Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap 2021-2030 (Kamerstuk 22112-3087)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3142
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 juni 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 9 april
2021 over het Fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap
2021–2030 (Kamerstuk 22 112, nr. 3087).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2021 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd.
Bij brief van 21 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
-
VVD-fractie
2
-
D66-fractie
3
-
CDA-fractie
4
-
SP-fractie
5
-
GroenLinks-fractie
6
-
ChristenUnie-fractie
8
II.
Reactie van het kabinet
10
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «Mededeling Europese
strategie rechten van personen met een handicap 2021–2030». Zij hebben hierbij nog
enkele vragen en opmerkingen.
Genoemde leden lezen dat dit fiche de uitvoering van het VN Verdrag inzake de rechten
van personen met een handicap (VN-verdrag Handicap) ondersteunt. De leden van de VVD-fractie
achten het van groot belang om alle uitgangspunten van het VN-verdrag Handicap in
te voeren om Nederland toegankelijk te maken voor iedereen, want zij onderschrijven
de acht prioriteitsgebieden die in het fiche worden onderscheiden. Daarbij zijn de
leden van de VVD-fractie verheugd om te lezen dat de Europese Commissie met dit fiche
ook toeziet op haar eigen verantwoordelijkheid als partner in het VN-verdrag. Genoemde
leden sluiten aan bij de opmerkingen van de Europese Commissie en van het kabinet
dat het primair de verantwoordelijkheid is van lidstaten zelf om het VN-verdrag Handicap
te implementeren.
De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche van het kabinet dat het voorstel voor
een European Disability Card mogelijk contraproductief zou kunnen werken voor de Nederlandse aanpak op dit gebied.
Het kabinet geeft aan bij de nadere uitwerking van dit voorstel kritisch te zullen
kijken naar proportionaliteit en subsidiariteit. Kan worden toegelicht hoe het kabinet
dit gaat doen, en wat het proces en tijdpad is ten aanzien van de uitwerking van dit
voorstel? Wanneer heeft de Kamer de mogelijkheid zich hier (tussentijds) opnieuw over
uit te laten?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Europese Commissie met aanvullende
maatregelen komt ter ondersteuning van onder andere het arbeidsmarktbeleid en de rechtsbescherming
voor personen met een handicap. Kan het kabinet toelichten wat de precieze status
van deze aanvullende maatregelen wordt nadat zij in werking zijn getreden? Genoemde
leden onderschrijven de gestelde doelen, maar willen het kabinet verzoeken bij de
uitwerking heel goed te kijken naar eigen reeds bestaande nationale wet- en regelgeving.
Proportionaliteit en subsidiariteit dus. Ook vragen deze leden of het kabinet bij
de uitwerking vragen kan stellen over het effect van deze maatregelen op de administratieve
lasten. Deze leden zouden graag zien dat deze lasten helder in beeld en/of in kaart
worden gebracht.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in de voorliggende brief dat de Europese
Commissie onder andere Europese COVID-19 herstelinstrumenten en fondsen wil aanwenden
om de aanbevelingen uit deze strategie te bekostigen. Kan het kabinet toelichten waarom
ervoor is gekozen deze instrumenten in te zetten?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling
over de Europese strategie betreffende de rechten van personen met een handicap. Deze
leden kennen grote waarde toe aan het wegnemen van drempels voor het meedoen in de
samenleving door iedereen, ongeacht beperkingen. Deze leden benadrukken het belang
ervan dat in iedere laag van de overheid, zowel de nationale als de Europese, gecoördineerde
actie wordt ondernomen om te zorgen voor een inclusieve samenleving. Op nationaal
niveau merken deze leden al veel goede stappen op als onderdeel van het programma
Onbeperkt Meedoen of andere acties als gevolg van de Wet gelijke behandeling of de
ratificering van het VN-verdrag Handicap. Toch is het zaak om altijd alert te zijn
of deze acties in de praktijk daadwerkelijk zorgen voor een meer inclusieve samenleving
en of de overheid niet meer kan doen. Daarom hebben deze leden de volgende vragen:
De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie vraagt om de inzet
van de nationale overheden bij de strategie. Graag zouden deze leden in algemene zin
van het kabinet willen weten of hij bereid is deze inzet te geven en indien deze inzet
niet volledig is, of dan een overzicht gegeven kan worden van alle specifieke voorbehouden
met daarbij de argumentatie waarom dat zo is.
VN-verdrag Handicap
De leden van de D66-fractie lezen de stelling van het kabinet dat de implementatie
van het VN-verdrag Handicap grotendeels plaatsvindt op terreinen die tot de bevoegdheden
van de lidstaten behoren en dat activiteiten die de Europese Commissie oppakt passend
moeten zijn bij haar bevoegdheden. De in het fiche genoemde activiteiten zoals technische
bijstand en financiële programma’s lijken echter goed aan te sluiten op de bevoegdheden
van de Europese Commissie. Kan het kabinet aangeven op welke activiteiten die niet
tot de bevoegdheden van de Commissie behoren deze appreciatie doelt en in hoeverre
deze nu zijn opgenomen in de strategie?
European Disability Card
De leden van de D66-fractie hebben eerder al aandacht gevraagd voor de voortgang op
de European Disability Card (EDC). Deze leden hebben begrepen dat het kabinet kritisch is op het concept van
toegankelijkheid via een kaart in plaats van algemene toegankelijkheid. De leden van
de D66-fractie ondersteunen ook het doel van een toegankelijke samenleving, maar vragen
wel om een reflectie in het licht van wat het beste in de praktijk werkt. Kan het
kabinet bijvoorbeeld aangeven wat de positie van Nederland wordt indien er een voorstel
komt om de EDC op EU-niveau in te voeren? Is het in dat geval niet beter om aan te
sluiten bij dit initiatief zodat er in Nederland geen andere werkwijze wordt gehanteerd
dan in andere EU-landen? Kan het kabinet een inschatting maken van het specifieke
krachtenveld rondom de EDC? Is de beoordeling van de implementatie van de pilot EDC
reeds afgerond? Zou het kabinet deze inclusief de kabinetsappreciatie aan de Kamer
kunnen doen toekomen?
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat een EDC daarnaast een snellere
oplossing zou kunnen bieden voor toegankelijkheid voor mensen met een beperking dan
«het werken aan de geleidelijke verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid»,
zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van deze leden als voorkeur aangeeft.
Ondanks alle goede acties krijgen genoemde leden immers nog vaak signalen van mensen
met een beperking die niet overal volledige toegankelijkheid ervaren, waar dat wel
zo zou moeten zijn. Heeft het kabinet bepaalde concrete doelen in die geleidelijke
verwezenlijking gesteld die als indicator gebruikt kunnen worden om al dan niet toch
de voorkeur te kunnen geven aan een alternatieve aanpak zoals de EDC? Zo nee, is het
kabinet bereid dit te doen?
HR-strategie
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van een goed personeelsbeleid
dat ruimte biedt voor mensen met een beperking of chronische ziekte. Dat is van groot
belang in alle sectoren en daarom is het goed dat de Europese Commissie in dit voorstel
het goede voorbeeld geeft met een vernieuwde HR-strategie om dat voor elkaar te krijgen.
Op welke punten onderscheidt deze HR-strategie zich van het personeelsbeleid van de
rijksoverheid? Kan het kabinet daarbij aangeven waarom het beleid van de rijksoverheid
hiervan afwijkt en of het kabinet al dan niet bereid is waar nodig het nationale beleid
aan te passen, in lijn met de Europese vernieuwde strategie? Of is het personeelsbeleid
van de rijksoverheid ten behoeve van mensen met een beperking of chronische ziekte
meer inclusief of effectiever, en is het kabinet in dat geval bereid om op Europees
niveau te streven naar aanscherping van de HR-strategie?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de mogelijkheid gebruik aanvullende en
verduidelijkende vragen te stellen, specifiek over de brief die de Minister van Buitenlandse
Zaken heeft gestuurd aangaande het BNC-fiche.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet de Strategie inzake de rechten van
personen met een handicap 2021–2030 (EDS 2021–2030) beoordeelt als ambitieus en breed
van opzet. Veel van de onderdelen en aangekondigde maatregelen in de EDS 2021–2030
moeten nog verder worden uitgewerkt. Het kabinet zal daarom in verdere besprekingen
op specifiek aangekondigde inhoudelijke onderdelen van de strategie vragen aan de
Europese Commissie stellen over deze verdere uitwerking, de reikwijdte en de verhouding
tot nationale beleidsinitiatieven. Kan het kabinet eens aangeven op welke specifieke
inhoudelijke onderdelen hij meer uitleg wenst? Op basis van welk wegingskader beoordeelt
het kabinet deze onderdelen nader?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet vervolgens stelt dat de Europese
Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de implementatie
van het VN-verdrag Handicap heeft, omdat de EU dit verdrag zelf ook geratificeerd
heeft. De activiteiten die de Europese Commissie in dat licht oppakt moeten passen
bij haar bevoegdheden. Kan het kabinet eens uitleggen wat men met deze zinssnede bedoelt?
Moeten de leden van de CDA-fractie het zo begrijpen dat het kabinet zich bij een aantal
inhoudelijke onderdelen op het standpunt stelt dat deze buiten de bevoegdheden van
de Europese Commissie vallen? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt het kabinet dan?
Het kabinet heeft zich eerder kritisch uitgelaten over de EDC, omdat de kaart naar
zijn oordeel niet past bij de Nederlandse aanpak, namelijk toegankelijkheid als vanzelfsprekendheid,
zonder dat een persoon daarvoor een bewijs van een beperking moet laten zien. Dat
vinden de leden van de CDA-fractie een goed streven. Zij kunnen zich dit standpunt
goed voorstellen. Anderzijds zijn zij van mening dat dit mensen met een beperking
ook kan helpen te participeren in de samenleving. Wat vindt het kabinet van deze stellingname?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat het kabinet de Europese Commissie daarom
in de komende periode tijdens de verdere uitwerking vragen zal blijven stellen over
de reikwijdte van dit voorstel, mede om de subsidiariteit en proportionaliteit van
de EDC nader te kunnen beoordelen. Kan het kabinet eens een uitgebreide toelichting
geven op subsidiariteit en proportionaliteit in relatie tot de EDC?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling Europese
strategie rechten van personen met een beperking 2021–2030. Deze leden hebben hierover
de volgende vragen en opmerkingen.
