Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van den Hil en Koerhuis over het artikel ‘Plannen voor daklozenwoningen belanden te vaak in ijskast’
Vragen van de leden Van den Hil en Koerhuis (beiden VVD) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het artikel «Plannen voor daklozenwoningen belanden te vaak in ijskast» (ingezonden 3 mei 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 22 juni 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2848.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor daklozenwoningen belanden te vaak in ijskast»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het bericht dat naar aanleiding van het interview met de boegbeelden
van Een (t)huis, een toekomst op Radio 1, is verschenen.
Vraag 2
Klopt het dat nog niet eens de helft van de beoogde 10.000 woonplekken met begeleiding
behaald worden met de reeds ingediende plannen door gemeenten? Wat is uw mening hierover?
Kunt u aangeven waarom er sinds de laatste voortgangsbrief zo weinig progressie is
geboekt en hoeveel woonplekken er op dit moment daadwerkelijk gerealiseerd zijn?
Antwoord 2
In Een (t)huis, een toekomst is de ambitie opgenomen om uiterlijk eind 2021 10.000 extra woonplekken voor dak-
en thuisloze mensen te realiseren.
Momenteel zijn de volgende cijfers bekend:
1) uit de voorlopige resultaten van de Monitor Dak- en Thuisloosheid blijkt dat gemeenten
ruim 2.200 woonplekken hebben gerealiseerd;
2) de Corporatiemonitor Dakloosheid van Aedes laat zien dat zo’n 4.800 dak- en thuisloze
mensen door woningbouwcorporaties zijn gehuisvest;2
3) er worden 2.600 extra woonplekken gecreëerd met behulp van de regeling van BZK voor
de huisvesting van kwetsbare groepen.
Deze aantallen overlappen echter deels en kunnen daarom niet bij elkaar opgeteld worden.
Sommige gemeenten financieren bijvoorbeeld de bouw van een locatie uit de middelen
van BZK en de begeleiding vanuit de incidentele extra middelen van Een (t)huis, een toekomst. Onderstaand een nadere toelichting hoe de extra woonplekken worden gerealiseerd.
Allereerst hebben gemeenten regionale plannen opgesteld waarin zij aangeven met de
financiële impuls in 2020 en 2021 ongeveer 4.500 extra woonplekken te creëren. Voor
het zomerreces deel ik de Monitor Dak- en Thuisloosheid met uw Kamer, waarin inzicht
wordt geboden in de voortgang bij gemeenten. Uit de voorlopige resultaten van deze
monitor blijkt dat gemeenten tot eind 2020 ongeveer de helft van de door hen geambieerde
woonplekken hebben kunnen verwezenlijken, namelijk ruim 2.200 extra woonplekken. Gemeenten
lopen hiermee op schema.
Ten tweede stimuleren Aedes en de VNG hun leden om de mogelijkheden voor flexibele
woonvormen zo goed mogelijk te benutten. De inschatting is dat dit 3.000 extra woonplekken
in flexibele en/of tijdelijke woonvormen oplevert. Het gaat om woonplekken in tijdelijke,
verplaatsbare woningen en in permanent vastgoed, zoals gebouwen die een nieuwe bestemming
krijgen. Uit de Corporatiemonitor Dakloosheid van Aedes blijkt dat 140 corporaties
in 2020 ongeveer 2.500 dak- en thuisloze mensen hebben gehuisvest.3 Deze 140 corporaties vertegenwoordigen ruim 50 procent van de sociale woningvoorraad.
Het werkelijk aantal dakloze mensen dat bij woningcorporaties is gehuisvest, ligt
naar verwachting dan ook hoger (de cijfers kunnen geëxtrapoleerd worden naar de huisvesting
van in totaal zo’n 4.800 dakloze mensen).
Ten derde heeft de Minister van BZK in 2020 50 mln. euro vrijgemaakt voor de huisvesting
van kwetsbare groepen. Dit heeft geresulteerd in ingediende plannen voor ca. 2.600
woonplekken. Het gaat om concrete projecten die door de bijdrage versneld gerealiseerd
kunnen worden. Voor 2021 stelt de Minister van BZK opnieuw 50 mln. euro beschikbaar
voor een versnelling van de huisvesting van kwetsbare groepen. Daarnaast is een breed
ondersteuningsaanbod vanuit het Rijk opgezet om de realisatie van extra woonplekken
te stimuleren bij gemeenten, onder andere in samenwerking met het Platform Woonplek4 en het Rijksvastgoedbedrijf.
