Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over de meest giftige pesticiden die nog op de Europese markt zijn toegelaten
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de meest giftige pesticiden die nog op de Europese markt zijn toegelaten (ingezonden 7 mei 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 21 juni
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2670.
Vraag 1 en 2
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie in 2015 een lijst van 84 actieve stoffen
in landbouwgif heeft gepresenteerd waarvan bekend is dat ze (ten minste) twee van
de volgende eigenschappen hebben: slecht afbreekbaar (persistent), ophopend in het
milieu, planten, dieren of mensen (bioaccumulerend) en/of zeer giftig voor de mens?1, 2
Hoeveel van deze meest giftige stoffen zijn sinds 2015 na de Europese herbeoordeling
van de markt gehaald en hoeveel zijn er dus nog toegelaten?
Antwoord 1 en 2
De Europese Commissie heeft in 2015 een lijst gepubliceerd met daarop 81 werkzame
stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Werkzame stoffen worden ingedeeld
in deze categorie als ze voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage II,
punt 4 van Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij kunt u denken aan: stoffen die aanzienlijk
toxischer zijn dan de meerderheid van goedgekeurde werkzame stoffen of stoffen die
persistent zijn en ophopen in mens of dier. Deze lijst is echter niet statisch. Zo
kan bij de hernieuwing van de goedkeuring nieuwe informatie beschikbaar zijn, waardoor
een stof niet meer of alsnog in deze categorie wordt ingedeeld. De meest actuele informatie
hierover staat in de «EU Pesticides Database»3. Hieruit blijkt dat er op dit moment 98 werkzame stoffen zijn die in aanmerking komen
om te worden vervangen. Hiervan zijn er 26 inmiddels niet meer goedgekeurd.
Werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, kunnen volgens de
voorschriften veilig gebruikt worden. Anders zouden deze werkzame stoffen uiteraard
niet goedgekeurd worden.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT) een voorbeeld is van een
stof die slecht afbreekt en zich ophoopt in het milieu en dat we daar momenteel –
vijftig jaar nadat het in Europa verboden werd – nog steeds de effecten zien, zoals
met de recente vondst van DDT in de eieren van grutto’s?4
Antwoord 3
Het is bekend dat DDT en de metabolieten van DDT erg langzaam afbreken in het milieu.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het onacceptabel is stoffen die slecht afbreken of zich ophopen
in het milieu, dieren of mensen ook vandaag de dag nog gebruikt mogen worden? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 4
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen van werkzame stoffen op vele
aspecten. Een van deze aspecten is persistentie. Zo’n beoordeling leidt ertoe dat
werkzame stoffen, die persistent zijn en waardoor het gebruik leidt tot onacceptabele
risico’s voor mens, dier en milieu, niet worden goedgekeurd. Zo’n beoordeling leidt
er ook toe dat werkzame toxische stoffen, die persistent zijn én ophopen in mens of
dier, niet worden goedgekeurd (zie Verordening (EG) 1107/2009, bijlage II, punt 3).
Vraag 5 en 6
Kunt u bevestigen dat lidstaten volgens de Europese verordening (EC) 1107/2009 geen
landbouwgif op basis van één van deze stoffen op de «lijst ter vervanging» toe mag
laten, tenzij het met een vergelijkende analyse (waarbij gekeken moet worden op welke
manier deze giftige stoffen vervangen kunnen worden in de landbouwpraktijk) heeft
aangetoond dat er landbouwkundig geen alternatief is?
Heeft Nederland sinds de inwerkingtreding van de verordening (EU) 2015/408, zoals
voorgeschreven, bij alle aanvragen voor goedkeuring van landbouwgif met stoffen die
op de «lijst ter vervanging» staan een vergelijkende analyse uitgevoerd? Zo nee, waarom
niet en hoeveel van dergelijke analyses heeft Nederland sinds 2015 wel uitgevoerd?
Antwoord 5 en 6
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor een vergelijkende evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen
die werkzame stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen (artikel
50 en bijlage IV).
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb)
voert een vergelijkende beoordeling uit op het moment dat er een aanvraag wordt ingediend
voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die
in aanmerking komt om te worden vervangen. Er zijn tot nu toe 33 vergelijkende beoordelingen
gestart.
Zo’n vergelijkende beoordeling kan twee uitkomsten hebben, nl.
• er zijn geen geschikte alternatieven, waardoor het gewasbeschermingsmiddel wordt toegelaten;
• er zijn wel geschikte alternatieven, waardoor het gewasbeschermingsmiddel niet wordt toegelaten.
Onder bepaalde voorwaarden kan de vergelijkende beoordeling op grond van artikel 50,
lid 3 van Verordening (EG) 1107/2009 worden uitgesteld en een gewasbeschermingsmiddel
eenmalig worden toegelaten voor maximaal 5 jaar.
Vraag 7
Hoeveel middelen zijn als gevolg daarvan niet toegelaten op de Nederlandse markt?