De Commissie vraagt een inzet van Nederland bij de European Disability Strategy 2021–2030. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe Nederland deze inzet invult. Hoe
zal deze Europese agenda zich laten vertalen in concrete stappen om discriminatie
en ongelijkheid van mensen met een beperking tegen te gaan en om hun levens te verbeteren?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de positie van mensen met een beperking zich
de afgelopen jaren in Nederland heeft ontwikkeld. Wat is de trend sinds 2019, toen
in de «Schaduwrapportage Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in
Nederland»1 werd geconstateerd dat op een aantal terreinen, waaronder arbeidsparticipatie en
armoede, sprake was van achteruitgang? Hoe heeft de positie van mensen met een beperking
zich in andere landen ontwikkeld in de afgelopen jaren? Hoe presteert Nederland op
dit gebied vergeleken met andere landen? Kan een duidelijke trend naar verbetering
in de positie van mensen met een beperking worden geconstateerd sinds de invoering
van het VN-verdrag Handicap? Of is er juist sprake van verslechtering? Hoe komt dat?
Hoe effectief is het huidige beleid op het gebied van de participatie van mensen met
een beperking? Hoe draagt de nieuwe Europese strategie bij aan het verbeteren van
het Nederlandse beleid op dit gebied?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie lidstaten oproept om personen
met een beperking te betrekken bij het beleids- en wetgevingsproces. Zij vragen het
kabinet hoe de participatie van mensen met een beperking momenteel functioneert in
Nederland. Is Nederland van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Europese
Commissie? Zo ja, hoe wil het kabinet de betrokkenheid van mensen met een beperking
bij de totstandkoming van wetgeving en beleid vergroten? Zo nee, waarom niet?
Door de decentralisaties van 2015 hebben gemeenten een deel van de verantwoordelijkheid
voor de implementatie van het VN-verdrag gekregen, bijvoorbeeld in het kader van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet en de Participatiewet.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of de beperkte financiële middelen die
gemeenten hiervoor tot hun beschikking hebben wel voldoende zijn. In hoeverre lukt
het gemeenten om aan hun verplichtingen in het kader van het VN-verdrag Handicap te
voldoen?
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie elke keer zal
bevragen wat de financiële gevolgen zijn van toekomstige voorstellen. Deze leden vragen
het kabinet of hij voornemens is om voorstellen te weigeren indien de kosten te hoog
zijn. Kan dit nader onderbouwd worden?
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het kabinet openstaat voor het
voorstel van de Europese Commissie om de Europese lidstaten meer te ondersteunen en
te faciliteren bij het implementeren van het belangrijke VN-verdrag Handicap. Deze
toewijding aan het verdrag staat echter wel in schril contrast met de terughoudendheid
bij het ratificeren van het Facultatief Protocol bij het Verdrag Handicap. Hoe verklaart
het kabinet dit contrast? Is hij bereid om met dezelfde voortvarendheid het ratificatieproces
van dit protocol te starten?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over de Europese strategie voor het
recht van personen met een handicap. Zij delen de analyse van het kabinet, dat de
implementatie van het VN-verdrag Handicap primair op het terrein ligt van de lidstaten
en dat er daarmee een grote verantwoordelijkheid is voor de Nederlandse regering.
Om die reden hebben genoemde leden nog een aantal vragen met betrekking tot de acties
waartoe lidstaten worden opgeroepen en de aansluiting van deze strategie op het Nederlandse
beleid.
Ten eerste vragen de leden van de fractie van GroenLinks wat de opvatting van het
kabinet is ten aanzien van een Nederlandse strategie met dezelfde looptijd als de
Europese strategie voor mensen met een beperking. Op deze manier kan het kabinet zich
aan de ene kant aansluiten bij de ambities van de EU, maar kan hij zich tevens richten
op specifieke problemen in Nederland. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden
dat de looptijd van het programma Onbeperkt Meedoen eigenlijk te kort is, omdat er
grote structurele veranderingen nodig zijn?
Essentie van het voorstel
In hoofdstuk 2 van de EDS lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat toegankelijkheid
een hefboom is voor rechten, autonomie en gelijkheid. Dit geldt zowel voor gebouwde
als voor virtuele omgevingen. Toegankelijkheid van mediadiensten en de mogelijkheid
om de politiek te volgen zijn voor de fractie van GroenLinks erg belangrijk. Vandaar
dat genoemde leden vragen welke initiatieven er lopen of worden ontwikkeld om de NPO
en de politiek beter te volgen te maken voor mensen met een (onder andere audio of
visuele) beperking. Is de motie van het lid Westerveld c.s. 2 al volledig uitgevoerd en geldt dit ook voor regionale omroepen?
Toegankelijkheid van het openbaar vervoer is ook erg belangrijk voor mensen met een
beperking. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of bij de aankoop van nieuwe
bussen en treinen ondertussen wel nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid
voor mensen met een beperking. Met andere woorden, kan het kabinet garanderen dat,
als er nieuwe bussen en treinen gaan rijden, deze altijd voor mensen met een beperking
net zo goed toegankelijk zijn als voor mensen zonder een beperking?
Participatie in het politieke proces is, volgens de leden van de fractie van GroenLinks,
ook essentieel voor een inclusieve samenleving. Dit wordt ook onderstreept in hoofdstuk
3.2 van de EDS. In Nederland wordt veel beleid dat voor mensen met een beperking relevant
is, op gemeentelijk niveau ontwikkeld. Ook op gemeentelijk niveau moet, volgens genoemde
leden, het motto «niets over ons zonder ons» leidend zijn. Toch zien de leden van
de GroenLinks-fractie dat hier mensen met een beperking niet altijd goed worden gehoord.
In dat licht vragen deze leden hoe het staat met de uitvoering van de motie van de
ledenVan den Berge en Renkema,3 waarin wordt gevraagd om onderzoek naar wat nodig is om de lokale vertegenwoordiging
van mensen met een beperking te verbeteren. Deze leden vragen daarbij ook of het kabinet
ook kijkt naar het Deense model van vertegenwoordiging van mensen met een beperking.
Zij vragen daarbij of en hoe dat model, indien wenselijk, in Nederland geïmplementeerd
kan worden.
In hoofdstuk 4 van de EDS lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat zelfstandig
wonen, met keuzemogelijkheden die gelijk zijn aan die van anderen wat betreft de woonplaats,
belangrijk is voor de Europese Unie. Nu zien deze leden dat in Nederland het kiezen
van een woonplaats nog niet altijd even gemakkelijk is voor mensen met een beperking.
Mede doordat sociale en zorgvoorzieningen moeten worden overgezet en aanpassingen
in woningen nodig kunnen zijn. Deze leden vragen het kabinet of hij deze signalen
herkent. Zij vragen het kabinet om daarbij te evalueren waar volgens hem de knelpunten
in het gemeentelijk beleid zitten. Zij vragen daarbij hoe landelijk beleid kan helpen
deze verschillende regelingen te uniformeren, met als doel om mensen met een beperking
een meer gelijke keuzevrijheid van woonplaats te geven ten opzichte van personen zonder
beperking. Tevens vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe het kabinet wil
voldoen aan de oproep aan de lidstaten om «de financiering van toegankelijke en aan
personen met een handicap aangepaste sociale huisvesting, onder meer voor ouderen
met een handicap, te bevorderen en veilig te stellen en de problemen van daklozen
met een handicap aan te pakken».
In hoofdstuk 4 paragraaf 3 lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat toegang
tot de arbeidsmarkt de beste manier is om economische onafhankelijkheid en sociale
inclusie te waarborgen. Om economische onafhankelijkheid te waarborgen, moet het wel
lonen om meer te werken. Vandaar dat genoemde leden het kabinet vragen om de eigen
bijdragen in de zorg die relevant zijn voor mensen met een beperking, inclusief maar
niet uitsluitend de eigen bijdragen voor fysiotherapie, medicijnen, Wmo, Wet langdurige
zorg (Wlz), (sport)hulpmiddelen en het eigen risico, te evalueren en hier expliciet
oog te hebben voor de inkomensafhankelijke eigen bijdragen en het effect daarvan op
economische onafhankelijkheid voor mensen met een beperking. Dit is overigens in de
ogen van deze leden ook in lijn met de aanbeveling van de EDS om de lacunes in de
sociale bescherming van personen met een handicap aan te pakken.
Daarbovenop zien de leden van de fractie van GroenLinks dat de EDS de lidstaten oproept
om doelen vast te stellen met betrekking tot arbeidsparticipatie. Genoemde leden willen
het kabinet vragen om niet alleen doelen met betrekking tot arbeidsparticipatie vast
te stellen, maar ook met betrekking tot de economische positie van mensen met een
beperking. Daarvoor is het ook nodig dat er een nulmeting is in Nederland. Hoe sterk
verschilt in Nederland de economische positie en de positie op de arbeidsmarkt van
mensen met een beperking van die van mensen zonder een beperking? Is het kabinet bereid
dit via een nulmeting te onderzoeken, alvorens doelen op te stellen? Kan dit onderzoek
dan aansluiten bij het monitoringskader van de Europese Commissie?
Als het kabinet bereid is tot een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie en de economische
positie van mensen met een beperking in Nederland, dan hopen de leden van de fractie
van GroenLinks dat hij tevens een aantal andere zaken wil onderzoeken. Uit de EDS
komt een aantal schokkende cijfers naar voren. Namelijk dat in Europa maar 50,8% van
de mensen met een handicap een baan heeft ten opzichte van 70,8% van de personen zonder
beperking. Dat 28,4% van de personen met een beperking het risico loopt op armoede
of uitsluiting, ten opzichte van 18,4% van de mensen zonder beperking. Dat 64,3% van
de personen met een beperking een internetaansluiting heeft ten opzichte van 87,9%
van de mensen zonder beperking. Dat het percentage jongeren met een beperking dat
wordt doorverwezen naar speciale beroepsscholen hoog is, door een algemeen gebrek
aan toegankelijkheid en redelijke aanpassingen. Dat 20,3% van de mensen met een beperking
vroegtijdig de school verlaat ten opzichte van 9,8% van de mensen zonder beperking
en dat slechts 29,4% van de mensen met een beperking een diploma haalt in het hoger
onderwijs, ten opzichte van 43,8% van de personen zonder beperking. Tevens geldt dat
personen met een beperking meer geweld en pesterijen ervaren dan mensen zonder beperking.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet al deze punten, indien
daar nog geen recente cijfers over Nederland over bekend zijn, wil laten onderzoeken.
Tot slot roept de Europese Commissie op om alle behoeften van personen met een handicap
mee te nemen bij het uitvoeren en monitoren van beleid, wetgeving en financiersprogramma’s.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben hier ook nog een enkele vraag over.