Een deel van de gemeenten heeft aan mij kenbaar gemaakt dat het uitvoeren van hun
plannen vertraging heeft opgelopen. Ook de boegbeelden, die in het kader van Een (t)huis, een toekomst gemeenten ondersteunen bij het realiseren van de woonplekken, horen deze signalen.
Een oorzaak van deze vertraging is dat de focus tijdens de lockdowns lag op het creëren
van extra opvangplekken. Daarnaast geven woningcorporaties aan dat de druk op de woningmarkt
hoog is en dat er weinig locaties beschikbaar komen voor de realisatie van flexibele
woonplekken. Deze signalen neem ik serieus, maar ik ben ook positief gestemd over
de voortgang. Gemeenten en corporaties lijken op grond van de twee eerdergenoemde
monitors goed op weg.
Vraag 3
Deelt u de bevindingen en conclusies die de boegbeelden opmaken? Wat betekent dit
voor uw aanpak dak- en thuisloosheid?
Antwoord 3
Ik heb, mede namens het Ministerie van BZK en SZW, de boegbeelden, dhr. Leen van Dijke
en dhr. Bert Frings, gevraagd om hun kennis, netwerk en ervaring in te zetten om gemeenten,
corporaties, projectontwikkelaars en maatschappelijke (opvang-)instellingen te ondersteunen
bij het realiseren van de ambities van Een (t)huis, een toekomst op gemeentelijk, regionaal en landelijk niveau. De bevindingen en conclusies van
de boegbeelden neem ik uiteraard serieus. Ze geven ons handvatten om ons beleid te
blijven verbeteren. Tegelijkertijd zie ik dat de betrokken partijen zich gedurende
de coronacrisis vol overgave voor dak- en thuisloze mensen hebben ingezet. Onze aanpak
blijft erop gericht om gemeenten met diverse maatregelen zo goed mogelijk te ondersteunen.
In de voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd wonen die voor het
zomerreces naar uw Kamer wordt verzonden, zullen wij hier dieper op ingaan.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven waarin per regiogemeente aangegeven wordt of er een plan
is ingediend en hoeveel woonplekken voor dak- en thuislozen er gerealiseerd gaan worden?
Antwoord 4
Alle 43 regiogemeenten voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen, hebben regionale
plannen opgesteld waarmee zij invulling geven aan de doelen van Een (t)huis, een toekomst. Hiermee leveren zij extra inspanningen op het gebied van preventie, het vernieuwen
van de opvang en het realiseren van extra woonplekken met begeleiding. De plannen
weerspiegelen de lokale uitdagingen en behoeften van de regio. De insteek kan daarom
per regio verschillen, maar nagenoeg alle regio’s zetten zich in voor het realiseren
van extra woonplekken. In de genoemde voortgangsrapportage geef ik uw Kamer voor het
zomerreces, mede op basis van de genoemde Monitor Dak- en Thuisloosheid, inzicht in
de voortgang bij gemeenten.
Vraag 5
Is er volgens u voldoende aandacht voor de mogelijkheden die transformatie van bestaand
vastgoed biedt als oplossing voor de vraag naar woonplekken voor deze doelgroep? Hoe
komt dat terug in de aanpak en de concrete plannen?
Antwoord 5
Het kabinet bevordert de transformatie van bestaand vastgoed voornamelijk door het
geven van advies aan gemeenten. Gemeenten kunnen hiervoor een beroep doen op het Expertteam
Woningbouw bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ook heeft het Ministerie
van BZK de Transformatiefaciliteit binnenstedelijk bouwen. Hiermee kunnen initiatiefnemers
in Nederland kortlopende geldleningen krijgen om de voorfase van woningbouwprojecten
te financieren. Het doel van de regeling is het financieren van voorinvesteringen
om leegstaande kantoren en oude industrie- of havengebieden te benutten voor de woningbouw.
Daarnaast is in de regionale plannen van gemeenten aandacht voor de transformatie
van bestaand vastgoed. Meerdere gemeenten gebruiken de incidentele extra middelen
om bijvoorbeeld leegstaande schoolgebouwen of kantoorpanden in te zetten voor de huisvesting
van dak- en thuisloze mensen. In opdracht van het Ministerie van VWS adviseren het
Rijksvastgoedbedrijf en het Atelier Rijksbouwmeester bij het vormgeven van de transformatie.
