Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de wijziging van de Subsidieregeling Regeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging
29 214 Subsidiebeleid VWS
Nr. 90 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 12 mei 2021 over de wijziging van de Subsidieregeling Regeling palliatieve
terminale zorg en geestelijke verzorging (Kamerstuk 29 214, nr. 88).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 mei 2021 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 21 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
4
II.
Reactie van de Minister
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van
de Subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging. Voor de
leden van de D66-fractie is het van groot belang dat eenieder een luisterend oor en
de gewenste begeleiding vindt voor zingevingsvraagstukken aan het einde van diens
leven. Over de voorgestelde wijziging en de toelichting daarop hebben deze leden nog
enkele vragen.
In de toelichting lezen de leden van de D66-fractie dat gedurende de looptijd van
de nieuwe subsidieregeling toegewerkt wordt naar een mogelijke inbedding in het stelsel
van zorgwetten. De Minister wijst vervolgens terecht op de «Evaluatie Regeling palliatieve
terminale zorg» van bureau HHM, waarin geconcludeerd wordt dat borging in een van
de bestaande zorgwetten wordt bemoeilijkt.1 In het rapport zelf is de conclusie van HHM zelfs dat de: «aard van de werkzaamheden
van organisaties (inzet vrijwilligers voor palliatieve terminale zorg) en netwerken
(onafhankelijke coördinatie) niet goed past binnen één van de zorgwetten, mede door
het multidimensionale karakter van palliatieve zorg.» Toch concludeert de Minister
in de toelichting op de wijziging dat «structurele bekostiging in een zorgwet wordt
ondergebracht.» Graag ontvangen deze een nadere toelichting hierop.
In de brief die de voorliggende wijziging aankondigde2, alsmede in de toelichting, wordt genoemd dat de wijziging in «goed overleg met de
meest betrokken veldorganisaties» is opgesteld. Graag vernemen de leden van de D66-fractie
welke organisaties dit precies zijn geweest. Daarbij constateren deze leden dat VGVZ
(Vereniging van Geestelijke VerZorgers) aandacht vraagt voor de leeftijdsgrens van
vijftig jaar en ouder, welke in de huidige regeling wordt gecontinueerd. Ook de Stuurgroep
Geestelijke Verzorging Thuis wijst op de continuering hiervan. Zij stellen dat de
hanteerbaarheid van de uitvoering, (een van de) reden(en) is dat deze grens in de
originele regeling geen probleem meer zou zijn. In het kader van de toegankelijkheid
van de regeling, pleiten zij dan ook voor het afschaffen van deze grens. Graag ontvangen
deze leden een andere toelichting van de Minister over waarom de leeftijdsgrens ook
in de nieuwe regeling gehandhaafd blijft. Ook horen deze leden graag waarom de argumenten
van VGVZ en de Stuurgroep Geestelijke Verzorging Thuis onjuist zouden zijn. Tot slot
horen deze leden graag van de Minister of een inschatting is gemaakt van de (financiële)
gevolgen van de verruiming van de regeling door afschaffing van de leeftijdsgrens.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de toelichting slechts marginaal wordt
ingegaan op de vereisten welke neergelegd zijn in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.
Ondanks dat spreken over doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid, de precieze
beleidsinstrumenten en de financiële gevolgen voor rijk en maatschappelijke sectoren
zich op het oog minder leent voor de zorg en ondersteuning rondom palliatieve zorg,
zien deze leden alsnog graag nadere informatie hieromtrent.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het verlengen van de subsidieregeling
voor een periode van vijf jaar. Deze leden vinden een voortzetting van de Regeling
voor de subsidiëring van de vrijwillige palliatieve terminale zorg en de netwerken
palliatieve zorg gewenst. Genoemde leden vinden dit belangrijk voor de continuering
van de resultaten van de organisaties en netwerken. Zonder overheidsfinanciering kunnen
de instellingen en netwerken niet voortbestaan en zou de continuering van de zorg
aan patiënten in de knel komen. Vervolgens constateert de Minister dat er sprake is
van een op dit moment falende markt. Omdat het falen van de markt geen vaststaand
gegeven is, wordt het zorgdragen voor inzet van geestelijk verzorgers voor de zekerheid
aangewezen als Diensten van algemeen economisch belang (DAEB), zodat eventuele staatssteun
gerechtvaardigd kan worden.
In het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer wordt uitgebreid ingegaan op de palliatieve
terminale thuiszorg. Wat vindt de Minister van de vier hieronder weergegeven conclusies
van de Algemene Rekenkamer?
1. Het gesprek over wensen bij het levenseinde wordt laat gevoerd.
2. Patiëntenstops door zorgplafonds zorgen voor extra zoektijd.
3. Gebrek aan coördinatie zorgverleners zorgt voor extra zoektijd.
4. De discussie over de vergoeding van intensieve zorg die er soms toe leidt dat de zorg
in de thuissituatie helemaal niet van de grond komt.
Kan de Minister per conclusie aangegeven hoe hij hiermee omgaat? En kan de Minister
specifiek ingaan hoe hij de conclusies /aanbevelingen in de subsidievoorwaarden verwerkt,
specifiek op het punt van coördinatie?
Kan de Minister toelichten waarom hij kiest voor een subsidieperiode van vijf jaar?
Waarom is niet gekozen voor een periode van drie jaar?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de netwerken palliatieve zorg in 2019 en 2020
subsidie hebben ontvangen voor de inzet van geestelijke verzorgers in de netwerkregio’s
in de thuissituatie, ten behoeve van palliatieve patiënten en mensen van vijftig jaar
en ouder met zingevingsvragen. Kan de Minister toelichten waarom er een «ondergrens»
van vijftig jaar als voorwaarde is opgenomen? Waarom wordt er bij deze nieuwe subsidieperiode
niet gekozen om de leeftijdsgrens te verlagen?
Wat zijn de eerste ervaringen van geestelijke verzorging in de thuissituatie? Wat
gaat er goed en wat kan beter?
