Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Alkaya over belastingontwijking door Uber
Vragen van het lid Alkaya (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over belastingontwijking door Uber (ingezonden 29 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst),
            mede namens Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 25 juni
            2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2820.
         
Vraag 1
            
Wat is uw reactie op het bericht «Een goedkoop ritje: Hoe Uber met Nederlandse bv’s
               wereldwijd belastingen ontwijkt»?1
Antwoord 1
            
In het bericht worden de resultaten beschreven van een onderzoek van het Centre for
               International Corporate Tax Accountability and Research (CICTAR) naar de belastingafdracht
               van het bedrijf Uber.
            
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
               ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
            
Dit neemt niet weg dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit
               kabinet. Het internationaal georiënteerde belastingstelsel van Nederland, passend
               bij onze open economie, is namelijk onbedoeld aantrekkelijk geworden voor structuren
               waarmee belasting wordt ontweken. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende
               maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of
               binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Het kabinet wil de strijd tegen belastingontwijking
               en -ontduiking voortvarend voortzetten. Om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt
               gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking
               door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties
               te verkleinen, is vanaf het begin van dit jaar een conditionele bronbelasting op renten
               en royalty’s in werking getreden. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd per 2024
               aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties.
            
Daarnaast draagt dit kabinet bij aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals.
               De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie)
               bevatten in dat kader een aantal belangrijke aanknopingspunten voor een robuuster
               stelsel van belastingheffing van multinationals.2 Het kabinet heeft daarom meteen in het Belastingplan 2021 een belangrijke maatregel
               van de Adviescommissie omgezet in wetgeving. Met deze maatregel wordt – kort gezegd
               – vanaf 2023 de verliesverrekening beperkt in de vennootschapsbelasting. De tweede
               maatregel die het kabinet treft naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie
               betreft een aanpassing in de gevolgen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel».
               Tot slot heeft het kabinet in februari 2021 als vervolg op de Adviescommissie een
               commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen (zie ook het
               antwoord op vraag 3).
            
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde
               aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale
               oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. Gelukkig zijn er op dit
               vlak momenteel veel positieve ontwikkelingen. Binnen de Organisatie voor Economische
               Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt met Pijler 1 gewerkt aan modernisering van
               de internationale regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening aan landen.
               Grote bedrijven die in een land geen fysieke aanwezigheid hebben, maar er wel veel
               omzet halen, kunnen dan ook worden belast in het land waar de omzet wordt behaald.
               Met Pijler 2 worden daarnaast stappen gezet om internationale afspraken te maken om
               een minimumniveau van belastingheffing te waarborgen. Ook de Europese Commissie heeft
               recent aangekondigd voortvarend aan de slag te gaan met de uitkomsten van de OESO
               op dit punt. Het kabinet is blij met deze ontwikkelingen en draagt hier actief aan
               bij.
            
Vraag 2
            
Wat vindt u ervan dat Nederland nog altijd een draaideur is voor enorme geldstromen,
               vanwege het feit dat hierdoor belasting elders kan worden ontlopen?
            
Antwoord 2
            
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen tegen belastingontwijking
               genomen. Sommige maatregelen zijn pas recentelijk in werking getreden. De conditionele
               bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties is bijvoorbeeld
               vanaf 1 januari van dit jaar in werking getreden. Hierdoor zijn de effecten van de
               maatregel nog niet zichtbaar. Daarnaast is de aanpak van het kabinet nog niet afgerond.
               Om belastingontwijking verder aan te pakken heeft het kabinet nadere maatregelen aangekondigd.
               Zo heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om per 2024 aanvullende maatregelen
               te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Tot slot kan internationale
               belastingontwijking alleen effectief worden aangepakt op internationaal niveau. Daarom
               draagt Nederland actief bij om in internationaal verband tot oplossingen te komen
               op het gebied van winstbelastingen.
            
