit is gerealiseerd door de verdere oploop van de
normhuur te maximeren op de maximaal voor huurtoeslag in aanmerking komende rekenhuur
(in 2021: 752,33 euro). In de nieuwe berekeningssystematiek heeft dit tot gevolg dat
nog geruime tijd de woonkostencompensatie stijgt naarmate het inkomen toeneemt. In
de oude berekening van de beslagvrije voet werd hier juist geen rekening mee gehouden.
De nieuwe beslagvrije voet is voor mensen met hogere woonkosten veelal toereikender
dan de beslagvrije voet onder het oude systeem.
Vraag 6
Klopt het dat in het overgrote deel van deze gevallen de oorzaak ligt in woonlasten
die veel hoger zijn dan wordt verondersteld? Hoeveel mensen die nu in de problemen
komen hebben woonlasten boven de huurtoeslaggrens?
Antwoord 6
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 uiteen heb gezet, is de nieuwe berekeningsystematiek
een aanzienlijke verbetering voor het merendeel van de mensen die te maken krijgen
met beslag op hun inkomen. Bij de mensen bij wie de daadwerkelijke woonkosten hoger
zijn dan de fictieve woonkosten, kan in bepaalde gevallen een beroep worden gedaan
op de uitzonderingsbepaling om de beslagvrije voet tijdelijk te verhogen of kan een
beroep op de hardheidsclausule (zie het antwoord op vraag7 uitkomst bieden.
Vraag 7
Klopt het dat bij het maken van de wet uit is gegaan van de aanname dat iedereen kan
verhuizen naar een woning met woonlasten passend bij het inkomen? Vindt u ook dat
deze aanname op de huidige woningmarkt totaal onrealistisch is?
Antwoord 7
Ten tijde van de totstandkoming van de wet was de overheersende gedachte dat mensen
met woonkosten die hoger zijn dan passend bij het inkomen, hun uitgaven in overeenstemming
brengen met hun gewijzigde financiële situatie. Ook als dit de nodige inspanningen
en moeite vraagt.8 Onderdeel hiervan kan zijn het verhuizen naar een woning met lagere woonkosten, dan
wel anderszins proberen zorg te dragen voor lagere woonkosten of hogere inkomsten.
Dit is op de huidige woningmarkt moeilijker te realiseren, maar niet onmogelijk. Ik
hecht eraan te benadrukken dat hiermee ook wordt gestimuleerd dat mensen die in verhouding
tot het inkomen te hoge woonkosten hebben, op zoek gaan naar goedkopere woonruimte.
Te hoge uitgaven aan levensonderhoud, waarvan de woonkosten een groot deel beslaan,
kunnen in veel gevallen oorzaak zijn van financiële problemen. De wet heeft mede tot
doel te voorkomen dat mensen, na een moeilijke periode waarin beslag op het inkomen
is gelegd, terugvallen in de oude situatie met vaste lasten die te hoog zijn voor
hun inkomen.
Vraag 8
Kunt u aangeven hoe de wet aangepast kan worden om het probleem van woonlasten op
te lossen? Bent u voornemens dit op korte termijn te gaan doen?
Antwoord 8
De huidige wet is sinds 1 januari jl. in werking getreden. De wet voorziet in een
evaluatie – binnen vijf jaar na inwerkingtreding – van de doeltreffendheid en de effecten
van de wet in de praktijk. Daarnaast zal de werking van de wet in 2022/2023 worden
onderzocht door een externe partij. Ik zal de effecten rond de woonkosten meenemen
het externe onderzoek en de wetsevaluatie.
Vraag 9
De vtlb-berekening wordt nu aangepast, maar wat kunt u op korte termijn doen voor
mensen die niet in een schuldhulpverleningstraject zitten? Hoe kunnen deurwaarders
bij beslaglegging rekening houden met het feit dat sommige mensen hogere woonlasten
hebben?
Antwoord 9
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Vraag 10
Had dit voorkomen kunnen worden als de rekentool eerder was ontwikkeld en dus ook
beter getest had kunnen worden?
Antwoord 10
De keuze om de berekening uit te voeren met fictieve woonkosten in plaats van daadwerkelijke
woonkosten is een bewuste keuze bij de totstandkoming van deze wet geweest. De keuze
staat los van het ontwikkelen of testen van de rekenmodules voor de berekening van
de beslagvrije voet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.