Zij ondersteunen de regiogemeenten die in juni zijn gestart met het uitvoeren van
de regioplannen. Ook helpt Platform Woonplek bij het organiseren van samenwerkingen
tussen publieke en private partijen en het bijeenbrengen van middelen voor het realiseren
van huisvesting voor dak- en thuisloze mensen. Via dit platform is bijvoorbeeld in
Amstelveen inmiddels een kantoorpand omgebouwd naar tijdelijke woonplekken voor (potentieel)
economisch dak- en thuisloze mensen.
Vraag 6
Hoe heeft u bij de huisvestingsstrategie uitvoering gegeven aan de motie Koerhuis/Dik-Faber
(Kamerstuk 32 847, nr. 396)? Heeft u gemeenten aangegeven dat tijdelijke huisvesting een goede oplossing kan
bieden voor het tekort op korte termijn? In hoeverre komt tijdelijke huisvesting terug
in de plannen van de gemeenten?
Antwoord 6
Met de motie Koerhuis/Dik-Faber5 heeft de Kamer het kabinet verzocht om bij de gesprekken met provincies en gemeenten
een goede afweging te maken tussen het woningtekort op korte termijn en de bouwopgave
op lange termijn. Tevens heeft de Kamer verzocht de uitkomsten hiervan toe te voegen
aan de halfjaarlijkse update die aan de Kamer wordt gegeven ter uitvoering van de
moties Ronnes/Koerhuis.6 Ter uitvoering van deze moties wordt een halfjaarlijkse update gegeven over de voortgang
woningbouw en de afspraak die gemaakt is met elke provincie om op 130% plancapaciteit
in te zetten. Op 8 december 2020 is de meest recente update over de voortgang van
de woningbouw naar uw Kamer gestuurd.7 Hier wordt inzicht gegeven in hoeverre regio’s van 2018 tot en met 2020 daadwerkelijk
extra bouwplannen hebben.
In de Stimuleringsaanpak Flexwonen, die op 29 mei 2019 naar uw Kamer is verstuurd,
geeft het kabinet aan op welke manieren wordt ingezet op flexwonen om op korte termijn
flexibele huisvesting te realiseren.8 De lokale en regionale opgave is leidend bij de verschillende maatregelen die zijn
getroffen. In elke regio kan het vraagstuk er immers weer anders uitzien. De getroffen
maatregelen nemen onder andere financiële belemmeringen weg in de realisatie van flexwoningen,
bijvoorbeeld door middel van een vrijstelling van de verhuurderheffing voor tijdelijke
woningen. Ook wordt ingezet op de ondersteuning van gemeenten, corporaties en andere
partijen door bijvoorbeeld het aanbieden van de Versnellingskamers Flexwonen.
In de plannen van de gemeenten is te zien dat tijdelijke huisvesting als een goede
oplossing voor de korte termijn wordt gezien. Veel gemeenten zetten in op het creëren
van kleinschalige tijdelijke woonvoorzieningen, om hiermee plaatsing in de maatschappelijke
opvang over te slaan. Een deel van deze projecten wordt gefinancierd uit de 50 mln.
euro die beschikbaar is gesteld voor tijdelijke huisvesting van kwetsbare groepen.
Vraag 7
Hoe wordt de 50 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor tijdelijke huisvesting
van kwetsbare doelgroepen, verdeeld over deze specifieke doelgroepen? Hoe borgt u
dat de dak- en thuisloze doelgroep niet het onderspit delft ten opzichte van andere
doelgroepen waar ook grote woningtekort voor is? Bent u bereid een prioritering mee
te geven aan gemeenten als blijkt dat u uw taakstelling voor de verschillende doelgroepen
niet gaat halen? Hoe ziet die prioritering van doelgroepen er volgens u uit?
Antwoord 7
De coronacrisis maakte goede huisvesting voor kwetsbare groepen nog moeilijker en
tegelijkertijd noodzakelijker. In 2020 is daarom door het kabinet in het kader van
het doorbouwplan 50 mln. euro beschikbaar gemaakt voor de huisvesting van deze groepen.9 Hiermee werd de bouw van (flexibele) huisvesting voor dak- en thuisloze mensen, arbeidsmigranten
en overige spoedzoekers aangejaagd. In 2020 ontvingen 59 gemeenten een financiële
bijdrage, waarmee in totaal bijna 12.400 woningen/woonplekken versneld kunnen worden
gerealiseerd. Van deze 12.400 woonplekken zijn 4.700 bestemd voor arbeidsmigranten,
2.600 voor dak- en thuisloze mensen en 5.100 voor andere spoedzoekers. Voor 2021 is
opnieuw 50 mln. euro vrijgemaakt. Deze regeling wordt momenteel uitgewerkt.