Het kabinet vindt het van groot belang om in kaart te brengen of de maatregelen tegen
               belastingontwijking ook daadwerkelijk effect sorteren. In de Kamerbrief over het monitoren
               van de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking beschrijft het kabinet
               hoe het van plan is de effecten van de verschillende maatregelen in kaart te brengen.3
Vraag 3
            
Wat vindt u ervan wanneer bedrijven Nederland gebruiken als doorstroomparadijs waar,
               puur vanwege fiscale motieven, grote delen van hun wereldwijde omzet doorheen worden
               gesluisd – belastingvrij? Wat gaat u hiertegen doen?
            
Antwoord 3
            
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel
               gebruikt is voor structuren die belasting ontwijken. Tegelijkertijd is het kabinet
               al enige jaren bezig om belastingontwijking tegen te gaan. Sommige structuren konden
               gebruik maken van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële
               economische aanwezigheid in Nederland («doorstroomvennootschappen»). Het kabinet heeft
               daartegen al meerdere maatregelen genomen, zoals de introductie van een bronbelasting
               op renten en royalty’s en de implementatie van een antimisbruiktoets in Nederlandse
               belastingverdragen conform het Multilaterale Instrument. Het kabinet heeft daarnaast
               bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om vanaf 2024 aanvullende maatregelen te nemen
               tegen dividendstromen die onder de huidige wetgeving binnen concernverband onbelast
               kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties.
            
Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een commissie
               ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie is gevraagd
               welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen
               te bestrijden. Het doel is dat de voorstellen van de commissie kunnen worden meegenomen
               in de volgende kabinetsperiode.
            
Vraag 4
            
Waarom is er bij de invoering van de bronbelasting niets gedaan met de verschillende
               waarschuwingen dat deze weinig effect zouden sorteren zolang er slechts 25 landen
               onder vallen?4 Erkent u dat deze aanpak ervoor zorgt dat bedrijven kunnen doorgaan met het verschuiven
               van winsten door Nederland? Wanneer gaat u deze wetgeving aanscherpen?
            
Antwoord 4
            
Dit kabinet heeft grote stappen gezet om belastingontwijking tegen te gaan. Een belangrijk
               onderdeel hiervan is de invoering van de Wet bronbelasting 2021. Per 1 januari van
               dit jaar zijn renten- en royaltybetalingen naar zogenoemde laagbelastende en niet-coöperatieve
               landen onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Recentelijk heeft het kabinet een
               wetsvoorstel ingediend om ook de dividendstromen naar deze landen tegen 25% te belasten.
               Laagbelastende landen zijn landen die minder dan 9% winstbelasting heffen en niet-coöperatieve
               landen zijn landen die door de Europese Unie als zodanig zijn aangemerkt. Dit zijn
               onder andere de Bahama’s, Bermuda en de Kaaimaneilanden. Maar ook Panama is vanaf
               begin dit jaar in de lijst opgenomen. Het gaat om een uitgaande stroom (renten, royalty’s
               en dividenden) van in totaal € 37 miljard (cijfers 2018). Het is de verwachting dat
               deze stroom op zal drogen of wordt verlegd. Indien en voor zover deze stromen blijven
               bestaan zullen deze zijn onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Ik ben het dus
               niet eens met de suggestie dat de bronbelasting weinig effect zou sorteren. In de
               monitoringbrief is uitgelegd hoe het kabinet zal bijhouden of de bronbelasting effectief
               zal zijn.5 Daarbij monitor ik niet alleen of de stromen door de bronbelasting daadwerkelijk
               ophouden te bestaan, maar ook of verlegging plaatsvindt van stromen naar landen die
               tot de categorie offshore financial centers behoren. Met deze stappen voorkomt het kabinet dat Nederland nog langer wordt gebruik
               als toegangspoort naar belastingparadijzen. Ook verkleint de bronbelasting het risico
               van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag
               naar laagbelastende landen. Waar we kunnen, zetten we zelf stappen. Dit neemt niet
               weg dat belastingontwijking een wereldwijd probleem is dat internationaal het meest
               effectief kan worden aangepakt, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 1.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat dergelijke winst- en verliesverschuiving volstrekt amoreel is
               en hard dient te worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
            
Antwoord 5
            
De aanpak van belastingontwijking is speerpunt van dit kabinet. Wanneer bedrijven
               door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of
               afstellen, dan worden de kosten van algemene voorzieningen afgewenteld op burgers
               en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig,
               te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben
               van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen als een goede infrastructuur en
               hoogopgeleide werknemers.
            