Is het kabinet bereid om hiervoor een Nederlands adviesorgaan aan te wijzen, waardoor
het voor mensen met een beperking relevante beleid dat door kabinet en Tweede Kamer
wordt gemaakt, wordt getoetst aan inclusiviteit? Om zo ook aan de oproep van de Europese
Commissie te voldoen om tot gangbaarheid van beperkingen te komen?
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de
toegezonden brief. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen
te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de opvatting van het kabinet en de Europese
Commissie dat de implementatie van het VN-verdrag Handicap zich grotendeels bevindt
op terreinen die tot de bevoegdheden van lidstaten zelf behoren. De verantwoordelijkheid
van de Europese Commissie is vooral een eigenstandige, gegeven het feit dat de EU
het VN-verdrag Handicap zelf ook heeft geratificeerd. Daarnaast kan de Europese Commissie
lidstaten ondersteunen door het uitwisselen van kennis en ideeën. Nederland heeft
een eigenstandige verantwoordelijkheid om het VN-verdrag Handicap te implementeren.
Vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit vinden de leden van de
ChristenUnie-fractie het belangrijk dat het kabinet de Europese Commissie bevraagt
op de concretere uitwerking van een aantal voorstellen zoals de EDC. Deze leden vragen
het kabinet om de Kamer hierover expliciet te blijven informeren, omdat pas bij de
uitwerking van zulke voorstellen de proportionaliteit en subsidiariteit goed kunnen
worden beoordeeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de opvatting van het kabinet over
de reikwijdte en afbakening van de voorgestelde strategie. Deze leden vragen eerst
naar de afbakening van de doelgroep. Zij lezen namelijk dat de strategie rekening
houdt met een diversiteit van beperkingen: «langdurige fysieke, mentale, intellectuele
of zintuiglijke beperkingen», met extra aandacht voor de toename van beperkingen met
de leeftijd, en voor personen die zich, naast het hebben van een beperking, op een
kruispunt van identiteiten of in een sociaaleconomisch kwetsbare of een andere kwetsbare
situatie bevinden. Komen deze afbakening en aandachtspunten overeen met het VN-verdrag
Handicap en het Nederlandse beleid?
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de afbakening van de inhoud
van de strategie. Bij een aantal voorstellen vragen deze leden naar de weging van
het kabinet van de proportionaliteit en subsidiariteit.
Onder het aandachtsgebied «Toegankelijkheid» in de Mededelingen van de Europese Commissie
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de Europese Commissie een inventarisatie
wil maken van «voorzieningen inzake spoorweginfrastructuur, dat wil zeggen van toegankelijke
delen van treinstations». Hoe weegt het kabinet dit voorstel? Is dit niet iets waar
landelijke overheden primair een taak zouden moeten hebben? Deze leden zijn van mening
dat bij dit voorstel de rol van de Europese Commissie beperkt moet zijn tot een aanmoediging
van de lidstaten en het bij elkaar brengen van landelijke inventarisaties.
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie het voorstel om een toolkit voor inclusie
in voor- en vroegschoolse educatie en opvang uit te brengen, en een voorstel om de
lidstaten te ondersteunen «om hun lerarenopleidingen verder uit te bouwen teneinde
het tekort aan leraren in het buitengewoon onderwijs te verhelpen en te werken aan
de vaardigheden van al het onderwijzend personeel om diversiteit in de klas te beheren
en inclusief onderwijs te ontwikkelen». Op welke manier weegt het kabinet deze voorstellen
in het licht van de proportionaliteit en subsidiariteit?
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling
lezen deze leden ook dat de Europese Commissie specifieke ongelijkheid zal aanpakken
die personen met een handicap ervaren bij de toegang tot kankerpreventie, vroegtijdige
opsporing en zorgverlening. Hierbij hebben genoemde leden dezelfde vraag: hoe weegt
het kabinet de proportionaliteit en subsidiariteit bij dit voorstel?
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie ten slotte de oproep aan de lidstaten om
«kunstwerken van personen met een handicap te bevorderen en aan te moedigen en hen
door tentoonstellingen en voorstellingen zichtbaar te maken; en meer kunstcollecties
en musea toegankelijk te maken voor personen met een handicap.» Vindt het kabinet
deze oproep passen bij de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie?
De leden van de ChristenUnie-fractie in de Mededeling zien dat het kabinet de afgelopen
jaren vooral met het programma Onbeperkt Meedoen goede stappen heeft gezet om het
VN-verdrag Handicap te implementeren. Er blijft echter nog genoeg te doen om deze
implementatie te verbeteren. De leden van de ChristenUnie-fractie noemen hier het
deelnemen met betaald werk aan de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap en in
het bijzonder mensen met langdurige psychische kwetsbaarheid. Slechts 15% van deze
mensen heeft betaald werk in Nederland. Deze leden vragen het kabinet hier extra inzet
op te plegen, bijvoorbeeld samen met de partners van het convenant «Samen werken aan
wat werkt!». Deze leden benoemen ook het belang van passende huisvesting voor volwaardige
participatie en als randvoorwaarde voor de-institutionalisering van de gehandicaptenzorg
en de geestelijke gezondheidszorg.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Vraag
Het kabinet geeft aan bij de nadere uitwerking van het voorstel voor een European
Disability Card kritisch te zullen kijken naar proportionaliteit en subsidiariteit.
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden toegelicht hoe het kabinet dit gaat
doen, en wat het proces en tijdpad is ten aanzien van de uitwerking van dit voorstel?
Wanneer heeft de Kamer de mogelijkheid zich hier (tussentijds) opnieuw over uit te
laten?
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangegeven dat in 2023 een voorstel voor een European Disability Card (EDC) zal worden gedaan. Het kabinet is voornemens te reageren op de consultatie
die de Europese Commissie te zijner tijd zal uitbrengen voorafgaand aan de publicatie
van het voorstel. Een dergelijke consultatie vindt meestal plaats een jaar tot 3 maanden
voor publicatie van het voorstel. Verder zal het kabinet haar vragen en inzichten
bij de bespreking van het voorstel in de Europese gremia delen. Als de Europese Commissie
een voorstel voor uitwerking van de in de Strategie genoemde voorstellen zoals de
EDC doet, zal het kabinet de Tweede Kamer zoals gebruikelijk een appreciatie van dit
voorstel sturen.
Vraag
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Europese Commissie met aanvullende
maatregelen komt ter ondersteuning van onder andere het arbeidsmarktbeleid en de rechtsbescherming
voor personen met een handicap. Kan het kabinet toelichten wat de precieze status
van deze aanvullende maatregelen wordt nadat zij in werking zijn getreden? Genoemde
leden onderschrijven de gestelde doelen, maar willen het kabinet verzoeken bij de
uitwerking heel goed te kijken naar eigen reeds bestaande nationale wet- en regelgeving.
Proportionaliteit en subsidiariteit dus. Ook vragen deze leden of het kabinet bij
de uitwerking vragen kan stellen over het effect van deze maatregelen op de administratieve
lasten. Deze leden zouden graag zien dat deze lasten helder in beeld en/of in kaart
worden gebracht.
Antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen om toelichting van de aankondiging omtrent aanvullende
maatregelen ter ondersteuning van onder andere het arbeidsmarktbeleid en de rechtsbescherming
voor personen met een handicap. De Europese Commissie heeft in de «Strategie rechten
van personen met een handicap 2021–2030» niet gespecificeerd wat voor type aanvullende
maatregelen het op een later moment zal aankondigen. Wanneer de Europese Commissie
de aanvullende maatregelen aankondigt, wordt de Tweede Kamer hier middels het gebruikelijke
BNC-fiche een appreciatie van toegezonden. In het fiche zal zoals gewoonlijk nader
worden ingegaan op de verhouding van de aanvullende maatregelen met de reeds bestaande
nationale wet- en regelgeving, de subsidiariteit, proportionaliteit, en de effecten
op de administratieve lasten. Met belangstelling wacht het kabinet daarom de voorstellen
en initiatieven van de Europese Commissie op deze gebieden af.
Vraag
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in de voorliggende brief dat de Europese
Commissie onder andere Europese COVID-19 herstelinstrumenten en fondsen wil aanwenden
om de aanbevelingen uit deze strategie te bekostigen. Kan het kabinet toelichten waarom
ervoor is gekozen deze instrumenten in te zetten?
Antwoord
De Europese Commissie heeft in de communicatie rond de presentatie van de EDS toegelicht
dat personen met een handicap volgens de Europese Commissie tot degenen behoren die
het hardst door de COVID-19-crisis zijn getroffen en dat de inspanningen van de Europese
Commissie zich dan ook voornamelijk moeten richten op de bescherming van hun rechten,
ook in respons op het coronavirus. Met het inzetten van deze instrumenten beoogt de
Europese Commissie de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie te verzachten en
te zorgen voor een eerlijk en inclusief herstel waarbij ongelijkheden worden aangepakt.4
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Vraag
De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie vraagt om de inzet
van de nationale overheden bij de strategie. Graag zouden deze leden in algemene zin
van het kabinet willen weten of hij bereid is deze inzet te geven en indien deze inzet
niet volledig is, of dan een overzicht gegeven kan worden van alle specifieke voorbehouden
met daarbij de argumentatie waarom dat zo is.
Antwoord
Het kabinet verwelkomt de Europese strategie en onderschrijft de doelstelling – het
wegnemen van drempels en barrières voor mensen met een beperking – die de Europese
Commissie met deze strategie nastreeft. Deze doelstelling sluit aan op de Nederlandse
implementatiestrategie voor het VN-verdrag handicap sinds ratificatie in 2016, zoals
de afgelopen jaren is omschreven in het programma Onbeperkt meedoen!, de bijbehorende voortgangsrapportages5 en de landenrapportage van Nederland aan het VN-comité.6 Met deze aanpak werkt Nederland aan nationale doelen en ambities voortvloeiend uit
de ratificatie van het VN-verdrag, maar levert Nederland ook een bijdrage aan de uitvoering
van de vorige meerjarige Europese strategie. Met het voortzetten van die aanpak blijft
Nederland dit ook onverminderd doen ten behoeve van de nieuwe Europese strategie.
Diverse initiatieven uit de Europese strategie kunnen de komende jaren een ondersteunende
en stimulerende werking hebben op de aanpak van de lidstaten op het VN-verdrag handicap.
