Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Alkaya over belastingontwijking door Uber
Vragen van het lid Alkaya (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over belastingontwijking door Uber (ingezonden 29 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst),
mede namens Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 25 juni
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2820.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht «Een goedkoop ritje: Hoe Uber met Nederlandse bv’s
wereldwijd belastingen ontwijkt»?1
Antwoord 1
In het bericht worden de resultaten beschreven van een onderzoek van het Centre for
International Corporate Tax Accountability and Research (CICTAR) naar de belastingafdracht
van het bedrijf Uber.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Dit neemt niet weg dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit
kabinet. Het internationaal georiënteerde belastingstelsel van Nederland, passend
bij onze open economie, is namelijk onbedoeld aantrekkelijk geworden voor structuren
waarmee belasting wordt ontweken. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende
maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of
binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Het kabinet wil de strijd tegen belastingontwijking
en -ontduiking voortvarend voortzetten. Om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt
gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking
door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties
te verkleinen, is vanaf het begin van dit jaar een conditionele bronbelasting op renten
en royalty’s in werking getreden. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd per 2024
aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties.
Daarnaast draagt dit kabinet bij aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals.
De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie)
bevatten in dat kader een aantal belangrijke aanknopingspunten voor een robuuster
stelsel van belastingheffing van multinationals.2 Het kabinet heeft daarom meteen in het Belastingplan 2021 een belangrijke maatregel
van de Adviescommissie omgezet in wetgeving. Met deze maatregel wordt – kort gezegd
– vanaf 2023 de verliesverrekening beperkt in de vennootschapsbelasting. De tweede
maatregel die het kabinet treft naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie
betreft een aanpassing in de gevolgen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel».
Tot slot heeft het kabinet in februari 2021 als vervolg op de Adviescommissie een
commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen (zie ook het
antwoord op vraag 3).
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde
aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale
oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. Gelukkig zijn er op dit
vlak momenteel veel positieve ontwikkelingen. Binnen de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt met Pijler 1 gewerkt aan modernisering van
de internationale regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening aan landen.
Grote bedrijven die in een land geen fysieke aanwezigheid hebben, maar er wel veel
omzet halen, kunnen dan ook worden belast in het land waar de omzet wordt behaald.
Met Pijler 2 worden daarnaast stappen gezet om internationale afspraken te maken om
een minimumniveau van belastingheffing te waarborgen. Ook de Europese Commissie heeft
recent aangekondigd voortvarend aan de slag te gaan met de uitkomsten van de OESO
op dit punt. Het kabinet is blij met deze ontwikkelingen en draagt hier actief aan
bij.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat Nederland nog altijd een draaideur is voor enorme geldstromen,
vanwege het feit dat hierdoor belasting elders kan worden ontlopen?
Antwoord 2
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen tegen belastingontwijking
genomen. Sommige maatregelen zijn pas recentelijk in werking getreden. De conditionele
bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties is bijvoorbeeld
vanaf 1 januari van dit jaar in werking getreden. Hierdoor zijn de effecten van de
maatregel nog niet zichtbaar. Daarnaast is de aanpak van het kabinet nog niet afgerond.
Om belastingontwijking verder aan te pakken heeft het kabinet nadere maatregelen aangekondigd.
Zo heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om per 2024 aanvullende maatregelen
te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Tot slot kan internationale
belastingontwijking alleen effectief worden aangepakt op internationaal niveau. Daarom
draagt Nederland actief bij om in internationaal verband tot oplossingen te komen
op het gebied van winstbelastingen.
Het kabinet vindt het van groot belang om in kaart te brengen of de maatregelen tegen
belastingontwijking ook daadwerkelijk effect sorteren. In de Kamerbrief over het monitoren
van de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking beschrijft het kabinet
hoe het van plan is de effecten van de verschillende maatregelen in kaart te brengen.3
Vraag 3
Wat vindt u ervan wanneer bedrijven Nederland gebruiken als doorstroomparadijs waar,
puur vanwege fiscale motieven, grote delen van hun wereldwijde omzet doorheen worden
gesluisd – belastingvrij? Wat gaat u hiertegen doen?