Vraag 6
            
Acht u de genoemde interne lening met een opslag van zes procent reëel? Is deze volgens
               u in overeenstemming met het «arm's length principle»?
            
Antwoord 6
            
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
               ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid
               geldt dat interne verrekenprijzen in overeenstemming moeten zijn met geldende wet-
               en regelgeving, dus ook met het «arm’s length principle» zoals opgenomen in artikel
               8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Of een interne lening binnen die
               kaders past is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Hierbij spelen bijvoorbeeld
               maximale leencapaciteit, kredietwaardigheid van de debiteur, looptijd van het instrument,
               aanwezigheid van zekerheden en eventuele garantstellingen een belangrijke rol. In
               de analyse wordt tevens betrokken onder welke condities een groep op de markt gelden
               aantrekt.
            
Vraag 7
            
Kunt u uitsluiten dat de Belastingdienst akkoord gaat met interne verrekenprijzen
               die strijdig zijn met dit «arm's length principle» en dat zoiets dus nooit in een
               Advance Pricing Agreement (APA) terecht kan komen?
            
Antwoord 7
            
In een APA wordt door de Belastingdienst alleen binnen daarvoor geldende kaders van
               wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie zekerheid vooraf gegeven over de vaststelling
               van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een zakelijke beloning
               voor grensoverschrijdende transacties (goederen en diensten) tussen gelieerde organisaties
               en bedrijven, of tussen onderdelen van eenzelfde organisatie of bedrijf. Bij het geven
               van zekerheid vooraf en bij de beoordeling achteraf (aan de hand van de ingediende
               aangifte) zijn dezelfde wettelijke kaders van toepassing, waaronder dus ook het «arm’s
               length principle» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting
               1969.
            
Vraag 8
            
Bent u bereid te laten onderzoeken of alle afspraken met dit bedrijf in overeenstemming
               zijn met de geldende regelgeving maar ook met de geest van de wet? Indien neen, waarom
               niet?
            
Antwoord 8
            
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
               ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Dus ook niet
               over het al dan niet bestaan van afspraken met een belastingplichtige. In zijn algemeenheid
               merk ik op dat er regelmatig onderzoek plaatsvindt naar afgegeven rulings. Zo wordt
               sinds 2018 jaarlijks door een onafhankelijke commissie onderzoek gedaan naar de afgifte
               van rulings. De bevindingen van deze commissie worden extern gepubliceerd.6 Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer, op verzoek van de Tweede Kamer, recent nog
               onderzoek gedaan naar belastingontwijking en de rulingpraktijk in 2018 (dus voor de
               aanscherping per 1 juli 2019). Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar brief van
               15 april jl. geconcludeerd dat de onderzochte rulings door de Belastingdienst, behoudens
               een enkele kanttekening, zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende
               wet- en regelgeving.7 Gegeven de uitkomsten van deze onderzoeken zie ik dan ook geen reden om naar aanleiding
               van deze vraag nader onderzoek te laten uitvoeren.
            
Vraag 9
            
Hoe pakt u zogenaamde facilitators, bedrijven of individuen die betrokken zijn bij
               het opzetten of bedenken van agressieve fiscale structuren, aan?
            
Antwoord 9
            
De aanpak van belastingontwijking van dit kabinet richt zich niet alleen op de bedrijven
               die belasting ontwijken. Een deel van de maatregelen is gericht op bedrijven of individuen
               die betrokken zijn het opzetten of bedenken van fiscale structuren. Daarbij moet onderscheid
               gemaakt worden tussen enerzijds de aanpak van onwenselijke maar toegestane structuren
               (belastingontwijking) en anderzijds de aanpak van structuren die erop gericht zijn
               minder belasting te betalen dan is toegestaan (belastingontduiking). Belastingontwijking
               is daarmee niet straf- of beboetbaar, terwijl belastingontduiking dat wel is.
            
