Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de schaderegeling voor slachtoffers in de jeugdzorg
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de schaderegeling voor slachtoffers in de jeugdzorg (ingezonden 12 mei 2021).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 22 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 2958.
Vraag 1
Hoeveel aanvragen zijn tot nu toe binnengekomen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven
van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg? Hoeveel aanvragen zijn tot nu toe toegekend?
Hoeveel aanvragen zijn afgewezen?
Antwoord 1
Op 2 juni jl. zijn er 3.634 aanvragen ingediend bij het Schadefonds. Het aantal toewijzingen
is 779 en het aantal afwijzingen is 65.
Vraag 2
Wat zijn de redenen wanneer een aanvraag wordt afgewezen? Hoe wordt dit gecommuniceerd
naar de aanvrager?
Antwoord 2
De redenen voor afwijzing kunnen te maken hebben met het feit dat de aanvraag niet
onder objectieve vereisten van de regeling valt, bijvoorbeeld geweld na juni 2019
of niet in Nederland plaatsgevonden. Het kan zijn dat – bij een aanvraag door een
nabestaande – het slachtoffer niet is overleden tussen 21 februari 2020 en 1 januari
2021. Ook is het mogelijk dat een instelling waar iemand verbleef niet valt onder
de reikwijdte van de regeling. Of het gaat niet om plaatsing in een pleeggezin (maar
adoptie). Een aanvraag wordt ook afgewezen als die is ingediend door mensen die niet
tot de kring der gerechtigden behoren, bijvoorbeeld ouders die een aanvraag voor zichzelf
indienen, omdat zij leed hebben ondervonden doordat hun kind uit huis is geplaatst.
Andere redenen kunnen zijn dat er geen sprake is van bovenmatig geweld of ongeoorloofde
dwangarbeid of dat onvoldoende informatie wordt gegeven om dit te kunnen vaststellen.
Ten slotte komt het voor dat de aanvrager al eerder een financiële tegemoetkoming
van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen voor dezelfde feiten en omstandigheden.
De aanvrager wordt schriftelijk geïnformeerd over de afwijzing. In de brief wordt
uitleg gegeven waarom geen tegemoetkoming kan worden verleend. Voorafgaand aan het
versturen van de schriftelijke beslissing wordt de aanvrager door een medewerker gebeld
over de uitkomst en wordt een nadere toelichting gegeven en worden eventuele vragen
beantwoord. Deze mondelinge toelichting vindt plaats als de aanvrager heeft aangegeven
contact te willen met het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Vraag 3
Is er voldoende nazorg voor slachtoffers die door het aanvragen van de schaderegeling
herbelevingen hebben of andere sterke emoties ervaren? Waar kunnen zij terecht?
Antwoord 3
Het aanvragen van de financiële regeling kan bij slachtoffers sterke emoties oproepen.
In dat geval kunnen zij terecht bij de hulplijn van Slachtofferhulp Nederland Verbreek
de Stilte. Dit staat aangegeven op de website van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Als het Schadefonds merkt dat een slachtoffer behoefte heeft aan emotionele steun,
dan wordt verwezen naar Slachtofferhulp Nederland of lotgenotenorganisaties.
Binnenkort zal ook het Centraal Informatie en Expertisecentrum (CIE) van het Trimbos-instituut
een telefoon- en chatlijn aanbieden waar slachtoffers die hulp zoeken gebruik van
kunnen maken. Daarnaast is de website (www.geweldindejeugdzorginfo.nl) van het CIE online waarop slachtoffers informatie kunnen vinden over geweld in de
jeugdzorg en over het hulpaanbod dat het CIE aanbiedt. Als de telefoon- en chatlijn
operationeel zijn, komt er een verwijzing op de website van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Vraag 4
Zijn alle aanvragers op de hoogte van de mogelijkheid om de tegemoetkoming van 5.000
euro buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets door dit te verzoeken via
het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» op de website van de Belastingdienst/Toeslagen?
Wordt dit actief gecommuniceerd naar de aanvragers van de schaderegeling wanneer deze
wordt toegekend? Is dit formulier voldoende toegankelijk en begrijpelijk voor iedereen?
Antwoord 4
Op de website van het Schadefonds staat helder omschreven in welke gevallen het nodig
is het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» in te vullen en waar aanvragers
dat formulier kunnen vinden. Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen is ook
een uitgebreide toelichting te vinden.
Burgers die dat nodig hebben, kunnen geholpen worden bij het invullen van dit formulier.
Onder meer sociaal raadslieden, gemeenten en slachtofferhulp ondersteunen burgers
hierbij. Het verzoek hoeft niet jaarlijks te worden herhaald.
Voor zover bekend zijn er bij de Belastingdienst geen grote aantallen vragen van burgers
die zouden duiden op onvoldoende toegankelijkheid of begrijpelijkheid van het formulier.
Vraag 5
Is er hulp voor slachtoffers die dit nodig hebben bij het invullen van het formulier
«Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen»? Waarom is er gekozen om slachtoffers dit zelf
te laten regelen in plaats van een automatische handeling? Moet dit formulier jaarlijks
opnieuw worden ingevuld of is het een eenmalige handeling?