Antwoord 3
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel
gebruikt is voor structuren die belasting ontwijken. Tegelijkertijd is het kabinet
al enige jaren bezig om belastingontwijking tegen te gaan. Sommige structuren konden
gebruik maken van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële
economische aanwezigheid in Nederland («doorstroomvennootschappen»). Het kabinet heeft
daartegen al meerdere maatregelen genomen, zoals de introductie van een bronbelasting
op renten en royalty’s en de implementatie van een antimisbruiktoets in Nederlandse
belastingverdragen conform het Multilaterale Instrument. Het kabinet heeft daarnaast
bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om vanaf 2024 aanvullende maatregelen te nemen
tegen dividendstromen die onder de huidige wetgeving binnen concernverband onbelast
kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties.
Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een commissie
ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie is gevraagd
welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen
te bestrijden. Het doel is dat de voorstellen van de commissie kunnen worden meegenomen
in de volgende kabinetsperiode.
Vraag 4
Waarom is er bij de invoering van de bronbelasting niets gedaan met de verschillende
waarschuwingen dat deze weinig effect zouden sorteren zolang er slechts 25 landen
onder vallen?4 Erkent u dat deze aanpak ervoor zorgt dat bedrijven kunnen doorgaan met het verschuiven
van winsten door Nederland? Wanneer gaat u deze wetgeving aanscherpen?
Antwoord 4
Dit kabinet heeft grote stappen gezet om belastingontwijking tegen te gaan. Een belangrijk
onderdeel hiervan is de invoering van de Wet bronbelasting 2021. Per 1 januari van
dit jaar zijn renten- en royaltybetalingen naar zogenoemde laagbelastende en niet-coöperatieve
landen onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Recentelijk heeft het kabinet een
wetsvoorstel ingediend om ook de dividendstromen naar deze landen tegen 25% te belasten.
Laagbelastende landen zijn landen die minder dan 9% winstbelasting heffen en niet-coöperatieve
landen zijn landen die door de Europese Unie als zodanig zijn aangemerkt. Dit zijn
onder andere de Bahama’s, Bermuda en de Kaaimaneilanden. Maar ook Panama is vanaf
begin dit jaar in de lijst opgenomen. Het gaat om een uitgaande stroom (renten, royalty’s
en dividenden) van in totaal € 37 miljard (cijfers 2018). Het is de verwachting dat
deze stroom op zal drogen of wordt verlegd. Indien en voor zover deze stromen blijven
bestaan zullen deze zijn onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Ik ben het dus
niet eens met de suggestie dat de bronbelasting weinig effect zou sorteren. In de
monitoringbrief is uitgelegd hoe het kabinet zal bijhouden of de bronbelasting effectief
zal zijn.5 Daarbij monitor ik niet alleen of de stromen door de bronbelasting daadwerkelijk
ophouden te bestaan, maar ook of verlegging plaatsvindt van stromen naar landen die
tot de categorie offshore financial centers behoren. Met deze stappen voorkomt het kabinet dat Nederland nog langer wordt gebruik
als toegangspoort naar belastingparadijzen. Ook verkleint de bronbelasting het risico
van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag
naar laagbelastende landen. Waar we kunnen, zetten we zelf stappen. Dit neemt niet
weg dat belastingontwijking een wereldwijd probleem is dat internationaal het meest
effectief kan worden aangepakt, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 1.
Vraag 5
Deelt u de mening dat dergelijke winst- en verliesverschuiving volstrekt amoreel is
en hard dient te worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
De aanpak van belastingontwijking is speerpunt van dit kabinet. Wanneer bedrijven
door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of
afstellen, dan worden de kosten van algemene voorzieningen afgewenteld op burgers
en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig,
te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben
van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen als een goede infrastructuur en
hoogopgeleide werknemers.