Tax governance
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 neemt dit kabinet veel maatregelen om
               belastingontwijking te bestrijden. Bij de aanpak van belastingontwijking zal wetgeving
               alleen echter niet de oplossing zijn. Het bedrijfsleven en belastingadviseurs vervullen
               vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ook een essentiële rol. De NOB en
               VNO-NCW hebben aangegeven in 2021 volgende stappen te zetten op het vlak van tax governance.
               Zo heeft VNO-NCW aangekondigd dat het bedrijfsleven het voortouw zal nemen bij de
               ontwikkeling van een Tax Governance Code en de daar bijbehorende principes. Bij de
               verdere uitwerking van de gedragscode zal VNO-NCW stakeholders betrekken uit de wetenschap,
               de vakbeweging en bijvoorbeeld NGO’s. De ontwikkeling hiervan geeft verdere invulling
               aan die maatschappelijke verantwoordelijkheid.
            
Meldingsplicht voor potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies
Met ingang van 1 januari 2021 moeten intermediairs en/of belastingplichtigen ingevolge
               de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies
               (ook wel «DAC6») potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies aan de Belastingdienst
               melden die vanaf 25 juni 2018 zijn opgezet. Tot en met 31 maart 2021 heeft de Belastingdienst
               4.561 meldingen ontvangen. Deze meldingen worden beoordeeld en recent is gestart met
               het toezicht op het ten onrechte niet (goed) melden van constructies. Ten slotte wordt
               de informatie over die constructies tussen de belastingautoriteiten van EU-lidstaten
               uitgewisseld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar de 3e Voortgangsrapportage
               Belastingdienst 2020.8
De melding bevat bijvoorbeeld een samenvatting van de inhoud van de constructie en
               de identificatiegegevens van de belastingplichtigen waarop de constructie van invloed
               zal zijn. De meldingsplicht berust in beginsel bij de zogeheten intermediair. Een
               intermediair is een persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie
               bedenkt, aanbiedt, opzet of beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie
               ervan beheert, of die daarbij hulp, bijstand of advies verstrekt. Als bij een dergelijke
               constructie bijvoorbeeld geen intermediair is betrokken, kan de meldingsplicht verschuiven
               naar de relevante belastingplichtige, zijnde de persoon voor wie de betreffende constructie
               is bedoeld. De belastingautoriteiten van de EU-lidstaten kunnen naar aanleiding van
               de ontvangen en uitgewisselde informatie over potentieel agressieve grensoverschrijdende
               constructies onder meer gerichter belastingcontroles uitoefenen en betere risicobeoordelingen
               verrichten. Daarnaast is een preventief effect beoogd wat betreft betrokkenheid van
               intermediairs bij dit soort constructies.
            
Als het aan de opzet of grove schuld van een intermediair of relevante belastingplichtige
               is te wijten dat een dergelijke constructie ten onrechte niet (goed) wordt gemeld,
               kan aan die intermediair of belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste
               € 870.000 worden opgelegd.
            
Boetes opleggen aan belastingadviseurs
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp-
               en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs.
               Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen
               wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk
               de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur
               slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval
               waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds
               1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar
               opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee
               acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals
               belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend.
               Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en
               ontwikkelingen in de praktijk. Om die reden zullen de hiervoor benoemde (boete)maatregelen
               goed worden gemonitord om de effectiviteit en inzet van deze instrumenten vast te
               kunnen stellen.
            
Trustkantoren
Voor wat betreft trustkantoren is in 2018 de regulering aangescherpt9 met als doel het bevorderen van de integriteit van de trustsector. In het kader van
               het toezicht is er ook aandacht voor fiscale integriteitsrisico’s.10 In het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen is bovendien een maatregel opgenomen
               op grond waarvan het wordt verboden voor trustkantoren om diensten te verlenen aan
               cliënten die gevestigd zijn in 1) derde hoog-risico landen volgens de lijst van de
               EC11 en 2) landen die staan op de lijst van non-coöperatieve landen op belastinggebied
               van de EU12.
            
Vraag 10
            
Bent u bereid te stoppen met het afgeven van belastingrulings (APA’s/Advance Tax Rulings
               (ATR’s)) aan bedrijven die een schimmige kerstboom aan bv’s optuigen? Zo nee, waarom
               niet?
            
Antwoord 10
            
Het verstrekken van zekerheid vooraf is een kernelement van de toezichtstrategie van
               de Belastingdienst en een belangrijk aspect van het Nederlandse vestigingsklimaat.
               Zekerheid vooraf betreft zekerheid over de toepassing van de Nederlandse fiscale wet-
               en regelgeving, beleid en jurisprudentie, zoals deze toepassing ook zonder zekerheid
               zou luiden. Bovendien is het beleid voor het afgeven van internationale rulings met
               ingang van 1 juli 2019 aangescherpt op de onderdelen transparantie, inhoud en proces
               van afgifte. Zo wordt – met het oog op het tegengaan van belastingontwijking – niet
               langer zekerheid vooraf gegeven indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse
               belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van
               de (rechts)handeling(en) of transacties. Tevens dienen er voldoende economische activiteiten
               in Nederland te zijn en mogen er geen transacties met zogenoemde laagbelastende en
               niet-coöperatieve landen zijn. Ook wordt van elke ruling met een internationaal karakter
               een geanonimiseerde samenvatting op de website van de Belastingdienst gepubliceerd.
               Zo kan iedereen inzicht krijgen in de internationale rulings die de Belastingdienst
               met bedrijven sluit. Voorts wordt er informatie over elke tot stand gekomen ruling
               met een internationaal karakter uitgewisseld met de relevante buitenlandse belastingdiensten.
               Ik zie daarom geen aanleiding om te stoppen met het verstrekken van zekerheid vooraf.
            
Vraag 11
            
Bent u zich ervan bewust dat het niet deponeren van een jaarverslag bij de Kamer van
               Koophandel door bedrijven de aanpak van belastingontwijking kan bemoeilijken?
            
Antwoord 11
            
Het in kaart brengen of bestrijden van belastingontwijking is geen doel van de verplichting
               van de onderneming om de jaarrekening te deponeren. Het kabinet acht echter transparantie
               door bedrijven van groot belang. In de economische literatuur zijn aanwijzingen te
               vinden dat een grotere discrepantie tussen fiscale winst (die volgt uit de belastingaangifte)
               en commerciële winst (die volgt uit de jaarrekening) bij multinationals dan bij nationaal
               opererende bedrijven verband kan houden met belastingontwijking.13 Naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie onderzoekt het kabinet daarom
               de verschillen tussen de fiscale en commerciële winstbepaling bij multinationals.
            
Daarnaast kan het openbaar maken van een jaarlijkse rapportage door multinationals
               over de belastingen die zij wereldwijd betalen een effectief middel zijn om fiscale
               transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in
               de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld. Nederland
               heeft zich dan ook constructief opgesteld bij de onderhandelingen over het voorstel
               voor een Europese richtlijn voor openbare country-by-country reporting, die naar verwachting
               binnenkort kunnen worden afgerond.
            
Vraag 12
            
Hoeveel bedrijven zijn verplicht jaarlijks een jaarverslag aan te leveren bij de Kamer
               van Koophandel? Hoeveel daarvan doen dit jaarlijks en hoeveel niet?
            
Antwoord 12
            
Voor het antwoord wordt gebruik gemaakt van de cijfers over verslagjaar 2019, omdat
               voor verslagjaar 2020 de wettelijke deponeringstermijn van 12 maanden na afloop van
               het boekjaar nog niet is verstreken.
            
Het totale aantal in beginsel deponeringsplichtige bedrijven bedraagt circa 900.000.
               Het aantal gedeponeerde vastgestelde jaarrekeningen tot en met mei 2021 bedraagt 733.601.
               Daarnaast zijn ook nog 18.466 voorlopige jaarrekeningen gedeponeerd, waarvoor later
               de vastgestelde jaarrekening wordt gedeponeerd. Over het boekjaar 2019 zijn dus inmiddels
               ruim 750.000 jaarrekeningen gedeponeerd. Uit onderzoek blijkt voorts dat er nog lang
               na afloop van het verslagjaar jaarrekeningen binnenkomen.
            
Uit deze cijfers kan overigens niet worden geconcludeerd dat voor verslagjaar 2019
               150.000 jaarrekeningen onrechtmatig ontbreken. Er is namelijk geen rekening gehouden
               met mogelijke vrijstellingen. Zo kan bijvoorbeeld sprake zijn van vrijstelling op
               grond van consolidatie. In ieder geval bijna 12.000 dochterbedrijven en bijna 12.500
               moederbedrijven hebben de daarvoor vereiste verklaringen op basis van art. 403, Boek
               2 BW gedeponeerd. Ook voor een onbekend aantal pensioen- en stamrecht-BV’s geldt een
               vrijstelling. En ook bij, kort gezegd, alternatieve verslaglegging zoals bijvoorbeeld
               via een faillissementsverslag (dit betrof ca. 3.200 ondernemingen in 2019), geldt
               een vrijstelling. Welk deel van de jaarrekeningen onrechtmatig ontbreekt, is echter
               niet bekend. De Kamer van Koophandel kan namelijk niet zien of op een rechtmatige
               wijze gebruik is gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheden. Dit blijkt pas bij een
               eventueel handhavingsonderzoek (zie ook antwoord op vraag 13).
            
Vraag 13
            
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle bedrijven die verplicht zijn tot het aanleveren
               van een jaarverslag dit in het vervolg ook gaan doen?
            
Antwoord 13
            
De verantwoordelijkheid voor het deponeren van het jaarverslag berust bij de bestuurder(s)
               van de onderneming. Civielrechtelijk riskeert de bestuurder, die nalatig is in het
               naleven van de jaarrekeningplicht, de sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid als
               de onderneming insolvent raakt. De aandeelhouders kunnen het bestuur erop aanspreken
               als zij zien dat de jaarrekeningen niet worden gepubliceerd. Ook tucht van de markt
               speelt voorts een rol in het doen naleven van de deponeringsplicht. Ondernemingen
               vragen met grote regelmaat gedeponeerde jaarstukken op van beoogde zakenrelaties,
               om hun eigen besluitvorming te ondersteunen. Ontbrekende jaarstukken geven in dat
               geval geen gunstig beeld van een beoogde wederpartij. De Kamer van Koophandel is als
               houder van het register verantwoordelijk voor de volledigheid en juistheid van de
               verwerking van aangeleverde informatie in het Handelsregister. Het Bureau Economische
               Handhaving (BEH) van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen en het OM handhaven op
               basis van signalen van de Kamer van Koophandel. Deze handhavingstaak moet daarbij
               samen met een groot aantal andere (handhavings-)taken worden ingepast in de beschikbare
               capaciteit van BEH en het OM. Daarbij wordt een risico-afweging gemaakt. Het kabinet
               is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van
               publieke middelen op dit punt.
            
Vraag 14
            
Wat vindt u van het in artikel genoemde verbod dat in sommige landen geldt om bv's
               op te zetten puur voor het ontwijken van belastingen? Bent u bereid een dergelijk
               verbod ook in te stellen?
            
Antwoord 14
            
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel
               kan worden misbruikt voor structuren die belasting ontwijken. Sommige structuren maken
               gebruik van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële economische
               aanwezigheid in Nederland. Het kabinet heeft daartegen al meerdere maatregelen genomen,
               zoals de introductie van een bronbelasting op renten en royalty’s en de implementatie
               van een antimisbruiktoets in Nederlandse belastingverdragen conform het Multilaterale
               Instrument. Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een
               commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie
               is gevraagd welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik
               van doorstroomvennootschappen te bestrijden. Doel is dat de voorstellen van de commissie
               kunnen worden meegenomen in de volgende kabinetsperiode.
            
Vraag 15
            
Bent u bereid het genoemde CICTAR-onderzoek van een kabinetsreactie te voorzien en
               deze samen met het onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
            
Antwoord 15
            
Het rapport behandelt de fiscale positie van een individueel bedrijf. Daarop kan het
               kabinet geen reactie geven op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- 
              
                  Mede namens
 M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