In algemene zin is het kabinet dan ook bereid inzet te geven, net zoals dat de afgelopen
jaren het geval is geweest. Wel ziet het kabinet – en de Europese Commissie benoemt
dit zelf ook in de nieuwe strategie – dat onderdelen van de Europese strategie nog
verder moeten worden uitgewerkt. Op die onderdelen blijft het kabinet graag met de
Europese Commissie in gesprek ten behoeve van een goede verhouding tot en aansluiting
op nationale beleidsinitiatieven. Wanneer de Europese Commissie een nadere uitwerking
aankondigt, wordt de Tweede Kamer hier middels het gebruikelijke BNC-fiche een appreciatie
van toegezonden. In het fiche zal zoals gewoonlijk nader worden ingegaan op de verhouding
van de aanvullende maatregelen met de reeds bestaande nationale wet- en regelgeving,
de subsidiariteit, proportionaliteit, en de effecten op de administratieve lasten.
Mocht dat ertoe leiden dat het kabinet niet bereid is een door de Europese Commissie
voorgestelde inzet te plegen, dan zal dat in het betreffende fiche naar voren komen.
Met belangstelling wacht het kabinet de voorstellen en initiatieven van de Europese
Commissie op deze gebieden af.
Vraag
De leden van de D66-fractie lezen de stelling van het kabinet dat de implementatie
van het VN-verdrag Handicap grotendeels plaatsvindt op terreinen die tot de bevoegdheden
van de lidstaten behoren en dat activiteiten die de Europese Commissie oppakt passend
moeten zijn bij haar bevoegdheden. De in het fiche genoemde activiteiten zoals technische
bijstand en financiële programma’s lijken echter goed aan te sluiten op de bevoegdheden
van de Europese Commissie. Kan het kabinet aangeven op welke activiteiten die niet
tot de bevoegdheden van de Europese Commissie behoren deze appreciatie doelt en in
hoeverre deze nu zijn opgenomen in de strategie?
Antwoord
In de door leden van de D66-fractie genoemde zinsnede wordt de opvatting van het kabinet
weergegeven met betrekking tot de verschillende rollen die de lidstaten en de Europese
Commissie bij de implementatie van het VN-verdrag handicap binnen de lidstaten en
de EU zelf hebben. Dit in lijn met de opvatting die de Europese Commissie in de European Disability Strategy (EDS) heeft geformuleerd.
Het kabinet heeft in het BNC-fiche aangegeven dat zijn grondhouding ten aanzien van
de bevoegdheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de EDS positief is. Dit houdt
in dat het kabinet concludeert dat de Europese Commissie bevoegd is om deze mededeling
te doen, dat de voorgenomen acties van de Europese Commissie binnen deze bevoegdheden
passen en geschikt zijn om de lidstaten bij de verdere implementatie van het VN-verdrag
handicap te ondersteunen en daarmee een verdere implementatie van dat verdrag bij
EU-instellingen te realiseren. Wel heeft het kabinet aangegeven dat de Europese Commissie
bij een aantal aangekondigde initiatieven, waaronder de EDC of de voorstellen tot
verbetering van de toegang tot het rechtsbestel van mensen met een beperking, nog
onvoldoende duidelijk maakt van welke instrumenten zij gebruik zal maken en welke
juridische status en reikwijdte deze maatregelen zullen hebben. Op het moment dat
deze voorstellen gepresenteerd worden, zal er gekeken moeten worden naar de bevoegdheid,
de subsidiariteit en proportionaliteit van de voorstellen. Vanwege de onduidelijkheid
op detailniveau kan dat op dit moment nog onvoldoende worden beoordeeld.
Vraag
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bijvoorbeeld kan aangeven wat de
positie van Nederland wordt indien er een voorstel komt om de European Disability
Card (EDC) op EU-niveau in te voeren? Is het in dat geval niet beter om aan te sluiten
bij dit initiatief zodat er in Nederland geen andere werkwijze wordt gehanteerd dan
in andere EU-landen? Kan het kabinet een inschatting maken van het specifieke krachtenveld
rondom de EDC? Is de beoordeling van de implementatie van de pilot EDC reeds afgerond?
Zou het kabinet deze inclusief de kabinetsappreciatie aan de Kamer kunnen doen toekomen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft de evaluatie van de pilot nog niet afgerond.7 Zoals reeds in de appreciatie aangegeven wordt het voorstel van de Europese Commissie
voor een EDC pas in 2023 verwacht. Op dit moment en zonder de aard en inhoud van het
voorstel te kennen, is het niet mogelijk om aan te geven welk standpunt het kabinet
zal innemen ten aanzien van een mogelijk voorstel tot invoering van de EDC op EU-niveau.
Evenmin kan duiding worden gegeven over het krachtenveld en mogelijke steun van andere
lidstaten voor zo’n voorstel. Het kabinet heeft op basis van de huidige pilot in ieder
geval vragen gesteld over het waarborgen van toegang tot diensten voor mensen met
een beperking die geen EDC hebben, bijvoorbeeld omdat zij geen inwoner zijn van een
van de deelnemende Lidstaten.
Vraag
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat een EDC daarnaast een snellere
oplossing zou kunnen bieden voor toegankelijkheid van mensen met een beperking dan
«het werken aan de geleidelijke verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid»,
zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van deze leden als voorkeur aangeeft.
Ondanks alle goede acties krijgen genoemde leden immers nog vaak signalen van mensen
met een beperking die niet overal volledige toegankelijkheid ervaren, waar dat wel
zo zou moeten zijn. Heeft het kabinet bepaalde concrete doelen in die geleidelijke
verwezenlijking gesteld die als indicator gebruikt kunnen worden om al dan niet toch
de voorkeur te kunnen geven aan een alternatieve aanpak zoals de EDC? Zo nee, is het
kabinet bereid dit te doen?
Antwoord
Om het VN-verdrag handicap in Nederland te implementeren en te werken aan de geleidelijke
verwezenlijking van algemene toegankelijkheid heeft het kabinet het programma Onbeperkt meedoen! in uitvoering gebracht. De voortgangsrapportages van dit programma gaan ook gepaard
met een indicatorenmeting.8 De rapportage en indicatorenmeting worden tezamen gebruikt om een beeld te schetsen
van terreinen waar stappen richting meer toegankelijkheid gezet worden en terreinen
waar nog werk te verrichten is.
Het kabinet wil benadrukken dat zonder de aard, inhoud en reikwijdte van het voorstel
van de Europese Commissie voor een EDC te kennen voorbarig is te concluderen dat de
EDC een snellere oplossing kan bieden voor toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
De EDC, in ieder geval zoals deze vorm in de pilot heeft gekregen, richt zich vooral
op het faciliteren van het vrije verkeer en verblijf binnen de EU. En richt zich op
een aantal specifieke voordelen of kortingen voor mensen met een beperking, met name
op het gebied van cultuur en sport. De EDC bewerkstelligt niet dat diensten daadwerkelijk
beter toegankelijk worden. Als dit ook de strekking van het commissievoorstel wordt,
dan raakt dit voorstel enkel aan specifieke aspecten van algemene toegankelijkheid
waar Nederland al een eigen aanpak op heeft ontwikkeld9 en bovendien op een wijze dat deze toegankelijkheid afhankelijk wordt gemaakt van
een kaart of bewijs, wat vraagt om een vorm van persoonsregistratie en onderscheid
creëert tussen personen die deze kaart wel of niet zouden aanvragen. In de ogen van
het kabinet past dat niet binnen de visie toegankelijkheid als vanzelfsprekendheid
en moet het geleidelijk realiseren van algemene toegankelijkheid in de samenleving
niet afhankelijk worden gemaakt van een dergelijk «bewijs» van een beperking.
Vraag
De D66-fractie heeft vragen gesteld over de verhouding tussen het personeelsbeleid
van de rijksoverheid en de Strategy for the Rights of Persons with Disabilities 2021–2030.
De fractie vraagt of deze HR-strategie zich onderscheidt van de strategie van de rijksoverheid
en als dat zo is, of het kabinet dan bereid is om het nationale beleid aan te passen
in lijn met de Europese strategie. Tevens vraagt de D66-fractie of het personeelsbeleid
van de rijksoverheid meer inclusief of effectiever is en of het kabinet in dat geval
bereid is om op Europees niveau te streven naar aanscherping van de HR-strategie.
Antwoord
Het kabinet ziet de strategie als onderschrijving van het bestaande personeelsbeleid
van de werkgever Rijk. In het «Strategisch personeelsbeleid Rijk 2025» sluit dit punt
aan op het focuspunt: ht Rijk is een inclusieve organisatie met divers samengestelde
teams. Onder een inclusieve organisatie verstaat het kabinet ook een organisatie die
inclusief is voor mensen met een beperking. Op sommige punten heeft Nederland in lijn
met de Europese strategie al specifieke wetgeving ontwikkeld of al instrumenten ontwikkeld
om de inclusie van mensen met een beperking te bevorderen. Waar dat gewenst is, is
het kabinet van harte bereid om kennis over wetgeving en instrumenten die zorgen voor
meer inclusie voor mensen met een beperking te delen in Europees verband.
Een voorbeeld is de wetgeving rondom de Wet Banenafspraak en de afspraak om in 2026
te hebben gezorgd voor 125.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking uit de doelgroep
Banenafspraak. Dit is in lijn met een oproep van de Europese Commissie om targets
in te zetten om de werkgelegenheidsgraad voor mensen met een beperking te verhogen
en om de werkloosheid onder deze groep te verkleinen. De werkgever Rijk draagt hier
op verschillende manieren aan bij, zoals door middel van individuele en collectieve
instroom van mensen met een arbeidsbeperking.
Een ander voorbeeld waarin de werkgever Rijk een instrument ontwikkelt in lijn met
de Europese strategie is de «Training Werven en selecteren voor een inclusieve rijksoverheid».
Deze training gaat over inclusief werven en selecteren, waaronder de inclusie en de
bias die selecteurs kunnen hebben en die de inclusie van mensen in een beperking in
de weg staat. Het kabinet onderschrijft het belang van zulke trainingen en is verheugd
om te zien dat de Europese Commissie hun HR-medewerkers ook een vergelijkbare training
biedt.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
Vraag
De leden van de CDA-fractie vragen op welke specifieke inhoudelijke onderdelen het
kabinet meer uitleg wenst en op basis van welk wegingskader nadere beoordeling van
deze onderdelen plaatsvindt.