Antwoord 7
De afgeronde vergelijkende beoordelingen – in totaal 8 – hebben tot nu toe niet geleid
tot het niet meer toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Er bleken voor
deze gewasbeschermingsmiddelen geen alternatieven te zijn, die voldeden aan de criteria
zoals gespecificeerd in artikel 50 en bijlage IV van Verordening (EG) 1107/2009.
Vraag 8
Indien u niet alle middelen heeft verboden, kunt u uitleggen waarom u middelen met
stoffen die slecht afbreekbaar, ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen
en/of zeer giftig voor de mens zijn, niet heeft verboden om de volksgezondheid, dierenwelzijn
en het milieu te beschermen?
Antwoord 8
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Vraag 9 en 10
Heeft Nederland bij deze vergelijkende analyses ook gekeken naar niet-chemische alternatieven
en preventiemethodes, zoals verplicht onder de richtlijn (EC) 1107/2009?5
Zijn opties als mechanische onkruidbestrijding, weerbare teeltsystemen (zoals strokenteelt)
en bloemrijke akkerranden ten behoeve van natuurlijk plaagbestrijding hierin ook meegenomen?
Zo nee, waarom vormde dit geen onderdeel van de analyses?
Antwoord 9 en 10
Ja, het Ctgb voert de vergelijkende beoordeling uit conform Verordening (EG) 1107/2009.
Dit betekent dat bij de landbouwkundige beoordeling getoetst dient te worden of een
chemisch of niet-chemisch alternatief (zoals mechanische onkruidbestrijding) beschikbaar
is en of dit alternatief geen significante economische en praktische nadelen heeft.
Ook wordt getoetst of het risico op resistentieontwikkeling zo klein mogelijk wordt
gehouden en rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kleine toepassingen. Dit
kan alleen als deze effecten van het alternatief bekend zijn. Veel alternatieven,
zoals de strokenteelt, zijn nog in ontwikkeling en kunnen dus nog niet dienen als
geschikt alternatief.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat één van de stoffen op de «lijst ter vervanging» difenoconazool
is, dat niet alleen slecht afbreekbaar in het milieu is en zeer giftig voor mensen,
maar ook nog eens resistentie bij ziekmakende schimmels kan veroorzaken en dat de
Tweede Kamer al sinds 2014 van de markt af wil hebben?6
Antwoord 11
Het klopt dat difenoconazool een van de werkzame stoffen is die in aanmerking komen
om te worden vervangen op grond van het criterium voor persistentie en toxiciteit
voor waterorganismen.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat het Ctgb momenteel een vergelijkende analyse laat uitvoeren
voor difenoconazool? Kunt u bevestigen dat niet-chemische alternatieven en preventiemethodes
zoals alternatieve teeltsystemen hierin meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Nee, want het Ctgb verstrekt geen informatie over lopende aanvragen, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke
informatie betreft.
Ik heb in de antwoorden op vraag 9 en 10 aangegeven dat het Ctgb alternatieven meeneemt
in een vergelijkende beoordeling als de effecten hiervan bekend zijn.
Vraag 13
Kunt u bevestigen dat uw Toekomstvisie gewasbescherming 2030 stelt: «in 2030 bestaat
de land- en tuinbouw in Nederland uit een duurzame productie met weerbare planten
en teeltsystemen, waardoor ziekten en plagen veel minder kansen krijgen en het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden voorkomen»?
Antwoord 13
Dit is inderdaad een citaat uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Vraag 14 en 15
Deelt u het inzicht dat de omschakeling naar weerbare teeltsystemen om het gebruik
van de stoffen op de «lijst ter vervanging» zo snel mogelijk te stoppen dus goed binnen
uw toekomstvisie past?
Deelt u de mening dat er in het licht van de biodiversiteitscrisis en ten behoeve
van de volksgezondheid zo snel mogelijk een verbod moet komen op alle soorten landbouwgif
met stoffen die op de Europese «lijst ter vervanging» staan? Deelt u de mening dat
zo’n verbod de transitie naar duurzame en weerbare teeltsystemen zal versnellen? Zo
ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14 en 15
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» richt zich op het realiseren van weerbare
planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt
tot een drastische afname van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan
toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden
dan worden er bij voorkeur laag-risicomiddelen gebruikt met nagenoeg geen emissie
naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Het Uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op
het ontwikkelen van nieuwe handelingsperspectieven en het inzichtelijk maken van beschikbare
handelingsperspectieven voor de agrarische ondernemer, waardoor het mogelijk wordt
om de genoemde ambities te realiseren. Ik ga er vanuit dat een deel van deze handelingsperspectieven
gebruikt zal kunnen gaan worden in de vergelijkende beoordeling.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de Europese Commissie heeft aangekondigd de regels
rondom de vergelijkende beoordeling te willen vereenvoudigen. Volgens de Commissie
zijn de huidige regels complex en niet voldoende effectief. Ik ben in afwachting van
een voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 27 858, nr. 515).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.