Antwoord 5
Het is uitsluitend nodig het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» in te
vullen wanneer de schadevergoeding ertoe leidt dat de vermogensgrens voor één of meer
toeslagen overschreden wordt. Met het formulier ontvangt de Dienst Toeslagen de minimale
informatie die nodig is de aanvraag in behandeling te nemen. Een verzoek van de burger
is noodzakelijk omdat de Belastingdienst niet automatisch kan vaststellen welke betalingen
schadevergoedingen betreffen of welk deel van een vermogen uit bijzonder vermogen
bestaat. Het is daarom niet mogelijk automatisch bijzonder vermogen buiten beschouwing
te laten. Een verzoek kan worden gedaan tot 5 jaar na het jaar waarin de schadevergoeding
is ontvangen. Het verzoek telt ook voor de jaren daarna en hoeft dus niet (jaarlijks)
herhaald te worden. Zoals bij antwoord 4 aangegeven kunnen burgers die dat nodig hebben,
geholpen worden bij het invullen van dit formulier.
Vraag 6
Er bereiken ons signalen dat de tegemoetkoming nog wel met terugwerkende kracht afgedragen
moet worden als nagekomen baten voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP),
óók als iemand op het moment van uitkering van de tegemoetkoming al uit de WSNP is;
klopt dit? Zo ja, waarom moet iemand die uit de schuldsanering/schuldhulpverlening
is alsnog dit bedrag met terugwerkende kracht afdragen?
Antwoord 6
De Faillissementswet bepaalt in artikel 295 dat de boedel alle goederen van de schuldenaar
omvat, zowel de bestaande als de tijdens de Wsnp te ontvangen goederen. De Hoge Raad
heeft in zijn uitspraak van 24 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1111, NJ 2007/239)
ten aanzien van deze wettelijke bepaling expliciet overwogen dat een geldsom die ter
vergoeding van letselschade is uitgekeerd, zelfs als deze strekt ter vergoeding van
toekomstige kosten en van toekomstige schade ten gevolge van gemis aan arbeidscapaciteit,
in de Wsnp ten goede komt aan de schuldeisers. De termijn van de schuldsaneringsregeling
bedraagt in beginsel drie jaar. Als de schuldenaar zijn Wsnp-verplichtingen naar behoren
nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen.
Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling,
dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die
zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die
voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen
dan alsnog onder het Wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling
niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen
van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Vraag 7
Ziet u ook dat slachtoffers door wat zij hebben meegemaakt (langdurig) werkloos zijn
of in de schuldsanering terecht zijn gekomen? Zo ja, bent u het met ons eens dat het
volledig te rechtvaardigen is dat de aanvrager de schadevergoeding niet hoeft af te
staan?
Antwoord 7
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 6 voorziet de Wsnp erin dat een natuurlijk
persoon die het drie- tot vijfjarige wsnp-traject naar behoren doorloopt wordt verlost
van zijn schulden. De natuurlijke persoon krijgt een «schone lei» en kan schuldenvrij
verder met zijn leven. Gevolg hiervan is dat de betrokken schuldeisers hun openstaande
vorderingen uiteindelijk niet of in ieder geval niet volledig voldaan krijgen. Om
dit te kunnen rechtvaardigen is – kort gezegd – bepaald dat er tijdens het wsnp-traject
alle inkomstenbronnen worden betrokken voor de wsnp-boedel, zodat de vorderingen van
de betrokken schuldeisers zo veel als mogelijk afbetaald kunnen worden. Hierbij past
niet dat een bate voor de wsnp-boedel bij voorbaat wordt uitgezonderd. Alle verdiensten
en inkomsten van een persoon vallen – na aftrek van een bedrag dat de persoon uitgekeerd
krijgt om in zijn levensonderhoud te kunnen blijven voorzien – in de boedel en moeten
door de bewindvoerder worden gebruikt om de schuldeisers te betalen. Tot de boedelinkomsten
behoren niet alleen het salaris, maar bijvoorbeeld ook erfenissen, vergoedingen voor
schade en tegemoetkomingen. De bewindvoerder kan op verzoek van de persoon een rechter-commissaris
gemotiveerd vragen om een uitzondering te maken en het bedrag buiten de boedel te
laten. De bewindvoerder zal in dat geval moeten onderbouwen waarom afgeweken wordt
van het bovenstaande. De rechter-commissaris zal in zijn besluit ook de belangen van
de schuldeisers meewegen.
Vraag 8
Klopt het dat slachtoffers van geweld of misbruik op een internaat dat gesubsidieerd
werd door de overheid, maar daar geplaatst zijn via een Zmok-school in plaats van
via de overheid, toch worden afgewezen voor de schaderegeling? Zo ja, wat is de reden?
Bent u het met de mening eens dat dit niet in lijn is met de uitleg op de site van
het Schadefonds waar staat dat de schaderegeling er ook is voor kinderen die niet
geplaatst werden door de overheid, maar wel in een instelling verbleven waar de overheid
verantwoordelijk was voor de kwaliteit van zorg? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 8
Plaatsing via een ZMOK-school valt niet onder gedwongen plaatsing in de zin van de
regeling. Van een gedwongen plaatsing is sprake als het verblijf plaatsvond op basis
van een beslissing van de rechter, de officier van justitie, burgemeester, de in het
kader van een kinderbeschermingsmaatregel aangewezen voogd, gezinsvoogd of voogdij-instelling
of de voogdij-instelling belast met de voogdij over de alleenstaande minderjarige
vreemdeling (art. 2, lid 3). In de regeling is er niet voor gekozen om de tegemoetkoming
te verbinden aan de omstandigheid dat de instelling voor de exploitatie subsidie ontving
van de overheid. Voor minderjarigen die vrijwillig (ook via een ZMOK-school) in een
instelling werden geplaatst waar ook minderjarigen op gedwongen titel verbleven, is
in de regeling een uitzondering gemaakt (art. 2 lid 4). Zij kunnen wel in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming als aan de andere voorwaarden van de regeling wordt
voldaan (bovenmatig geweld of dwangarbeid). De uitleg op de site van het Schadefonds
sluit hier goed op aan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.