Wat betref de DEAB stelt de Minister in de toelichting van de subsidieregeling dat
daarmee wellicht meer instellingen met de DAEB worden belast dan strikt noodzakelijk.
Wat bedoelt de Minister hier precies mee?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de
toegezonden stukken. Deze leden zijn verheugd dat de Minister de subsidieregeling
heeft verlengd met vijf jaar. Zij maken wel van de gelegenheid gebruik om enkele vragen
te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister dat hij de evaluatie van de
regeling palliatieve terminale zorg heeft gevolgd en voor een langer lopende regeling
heeft gekozen. Deze leden vragen de Minister of hij met de partijen uit het veld gezamenlijk
tot deze keuze is gekomen en of daar nog verdere inhoudelijke wijzigingen aan de orde
zijn geweest.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij in de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer over de regeling aanleiding ziet om de regeling aan te
passen.
Met de verlenging van de regeling kan ook de geestelijke verzorging een blijvende
mogelijkheid zijn voor mensen in de thuissituatie die een levensbepalende gebeurtenis
meemaken en palliatieve patiënten thuis. Deze leden vragen de Minister waarom er gekozen
is om de leeftijdsgrens van vijftig jaar aan te houden. Zij wijzen erop dat bij de
instelling van deze subsidiegrond voor de grens van vijftig jaar is gekozen om de
vraag beheersbaar te houden voor de netwerken en omdat de uitbreiding van de subsidie
was gekoppeld aan het programma Waardig Ouder Worden. Genoemde leden zijn met de stuurgroep
Geestelijke Verzorging Thuis van mening dat het risico op een onbeheersbare situatie
niet meer aan de orde is, omdat de samenwerking met andere (zorg)professionals en
opgeleide vrijwilligers en de maximering van het subsidiebedrag ervoor zorgen dat
de uitvoering gereguleerd wordt. Deze leden zijn van mening dat het schrappen van
de leeftijdsgrens eraan bijdraagt om aan de huidige maatschappelijke behoefte te voldoen
van geestelijke verzorging thuis. Is de Minister bereid de regeling op dit punt aan
te passen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister naar de voortgang van de verkenning
van de wettelijke borging van geestelijke verzorging thuis. In het Algemeen Overleg
van 11 november 20203 heeft de Minister toegezegd om de verkenning naar de wettelijke borging van geestelijke
verzorging in de thuissituatie zo snel mogelijk te starten. Hoe is het met deze verkenning
gevorderd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
om de Subsidieregeling Regeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging
te verlengen. Deze leden zijn van mening dat het verlenen van goede palliatieve (terminale)
zorg en geestelijke verzorging van groot belang is. Zonder deze regeling kunnen instellingen
en netwerken die deze zorg bieden niet voortbestaan en zou de continuering van de
zorg aan patiënten in gevaar komen. De leden van de SGP-fractie steunen daarom verlenging
van de subsidieregeling tot 2027. Wel maken zij graag van de mogelijkheid gebruik
om hierover enkele vragen te stellen.
Leeftijdsgrens
De leden van de SGP-fractie maken uit de conceptregeling op dat, evenals onder de
huidige regeling, de subsidie voor geestelijke verzorging is beperkt tot inzet voor
mensen van vijftig jaar en ouder. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister,
mede op basis van geluiden uit het veld, om deze beperking te heroverwegen. In de
huidige regeling is deze beperking opgenomen als logische link naar de subsidiëring
via de netwerken palliatieve zorg, en om te voorkomen dat de uitvoering onhanteerbaar
zou worden bij een te brede groep zorgontvangers. Bij de nieuwe regeling is wat de
leden van de SGP-fractie betreft de hanteerbaarheid niet meer in het geding. De samenwerking
met andere (zorg)professionals en opgeleide vrijwilligers, en ook de maximering van
het subsidiebedrag zijn in de laatste jaren middelen geweest om de uitvoering te reguleren.
Onder de nieuwe regeling zijn deze elementen de inmiddels beproefde waarborgen voor
hanteerbaarheid. Het toegankelijk maken van geestelijke zorg ook voor mensen jonger
dan vijftig jaar zal de gerichte inzet van ondersteuning bij zingeving verbeteren,
zonder beheersmatige risico’s. De leden van de SGP-fractie willen de Minister daarom
vragen om de leeftijdsgrens van minimaal vijftig jaar uit de Subsidieregeling te schrappen
en geen leeftijdsbeperking in de regeling op te nemen, zoals er ook geen leeftijdsbeperking
geldt voor het verlenen van palliatieve zorg op basis van deze regeling.
Stand van zaken palliatieve zorg
De leden van de SGP-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om ook enkele vragen
te stellen over de stand van zaken met betrekking tot palliatieve zorg in bredere
zin. In de brief van 10 februari 20214 over «Moties en toezeggingen Langdurige zorg» legt de Minister uit waarom er nog
steeds geen stand-van-zakenbrief met betrekking tot de palliatieve zorg naar de Kamer
is gestuurd. De leden van de SGP-fractie hebben enerzijds begrip voor het feit dat
de coronacrisis het opstellen van deze brief heeft vertraagd, maar vinden het niet
acceptabel dat dit nu al langer dan een jaar op zich laat wachten. Juist de coronacrisis
heeft laten zien hoe belangrijk goede zorg in de laatste levensfase is. Deze leden
vragen daarom meer urgentie van de Minister op dit thema. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister wanneer de stand-van-zakenbrief naar de Kamer wordt gestuurd.
Vorig jaar zijn zowel de voorliggende Subsidieregeling als het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg geëvalueerd door Bureau HHM. In de evaluatie van de Subsidieregeling
komt Bureau HHM tot de slotsom dat de inbedding van de organisaties voor vrijwillige
palliatieve terminale zorg en de netwerken palliatieve zorg in wetgeving om een brede
bestuurlijke visie vraagt op de ontwikkeling, positionering en (financiële) ondersteuning
van de palliatieve zorg. De Minister geeft aan dat hierop mede door middel van het
Nationaal Programma Palliatieve Zorg II wordt ingezet. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister om dit te verduidelijken.