Antwoord
In de Europese strategie kondigt de Europese Commissie op diverse terreinen nadere
initiatieven aan. Bij een groot aantal van deze initiatieven geeft de Europese Commissie
zelf aan dat nadere uitwerking nog volgt. In een aantal gevallen geeft de Europese
Commissie hierbij ook een beoogde uitwerkingstermijn aan. Voorbeelden zijn het Europese
kennisnetwerk Accessible EU (uitvoeringsvoorstel in 2022 verwacht), een specifiek pakket gericht op de arbeidsmarkt
(idem per 2022) en het voorstel voor de European Disability Card (per 2023). Juist omdat de Europese Commissie zelf bij deze voorbeelden en overige
initiatieven in de strategie aangeeft dat nadere uitwerking nog volgt, heeft het kabinet
in het fiche aangegeven deze nadere voorstellen met belangstelling tegemoet te zien.
Na uitwerking is er immers meer informatie beschikbaar om een verdere beoordeling
te maken. Het kabinet kijkt hierbij op dezelfde manier naar deze nadere voorstellen
als in zijn geheel naar de Europese strategie gekeken is. Er wordt gekeken naar een
goede inhoudelijke aansluiting op de nationale implementatiestrategie van Nederland,
de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten en aspecten rond subsidiariteit
en proportionaliteit.
Vraag
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet vervolgens stelt dat de Europese
Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de implementatie
van het VN-verdrag Handicap heeft, omdat de EU dit verdrag zelf ook geratificeerd
heeft. De activiteiten die de Europese Commissie in dat licht oppakt moeten passen
bij haar bevoegdheden. Kan het kabinet eens uitleggen wat men met deze zinssnede bedoelt?
Moeten de leden van de CDA-fractie het zo begrijpen dat het kabinet zich bij een aantal
inhoudelijke onderdelen op het standpunt stelt dat deze buiten de bevoegdheden van
de Europese Commissie vallen? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt het kabinet dan?
Antwoord
In de door de leden van de CDA-fractie genoemde zinsnede wordt de opvatting van het
kabinet weergegeven met betrekking tot de verschillende rollen die de lidstaten en
de Commissie bij de implementatie van het VN-verdrag handicap binnen de lidstaten
en de EU zelf hebben. Dit in lijn met de opvatting die de Europese Commissie in de
European Disability Strategy (EDS) heeft geformuleerd.
Het kabinet heeft in het BNC-fiche aangegeven dat zijn grondhouding ten aanzien van
de bevoegdheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de EDS positief is. Dit houdt
in dat het kabinet concludeert dat de Europese Commissie bevoegd is om deze mededeling
te doen en dat de voorgenomen acties van de Europese Commissie binnen deze bevoegdheden
passen. Wel heeft het kabinet aangegeven dat de Europese Commissie bij een aantal
aangekondigde initiatieven, waaronder de EDC of de voorstellen tot verbetering van
de toegang tot het rechtsbestel van mensen met een beperking, nog onvoldoende duidelijk
maakt van welke instrumenten zij gebruik zal maken en welke juridische status en reikwijdte
deze maatregelen zullen hebben. Op het moment dat deze voorstellen gepresenteerd worden
zal er gekeken moeten worden naar de bevoegdheid, de subsidiariteit en proportionaliteit
van de voorstellen. Vanwege de onduidelijkheid op detailniveau kan dat op dit moment
nog onvoldoende kunnen worden beoordeeld.
Vraag
Het kabinet heeft zich eerder kritisch uitgelaten over de EDC, omdat de kaart naar
zijn oordeel niet past bij de Nederlandse aanpak, namelijk toegankelijkheid als vanzelfsprekendheid,
zonder dat een persoon daarvoor een bewijs van een beperking moet laten zien. Dat
vinden de leden van de CDA-fractie een goed streven. Zij kunnen zich dit standpunt
goed voorstellen. Anderzijds zijn zij van mening dat dit mensen met een beperking
ook kan helpen te participeren in de samenleving. Wat vindt het kabinet van deze stellingname?
Antwoord
Het kabinet vindt het van groot belang dat de mogelijkheden voor mensen met een beperking
worden vergroot om te participeren in de samenleving. Bijvoorbeeld ook op het gebied
van sport en cultuur, waar de EDC pilots zich voornamelijk op hebben gericht. Maar
juist op deze terreinen lopende diverse inspanningen om de algemene toegankelijkheid
te vergroten, zonder dat dit afhankelijk wordt gemaakt van een bewijs of registratie.
Voorbeelden zijn het platform «Uniek Sporten», dat mensen met een beperking ondersteunt
bij het vinden van passend sportaanbod, en het programma Cultuurparticipatie: een
samenwerking tussen het Landelijk Kenniscentrum voor Cultuureducatie en Amateurkunst
(LKCA), het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Ministerie van OCW, dat zich richt
op het wegnemen van fysieke, sociale of psychische drempels voor het meedoen aan cultuur.
De insteek van deze en overige initiatieven, waarin de focus ligt op het wegnemen
van drempels die mensen met een beperking in het dagelijks leven ervaren en het vergroten
van bewustwording, is naar de mening van het kabinet effectiever en draagt meer bij
aan structurele en duurzame inclusie en participatie van mensen met een beperking.
Vraag
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet eens een uitgebreide toelichting
kan geven op subsidiariteit en proportionaliteit in relatie tot de EDC?
Antwoord
Zoals in de appreciatie aangegeven maakt de Europese Commissie bij een aantal aangekondigde
initiatieven, waaronder de EDC, nog onvoldoende duidelijk van welke instrumenten zij
gebruik zal maken en welke juridische status en reikwijdte deze maatregelen zullen
hebben. Hierdoor kunnen de subsidiariteit en proportionaliteit ten aanzien van deze
voorstellen op dit moment nog onvoldoende worden beoordeeld. Denk hierbij aan de uitwerking
op reeds bestaande nationale voorzieningen waar de kaart een relatie mee zou leggen.
Op het moment dat het voorstel bekend wordt gemaakt zal de Tweede Kamer een appreciatie,
inclusief een uitgebreide toelichting op subsidiariteit en proportionaliteit worden
gestuurd.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Vraag
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe de Nederlandse inzet rond de European Disability Strategy 2021–2030 wordt ingevuld. Hoe zal deze Europese agenda zich laten vertalen in concrete stappen
om discriminatie en ongelijkheid van mensen met een beperking tegen te gaan en om
hun levens te verbeteren?
Antwoord
De doelstelling van de European Disability Strategy 2021–2030 sluit aan op de Nederlandse implementatiestrategie voor het VN-verdrag handicap sinds
ratificatie in 2016, zoals de afgelopen jaren weergegeven in het programma Onbeperkt meedoen!, de bijbehorende voortgangsrapportages10 en de landenrapportage van Nederland aan het VN-comité.11 In het programma Onbeperkt meedoen! wordt op diverse terreinen, zoals de toegankelijkheid van het openbaar vervoer of
de verkiezingen maar ook ten aanzien van het stimuleren van meer bewustwording, vanuit
het VN-verdrag een vertaling naar concrete stappen voorwaarts gegeven. Met deze aanpak
werkt Nederland aan nationale doelen en ambities voortvloeiend uit de ratificatie
van het VN-verdrag, maar levert Nederland ook een bijdrage aan de uitvoering van de
vorige meerjarige Europese strategie. Met het voortzetten van die aanpak blijft Nederland
dit ook onverminderd doen ten behoeve van de nieuwe Europese strategie.
Vraag
De leden van de SP-fractie vragen hoe de positie van mensen met een beperking zich
de afgelopen jaren in Nederland op verschillende terreinen heeft ontwikkeld. De leden
van de SP-fractie vragen of er sinds de invoering van het VN-verdrag handicap een
duidelijke trend naar verbetering is of dat er sprake is van verslechtering, en wat
hierin achterliggende factoren zijn. De leden van de SP-fractie vragen ook naar de
effectiviteit van het beleid, de prestaties van Nederland vergeleken met andere landen
en de bijdrage van de nieuwe Europese strategie aan het verbeteren van het Nederlands
beleid.
Antwoord
In november 2020 bent u voor het laatst geïnformeerd over de voortgang van het programma
Onbeperkt meedoen!
12 Dit programma heeft als doel om op diverse gebieden te zorgen voor merkbaar minder
drempels in het leven van mensen met een beperking. Uit deze rapportage kwam het beeld
naar voren dat de landelijke beweging naar meer en blijvende toegankelijkheid groeit
en groeit. We slagen daarin met de inzet van diverse partners in gemeenten, binnen
het bedrijfsleven en onder maatschappelijke organisaties. Er is de afgelopen jaren
veel werk verzet en er zijn mooie resultaten geboekt. Maar het kabinet realiseert
zich goed dat lang niet alle drempels die mensen met een beperking in het dagelijks
leven ervaren in de afgelopen periode zijn weggenomen. Ook in de volgende kabinetsperiode
is verdere inspanning nodig om het VN-verdrag tot het DNA te laten behoren van alle
(mede)overheden, bedrijven en organisaties, bij diegenen die verantwoordelijkheid
zijn voor de uitvoering ervan. De nieuwe Europese strategie 2021 – 2030 kan hierbij,
net als bij de vorige Europese strategie het geval was, ondersteunend zijn aan de
verantwoordelijkheid die Nederland zelf als verdragspartij en lidstaat heeft.
Een systematisch vergelijkend beleidsmatig onderzoek in Europees verband is voor zover
bekend bij het kabinet niet beschikbaar. In de voortgangsrapportage van het programma
Onbeperkt meedoen! is eerder aangekondigd dat in 2021 een evaluatie van de aanpak van het programma
plaatsvindt, waarbij ook wordt bekeken wat de effectiviteit van het programma is geweest.
Mede op basis van de inzichten uit deze evaluatie, maar ook op basis van de kabinetsformatie
kan een vervolgaanpak vanaf 2022 worden bepaald.
Vraag
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie lidstaten oproept om personen
met een beperking te betrekken bij het beleids- en wetgevingsproces. Zij vragen het
kabinet hoe de participatie van mensen met een beperking momenteel functioneert in
Nederland. Is Nederland van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Europese
Commissie? Zo ja, hoe wil het kabinet de betrokkenheid van mensen met een beperking
bij de totstandkoming van wetgeving en beleid vergroten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het betrekken van mensen met een beperking bij het maken van beleid en wetgeving is
van wezenlijk belang. Het is immers een van de uitgangspunten van het VN-verdrag Handicap.
Dit geldt voor alle bestuurlijke niveaus, zowel landelijk als lokaal. Het kabinet
onderschrijft dan ook het belang dat de Europese Commissie hecht aan het betrekken
van mensen met een beperking bij het beleids- en wetgevingsproces. Dat krijgt al op
verschillende manieren vorm in Nederland en daarmee wordt al gehoor gegeven aan de
oproep van de Europese Commissie. Zo is op landelijk niveau bij de relevante beleidsonderwerpen
contact met vertegenwoordigende organisaties en worden regelmatig ervaringsdeskundigen
zelf betrokken.
Het Ministerie van VWS werkt met het programma Onbeperkt meedoen! intensief samen met onder meer cliënt- en patiëntorganisaties en de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) om de inzet van ervaringsdeskundigheid nog verder te vergroten. Waarbij
bijvoorbeeld door de cliëntorganisaties is ingezet op de ontwikkeling van informatiemateriaal
voor mensen die als ervaringsdeskundige aan de slag willen en waarbij de VNG een handreiking
heeft ontwikkeld voor de inzet van ervaringsdeskundigheid door gemeenten. Daarmee
wordt de bewustwording over het belang van de inbreng vanuit de doelgroep steeds verder
vergroot.
Vraag
De leden van de SP-fractie vragen of de beperkte financiële middelen die gemeenten
tot hun beschikking voor de implementatie van het VN-verdrag hebben wel voldoende
zijn. In hoeverre lukt het gemeenten om aan hun verplichtingen in het kader van het
VN-verdrag Handicap te voldoen?
Antwoord
Het kabinet ziet dat een groot deel van de gemeenten een lokale inclusie-aanpak heeft
opgesteld. In een peiling, uitgevoerd door Movisie in opdracht van de VNG, blijkt
dat in 2020 60% van de gemeenten lokaal inclusiebeleid in ontwikkeling heeft of uitvoert.
In 2019 was dit 35% van de gemeenten, een stijgende trend.13 Dat betekent tegelijkertijd dat nog niet alle gemeenten een lokale inclusie-aanpak
hebben. Gemeenten geven in deze peiling ook aan dat ontoereikende uitvoeringscapaciteit
voor lokaal inclusiebeleid een obstakel is voor een goede implementatie. Met subsidie
van VWS ondersteunt de VNG gemeenten bij het maken van lokaal inclusiebeleid. De VNG
heeft onder meer een handreiking gemaakt voor gemeenten, met daarin informatie hoe
zij stapsgewijs tot een inclusieve aanpak komen. Het is aan gemeenten zelf om dit
inclusiebeleid op maat vorm te geven en het budget daarvoor te reserveren. Lokale
ervaringsdeskundigen, cliënt- en adviesraden en de gemeenteraad kunnen er in gemeenten
op toezien dat het lokale inclusiebeleid ook echt wordt uitgevoerd.
Vraag
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie elke keer zal
bevragen wat de financiële gevolgen zijn van toekomstige voorstellen. Deze leden vragen
het kabinet of hij voornemens is om voorstellen te weigeren indien de kosten te hoog
zijn. Kan dit nader onderbouwd worden?
Antwoord
Met betrekking tot de gevolgen van nieuwe voorstellen voor de EU-begroting is het
kabinet, zoals in de appreciatie is aangegeven, van mening dat de benodigde EU-middelen
gevonden dienen te worden binnen de afgesproken financiële kaders van de EU-begroting
2021–2027 en dat deze moet passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
In dit stadium, zolang de aard van de voorstellen, al dan niet wetgevend, de inhoud
en de financiële gevolgen niet bekend zijn, kan niet vooruit worden gelopen op steun
van het (demissionair) kabinet voor nog uit te werken voorstellen.
Vraag
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het kabinet openstaat voor het
voorstel van de Europese Commissie om de Europese lidstaten meer te ondersteunen en
te faciliteren bij het implementeren van het belangrijke VN-verdrag Handicap. Deze
toewijding aan het verdrag staat echter wel in schril contrast met de terughoudendheid
bij het ratificeren van het Facultatief Protocol bij het Verdrag Handicap. Hoe verklaart
het kabinet dit contrast? Is hij bereid om met dezelfde voortvarendheid het ratificatieproces
van dit protocol te starten?
Antwoord
Op 17 maart 2021 bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de besluitvorming
van het kabinet ten aanzien van ondertekening en ratificatie van het facultatief protocol
bij het VN-verdrag handicap.14 In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn op 25 mei 2021
in een schriftelijk overleg nadere vragen en opmerkingen over deze stand van zaken
verzameld en vastgesteld. Het kabinet zal u separaat een reactie op de gestelde vragen
over het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap doen toekomen.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
Vraag
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de opvatting van het kabinet is
ten aanzien van een Nederlandse strategie met dezelfde looptijd als de Europese strategie
voor mensen met een beperking. Op deze manier kan het kabinet zich aan de ene kant
aansluiten bij de ambities van de EU, maar kan hij zich tevens richten op specifieke
problemen in Nederland. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat de looptijd
van het programma Onbeperkt Meedoen eigenlijk te kort is, omdat er grote structurele
veranderingen nodig zijn?
Antwoord
Het kabinet deelt met de leden van de fractie van GroenLinks de mening dat voor de
verdere implementatie van het VN-verdrag een langere tijdshorizon nodig is. Op 13 juni
2018 ontving u het programma Onbeperkt meedoen! en dit programma bevatte de kabinetsbrede ambitie en doelstelling voor de implementatie
van het VN-verdrag voor de huidige (inmiddels demissionaire) kabinetsperiode.15 In de afgelopen jaren is de landelijke beweging naar meer en blijvende toegankelijkheid
gegroeid. We slagen daarin met de inzet van alle partners. En op meerdere thema’s
binnen Onbeperkt meedoen! worden en zijn in de afgelopen twee jaar betekenisvolle stappen gezet richting meer
toegankelijkheid en inclusie. Maar we realiseren ons ook goed dat lang niet alle drempels
die mensen met een beperking in het dagelijks leven ervaren in de afgelopen periode
zijn weggenomen.
Bij de start van het programma heeft het kabinet reeds geconstateerd dat de opdracht
waar het VN-Verdrag ons als samenleving voor plaatst niet in één periode is afgerond
en ook op langere termijn inzet blijft vergen. Samen met alle partners is ook de komende
jaren een blijvende inspanning nodig om het VN-verdrag tot het DNA te laten behoren
van alle (mede)overheden, bedrijven en organisaties, bij diegenen die verantwoordelijkheid
zijn voor de uitvoering ervan.
Vraag
In hoofdstuk 2 van de EDS lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat toegankelijkheid
een hefboom is voor rechten, autonomie en gelijkheid. Dit geldt zowel voor gebouwde
als voor virtuele omgevingen. Toegankelijkheid van mediadiensten en de mogelijkheid
om de politiek te volgen zijn voor de fractie van GroenLinks erg belangrijk. Vandaar
dat genoemde leden vragen welke initiatieven er lopen of worden ontwikkeld om de NPO
en de politiek beter te volgen te maken voor mensen met een (onder andere audio of
visuele) beperking. Is de motie van het lid Westerveld c.s. al volledig uitgevoerd en geldt dit ook voor regionale omroepen?
Antwoord
De NPO heeft een stappenplan opgesteld waarin is uitgewerkt hoe de NPO zijn media-aanbod
toegankelijker maakt voor mensen met een auditieve en visuele beperking. Daarmee is
de motie van het lid Westerveld c.s. uitgevoerd. In het stappenplan staat onder andere
dat de NPO meer programma’s zal voorzien van audiodescriptie en van gebarentolken.
Het stappenplan is alleen van toepassing op de NPO en dus niet op de regionale omroepen.
De coronacrisis heeft het pad naar toegankelijke media op sommige fronten versneld.
De inzet van een gebarentolk bij persconferenties heeft ervoor gezorgd dat vele Nederlanders
kennis hebben gemaakt met de gebarentaal. Daarnaast voorziet de NPO sinds de coronacrisis
ook het achtuurjournaal van een gebarentolk, een langgekoesterde wens van de achterban.
Ook het jeugdjournaal is voorzien van een gebarentolk. In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen
in maart 2021 zijn verkiezingsdebatten bij de NPO en bij RTL voorzien van gebarentolken
zodat deze politieke informatie voor eenieder toegankelijk werd gemaakt. Het Ministerie
van OCW voert op regelmatige basis gesprekken met belangenorganisaties op het gebied
van toegankelijkheid, de NPO en het Commissariaat voor de Media om te bezien hoe het
media-aanbod nog toegankelijker kan worden gemaakt voor mensen met een beperking.
Het voornemen is om ook de commerciële omroepen en regionale omroepen te betrekken
bij dit overleg.
Vraag
Toegankelijkheid van het openbaar vervoer is ook erg belangrijk voor mensen met een
beperking. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of bij de aankoop van nieuwe
bussen en treinen ondertussen wel nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid
voor mensen met een beperking. Met andere woorden, kan het kabinet garanderen dat,
als er nieuwe bussen en treinen gaan rijden, deze altijd voor mensen met een beperking
net zo goed toegankelijk zijn als voor mensen zonder een beperking?
Antwoord
Bij de inkoop van bussen en treinen geldt, dat zij moeten voldoen aan de minimumeisen
die in wet- en regelgeving zijn neergelegd. Dat is zowel Europese als nationale regelgeving.
Hiervoor geldt ook dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een taak heeft
om nieuwe bussen en treinen toe te laten op de weg of het spoor. Hiermee wordt gegarandeerd
dat een groot aantal mensen met een beperking mee kunnen in die bussen en treinen.
Het garandeert echter niet dat alle mensen mee kunnen. Dat komt omdat de eisen die
hieraan gesteld zijn, dit niet mogelijk maken. Zo kunnen passagiers die liggend vervoerd
moeten worden, niet veilig mee in bus of trein. Bovendien is zelfstandige toegankelijkheid
met een rolstoel ook afhankelijk van de toegankelijkheid van de halte of het station.
De Staatssecretaris van IenW voert momenteel gesprekken met provincies, vervoerregio’s,
vervoerders en mensen met een beperking om te bekijken hoe in de toekomst nog meer
mensen met een beperking gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer (OV).
Vraag
De leden van de fractie van GroenLinks vinden dat op gemeentelijk niveau het motto
«niets over ons zonder ons» leidend moet zijn en mensen met een beperking moeten worden
betrokken bij lokaal beleid. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het
staat met de uitvoering van de motie Van den Berge/Renkema, waarin wordt gevraagd
om onderzoek naar wat nodig is om de lokale vertegenwoordiging van mensen met een
beperking te verbeteren.