Vraag 6
Acht u de genoemde interne lening met een opslag van zes procent reëel? Is deze volgens
u in overeenstemming met het «arm's length principle»?
Antwoord 6
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid
geldt dat interne verrekenprijzen in overeenstemming moeten zijn met geldende wet-
en regelgeving, dus ook met het «arm’s length principle» zoals opgenomen in artikel
8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Of een interne lening binnen die
kaders past is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Hierbij spelen bijvoorbeeld
maximale leencapaciteit, kredietwaardigheid van de debiteur, looptijd van het instrument,
aanwezigheid van zekerheden en eventuele garantstellingen een belangrijke rol. In
de analyse wordt tevens betrokken onder welke condities een groep op de markt gelden
aantrekt.
Vraag 7
Kunt u uitsluiten dat de Belastingdienst akkoord gaat met interne verrekenprijzen
die strijdig zijn met dit «arm's length principle» en dat zoiets dus nooit in een
Advance Pricing Agreement (APA) terecht kan komen?
Antwoord 7
In een APA wordt door de Belastingdienst alleen binnen daarvoor geldende kaders van
wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie zekerheid vooraf gegeven over de vaststelling
van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een zakelijke beloning
voor grensoverschrijdende transacties (goederen en diensten) tussen gelieerde organisaties
en bedrijven, of tussen onderdelen van eenzelfde organisatie of bedrijf. Bij het geven
van zekerheid vooraf en bij de beoordeling achteraf (aan de hand van de ingediende
aangifte) zijn dezelfde wettelijke kaders van toepassing, waaronder dus ook het «arm’s
length principle» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969.
Vraag 8
Bent u bereid te laten onderzoeken of alle afspraken met dit bedrijf in overeenstemming
zijn met de geldende regelgeving maar ook met de geest van de wet? Indien neen, waarom
niet?
Antwoord 8
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet
ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Dus ook niet
over het al dan niet bestaan van afspraken met een belastingplichtige. In zijn algemeenheid
merk ik op dat er regelmatig onderzoek plaatsvindt naar afgegeven rulings. Zo wordt
sinds 2018 jaarlijks door een onafhankelijke commissie onderzoek gedaan naar de afgifte
van rulings. De bevindingen van deze commissie worden extern gepubliceerd.6 Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer, op verzoek van de Tweede Kamer, recent nog
onderzoek gedaan naar belastingontwijking en de rulingpraktijk in 2018 (dus voor de
aanscherping per 1 juli 2019). Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar brief van
15 april jl. geconcludeerd dat de onderzochte rulings door de Belastingdienst, behoudens
een enkele kanttekening, zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende
wet- en regelgeving.7 Gegeven de uitkomsten van deze onderzoeken zie ik dan ook geen reden om naar aanleiding
van deze vraag nader onderzoek te laten uitvoeren.
Vraag 9
Hoe pakt u zogenaamde facilitators, bedrijven of individuen die betrokken zijn bij
het opzetten of bedenken van agressieve fiscale structuren, aan?
Antwoord 9
De aanpak van belastingontwijking van dit kabinet richt zich niet alleen op de bedrijven
die belasting ontwijken. Een deel van de maatregelen is gericht op bedrijven of individuen
die betrokken zijn het opzetten of bedenken van fiscale structuren. Daarbij moet onderscheid
gemaakt worden tussen enerzijds de aanpak van onwenselijke maar toegestane structuren
(belastingontwijking) en anderzijds de aanpak van structuren die erop gericht zijn
minder belasting te betalen dan is toegestaan (belastingontduiking). Belastingontwijking
is daarmee niet straf- of beboetbaar, terwijl belastingontduiking dat wel is.
Tax governance
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 neemt dit kabinet veel maatregelen om
belastingontwijking te bestrijden. Bij de aanpak van belastingontwijking zal wetgeving
alleen echter niet de oplossing zijn. Het bedrijfsleven en belastingadviseurs vervullen
vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ook een essentiële rol. De NOB en
VNO-NCW hebben aangegeven in 2021 volgende stappen te zetten op het vlak van tax governance.
Zo heeft VNO-NCW aangekondigd dat het bedrijfsleven het voortouw zal nemen bij de
ontwikkeling van een Tax Governance Code en de daar bijbehorende principes. Bij de
verdere uitwerking van de gedragscode zal VNO-NCW stakeholders betrekken uit de wetenschap,
de vakbeweging en bijvoorbeeld NGO’s. De ontwikkeling hiervan geeft verdere invulling
aan die maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Meldingsplicht voor potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies
Met ingang van 1 januari 2021 moeten intermediairs en/of belastingplichtigen ingevolge
de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies
(ook wel «DAC6») potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies aan de Belastingdienst
melden die vanaf 25 juni 2018 zijn opgezet. Tot en met 31 maart 2021 heeft de Belastingdienst
4.561 meldingen ontvangen. Deze meldingen worden beoordeeld en recent is gestart met
het toezicht op het ten onrechte niet (goed) melden van constructies. Ten slotte wordt
de informatie over die constructies tussen de belastingautoriteiten van EU-lidstaten
uitgewisseld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar de 3e Voortgangsrapportage
Belastingdienst 2020.8
De melding bevat bijvoorbeeld een samenvatting van de inhoud van de constructie en
de identificatiegegevens van de belastingplichtigen waarop de constructie van invloed
zal zijn. De meldingsplicht berust in beginsel bij de zogeheten intermediair. Een
intermediair is een persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie
bedenkt, aanbiedt, opzet of beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie
ervan beheert, of die daarbij hulp, bijstand of advies verstrekt. Als bij een dergelijke
constructie bijvoorbeeld geen intermediair is betrokken, kan de meldingsplicht verschuiven
naar de relevante belastingplichtige, zijnde de persoon voor wie de betreffende constructie
is bedoeld. De belastingautoriteiten van de EU-lidstaten kunnen naar aanleiding van
de ontvangen en uitgewisselde informatie over potentieel agressieve grensoverschrijdende
constructies onder meer gerichter belastingcontroles uitoefenen en betere risicobeoordelingen
verrichten. Daarnaast is een preventief effect beoogd wat betreft betrokkenheid van
intermediairs bij dit soort constructies.
Als het aan de opzet of grove schuld van een intermediair of relevante belastingplichtige
is te wijten dat een dergelijke constructie ten onrechte niet (goed) wordt gemeld,
kan aan die intermediair of belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 870.000 worden opgelegd.
Boetes opleggen aan belastingadviseurs
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp-
en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs.
Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen
wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk
de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur
slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval
waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds
1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar
opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee
acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals
belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend.
Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en
ontwikkelingen in de praktijk. Om die reden zullen de hiervoor benoemde (boete)maatregelen
goed worden gemonitord om de effectiviteit en inzet van deze instrumenten vast te
kunnen stellen.
Trustkantoren
Voor wat betreft trustkantoren is in 2018 de regulering aangescherpt9 met als doel het bevorderen van de integriteit van de trustsector. In het kader van
het toezicht is er ook aandacht voor fiscale integriteitsrisico’s.10 In het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen is bovendien een maatregel opgenomen
op grond waarvan het wordt verboden voor trustkantoren om diensten te verlenen aan
cliënten die gevestigd zijn in 1) derde hoog-risico landen volgens de lijst van de
EC11 en 2) landen die staan op de lijst van non-coöperatieve landen op belastinggebied
van de EU12.
Vraag 10
Bent u bereid te stoppen met het afgeven van belastingrulings (APA’s/Advance Tax Rulings
(ATR’s)) aan bedrijven die een schimmige kerstboom aan bv’s optuigen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
Het verstrekken van zekerheid vooraf is een kernelement van de toezichtstrategie van
de Belastingdienst en een belangrijk aspect van het Nederlandse vestigingsklimaat.
Zekerheid vooraf betreft zekerheid over de toepassing van de Nederlandse fiscale wet-
en regelgeving, beleid en jurisprudentie, zoals deze toepassing ook zonder zekerheid
zou luiden. Bovendien is het beleid voor het afgeven van internationale rulings met
ingang van 1 juli 2019 aangescherpt op de onderdelen transparantie, inhoud en proces
van afgifte. Zo wordt – met het oog op het tegengaan van belastingontwijking – niet
langer zekerheid vooraf gegeven indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse
belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van
de (rechts)handeling(en) of transacties. Tevens dienen er voldoende economische activiteiten
in Nederland te zijn en mogen er geen transacties met zogenoemde laagbelastende en
niet-coöperatieve landen zijn. Ook wordt van elke ruling met een internationaal karakter
een geanonimiseerde samenvatting op de website van de Belastingdienst gepubliceerd.
Zo kan iedereen inzicht krijgen in de internationale rulings die de Belastingdienst
met bedrijven sluit. Voorts wordt er informatie over elke tot stand gekomen ruling
met een internationaal karakter uitgewisseld met de relevante buitenlandse belastingdiensten.
Ik zie daarom geen aanleiding om te stoppen met het verstrekken van zekerheid vooraf.
Vraag 11
Bent u zich ervan bewust dat het niet deponeren van een jaarverslag bij de Kamer van
Koophandel door bedrijven de aanpak van belastingontwijking kan bemoeilijken?
Antwoord 11
Het in kaart brengen of bestrijden van belastingontwijking is geen doel van de verplichting
van de onderneming om de jaarrekening te deponeren. Het kabinet acht echter transparantie
door bedrijven van groot belang. In de economische literatuur zijn aanwijzingen te
vinden dat een grotere discrepantie tussen fiscale winst (die volgt uit de belastingaangifte)
en commerciële winst (die volgt uit de jaarrekening) bij multinationals dan bij nationaal
opererende bedrijven verband kan houden met belastingontwijking.13 Naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie onderzoekt het kabinet daarom
de verschillen tussen de fiscale en commerciële winstbepaling bij multinationals.
Daarnaast kan het openbaar maken van een jaarlijkse rapportage door multinationals
over de belastingen die zij wereldwijd betalen een effectief middel zijn om fiscale
transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in
de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld. Nederland
heeft zich dan ook constructief opgesteld bij de onderhandelingen over het voorstel
voor een Europese richtlijn voor openbare country-by-country reporting, die naar verwachting
binnenkort kunnen worden afgerond.
Vraag 12
Hoeveel bedrijven zijn verplicht jaarlijks een jaarverslag aan te leveren bij de Kamer
van Koophandel? Hoeveel daarvan doen dit jaarlijks en hoeveel niet?
Antwoord 12
Voor het antwoord wordt gebruik gemaakt van de cijfers over verslagjaar 2019, omdat
voor verslagjaar 2020 de wettelijke deponeringstermijn van 12 maanden na afloop van
het boekjaar nog niet is verstreken.
Het totale aantal in beginsel deponeringsplichtige bedrijven bedraagt circa 900.000.
Het aantal gedeponeerde vastgestelde jaarrekeningen tot en met mei 2021 bedraagt 733.601.
Daarnaast zijn ook nog 18.466 voorlopige jaarrekeningen gedeponeerd, waarvoor later
de vastgestelde jaarrekening wordt gedeponeerd. Over het boekjaar 2019 zijn dus inmiddels
ruim 750.000 jaarrekeningen gedeponeerd. Uit onderzoek blijkt voorts dat er nog lang
na afloop van het verslagjaar jaarrekeningen binnenkomen.
Uit deze cijfers kan overigens niet worden geconcludeerd dat voor verslagjaar 2019
150.000 jaarrekeningen onrechtmatig ontbreken. Er is namelijk geen rekening gehouden
met mogelijke vrijstellingen. Zo kan bijvoorbeeld sprake zijn van vrijstelling op
grond van consolidatie. In ieder geval bijna 12.000 dochterbedrijven en bijna 12.500
moederbedrijven hebben de daarvoor vereiste verklaringen op basis van art. 403, Boek
2 BW gedeponeerd. Ook voor een onbekend aantal pensioen- en stamrecht-BV’s geldt een
vrijstelling. En ook bij, kort gezegd, alternatieve verslaglegging zoals bijvoorbeeld
via een faillissementsverslag (dit betrof ca. 3.200 ondernemingen in 2019), geldt
een vrijstelling. Welk deel van de jaarrekeningen onrechtmatig ontbreekt, is echter
niet bekend. De Kamer van Koophandel kan namelijk niet zien of op een rechtmatige
wijze gebruik is gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheden. Dit blijkt pas bij een
eventueel handhavingsonderzoek (zie ook antwoord op vraag 13).
Vraag 13
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle bedrijven die verplicht zijn tot het aanleveren
van een jaarverslag dit in het vervolg ook gaan doen?
Antwoord 13
De verantwoordelijkheid voor het deponeren van het jaarverslag berust bij de bestuurder(s)
van de onderneming. Civielrechtelijk riskeert de bestuurder, die nalatig is in het
naleven van de jaarrekeningplicht, de sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid als
de onderneming insolvent raakt. De aandeelhouders kunnen het bestuur erop aanspreken
als zij zien dat de jaarrekeningen niet worden gepubliceerd. Ook tucht van de markt
speelt voorts een rol in het doen naleven van de deponeringsplicht. Ondernemingen
vragen met grote regelmaat gedeponeerde jaarstukken op van beoogde zakenrelaties,
om hun eigen besluitvorming te ondersteunen. Ontbrekende jaarstukken geven in dat
geval geen gunstig beeld van een beoogde wederpartij. De Kamer van Koophandel is als
houder van het register verantwoordelijk voor de volledigheid en juistheid van de
verwerking van aangeleverde informatie in het Handelsregister. Het Bureau Economische
Handhaving (BEH) van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen en het OM handhaven op
basis van signalen van de Kamer van Koophandel. Deze handhavingstaak moet daarbij
samen met een groot aantal andere (handhavings-)taken worden ingepast in de beschikbare
capaciteit van BEH en het OM. Daarbij wordt een risico-afweging gemaakt. Het kabinet
is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van
publieke middelen op dit punt.
Vraag 14
Wat vindt u van het in artikel genoemde verbod dat in sommige landen geldt om bv's
op te zetten puur voor het ontwijken van belastingen? Bent u bereid een dergelijk
verbod ook in te stellen?
Antwoord 14
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel
kan worden misbruikt voor structuren die belasting ontwijken. Sommige structuren maken
gebruik van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële economische
aanwezigheid in Nederland. Het kabinet heeft daartegen al meerdere maatregelen genomen,
zoals de introductie van een bronbelasting op renten en royalty’s en de implementatie
van een antimisbruiktoets in Nederlandse belastingverdragen conform het Multilaterale
Instrument. Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een
commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie
is gevraagd welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik
van doorstroomvennootschappen te bestrijden. Doel is dat de voorstellen van de commissie
kunnen worden meegenomen in de volgende kabinetsperiode.
Vraag 15
Bent u bereid het genoemde CICTAR-onderzoek van een kabinetsreactie te voorzien en
deze samen met het onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Antwoord 15
Het rapport behandelt de fiscale positie van een individueel bedrijf. Daarop kan het
kabinet geen reactie geven op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.