Genoemde leden vragen voorts hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen motie
van de leden Van der Staaij en Dik Faber5, waarin de regering wordt verzocht om inzichtelijk te maken wat er in de afgelopen
periode concreet is bereikt, welke knelpunten er nog zijn op het gebied van de toegankelijkheid
en financiering van palliatieve zorg, en welke oplossingsrichtingen hiervoor denkbaar
zijn. De motie verzocht om de Kamer hierover vóór de verkiezingen te informeren, maar
voor zover de leden van de SGP-fractie kunnen overzien, is er tot op heden nog geen
opvolging aan de motie gegeven. Zij verzoeken de Minister dit alsnog te doen. Kan
de Minister eveneens een kabinetsreactie geven op de evaluatie van het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg en de conclusies en aanbevelingen van Bureau HHM? Kan de Minister
aangeven welke lessen uit de evaluatie zijn meegenomen en toegepast bij de verlenging
van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en het onderzoeksprogramma Palliantie?
Onderzoek Algemene Rekenkamer
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de Algemene
Rekenkamer naar palliatieve terminale zorg in de thuissituatie (in het kader van het
Verantwoordingsonderzoek 2020). Zij vragen de Minister of hij kan ingaan op de aandachtspunten
en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en of deze nog betrokken zijn bij het
opstellen van de Subsidieregeling. Kan de Minister aangeven hoe hij invulling gaat
geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?
II. Reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in de toelichting staat dat gedurende
de looptijd van de nieuwe subsidieregeling toegewerkt wordt naar een mogelijke inbedding
van de financiering van de vrijwillige palliatieve terminale zorg en de netwerken
palliatieve zorg in het stelsel van zorgwetten. Deze leden willen een toelichting
op de stelling in de toelichting dat «structurele bekostiging in een zorgwet wordt
ondergebracht.» Zij wijzen daarbij op het rapport over de evaluatie van de regeling
waarin Bureau HHM concludeert dat de: «aard van de werkzaamheden van organisaties
(inzet vrijwilligers voor palliatieve terminale zorg) en netwerken (onafhankelijke
coördinatie) niet goed past binnen één van de zorgwetten, mede door het multidimensionale
karakter van palliatieve zorg.»
Palliatieve zorg is in alle domeinen van de zorg mogelijk, maar tegelijkertijd wordt
de bekostiging van de palliatieve zorg als complex ervaren. Het doel is dan ook voor
de palliatieve zorg passende bekostiging te ontwikkelen. Als het gaat om een eenduidige,
structurele financiering van palliatieve zorg is inbedding in het stelsel van zorgwetten
nadrukkelijk een van de denkrichtingen.
In het rapport van Bureau HHM over de evaluatie van de Regeling ptz staat: «Een aangepaste
subsidieregeling als financieringsvorm ligt voor de hand, maar een structurele inbedding
is daarmee niet van tafel. Voor de langere termijn is een volwaardige positie van
vrijwillige PTZ en netwerkcoördinatie in het stelsel van zorgwetten gewenst. Dit moet
onder meer worden bezien in samenhang met ontwikkelingen als «juiste zorg op de juiste
plek», «passende zorg», netwerkzorg en regionalisering, positionering van de ouderenzorg
(advies commissie Bos) en het rapport »Naar een toekomstbestendig zorgstelsel» (Brede
Maatschappelijke Heroverweging). Daarnaast is van belang te kijken naar de totale
subsidieverstrekking binnen de palliatieve zorg (niet alleen aan organisaties voor
vrijwillige PTZ en netwerken, maar ook de belangenverenigingen, IKNL, PZNL en Agora).
Dit vraagt om een brede bestuurlijke visie op de ontwikkeling, positionering en (financiële)
ondersteuning van de palliatieve zorg». Voor de langere termijn financiering adviseert
Bureau HHM om met partijen, zoals de coöperatie Palliatieve Zorg Nederland (PZNL),
gezamenlijk een brede bestuurlijke visie op te stellen voor de ontwikkeling, positionering
en (financiële) ondersteuning van de palliatieve zorg. Deze visie moet worden opgesteld
in samenhang met allerlei ontwikkelingen die gaande zijn met het oog op effectiviteit
en betaalbaarheid van de zorg. De uitwerking van deze visie wordt meegenomen in het
NPPZ II (ook in het eerste NPPZ was een van de 14 doelstellingen te zorgen voor financiering
van palliatieve zorg die volstaat, duidelijk is en niet bureaucratisch). Naar verwachting
zal het NPPZ II in het najaar worden vastgesteld.
Daarnaast is met betrekking tot geestelijke verzorging thuis een verkenning naar financiering
via een zorgwet, of een combinatie van zorgwetten, opgestart. Zorginhoudelijk is niet
overduidelijk welke zorgwet het meest passend is en hoe in de uiteindelijke implementatie
rekening gehouden kan worden met de bestaande infrastructuur. Deze en andere factoren,
bijvoorbeeld rondom wetenschappelijk aantoonbare effectiviteit van geestelijke verzorging,
maken het een lastige puzzel om te leggen, waarbij iedere optie voor- en nadelen kent.
Niettemin zal ik uw Kamer aan het eind van het jaar informeren over de voortgang van
het verkenningsproces.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in de brief die de voorliggende wijziging
aankondigde6, alsmede in de toelichting, wordt genoemd dat de wijziging in «goed overleg met de
meest betrokken veldorganisaties» is opgesteld. Deze leden vernemen graag welke organisaties
dit precies zijn geweest.