Antwoord
Het betrekken van mensen met een beperking bij het maken van beleid is van wezenlijk
belang. Het is immers een van de uitgangspunten van het VN-verdrag Handicap. Dit geldt
voor alle bestuurlijke niveaus, zowel landelijk als lokaal. Het Ministerie van VWS
heeft zodoende onderzoeksbureau XpertiseZorg opdracht gegeven om onderzoek te doen
naar de regionale en lokale vertegenwoordiging van patiënten en cliënten, waaronder
mensen met een beperking. De resultaten van dit onderzoek komen binnenkort beschikbaar
en hierover wordt uw Kamer in de zomer van 2021 geïnformeerd. Hiermee wordt ook een
voorstel voor de afdoening van de motie van de leden Van den Berge en Renkema gedaan.
Vraag
Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks of het kabinet ook kijkt naar
het Deense model van vertegenwoordiging van mensen met een beperking. Zij vragen daarbij
of en hoe dat model, indien wenselijk, in Nederland geïmplementeerd kan worden.
Antwoord
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de organisatie van het Deense model van vertegenwoordiging
van mensen met een beperking. In Nederland geldt voor gemeenten onder andere de verplichting
om bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) cliënten
of hun vertegenwoordigers bij het beleid te betrekken. De vorm of het model dat een
gemeente voor deze inspraak kiest, is vervolgens aan de gemeente zelf. De VNG heeft
eind 2018 de bundel «Organiseer ervaringsdeskundigheid: het VN-Verdrag in jouw gemeente»
gepubliceerd. Deze bundel laat zien op welke manieren men ervaringsdeskundigheid kan
inzetten bij de ontwikkeling van beleid. De ene gemeente kiest voor een brede raad
waarin mensen met en zonder een beperking plaatsnemen. Andere gemeenten werken met
een aantal specifieke platforms of gaan per beleidsonderwerp op zoek naar de juiste
mensen die kunnen meepraten.
Vraag
In hoofdstuk 4 van de EDS lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat zelfstandig
wonen, met keuzemogelijkheden die gelijk zijn aan die van anderen wat betreft de woonplaats,
belangrijk is voor de Europese Unie. Nu zien deze leden dat in Nederland het kiezen
van een woonplaats nog niet altijd even gemakkelijk is voor mensen met een beperking.
Mede doordat sociale en zorgvoorzieningen moeten worden overgezet en aanpassingen
in woningen nodig kunnen zijn. Deze leden vragen het kabinet of hij deze signalen
herkent. Zij vragen het kabinet om daarbij te evalueren waar volgens hem de knelpunten
in het gemeentelijk beleid zitten. Zij vragen daarbij hoe landelijk beleid kan helpen
deze verschillende regelingen te uniformeren, met als doel om mensen met een beperking
een meer gelijke keuzevrijheid van woonplaats te geven ten opzichte van personen zonder
beperking. Tevens vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe het kabinet wil
voldoen aan de oproep aan de lidstaten om «de financiering van toegankelijke en aan
personen met een handicap aangepaste sociale huisvesting, onder meer voor ouderen
met een handicap, te bevorderen en veilig te stellen en de problemen van daklozen
met een handicap aan te pakken».
Antwoord
In 2020 heeft het Verwey Jonker Instituut in opdracht van de Ministeries van BZK en
VWS het onderzoek Maatwerk in Wonen uitgevoerd. De hoofdconclusie luidt dat er sprake is van een grote variatie binnen
de groep wat betreft hun behoeften, hun ideale woonvorm, of de aanpassingen, professionele
zorg en aandacht die zij nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. Hierdoor is
maatwerk nodig en dit kan het beste op lokaal niveau worden georganiseerd. Het rapport
maakt duidelijk dat het vinden van een juiste woning voor mensen met een beperking
zeer lastig kan zijn, de knelpunten verschillen vaak per situatie.
Als vervolg op dit rapport financiert het Ministerie van BZK het Platform31 onderzoek
«Organiseren van wonen voor mensen met een beperking». In het onderzoek wordt gekeken hoe gemeenten, woningcorporaties en andere organisaties
(bijvoorbeeld cliëntenbehartigers) zich inzetten om voldoende geschikte woningen voor
mensen met een beperking te organiseren. Hierbij zijn vijf gemeenten als praktijkvoorbeeld
geselecteerd en wordt het lokale beleid, praktijk en ervaringen in beeld gebracht.
De opgedane kennis zal na de zomer middels een publicatie en webinar onder gemeenten
en andere belangstellenden worden verspreid.
Vraag
In hoofdstuk 4 paragraaf 3 lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat toegang
tot de arbeidsmarkt de beste manier is om economische onafhankelijkheid en sociale
inclusie te waarborgen. Om economische onafhankelijkheid te waarborgen, moet het wel
lonen om meer te werken. Vandaar dat genoemde leden het kabinet vragen om de eigen
bijdragen in de zorg die relevant zijn voor mensen met een beperking, inclusief maar
niet uitsluitend de eigen bijdragen voor fysiotherapie, medicijnen, Wmo2015, Wet langdurige
zorg (Wlz), (sport)hulpmiddelen en het eigen risico, te evalueren en hier expliciet
oog te hebben voor de inkomensafhankelijke eigen bijdragen en het effect daarvan op
economische onafhankelijkheid voor mensen met een beperking. Dit is overigens in de
ogen van deze leden ook in lijn met de aanbeveling van de EDS om de lacunes in de
sociale bescherming van personen met een handicap aan te pakken.
Antwoord
Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare
prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen en premies. Ons zorgstelsel
kent daarbij een hoge mate van solidariteit: gezonde mensen zijn solidair met zieke
mensen, jong is solidair met oud en mensen met hoge inkomens zijn solidair met mensen
met lage inkomens. Mensen betalen ook zelf mee als ze zorg nodig hebben. Dat doen
ze onder andere via verschillende eigen bijdragen en het eigen risico. Internationaal
kent Nederland relatief lage eigen bijdragen vergeleken met de ons omringende, vergelijkbare
(OECD) landen. De eigen bijdragen (cure en care) bedragen circa 10% van de totale
zorguitgaven.
De meeste eigen bijdragen in Nederland zijn niet afhankelijk van het inkomen. Daarmee
hebben ze geen invloed op de mate waarin werken loont. Dit kabinet heeft bijvoorbeeld
een vast abonnementstarief ingevoerd in de Wmo2015, als één van de gerichte maatregelen
om stapeling van zorgkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking tegen
te gaan.
Het Nederlandse zorgstelsel kent op dit moment twee eigen bijdragen die wél inkomensafhankelijk
zijn: de eigen bijdrage voor de Wlz en de eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond
van de Wmo2015. Juist om ervoor te zorgen dat werken loont, wordt bij de berekening
van de hoge eigen bijdrage 15% van de netto-opbrengst van verrichte arbeid in mindering
gebracht op het inkomen dat wordt gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage.
Daarom acht ik het niet nodig om een evaluatie uit te voeren naar het effect van de
eigen bijdragen op de economische onafhankelijkheid van mensen met een beperking.
Dat neemt niet weg dat de eigen bijdragen en hoe deze in de praktijk uitpakken mijn
voortdurende aandacht hebben. Zo hebben de Minister van VWS en ik eind vorig jaar
in reactie op een motie van de Kamerleden van der Staaij (SGP) en Ploumen (PvdA) een
brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin wij ingaan op de stapeling van zorgkosten
op huishoudniveau.17 Ook streven wij ernaar om de Tweede Kamer nog vóór de zomer een brief te sturen met
onderzoeken die in opdracht van VWS zijn uitgevoerd naar stapeling van eigen betalingen
voor hulpmiddelengebruikers en financieel maatwerk door gemeenten.
Vraag
Daarbovenop zien de leden van de fractie van GroenLinks dat de EDS de lidstaten oproept
om doelen vast te stellen met betrekking tot arbeidsparticipatie. Genoemde leden willen
het kabinet vragen om niet alleen doelen met betrekking tot arbeidsparticipatie vast
te stellen, maar ook met betrekking tot de economische positie van mensen met een
beperking. Daarvoor is het ook nodig dat er een nulmeting is in Nederland. Hoe sterk
verschilt in Nederland de economische positie en de positie op de arbeidsmarkt van
mensen met een beperking van die van mensen zonder een beperking? Is het kabinet bereid
dit via een nulmeting te onderzoeken, alvorens doelen op te stellen? Kan dit onderzoek
dan aansluiten bij het monitoringskader van de Europese Commissie?
Antwoord
Onder meer de «Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap
(IVRPH)-indicatoren» die worden gebruikt bij de monitoring van het VN-verdrag Handicap
geven een beeld op de economische positie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt.18 Daarnaast is de Kamer recent geïnformeerd over de financiële positie van huishoudens
met een lid met een beperking of chronische aandoening.19 Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van microdata van het CBS die specifiek ziet
op de Nederlandse situatie, waarmee aanvullende data is ontsloten over deze huishoudens.
Met deze beschikbare informatie ziet het kabinet geen aanleiding tot extra onderzoek.
Vraag
De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen naar een aantal cijfers die in de
European Disability Strategy zijn opgenomen (onder andere op het gebied van werkgelegenheid,
risico op armoede, schoolverlaten zonder diploma) en vragen of het kabinet al deze
punten, indien daar nog geen recente cijfers over Nederland over bekend zijn, wil
laten onderzoeken.
Antwoord
Om te beginnen geef ik graag aan dat de cijfers die genoemd staan in de European Disability
Strategy 2021–2030 voor mij een bevestiging zijn dat we – zowel in Europees verband
als in Nederland – weliswaar betekenisvolle stappen zetten naar meer toegankelijkheid
en inclusie, maar er ook nog lang niet zijn. In Nederland is het cijferoverzicht bij
het programma Onbeperkt meedoen! – in aanvulling op alle relevante kennis en informatie die in de voortgangsrapportage
wordt gepresenteerd – een kwantitatieve graadmeter om te bezien op welke terreinen
van de aanpak stappen vooruit gezet worden en op welke terreinen nog werk te verrichten
is.20 Gezien de breedte en diversiteit van het VN-verdrag is het niet mogelijk op alle
onderwerpen gevalideerde en periodiek gemeten cijfers te presenteren. Desalniettemin
zijn in het overzicht, dat door het RIVM onderhouden wordt, cijfers over bewegingen
naar meer toegankelijkheid en inclusie uit bestaande metingen op diverse thema’s van
het VN-verdrag bijeen zijn gebracht, in samenwerking met diverse overige kennisinstellingen21en bronhouders.22 Gezien de breedte van dit overzicht zie ik nu geen aanleiding tot extra onderzoek.
Vraag
Tot slot roept de Europese Commissie op om alle behoeften van personen met een handicap
mee te nemen bij het uitvoeren en monitoren van beleid, wetgeving en financiersprogramma’s.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet bereid is om hiervoor
een Nederlands adviesorgaan aan te wijzen, waardoor het voor mensen met een beperking
relevante beleid dat door kabinet en Tweede Kamer wordt gemaakt, wordt getoetst aan
inclusiviteit? Om zo ook aan de oproep van de Europese Commissie te voldoen om tot
gangbaarheid van beperkingen te komen?
Antwoord
In Nederland is er al een adviesorgaan dat relevante wetgeving en relevant beleid
aan inclusiviteit toetst, namelijk het College voor de Rechten van de Mens (hierna:
het College). Het College houdt in Nederland zoals bekend toezicht op de naleving
en implementatie van het VN-verdrag handicap. Als toezichthouder bekijkt het College
onder meer of wetten en beleid voldoen aan de normen van het VN-verdrag handicap en
of de maatschappij inclusiever wordt.23
Voor zover de Groen Links-fractie met de vraag over de oproep van de Europese Commissie
om tot gangbaarheid te komen bedoelt dat de behoeften van mensen met een beperking
bij het ontwikkelen van beleid op alle beleidsterreinen zou moeten worden betrokken,
wijst het kabinet erop dat algemene toegankelijkheid reeds als norm vastgelegd is
in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz).
Deze wet roept ook op om geleidelijk zorg te dragen voor de algemene toegankelijkheid
voor personen met een beperking of chronische ziekte. Het College speelt ook bij de
naleving van deze wet een rol.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
Vraag
Vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit vinden de leden van de
ChristenUnie-fractie het belangrijk dat het kabinet de Europese Commissie bevraagt
op de concretere uitwerking van een aantal voorstellen zoals de EDC. Deze leden vragen
het kabinet om de Kamer hierover expliciet te blijven informeren, omdat pas bij de
uitwerking van zulke voorstellen de proportionaliteit en subsidiariteit goed kunnen
worden beoordeeld.
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangegeven dat een voorstel voor een European Disability Card (EDC) in 2023 zal worden gedaan. Het kabinet is voornemens te reageren op de consultatie
die de Europese Commissie te zijner tijd zal uitbrengen voorafgaand aan de publicatie
van het voorstel. Een dergelijke consultatie vindt meestal plaats een jaar tot 3 maanden
voor publicatie van het voorstel. Verder zal het kabinet haar vragen en inzichten
bij de bespreking van het voorstel in de Europese gremia delen. Als de Europese Commissie
uitwerking geeft aan voorstellen zoals de EDC, dan zal het kabinet de Tweede Kamer
zoals gebruikelijk een appreciatie van deze voorstellen sturen.
Vraag
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de opvatting van het kabinet over
de reikwijdte en afbakening van de voorgestelde strategie. Deze leden vragen eerst
naar de afbakening van de doelgroep. Zij lezen namelijk dat de strategie rekening
houdt met een diversiteit van beperkingen: «langdurige fysieke, mentale, intellectuele
of zintuiglijke beperkingen», met extra aandacht voor de toename van beperkingen met
de leeftijd, en voor personen die zich, naast het hebben van een beperking, op een
kruispunt van identiteiten of in een sociaaleconomisch kwetsbare of een andere kwetsbare
situatie bevinden. Komen deze afbakening en aandachtspunten overeen met het VN-verdrag
handicap en het Nederlandse beleid?
Antwoord
In preambule van het VN-Verdrag handicap staat: «Erkennend dat het begrip handicap
aan verandering onderhevig is en voortvloeit uit de wisselwerking tussen personen
met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen belet ten volle, effectief
en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving.24 Vanuit deze optiek is de Nederlandse aanpak op het VN-verdrag ingestoken, rekening
houdend met de grote diversiteit tussen en binnen beperkingen. Eenzelfde benadering
is ook terug te zien in de European Disability Strategy 2021–2030. Hiermee sluiten
de Nederlandse aanpak en de Europese strategie goed op elkaar aan.
Vraag
Onder het aandachtsgebied «Toegankelijkheid» in de Mededelingen van de Europese Commissie
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de Europese Commissie een inventarisatie
wil maken van «voorzieningen inzake spoorweginfrastructuur, dat wil zeggen van toegankelijke
delen van treinstations». Hoe weegt het kabinet dit voorstel? Is dit niet iets waar
landelijke overheden primair een taak zouden moeten hebben? Deze leden zijn van mening
dat bij dit voorstel de rol van de Europese Commissie beperkt moet zijn tot een aanmoediging
van de lidstaten en het bij elkaar brengen van landelijke inventarisaties.
Antwoord
De context van het voorstel voor inventarisatie is de Europese regelgeving rondom
de interoperabiliteit van het spoor (TSI PRM). De hoofddoelstelling van deze interoperabiliteitsregelgeving
is dat het spoor in Europa eenduidig wordt vormgegeven; hiermee wordt ook de toegankelijkheid
voor de reiziger van het internationale spoorvervoer bevorderd. Het kabinet vindt
het daarom logisch om uit te wisselen welke voorzieningen voor toegankelijkheid op
treinstations worden genomen.
Vraag
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededelingen
van de Europese Commissie lezen de leden van de ChristenUnie-fractie het voorstel
om een toolkit voor inclusie in voor- en vroegschoolse educatie en opvang uit te brengen,
en een voorstel om de lidstaten te ondersteunen «om hun lerarenopleidingen verder
uit te bouwen teneinde het tekort aan leraren in het buitengewoon onderwijs te verhelpen
en te werken aan de vaardigheden van al het onderwijzend personeel om diversiteit
in de klas te beheren en inclusief onderwijs te ontwikkelen». Op welke manier weegt
het kabinet deze voorstellen in het licht van de proportionaliteit en subsidiariteit?
Antwoord
Ook de voorstellen van de Europese Commissie op dit aandachtsgebied worden in een
later stadium nog verder door de Europese Commissie uitgewerkt. De grondhouding van
het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit van voorstellen
op dit aandachtsgebied is positief. De voorstellen op EU-niveau rond voor- en vroegschoolse
educatie en onderwijs zijn vooral in ondersteunende en faciliterende zin van meerwaarde.
De initiatieven dragen bij aan de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en creëren
mogelijkheden om van elkaar te leren bij het vormgeven van nationaal beleid. De voorstellen
bieden voldoende ruimte aan lidstaten om hier vervolgens zelf verdere invulling aan
te geven.
Vraag
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling
lezen deze leden ook dat de Europese Commissie specifieke ongelijkheid zal aanpakken
die personen met een handicap ervaren bij de toegang tot kankerpreventie, vroegtijdige
opsporing en zorgverlening. Hierbij hebben genoemde leden dezelfde vraag: hoe weegt
het kabinet de proportionaliteit en subsidiariteit bij dit voorstel?
Antwoord
Dit voorstel van de Commissie hangt samen met het Europese Kankerbestrijdingsplan.
Het kabinet heeft de Kamer op 12 maart jl. met het BNC-fiche Mededeling Europees kankerbestrijdingsplan
geïnformeerd over de beoordeling van de daarin opgenomen voorstellen van de Commissie.25 De grondhouding van het kabinet is ook ten aanzien van het door de leden van de ChristenUnie
aangehaalde voorstel positief. Bijvoorbeeld bij de zorgverlening die direct onder
overheidsverantwoordelijkheid valt, zoals bij het bevolkingsonderzoek borstkanker,
worden al voorzieningen getroffen om de toegankelijkheid te borgen voor minder valide
vrouwen.
Vraag
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie ten slotte de oproep aan de lidstaten om
«kunstwerken van personen met een handicap te bevorderen en aan te moedigen en hen
door tentoonstellingen en voorstellingen zichtbaar te maken; en meer kunstcollecties
en musea toegankelijk te maken voor personen met een handicap.» Vindt het kabinet
deze oproep passen bij de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie?
Antwoord
Toegankelijkheid van openbare gebouwen, producten en diensten betreft een gedeelde
bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Cultuur, waaronder cultuuruitingen door mensen
met een beperking, is een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het betreft hier
echter een mededeling van de Europese Commissie. Deze zijn niet bindend. De oproep
in de mededeling is overigens wel in lijn met ons nationale beleid en artikel 30 lid
2 van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (2016) dat stelt
dat «De Staten die Partij zijn nemen alle passende maatregelen om personen met een
handicap de kans te bieden hun creatieve, artistieke en intellectuele potentieel te
ontwikkelen en gebruiken, niet alleen ten eigen bate maar ook ter verrijking van de
maatschappij.»
Vraag
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de Mededeling dat het kabinet de afgelopen
jaren vooral met het programma Onbeperkt meedoen! goede stappen heeft gezet om het
VN-verdrag Handicap te implementeren. Er blijft echter nog genoeg te doen om deze
implementatie te verbeteren. De leden van de ChristenUnie-fractie noemen hier het
deelnemen met betaald werk aan de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap en in
het bijzonder mensen met langdurige psychische kwetsbaarheid. Slechts 15% van deze
mensen heeft betaald werk in Nederland. Deze leden vragen het kabinet hier extra inzet
op te plegen, bijvoorbeeld samen met de partners van het convenant «Samen werken aan
wat werkt!». Deze leden benoemen ook het belang van passende huisvesting voor volwaardige
participatie en als randvoorwaarde voor de-institutionalisering van de gehandicaptenzorg
en de geestelijke gezondheidszorg.
Antwoord
Het klopt dat mensen met ernstige psychische kwetsbaarheid aanzienlijk minder vaak
betaald werk hebben dan andere groepen. Het kabinet zet mede daarom in op meer begeleiding
naar werk voor deze groep. Dat gebeurt via een door de ggz-sector ontwikkelde, bewezen
effectieve re-integratiemethode genaamd Individuele Plaatsing en Steun (IPS). Voor
mensen met ernstige psychische kwetsbaarheid wordt financiering van IPS met ingang van 2022 structureel
gemaakt. Voor het inzetten van IPS ten behoeve van ook de groep mensen met mildere psychische kwetsbaarheid heeft het kabinet via de Voorjaarsnota onlangs extra geld
vrijgemaakt. De samenwerking met de partners van het convenant «Samen werken aan wat
werkt» is zeer constructief. In samenwerking met zorgverzekeraars gaan de convenantpartners,
waaronder UWV, De Nederlandse GGZ, VNG, Divosa en Mind, uitvoering geven aan een plan
om in Nederland komende jaren meer mensen via IPS aan werk te helpen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier