Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Esch over het artikel van Zembla 'Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet'
Vragen van het lid Van Esch (PvdD) aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het artikel van Zembla «Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet» (ingezonden 8 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat),
mede namens Minister van Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 28 juni 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht van Zembla «Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten
over granuliet»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin het werk van een ambtenaar als «geen
onafhankelijke en gedegen analyse» wordt afgedaan?
Antwoord 2
De uitspraak gaat over een conceptmemo van een medewerker opgesteld ten behoeve van
de interne discussie binnen IenW/Rijkswaterstaat over de kwalificatie van granuliet.
Dit is niet het officiële standpunt van mijn ministerie. De voorzieningenrechter van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt over het conceptmemo
(29 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1506):
«Het gaat hier, zoals de Minister en de Staatssecretaris terecht betogen, om interne
notities die persoonlijke gedachten van betrokken ambtenaren bevatten en uitsluitend
voor intern overleg en beraad zijn bedoeld». Binnen IenW/Rijkswaterstaat voeren medewerkers regelmatig discussies over uiteenlopende
onderwerpen. Dat vind ik een groot goed en hieruit blijkt de enorme betrokkenheid
van de medewerkers.
Vraag 3
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin gesteld wordt «inmiddels komt ons
bedrijf tot stilstand, lees de wegenbouw»? Deelt u de mening dat hierin expliciet
wordt uitgesproken dat afval en infrastructuur als onderhandelingspositie ingezet
worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Over de situatie van de bedrijfsvoering van Bontrup, een private onderneming, kan
ik geen uitspraken doen. In de Kamerbrief van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is al gemeld dat het bedrijf heeft gewezen op de mogelijke risico’s voor de asfaltproductie
in het kader van de wegenbouw bij een voortdurende stagnatie van de afzet van granuliet.
Het belang van de asfaltproductie is aan de orde geweest in de discussie binnen het
ministerie, maar heeft geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de besluitvorming
over de herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond2.
Vraag 4
Kunt u uitleggen waarom de herkomst van materiaal geen rol meer speelt bij de definitie
van «grond» zoals deze omschreven staat in het Besluit bodemkwaliteit?3
Antwoord 4
In de Nota van Toelichting (NvT) wordt ten aanzien van de definitie van grond in artikel
1 van het Besluit bodemkwaliteit aangegeven dat het begrip grond een samenstellingsbegrip en geen herkomstbegrip betreft. In de NvT is het volgende aangegeven:
«De directe herkomst van het materiaal is daarmee niet bepalend voor de vraag of er
sprake is van grond of baggerspecie. Ook materiaal dat aan de samenstellingskenmerken
voldoet, maar dat niet rechtstreeks vrijkomt uit de bodem, bijvoorbeeld omdat het
eerder is toegepast, kan derhalve onder de definities vallen. Wel zal het steeds gaan
om materiaal dat oorspronkelijk afkomstig is uit de bodem. Het moet immers gaan om
materiaal «in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature
worden aangetroffen». Met «van nature worden aangetroffen» wordt niet zozeer gedoeld
op de directe herkomst van de gronddeeltjes, maar op de samenstelling van het materiaal.
Het gaat erom dat het toe te passen product gronddeeltjes bevat (een samenstelling
heeft) welke overeenkomt met gronddeeltjes die van nature in de bodem voorkomen en
daarmee dat het toe te passen product dus ook geschikt is om als bodem te kunnen worden
toegepast. Het materiaal hoeft dus niet rechtstreeks uit de bodem te komen, maar moet
wel vergelijkbaar zijn met materiaal dat rechtstreeks uit de bodem komt.»
Vraag 5
Acht u het beter dat de zinsnede «van natuurlijke herkomst, niet door de mens geproduceerd
en onderdeel van de Nederlandse bodem», of enige variant hierop, toegevoegd wordt
aan de definitie van «grond» in het Besluit bodemkwaliteit vanuit het perspectief
van milieubescherming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het is niet nodig om eisen ter bescherming van het milieu onderdeel te maken van het
begrippenkader (zoals de definitie voor grond). De milieuhygiënische eisen die aan grond worden gesteld komen juist
tot uitdrukking in de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit
(maximaal toegestane concentraties van stoffen in het toe te passen materiaal) aangevuld met het vangnet van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming
en 7 Besluit bodemkwaliteit). Daarnaast zou het toevoegen van de zinsneden leiden
tot het uitsluiten van materialen buiten Nederland. Dit is niet toegestaan op basis
van EU-wetgeving.
Vraag 6
Waarom is de uitleg van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer (VROM) hierover in de door Zembla opgevraagde Wob-stukken
«buiten scope» verklaard op grond van «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer»,
terwijl de begeleidende mail duidelijk aangeeft dat het om een inhoudelijke mail van
het Ministerie van VROM gaat?4
Antwoord 6
Bij Wob-verzoeken waarbij meerdere organisatieonderdelen van mijn ministerie zijn
betrokken, wordt een werkverdeling ten behoeve van de afhandeling gemaakt, om volledigheid
en consistentie te bevorderen en dubbel beoordelen van documenten zoveel mogelijk
te voorkomen. Het document waaraan u refereert betreft een e-mailwisseling tussen
een medewerker van SenterNovem (tegenwoordig Bodem+ en onderdeel van Rijkswaterstaat)
met een derde en is later doorgestuurd naar het toenmalige Ministerie van VROM. In
deze e-mailwisseling waren ambtenaren van, thans, Rijkswaterstaat betrokken. De bestuurskern
heeft deze e-mailwisseling in verband met de werkverdeling bij de afhandeling van
dit Wob-verzoek als «buiten scope» beoordeeld. Dat is ook toegelicht in het besluit
met de documenten die bij de bestuurskern van IenW aanwezig zijn.5 Een gedeelte van deze mailwisseling is reeds openbaar gemaakt met het Wob-besluit
van Rijkswaterstaat.6 Helaas is echter niet gesignaleerd dat een ander deel van dit document niet is beoordeeld,
ondanks dat de verschillende dienstonderdelen de lijsten van te betrekken documenten
naast elkaar hebben gelegd en documenten waarover twijfel bestond, afzonderlijk hebben
verdeeld.
De bij het desbetreffende besluit van de bestuurskern opgenomen beoordeling als «buiten
scope» had derhalve geen betrekking op het ontbreken van een inhoudelijk verband met
het Wob-verzoek, maar met de gemaakte werkverdeling. De toepassing van de uitzonderingsgrond
«eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» zag op de gelakte namen in het bij
gelegenheid van dat besluit beoordeelde deel van het document.
Het gedeelte van het document dat «buiten scope» is verklaard en niet in het Wob-besluit
van Rijkswaterstaat betrokken is, zal zo snel mogelijk inhoudelijk worden beoordeeld
en bij de eerst mogelijke gelegenheid, dat is naar verwachting de beslissing op bezwaar
tegen het besluit van de bestuurskern van IenW, zoveel mogelijk openbaar worden gemaakt.
Vraag 7
Hoe verklaart u dat de zin «gezien de herkomst lijkt de kwalificatie niet vormgegeven
bouwstof de juiste» is weggelakt bij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur
(Wob), artikel 10.2 G?7
Antwoord 7
Uit de formulering van de betreffende passage kan worden opgemaakt dat een beleidsmedewerker
een mening heeft geuit in een situatie waarin ter discussie is gesteld of granuliet
geduid zou moeten worden als een niet vormgegeven bouwstof of als grond.
Openbaarmaking van deze informatie kon voor betrokkenen invloed hebben op de mogelijkheid
tot het ontwikkelen van een adequate bedrijfsstrategie zonder dat eventuele concurrenten
inzicht hadden in het verloop van de ontwikkeling, vraag naar en mogelijke toepassingen
van het product granuliet. Vanwege de vrees voor onevenredige benadeling van betrokkenen
en mogelijk onevenredige bevoordeling van concurrenten, leveranciers en afnemers,
zijn delen van deze discussie geweigerd met toepassing van de uitzonderingsgrond genoemd
in artikel 10, tweede lid, onder g, Wob.
Vraag 8
Deelt u de mening dat er te veel is weggelakt op basis van artikel 10.2 E, 10.2 G,
en artikel 11.1 van de Wob? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Bij de beoordeling van documenten die worden betrokken bij een Wob-verzoek is het
altijd van belang een afweging te maken tussen het algemeen belang van openbaarheid
van informatie en noodzaak tot bescherming van andere belangen. De Wet openbaarheid
van bestuur (hierna: Wob) geeft in de artikelen 10 en 11 een opsomming van te beschermen
belangen. Indien na afweging van een of meerdere van deze belangen tegen het algemene
belang van openbaarheid van informatie blijkt dat openbaarmaking inbreuk maakt op
een van deze belangen, kan op grond van die artikelen gerechtvaardigd worden afgezien
van openbaarmaking. In de gevallen genoemd in artikel 10, eerste lid, moet zelfs worden
afgezien van openbaarmaking. In het besluit waarmee de documenten waaraan u refereert
gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, heb ik toegelicht waarom de bescherming van bepaalde
belangen aan openbaarmaking in de weg staat. Op dit moment wordt op mijn ministerie
het bezwaarschrift behandeld dat is ingediend door verzoeker naar aanleiding van het
besluit. Hierbij zal de toepassing van de uitzonderingsgronden van de Wob opnieuw
worden overwogen.
Vraag 9
Kunt u uitleggen hoe het ministerie hier de Wob overtreden heeft door een beroep te
doen op artikel 10.2 G, welke vervalt onder artikel 10.6, waarbij gelet op het granulietdossier
dit toch duidelijk om milieu-informatie gaat?
Antwoord 9
In het besluit licht ik toe waarom in voorkomend geval aanleiding bestaat om af te
zien van openbaarmaking bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van onevenredige
bevoor- of benadeling bij openbaarmaking van het document. In deze documenten wordt
ook van gedachten gewisseld over het onderwerp granuliet en worden (voorlopige) persoonlijke
conclusies getrokken. Er bestaat in deze documenten geen direct verband met de toepassing
van granuliet in het milieu. De opvattingen in deze documenten zijn daarom niet aan
te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Vraag 10
Kunt u uitleggen waarom het ministerie stukken weglakt die eerder al door Rijkswaterstaat
zijn vrijgegeven, zoals te lezen is in het artikel van Zembla? Zo nee, waarom niet?
Kunt u hierbij ook reflecteren op de interpretatieruimte en verschillen tussen Rijkswaterstaat
en het ministerie die geboden wordt bij het beroep op de in vraag 6 benoemde artikelen?
Zo nee, waarom kunt u dit niet uitleggen?
Antwoord 10
Binnen mijn ministerie werken veel mensen – van verschillende dienstonderdelen – met
elkaar samen bij de voorbereiding van Wob-besluiten. Hiermee wordt zoveel als mogelijk
openbaarmaking van dubbele documenten en interpretatieverschillen voorkomen. Tussen
de verschillende dienstonderdelen wordt ook regelmatig overlegd over de interpretatie
van de Wob, ook bij de beoordeling van individuele documenten en wordt kennis gedeeld
over de ontwikkelingen op het gebied van openbaarheid en transparantie. Desalniettemin
kan het voorkomen dat bij een samenwerking met veel collega’s van verschillende dienstonderdelen
en veel te betrekken documenten een document door meerdere collega’s net anders wordt
beoordeeld én wordt betrokken in verschillende besluiten. Met de in het antwoord op
vraag 6 genoemde samenwerking wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het blijft echter mensenwerk.
Vraag 11
Hoe past dit weglakken binnen de beloftes van transparantie die gedaan zijn door het
Kabinet-Rutte III naar aanleiding van het weglakken van dossiers tijdens de toeslagenaffaire?
Antwoord 11
Ook ik hecht grote waarde aan transparantie en het kunnen bieden van inzicht in de
totstandkoming van besluiten binnen mijn ministerie. Dat laat echter onverlet dat
in voorkomende gevallen de bescherming van andere belangen in de weg kan staan aan
openbaarmaking, zoals ik ook beschreven heb in mijn antwoord op vraag 8. In sommige
gevallen moet op grond van de Wob worden afgezien van openbaarmaking. In andere gevallen
is er meer ruimte om het belang van openbaarmaking af te wegen tegen andere belangen.
In die gevallen zoek ik zoveel mogelijk die ruimte voor openbaarmaking.
Vraag 12
Kunt u met het oog op de granulietkwestie reflecteren op de uitspraken in het rapport
«Om de leefomgeving» van de commissie Van Aartsen, waarin over onder andere granuliet
gesteld wordt dat bewust of onbewust schade wordt berokkend aan de omgeving, en de
rol die het bevoegd gezag daarbij speelt niet onbesproken kan blijven?8
Antwoord 12
Het rapport gebruikt de casus om de complexiteit en de werking van het stelsel te
duiden. Ik deel de conclusie van de rapporten Kuijken en Van Aartsen dat het stelsel
aanpassing behoeft. Daarom heb ik een «taskforce bodemstelsel» ingericht en laat ik
een inhoudelijke reactie op het rapport Van Aartsen voorbereiden ter besluitvorming
door het nieuwe kabinet.
Vraag 13
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie Moorlag over lessen trekken
en die gebruiken om extra waarborgen in te bouwen?9
Antwoord 13
Hiervoor zal een onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijk
persoon met voldoende statuur (deskundig en gezaghebbend). Over de uitkomst hiervan
hoop ik de Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren.
Vraag 14
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.