Met de voorliggende wijziging van de subsidieregeling wordt de verlenging van de regeling
zekergesteld. Over de aanbevelingen van Bureau HHM ben ik in gesprek met Vrijwilligers
Palliatieve Zorg Nederland (VPZN), de Associatie HospiceZorg Nederland (AHzN), Fibula,
het Kenniscentrum Kinderpalliatieve Zorg, IKNL en PZNL.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Vereniging van Geestelijke VerZorgers
(VGVZ) aandacht vraagt voor de leeftijdsgrens van vijftig jaar en ouder, welke in
de huidige regeling wordt gecontinueerd. Ook de Stuurgroep Geestelijke Verzorging
Thuis wijst op de continuering hiervan. In het kader van de toegankelijkheid van de
regeling, pleiten zij voor het afschaffen van deze grens. De hanteerbaarheid van de
uitvoering is (een van de) reden(en) dat deze grens in de originele regeling geen
probleem meer zou zijn. De leden van de D66-fractie willen graag uitleg over het besluit
om de leeftijdsgrens ook in de nieuwe regeling te handhaven. Ook horen deze leden
graag waarom de argumenten van VGVZ en de Stuurgroep Geestelijke Verzorging Thuis
onjuist zouden zijn. Tot slot horen deze leden graag van de Minister of een inschatting
is gemaakt van de (financiële) gevolgen van de verruiming van de regeling door afschaffing
van de leeftijdsgrens.
De coronacrisis heeft in 2020 en ook dit jaar grote impact gehad op het van de grond
komen van de uitvoering van geestelijke verzorging thuis. Hierdoor hebben de veldpartijen
in verhouding minder kunnen besteden aan de daadwerkelijke uitvoering van de geestelijke
verzorging thuis. Dit maakt het moeilijk een beeld te krijgen van de impact op zowel
de financiële beheersbaarheid als de hanteerbaarheid van de uitvoering, als de groep
zorgontvangers zo substantieel zou worden verbreed. In het licht van het voorgaande
acht ik het niet opportuun om op dit moment de grens van vijftig jaar los te laten.
In 2022 zal ik in overleg met de veldpartijen het loslaten van de leeftijdgrens opnieuw
bezien, mede in relatie tot de (financiële) consequenties.
De leden van de D66-fractie willen graag nadere informatie omtrent de vereisten welke
neergelegd zijn in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, ondanks dat spreken over
doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid, de precieze beleidsinstrumenten
en de financiële gevolgen voor rijk en maatschappelijke sectoren zich op het oog minder
leent voor de zorg en ondersteuning rondom palliatieve zorg.
In artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet wordt expliciet geregeld dat in de toelichting
op nieuwe beleidsvoorstellen, voornemens en toezeggingen moet worden ingegaan op de
doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd. De subsidieregeling heeft
als beleidsdoel het creëren en onderhouden van een samenhangend aanbod van palliatieve
zorg in de regio door het verlenen van vrijwillige palliatieve zorg en het in stand
houden en coördineren van regionale netwerken. Uit de door Bureau HHM uitgevoerde
evaluatie van de regeling blijkt dat voortzetting van de regeling voor de subsidiëring
van de vrijwillige palliatieve terminale zorg en de netwerken palliatieve zorg vooralsnog
in de rede ligt en van belang is voor continuering van de resultaten van de organisaties
en netwerken. Daarbij heeft Bureau HHM wel enkele aanbevelingen gedaan ten behoeve
van de doelmatigheid van de regeling, zoals meerjarige subsidiëring, verantwoording
over de behaalde resultaten en een andere financieringssystematiek, zowel voor de
organisaties vrijwillige palliatieve terminale zorg als voor de netwerken palliatieve
zorg.
De netwerken palliatieve zorg hebben vanaf 2019 ook subsidie ontvangen voor de inzet
van geestelijke verzorgers in de netwerkregio’s in de thuissituatie, ten behoeve van
palliatieve patiënten en mensen van 50 jaar en ouder met zingevingsvragen. Ook de
netwerken integrale kindzorg krijgen een bedrag voor geestelijke verzorging thuis;
zij kunnen daarmee geestelijke verzorgers of verlies- en rouwbegeleiders voor kinderen
en hun naasten bekostigen. De inzet van de middelen is niet alleen bedoeld voor consulten
van geestelijk verzorgers of verlies- en rouwbegeleiders in de thuissituatie, maar
ook voor inzet van geestelijk verzorgers of verlies- en rouwbegeleiders bij multidisciplinair
overleg en scholing. Voortzetting van de regeling ten behoeve van de subsidiëring
van geestelijke verzorging thuis wordt eveneens zeer wenselijk geacht. In de Kamerbrief
van 15 april 20207 zijn goede voorbeelden naar voren gebracht van geestelijke verzorging in tijden van
de coronacrisis. Steeds meer geestelijk verzorgers werken in verschillende sectoren,
waardoor de dwarsverbanden die nu nodig zijn makkelijker kunnen worden gelegd. Dat
veldpartijen zich momenteel inzetten om de coördinatie en facturering van de geestelijke
verzorging thuis te verleggen van de meer dan 60 netwerken palliatieve zorg naar een
kleiner aantal Centra voor Levensvragen, zal de doelmatigheid van de subsidiëring
baten. De inzet van geestelijke verzorging thuis kan met een beperkter aantal regio’s
gerealiseerd worden tegen lagere uitvoeringskosten en administratieve kosten.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer
uitgebreid wordt ingegaan op de palliatieve terminale thuiszorg. Deze leden vragen
naar mijn reactie op de vier door de Algemene Rekenkamer genoemde aandachtspunten
waardoor de kans om thuis te sterven lager is dan deze zou kunnen zijn voor mensen
die op het einde van hun leven graag thuis wilden zijn. Zij willen graag dat ik per
aandachtspunt aangeef hoe ik hiermee omga en vragen of ik specifiek kan toelichten
hoe ik de genoemde punten in de subsidievoorwaarden verwerk, specifiek op het punt
van coördinatie.
Op 30 april 2021 heb ik een bestuurlijke reactie8 gegeven op het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.9 Ook in de aanbiedingsbrief bij het Verslag houdende lijst van vragen en antwoorden
over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport10, ben ik nader ingegaan op de conclusies in het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Kortheidshalve verwijs ik naar deze brieven.