Gemeenten hebben zelf het beste zicht op de lokale behoefte aan huisvesting. Dat is
ook hoe het woonbeleid landelijk is ingestoken. Het kabinet bepaalt alleen welke volkshuisvestelijke
prioriteiten er landelijk zijn. In november heeft het kabinet dit voor 2021–2025 aangegeven.10 Het gaat om thema’s die overal spelen, maar een specifieke lokale invulling vergen.
Alleen voor statushouders bestaat daarbij een quotum. De volkshuisvestelijke prioriteiten
worden eens in de vier jaar in overleg met de sector vastgesteld. Met de vaststelling
worden de partijen die in staat zijn daaraan bij te dragen in beweging gebracht. Corporaties
zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk
woonbeleid te betrekken.
Dit is de basis voor prestatieafspraken over de prioriteiten tussen gemeenten, corporaties
en huurdersorganisaties. Vervolgens is het aan gemeenten om op lokaal niveau vraag
en aanbod naar woningen en de verschillende doelgroepen in kaart te brengen en hier
keuzes in te maken. Zij maken daarna lokale prestatieafspraken met corporaties en
huurdersorganisaties. Het Expertteam Weer Thuis (zie antwoord op vraag 8) is opgericht
om gemeenten hierbij te ondersteunen. Nadere prioritering aangeven vanuit het Rijk
past niet binnen dit systeem. Ook past het niet bij de demissionaire status van het
kabinet om hier nu verandering in aan te brengen.
Met Een (t)huis, een toekomst hebben we wel een heldere ambitie geformuleerd om langs de drie genoemde lijnen 10.000
extra woonplekken voor dak- en thuisloze mensen te creëren. In die zin hebben wij,
samen met de VNG en Aedes, prioritering voor deze groep meegegeven aan de gemeenten.
Hoe om te gaan met de prioritering van huisvesting van deze groep na afloop van Een (t)huis, een toekomst is aan een volgend kabinet.
Tot slot heeft de Minister van BZK het initiatief genomen om een interbestuurlijke
werkgroep in te stellen waarin verschillende ministeries, VNG, Aedes, G4 en G40 samen
participeren, onder leiding van Bernard ter Haar. De werkgroep neemt onder andere
de gevolgen van het Rijksbeleid gericht op deze aandachtsgroepen voor gemeenten in
ogenschouw. De werkgroep heeft als taak om een adviesrapport op te stellen met aanbevelingen
voor:
a) nieuwe werkwijzen die tot verbeterde samenwerking leiden, niet alleen tussen ministeries
onderling maar ook met medeoverheden in het geval van gedecentraliseerd beleid, en
b) mogelijke aanpassingen in de stelsels waardoor het bereiken van verschillende beleidsdoelen
beter op elkaar aansluiten.
Het rapport van deze werkgroep dat begin juli naar verwachting zal worden opgeleverd,
bevat concrete aanbevelingen en zo mogelijk een financiële uitwerking waarmee een
nieuw kabinet vorm kan geven aan integraal beleid gericht op de huisvesting van aandachtsgroepen.
De werkgroep legt de lat hierbij hoog: de ambitie is dat iedereen in 2030 een prettig
en betaalbaar (t)huis heeft, waar nodig met de juiste zorg, opvang, ondersteuning
en begeleiding.
Vraag 8
Deelt u de mening van de boegbeelden dat de huidige inzet niet afdoende is om het
beoogd aantal woonplekken met begeleiding te halen? Hoe reflecteert u op deze uitspraak
van de twee boegbeelden? Kunt u in de volgende voortgangsbrief toelichten welke extra
inzet u gaat plegen binnen de eerder vastgestelde financiële kaders? Kunt u toezeggen
dat daarbij de nadruk komt te liggen bij het creëren van tijdelijke woonplekken?