Specifiek op het punt van coördinatie verwijs ik ook naar laatstgenoemde brief. De
aanbevelingen uit het rapport worden besproken met de netwerken palliatieve zorg.
In de regeling is de verplichting opgenomen dat de coördinatie gericht moet zijn op
een compleet, samenhangend en dekkend aanbod van palliatieve terminale zorg van verantwoorde
kwaliteit in de netwerkregio. In de gesprekken met betrekking tot de jaarlijkse aanpassingen
van de subsidieregeling zal aandacht worden besteed aan de vraag hoe de effectiviteit
van de coördinatie door de netwerken kan worden vergroot.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de netwerken palliatieve zorg in 2019 en 2020
subsidie hebben ontvangen voor de inzet van geestelijk verzorgers in de netwerkregio’s
in de thuissituatie, ten behoeve van palliatieve patiënten en mensen van vijftig jaar
en ouder met zingevingsvragen. Deze leden vragen waarom voor een subsidieperiode van
vijf jaar is gekozen en waarom niet voor een periode van drie jaar.
De subsidieregeling is sinds 2007 telkens met vijf jaar verlengd. Uit de evaluatie
van de regeling door Bureau HHM blijkt dat zowel organisaties als netwerken behoefte
hebben aan zekerheid en de mogelijkheid om meerjarig beleid te ontwikkelen en uit
te voeren. Om dit te kunnen faciliteren, ligt een verlenging met wederom vijf jaar
voor de hand. Dat neemt niet weg dat daarnaast wordt verkend of en hoe op langere
termijn een volwaardige positie van vrijwillige palliatieve terminale zorg en netwerkcoördinatie
in het stelsel van zorgwetten kan worden geborgd. Mocht wettelijke borging voor 2027
gerealiseerd kunnen worden, dan hoeft de subsidieregeling de termijn van vijf jaar
niet vol te maken.
De leden van de CDA-fractie willen graag een toelichting waarom er een «ondergrens»
van vijftig jaar als voorwaarde is opgenomen? Waarom wordt er bij deze nieuwe subsidieperiode
niet voor gekozen om de leeftijdsgrens te verlagen?
De coronacrisis heeft in 2020 en ook dit jaar grote impact gehad op het van de grond
komen van de uitvoering van geestelijke verzorging thuis. Hierdoor hebben de veldpartijen
in verhouding minder kunnen besteden aan de daadwerkelijke uitvoering van de geestelijke
verzorging thuis. Dit maakt het moeilijk een beeld te krijgen van de impact op zowel
de financiële beheersbaarheid als de hanteerbaarheid van de uitvoering, als de groep
zorgontvangers zo substantieel zou worden verbreed. In het licht van het voorgaande
acht ik het niet opportuun om op dit moment de grens van vijftig jaar los te laten.
Nadat de nieuwe regio’s waarbinnen de Centra voor Levensvragen gaan zorgdragen voor
de inzet van geestelijke verzorging thuis zich hebben gevormd, zal ik in 2022 in overleg
met de veldpartijen het loslaten van de leeftijdgrens opnieuw bezien, mede in relatie
tot de (financiële) consequenties.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de eerste ervaringen van geestelijke verzorging
in de thuissituatie. Wat gaat er goed en wat kan beter?
Het is inmiddels het derde jaar waarin de subsidieregeling voorziet in de bekostiging
van geestelijke verzorging thuis. Het werkveld is jong en volop in ontwikkeling. De
netwerken palliatieve zorg maakten een snelle start. Eerste ervaringen werden opgedaan
met de uitvoering van de regeling, het ontwikkelen van veldnormen, de samenwerking
met geestelijk verzorgers en Centra voor Levensvragen en kennisuitwisseling.
De stuurgroep Geestelijke Verzorging thuis en bijbehorende werkgroepen gaven richting
en bouwden uit. Intussen zijn een landelijk onderwijsplan en communicatieplan ontwikkeld
en in uitvoering. In mijn brief van 2 november jl. informeerde ik u over de onderbesteding
van de subsidiegelden in het startjaar vanwege de opstart van de infrastructuur. Afgelopen
jaar is opnieuw sprake geweest van een lagere inzet van geestelijk verzorgers dan
voorzien (20%-50%), ditmaal in verband met de coronacrisis. Tegelijkertijd is er volop
ervaring opgedaan met consulten, deelname aan multidisciplinair overleg (MDO) en scholing
welke wél doorgang kon vinden, bijvoorbeeld online of telefonisch. Afgelopen jaar
zijn mensen ondersteund met ruim 16.000 gesprekken met een geestelijk verzorger, namen
geestelijk verzorgers ruim 1.600 keer deel aan multidisciplinair overleg ten behoeve
van patiënten, en hebben zij 3.400 uren scholing verzorgd aan andere professionals
in zorg en welzijn. Het budget dat via de subsidieregeling aan geestelijke verzorging
thuis is besteed in 2020 is ruim 4 miljoen euro. Aan rouw- en verliesbegeleiding van
kinderen en hun omgeving is ruim 150.000 euro besteed.
De afgelopen jaren bleek dat de (subsidie)schotten tussen de werkgebieden van geestelijke
verzorging thuis een knelpunt vormden. Een tekort op de ene plek kon niet worden aangevuld
met een overschot elders. Door te gaan werken met grotere regio’s zal het budget binnen
een regio voortaan flexibeler kunnen worden ingezet. Momenteel wordt daarom door betrokken
partijen gewerkt aan regionale clustering ten behoeve van de uitvoering van geestelijke
verzorging thuis.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de betekenis van de stelling in de toelichting
bij de regeling dat wellicht meer instellingen met de DAEB worden belast dan strikt
noodzakelijk.
Het ontbreken van een concurrerende markt op het gebied van de betaalfunctie en het
koppelen van een geestelijk verzorger aan een cliënt betekent dat er op dit moment
geen sprake is van staatssteun. De omstandigheden kunnen in de toekomst echter zodanig
wijzigen, dat dan potentieel wel sprake is van staatssteun. In dat kader is van belang
dat aan ondernemingen op basis van de de-minimisverordening tot € 200.000,– aan steun
mag worden verleend zonder dat er sprake is van staatssteun.11 Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Voor de
compensatie van Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) bestaat sinds 2012
een aparte de-minimisvrijstelling. Op basis van de DAEB de-minimisverordening12 kunnen ondernemingen die een DAEB verrichten over een periode van drie belastingjaren
tot € 500.000,– aan de-minimissteun ontvangen. Om te voorkomen dat op enig moment
staatssteun wordt verleend, is er zekerheidshalve voor gekozen om iedere subsidieaanvrager
bij de eerste subsidieverstrekking via een overeenkomst met de Staat te belasten met
de DAEB, ongeacht of een instelling onder de de-minimisgrens blijft of niet.
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister dat hij de evaluatie van de
regeling palliatieve terminale zorg heeft gevolgd en voor een langer lopende regeling
heeft gekozen. Deze leden vragen de Minister of hij met de partijen uit het veld gezamenlijk
tot deze keuze is gekomen en of daar nog verdere inhoudelijke wijzigingen aan de orde
zijn geweest.
De subsidieregeling is sinds 2007 telkens met vijf jaar verlengd. Uit de evaluatie
van de regeling door Bureau HHM blijkt dat zowel organisaties als netwerken behoefte
hebben aan zekerheid en de mogelijkheid om meerjarig beleid te ontwikkelen en uit
te voeren. Om dit te kunnen faciliteren, ligt een verlenging met wederom vijf jaar
voor de hand. Dat neemt niet weg dat daarnaast wordt verkend of en hoe op langere
termijn een volwaardige positie van vrijwillige palliatieve terminale zorg en netwerkcoördinatie
in het stelsel van zorgwetten kan worden geborgd. Mocht wettelijke borging voor 2027
gerealiseerd kunnen worden, dan hoeft de subsidieregeling de termijn van vijf jaar
niet vol te maken.
Met de voorliggende wijziging van de subsidieregeling wordt de verlenging van de regeling
zeker gesteld. Het advies van Bureau HHM naar aanleiding van de evaluatie van de regeling
behelst onder meer aanbevelingen voor de middellange termijn, zoals de mogelijkheid
tot meerjarige subsidiëring, verantwoording over de behaalde resultaten en een andere
financieringssystematiek, zowel voor de organisaties vrijwillige palliatieve terminale
zorg als voor de netwerken palliatieve zorg. In de Kamerbrief en de toelichting heb
ik aangekondigd dat ik over deze aanbevelingen de komende maanden in goed overleg
met de meest betrokken veldorganisaties de financiering vanaf 2022 vorm zal geven.
Het gaat dan om VPTZ Nederland, de Associatie HospiceZorg Nederland (AHzN), Fibula,
het Kenniscentrum Kinderpalliatieve Zorg, IKNL en PZNL. De uit het overleg voortvloeiende
wijzigingen van de subsidieregeling worden eind van dit jaar gepubliceerd, samen met
enkele andere aanpassingen die jaarlijks terugkeren (zoals bedragen en bijlage).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij in de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer over de regeling aanleiding ziet om de regeling aan te
passen.
Eerder heb ik op 30 april 2021 een bestuurlijke reactie gegeven op het Rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Ook in de aanbiedingsbrief bij het Verslag houdende lijst van vragen en antwoorden
over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, ben ik nader ingegaan op de conclusies in het rapport van de Algemene
Rekenkamer. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brieven. In het najaar kunnen bij
de jaarlijkse wijziging van de subsidieregeling eventuele aanpassingen naar aanleiding
van de aanbevelingen van het Algemene Rekenkamer rapport worden meegenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat met de verlenging van de regeling
de geestelijke verzorging ook een blijvende mogelijkheid kan zijn voor mensen in de
thuissituatie die een levensbepalende gebeurtenis meemaken en palliatieve patiënten
thuis. Deze leden vragen de Minister waarom er gekozen is om de leeftijdsgrens van
vijftig jaar aan te houden. Daarbij wijzen zij erop dat bij de instelling van deze
subsidiegrond voor de grens van vijftig jaar is gekozen om de vraag beheersbaar te
houden voor de netwerken en omdat de uitbreiding van de subsidie was gekoppeld aan
het programma Waardig Ouder Worden. Genoemde leden zijn met de stuurgroep Geestelijke
Verzorging Thuis van mening dat het risico op een onbeheersbare situatie niet meer
aan de orde is, omdat de samenwerking met andere (zorg)professionals en opgeleide
vrijwilligers en de maximering van het subsidiebedrag ervoor zorgen dat de uitvoering
gereguleerd wordt. Deze leden zijn van mening dat het schrappen van de leeftijdsgrens
eraan bijdraagt om aan de huidige maatschappelijke behoefte te voldoen van geestelijke
verzorging thuis. Is de Minister bereid de regeling op dit punt aan te passen?
De coronacrisis heeft in 2020 en ook dit jaar grote impact gehad op het van de grond
komen van de uitvoering van geestelijke verzorging thuis. Hierdoor hebben de veldpartijen
in verhouding minder kunnen besteden aan de daadwerkelijke uitvoering van de geestelijke
verzorging thuis. Dit maakt het moeilijk een beeld te krijgen van de impact op zowel
de financiële beheersbaarheid als de hanteerbaarheid van de uitvoering, als de groep
zorgontvangers zo substantieel zou worden verbreed. In het licht van het voorgaande
acht ik het niet opportuun om op dit moment de grens van vijftig jaar los te laten.
In 2022 zal ik in overleg met de veldpartijen het loslaten van de leeftijdgrens opnieuw
bezien, mede in relatie tot de (financiële) consequenties.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de toezegging in het Algemeen Overleg
van 11 november 2020 om de verkenning naar de wettelijke borging van geestelijke verzorging
thuis zo snel mogelijk te starten. Deze leden willen weten hoe het met deze verkenning
is gevorderd.
De verkenning naar financiering via een zorgwet, of een combinatie van zorgwetten,
is opgestart, maar zal de nodige tijd in beslag nemen. Zorginhoudelijk is niet overduidelijk
welke zorgwet het meest passend is en hoe in de uiteindelijke implementatie rekening
gehouden kan worden met de bestaande infrastructuur. Deze en andere factoren, bijvoorbeeld
rondom wetenschappelijk aantoonbare effectiviteit van geestelijke verzorging, maken
het een lastige puzzel om te leggen, waarbij iedere optie voor- en nadelen kent. Niettemin
zal ik uw Kamer aan het eind van het jaar informeren over de voortgang van het verkenningsproces.
De leden van de SGP-fractie maken uit de conceptregeling op dat, evenals onder de
huidige regeling, de subsidie voor geestelijke verzorging is beperkt tot inzet voor
mensen van vijftig jaar en ouder. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister,
mede op basis van geluiden uit het veld, om geen leeftijdsbeperking in de regeling
op te nemen, zoals er ook geen leeftijdsbeperking geldt voor het verlenen van palliatieve
zorg op basis van deze regeling. In de huidige regeling is deze beperking opgenomen
als logische link naar de subsidiëring via de netwerken palliatieve zorg, en om te
voorkomen dat de uitvoering onhanteerbaar zou worden bij een te brede groep zorgontvangers.
Bij de nieuwe regeling is wat de leden van de SGP-fractie betreft de hanteerbaarheid
niet meer in het geding. De samenwerking met andere (zorg)professionals en opgeleide
vrijwilligers, en ook de maximering van het subsidiebedrag zijn in de laatste jaren
middelen geweest om de uitvoering te reguleren. Onder de nieuwe regeling zijn deze
elementen de inmiddels beproefde waarborgen voor hanteerbaarheid. Het toegankelijk
maken van geestelijke zorg ook voor mensen jonger dan vijftig jaar zal de gerichte
inzet van ondersteuning bij zingeving verbeteren, zonder beheersmatige risico’s.
De coronacrisis heeft in 2020 en ook dit jaar grote impact gehad op het van de grond
komen van de uitvoering van geestelijke verzorging thuis. Hierdoor hebben de veldpartijen
in verhouding minder kunnen besteden aan de daadwerkelijke uitvoering van de geestelijke
verzorging thuis. Dit maakt het moeilijk een beeld te krijgen van de impact op zowel
de financiële beheersbaarheid als de hanteerbaarheid van de uitvoering, als de groep
zorgontvangers zo substantieel zou worden verbreed. In het licht van het voorgaande
acht ik het niet opportuun om op dit moment de grens van vijftig jaar los te laten.
In 2022 zal ik in overleg met de veldpartijen het loslaten van de leeftijdgrens opnieuw
bezien, mede in relatie tot de (financiële) consequenties.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er geen stand-van-zakenbrief met betrekking
tot de palliatieve zorg naar de Tweede Kamer is verstuurd en vragen meer urgentie
op dit thema.
In de brief van 10 februari 2021 is uw Kamer geïnformeerd over enkele onderwerpen
waarop eerder specifieke toezeggingen zijn gedaan. Het feit dat het opstellen van
een stand-van-zakenbrief over palliatieve zorg is uitgesteld, betekent niet dat er
geen stappen gemaakt worden op dit thema. Ondertussen is het ZonMw-programma Palliantie
II van start gegaan en er komt in het najaar een vervolg op het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg (NPPZ II). Ik verwacht uw Kamer voor het eind van het jaar nader
te informeren over de stand van zaken met betrekking tot palliatieve zorg.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in de evaluatie van de subsidieregeling
Bureau HHM tot de slotsom komt dat de inbedding van de organisaties voor vrijwillige
palliatieve terminale zorg en de netwerken palliatieve zorg in wetgeving om een brede
bestuurlijke visie vraagt op de ontwikkeling, positionering en (financiële) ondersteuning
van de palliatieve zorg. Deze leden vragen om verduidelijking van de passage in de
toelichting bij de regeling dat hierop mede door middel van het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg II wordt ingezet.
Palliatieve zorg is in alle domeinen van de zorg mogelijk, maar tegelijkertijd wordt
de bekostiging van de palliatieve zorg als complex ervaren. Het doel is dan ook voor
de palliatieve zorg passende bekostiging te ontwikkelen. Als het gaat om een eenduidige,
structurele financiering van palliatieve zorg is inbedding in het stelsel van zorgwetten
nadrukkelijk een van de denkrichtingen.
In het rapport van Bureau HHM over de evaluatie van de Regeling ptz staat: «Een aangepaste
subsidieregeling als financieringsvorm ligt voor de hand, maar een structurele inbedding
is daarmee niet van tafel. Voor de langere termijn is een volwaardige positie van
vrijwillige PTZ en netwerkcoördinatie in het stelsel van zorgwetten gewenst. Dit moet
onder meer worden bezien in samenhang met ontwikkelingen als «juiste zorg op de juiste
plek», «passende zorg», netwerkzorg en regionalisering, positionering van de ouderenzorg
(advies commissie Bos) en het rapport Hoekstra »Naar een toekomstbestendig zorgstelsel».