Antwoord 8
De afgelopen periode zijn diverse trajecten in gang gezet om gemeenten te ondersteunen
bij het realiseren van extra woonplekken voor kwetsbare doelgroepen, waar de inzet
van de boegbeelden onderdeel van is. Ik realiseer mij dat deze uitdagingen groot zijn.
Niettemin zijn gemeenten, ook tijdens de coronacrisis, in staat geweest om een substantieel
aantal dak- en thuisloze mensen op te vangen en te huisvesten (zie antwoord op vraag
1).
Dat neemt niet weg dat er méér nodig is. Daarom is onlangs bijvoorbeeld een landelijk
Expertteam Weer Thuis van start gegaan. Dit team ondersteunt gemeenten, corporaties
en zorgaanbieders vraaggericht bij lokale vraagstukken op het gebied van wonen en
zorg voor mensen met psychische problemen en/of problemen die hebben geleid tot dakloosheid.
Het gaat dan om vraagstukken rond huisvesting met passende zorg en ondersteuning van
mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen
en ggz-instellingen. In de voortgangsrapportage maatschappelijke opvang en beschermd
wonen licht ik de acties voor de komende tijd verder toe.
Hierboven (zie beantwoording vraag 6) zijn de inspanningen van het kabinet om het
creëren van tijdelijke woonplekken te stimuleren, onder andere vanuit de Stimuleringsaanpak
Flexwonen, toegelicht. Er worden verschillende maatregelen getroffen, met als uitgangspunt
dat de lokale en regionale opgave leidend is. Het eventueel verzwaren of toevoegen
van maatregelen is aan een nieuw kabinet.
Vraag 9
Bent u bereid gemeenten de mogelijkheid te bieden een aanvullend plan in te dienen?
Zo ja, hoe gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat de taakstelling
wel gehaald gaat worden?
Antwoord 9
Volgens de voorlopige resultaten van de Monitor Dak- en Thuisloosheid liepen gemeenten
tot eind 2020 op schema wat de realisatie van het aantal woonplekken betreft. Eind
dit jaar wordt de Monitor Dak- en Thuisloosheid opnieuw opgeleverd, hierin maken we
dan de balans op tot en met juni 2021.
De incidentele extra middelen die beschikbaar zijn in het kader van Een (t)huis, een toekomst lopen tot eind 2021. Alle 43 centrumgemeenten hebben hiervoor aanvullende regioplannen
ingediend en zijn daarmee voortvarend aan de slag gegaan. Een deel van de uitvoering
van de plannen van centrumgemeenten heeft echter vertraging opgelopen door de coronacrisis.
Daarom loopt de uitvoering van veel van deze aanvullende activiteiten door tot in
2022. Het is aan een volgend kabinet om te bepalen hoe het vervolg vorm wordt gegeven.
Vraag 10
Deelt u de mening dat gemeenten beter inzicht moeten hebben in hun dak- en thuisloze
populatie? Hoe kan het zijn dat het inzicht in deze doelgroep nog steeds te wensen
overlaat? Hoe gaat u zorgen dat gemeenten wel de gegevens aanleveren die nodig zijn
om goed te kunnen monitoren?
Antwoord 10
Alle centrumgemeenten werken in Een (t)huis, een toekomst mee aan de Monitor Dak- en Thuisloosheid. Dit doen zij zodat landelijk en lokaal
beter inzicht ontstaat in de populatie dak- en thuisloze mensen en zodat zij deze
informatie in de toekomst in hun beleid en uitvoering kunnen benutten. De basis van
een goede monitor ligt in betere en eenduidige definitiestelling en registratie van
gegevens, en daarmee in betere beschikbaarheid van data. Dit is een grote opgave voor
de centrumgemeenten, en veelal ook voor de aanbieders die een deel van de informatie
leveren. Het verbeteren van de registratie kost tijd en daar worden in deze programmaperiode
belangrijke stappen in gezet.
Het belang van een structureel verbeterd inzicht in dak- en thuisloosheid wordt onderkend
door gemeenten. Daarom worden de inzichten en ervaring die zijn opgedaan bij deze
monitor gebruikt om te komen tot structurele monitoring via de Gemeentelijke Monitor
Sociaal Domein (GMSD) vanaf 2022. In de voortgangsrapportage ga ik in op de uitkomsten
van de monitoring en de verdere ontwikkeling richting een duurzame en structurele
verbetering van het inzicht in de populatie dak- en thuisloze mensen in Nederland.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.