Daarnaast is van belang te kijken naar de totale subsidieverstrekking binnen de palliatieve
zorg (niet alleen aan organisaties voor vrijwillige PTZ en netwerken, maar ook de
belangenverenigingen, IKNL, PZNL en Agora). Dit vraagt om een brede bestuurlijke visie
op de ontwikkeling, positionering en (financiële) ondersteuning van de palliatieve
zorg». Voor de langere termijn financiering adviseert Bureau HHM om met partijen,
zoals de coöperatie Palliatieve Zorg Nederland (PZNL), gezamenlijk een brede bestuurlijke
visie op te stellen voor de ontwikkeling, positionering en (financiële) ondersteuning
van de palliatieve zorg. Deze visie moet worden opgesteld in samenhang met allerlei
ontwikkelingen die gaande zijn met het oog op effectiviteit en betaalbaarheid van
de zorg. De uitwerking van deze visie wordt meegenomen in het NPPZ II (ook in het
eerste NPPZ was een van de 14 doelstellingen te zorgen voor financiering van palliatieve
zorg die volstaat, duidelijk is en niet bureaucratisch).
Naar verwachting zal het NPPZ II in het najaar worden vastgesteld. De leden van de
SGP-fractie vragen hoe het staat met de motie Van der Staaij/Dik-Faber waarin wordt
verzocht om inzichtelijk te maken wat er in de afgelopen periode concreet is bereikt,
welke knelpunten er nog zijn op het gebied van de toegankelijkheid en financiering
van palliatieve zorg, en welke oplossingsrichtingen hiervoor denkbaar zijn.
In de brief van 10 februari 2021 heb ik u reeds kort geïnformeerd over de stand van
zaken van enkele onderwerpen waarop eerder specifieke toezeggingen waren gedaan: «Palliatieve
sedatie; hoe nu verder» en «TrAnsmurale PAlliatieve zorg met passende beko$tiging
(TAPA$)». Ook werden de eerste monitor palliatieve zorg van de NZa en het rapport
Evaluatie Regeling palliatieve terminale zorg aan u aangeboden.
Voor het eind van het jaar zal ik een stand-van-zakenbrief aan uw Kamer sturen, waarin
ik integraler op de stand van zaken in de palliatieve zorg zal ingaan en zodoende
opvolging zal geven aan uw motie.
De leden van de SGP-fractie vragen of ik een kabinetsreactie kan geven op de evaluatie
van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en de conclusies en aanbevelingen van
Bureau HHM. Deze leden vragen ook of ik kan aangeven welke lessen uit de evaluatie
zijn meegenomen en toegepast bij de verlenging van het Nationaal Programma Palliatieve
Zorg en het onderzoeksprogramma Palliantie.
Gezien de demissionaire status van het kabinet, acht ik het niet opportuun om een
kabinetsreactie te geven. Wel kan ik kort ingaan op het proces met betrekking tot
het vervolg op het Nationaal Programma Palliatieve Zorg (NPPZ). In 2013 heeft het
Ministerie van VWS het NPPZ geïnitieerd voor een periode van zes jaar (2014–2020).
Dit programma kende veertien doelstellingen waaraan op verschillende manieren werd
bijgedragen: door het ZonMw-programma «Palliantie. Meer dan zorg», de activiteiten
van de regionale samenwerkingsverbanden (consortia) en aanvullend nationaal beleid.
De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van ZonMw door Bureau HHM. Uit de evaluatie
is gebleken dat over het geheel gezien meer specifieke informatie voor het actuele
beeld beschikbaar was dan in 2016. Uit de analyse blijkt wel dat de gegevens niet
«dekkend» zijn om de stand van zaken op alle aspecten van de NPPZ-doelstellingen weer
te geven. Bepaalde aspecten zijn onderbelicht in de beschikbare data. Deze conclusie
is door de programmacommissie Palliantie meegenomen in de bespreking over het vervolgprogramma,
Palliantie II. Verder staat in de aanbevelingen van het rapport: «Hoewel er meer specifieke
kwantitatieve informatie beschikbaar is gekomen afgelopen jaren, is het moeilijk te
zeggen hoe goed de palliatieve zorg ervoor staat (in vergelijking met een norm of
met een voorgaande meting). Dit werpt de vraag op hoe de voortgang op de NPPZ-doelstellingen
gevolgd kan worden. Hiervoor bevelen wij aan om monitorinstrument(en) te ontwikkelen
waarmee de stand van zaken op de NPPZ-doelstellingen in beeld kan worden gebracht
en om normen te formuleren die leidend zijn voor de inspanningen van de diverse partijen
in de palliatieve zorg. De maatstaven uit het onderzoek vormen een eerste aanzet hiertoe;
in samenspraak met het veld kunnen deze nader uitgewerkt worden in meetbare indicatoren».
Het is evident dat er een vervolg op het Nationale Programma Palliatieve Zorg moet
komen, de 14 doelstellingen uit het eerste programma zijn nog steeds relevant. Maar
bij het vervolg op het Nationaal Programma Palliatieve Zorg (NPPZ II) is het belangrijk
om vooraf een «monitorinstrument» te ontwikkelen waarmee door de tijd heen eenduidige
informatie wordt verzameld over alle doelstellingen of maatstaven. Naar verwachting
zal het NPPZ II in het najaar worden vastgesteld.
Ook bij het ZonMw-programma Palliantie II is rekening gehouden met zowel de evaluatie
van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg als met de evaluatie van het eerste programma
«Palliantie. Meer dan zorg». Daarin werd onder andere aanbevolen om het vervolgprogramma
strakker aan te sturen en om focus aan te brengen. Daarbij is het belangrijk om voort
te bouwen op het eerste programma.
De leden van de SGP-fractie vragen naar een reactie op de aandachtspunten en aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer en of deze nog betrokken zijn bij het opstellen van de
subsidieregeling. Tevens vragen deze leden hoe er invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer.
Eerder heb ik op 30 april 2021 een bestuurlijke reactie gegeven op het Rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Ook in de aanbiedingsbrief bij het Verslag houdende lijst van vragen en antwoorden
over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, ben ik nader ingegaan op de conclusies in het rapport van de Algemene
Rekenkamer. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brieven. In het najaar kunnen bij
de jaarlijkse wijziging van de subsidieregeling eventuele aanpassingen naar aanleiding
van de aanbevelingen van het Algemene Rekenkamer rapport worden meegenomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier