Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Teunissen over mensenrechtenschending, milieuvervuiling en belastingontwijking door oliebedrijf Pluspetrol
Vragen van de leden Van Raan en Teunissen (beiden PvdD) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over mensenrechtenschending, milieuvervuiling en belastingontwijking door oliebedrijf Pluspetrol (ingezonden 10 mei 2021).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Zaken) en van Staatssecretaris Vijlbrief
            (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 18 juni 2021).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het bericht «Oliebedrijf Pluspetrol weigert Nederlandse bemiddeling
               in conflict over milieuvervuiling en belastingontwijking»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Bent u bekend met de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord
               Ondernemen2, een set overheidsverwachtingen mede ontwikkeld en ondersteund door Nederland op
               internationaal niveau, waarin bedrijven worden geacht hun medewerking te verlenen
               in zaken die ontvankelijk worden verklaard door het Nederlandse Nationaal Contactpunt
               (NCP) van de OESO?
            
Antwoord 2
            
Ja.
Vraag 3 en 4
            
Welke consequenties zouden volgens u moeten worden verbonden aan het niet meewerken?
Vindt u dat bedrijven die OESO-richtlijnen schenden moeten kunnen profiteren van faciliteiten
               die de Nederlandse overheid biedt, zoals exportkredietverzekeringen en handelsmissies?
            
Antwoord 3 en 4
            
Naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen)
               is niet juridisch afdwingbaar en de behandeling van een melding door het NCP is geen
               gerechtelijke procedure. Medewerking door een bedrijf aan de behandeling van een melding
               is op vrijwillige basis.
            
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO-beleid, dat voor een belangrijk deel
               op vrijwilligheid berust, niet volstaat. Daarom wordt ingezet op een brede gepaste
               zorgvuldigheidsverplichting. Deze wordt bij voorkeur op EU-niveau ingevoerd vanwege
               de grotere effectiviteit van Europees beleid en een gelijker speelveld. Zie ook het
               antwoord op vraag 6.
            
Als bedrijven bij internationaal ondernemen aanspraak maken op het bedrijfsleveninstrumentarium
               van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, moeten zij laten zien dat zij de OESO-richtlijnen
               naleven. Het IMVO-kader is gericht op het verbeteren van IMVO bij bedrijven, het uitsluiten
               van bedrijven is een laatste middel.
            
Wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de
               OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Het IMVO-kader voor handelsmissies
               is ook gepubliceerd op de website van de RVO. Als onderdeel van het aanmeldproces
               voor een handelsmissie moeten bedrijven onder meer verplicht een zelfscan over maatschappelijk
               verantwoord ondernemen invullen. Met deze IMVO-zelfscan toetst de Nederlandse overheid
               of een bedrijf de OESO-richtlijnen kent en volgt. IMVO-zelfscans zijn zes maanden
               geldig. Steekproefsgewijs worden de ingevulde zelfscans gecontroleerd. De zelfscan
               invullen is één van de deelnemersvoorwaarden. De RVO controleert de deelnemerslijst
               voor missies verder aan de hand van de Transparantiebenchmark, Wereldbanklijst en FMO-uitsluitingslijst.
            
Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor
               een handelsmissie zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal RVO en/of
               het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Een redelijk
               vermoeden moet in ieder geval gebaseerd zijn op objectief waarneembare feiten. In
               het geval van een melding bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen zal
               de RVO eveneens het gesprek met het bedrijf in kwestie aangaan. Een dergelijk gesprek
               wordt gevoerd aan de hand van de antwoorden die het bedrijf heeft gegeven in de zelfscan.
               Op basis hiervan zal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken de beslissing worden
               genomen of een bedrijf wel of niet zal kunnen deelnemen aan de handelsmissie, al dan
               niet met een verbetertraject. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in
               plaats van uitsluiten. Op voorwaarde dat het bedrijf dit verbetertraject uitvoert,
               kan het bedrijf mee op handelsmissie. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject
               uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben.
            
Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als
               deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale
               mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier
               en milieu.
            
Vraag 5
            
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels drie Nederlandse oliebedrijven zijn die
               geweigerd hebben hun medewerking aan het Nederlandse NCP te verlenen in zaken die
               het NCP ontvankelijk heeft verklaard?
            
Antwoord 5
            
Op 22 februari 2020 heeft het NCP de Eindverklaring inzake Shell gepubliceerd3. Op 20 april 2021 heeft het NCP de Eerste Evaluatie inzake Pluspetrol gepubliceerd4. In deze twee gevallen zijn de diensten van het NCP niet geaccepteerd. FNV heeft
               op haar website gerapporteerd over een melding tegen Chevron5. Hierover heeft het NCP echter nog geen Eerste Evaluatie gepubliceerd.
            
Vraag 6
            
Bent u het er mee eens dat deze kwestie bevestigt dat het huidige overheidsbeleid
               rondom internationaal verantwoord ondernemen, gericht op vrijwillige maatregelen,
               dringend aangevuld moet worden met stevige internationaal maatschappelijk verantwoord
               ondernemen (IMVO)-wetgeving in Nederland?
            
Antwoord 6
            
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
               maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO-beleid, dat voor een belangrijk deel
               op vrijwilligheid berust, niet volstaat. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
               bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te
               bevorderen. Van de voortgang van deze inzet houd ik uw Kamer met regelmaat op de hoogte,
               zo heeft uw Kamer op 11 februari 2021 een brief ontvangen over de voortgang van de
               uitvoering van de beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 364). Het kabinet werkt op dit moment bouwstenen uit voor IMVO-wetgeving. Over de conceptbouwstenen
               (die zich richten op reikwijdte, gepaste zorgvuldigheidseisen en toezicht) is advies
               gevraagd aan de SER en het ATR. Na ontvangst van beide adviezen worden de bouwstenen
               afgerond. De bouwstenen worden primair gebruikt om het aanstaande commissievoorstel
               te beïnvloeden. Maar mocht een effectief en uitvoerbaar Europees voorstel niet van
               de grond komen dan liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale, dwingende
               maatregelen.
            
Vraag 7
            
Heeft het ministerie sinds de indiening van de klacht tegen Pluspetrol bij het NCP
               in maart 2020 activiteiten ondernomen om Pluspetrol aan te sporen deel te nemen aan
               een bemiddelingsproces? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 7
            
Het NCP is onafhankelijk. Om deze onafhankelijkheid te waarborgen mengt het ministerie
               zich niet in de NCP-procedures. Wel kan, zoals omschreven in de beantwoording van
               vraag 4, de RVO in het geval van een melding bij het NCP een gesprek aangaan met een
               bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie.
            
Vraag 8
            
Op eerdere schriftelijke vragen over Pluspetrol6 werd geantwoord dat het kabinet voornemens was te rappelleren bij de olie- en gassector,
               in de verwachting dat een plan van aanpak beschikbaar komt voor Internationaal Maatschappelijk
               Verantwoord Ondernemen (IMVO); heeft u dat rappel gedaan en hoe is daarop gereageerd?
            
Antwoord 8
            
Op 18 april 2019 heeft het kabinet de Nederlandse olie- en gassector verzocht om uiterlijk
               in Q1 2020 een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO te presenteren7 naar aanleiding van een rapport van het NCP over de naleving van de OESO–richtlijnen
               door deze sector.
            
Op 21 juli 2020 heeft de VNPI een gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO gepresenteerd.
               Dit plan van aanpak voldeed niet aan de verwachtingen die in de Kamerbrief van 18 april
               2019 door het kabinet zijn voorgelegd. Op 1 oktober 2020 is een concluderende reactie
               aan VNPI verzonden, waarin uiteen is gezet waarom het plan niet aan de verwachtingen
               voldoet. Deze brief is ook naar het Engels vertaald voor de internationale leden van
               de VNPI. Het is niet duidelijk of de VNPI met een nieuwe versie van dit plan zal komen.
            
Per bedrijf zijn er grote verschillen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord
               ondernemen; een integrale of sectorbrede aanpak voor naleving van de OESO-richtlijnen
               komt nog niet van de grond. De Vereniging van Nederlandse Tankopslagbedrijven (VOTOB)
               vormt hierop een uitzondering. Onlangs heeft VOTOB het Ministerie van Buitenlandse
               Zaken laten weten dat het een IMVO-programma voor Nederlandse Tankopslagbedrijven
               zal presenteren en dat de leden de OESO-richtlijnen zullen onderschrijven.
            
Het kabinet neemt deze ontwikkelingen mee in de vormgeving van het toekomstige IMVO-beleid,
               waaronder de inzet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
            
Vraag 9
            
In antwoord op eerdere vragen over Pluspetrol antwoordde u dat er geen zicht is op
               hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg
               of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien
               dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen; waarom is dat niet
               mogelijk?
            
Antwoord 9
            
De gegevens die het kabinet gebruikt voor het monitoren van rente- en royaltystromen
               zijn grotendeels afkomstig van De Nederlandsche Bank (DNB).8 DNB neemt alleen de directe relatie met Nederland waar. Het verdere verloop van geldstromen
               nadat deze vanuit Nederland een ander land bereikt hebben valt buiten de wettelijke
               rapportageverplichting van de desbetreffende bedrijven aan DNB.
            
Vraag 10
            
Wanneer een bedrijf haar geldstromen zo aanpast dat ze niet meer naar een laag-belastende
               jurisdictie gaan, maar naar Luxemburg, zou dat een reden kunnen zijn om een informatieverzoek
               te doen bij de Luxemburgse belastingdienst om te zien of Luxemburg slechts als tussenliggende
               schakel is toegevoegd?
            
Antwoord 10
            
Ja. Geldstromen in de vorm van rente- en royaltybetalingen naar zogenoemde laagbelastende
               en niet-coöperatieve landen vallen onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021.
               Ten eerste beoogt deze wet te voorkomen dat Nederland als toegangspoort wordt gebruikt
               naar laagbelastende en niet-coöperatieve landen. Ten tweede beoogt deze wet het risico
               op belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag
               naar die landen te verkleinen. De bronbelasting is niet alleen verschuldigd bij rechtstreekse
               betalingen aan laagbelastende en niet-coöperatieve landen. De bronbelasting is ook
               verschuldigd bij betalingen aan een land, niet zijnde een laagbelastend of niet-coöperatief
               land, met als het hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting
               bij een ander te ontgaan als daarbij sprake is van een kunstmatige structuur. Het
               gaat hierbij om renten of royalty’s die niet rechtstreeks worden betaald aan een lichaam
               dat is gevestigd in een laagbelastend of niet-coöperatief land, maar indirect via
               een lichaam dat is gevestigd in een ander land. Een dergelijk ander land zou bijvoorbeeld
               Luxemburg kunnen zijn zoals in de vraag wordt verondersteld.
            
Indien – afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden – zich een dergelijke
               (misbruik)situatie voordoet, dient door de Nederlandse vennootschap die renten of
               royalty’s aan dat andere land betaalt, bronbelasting te worden ingehouden en afgedragen.
               Indien een dergelijke inhouding en afdracht van bronbelasting niet plaatsvindt, kan
               de inspecteur gebruikmaken van zijn discretionaire bevoegdheid bij het opleggen van
               naheffingsaanslagen. Het toezicht op de bronbelasting valt onder de toezichtstrategie
               van de Belastingdienst en zal risicogericht plaatsvinden. Hierbij staat ook de mogelijkheid
               open om informatie in te winnen bij de buitenlandse autoriteiten om te kunnen beoordelen
               of de vennootschap in dat andere land is tussengevoegd met als hoofddoel of een van
               de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een ander te ontgaan als daarbij
               sprake is van een kunstmatige structuur.
            
Vraag 11
            
Kunt u inzicht geven in hoe vaak een antimisbruikbepaling voor de conditionele bronbelasting
               op rente en royalty’s is ingeroepen, waardoor er een bronbelasting wordt geheven?
            
Antwoord 11
            
De Wet bronbelasting 2021 is op 1 januari 2021 in werking getreden. Aangezien de eerste
               aangiften over het tijdvak 2021 pas in 2022 worden ontvangen, is nog niet inzichtelijk
               hoe vaak conditionele bronbelasting op renten en royalty’s is ingehouden. Overigens
               is het de verwachting dat de stroom van rente- en royaltybetalingen vanuit Nederland
               naar laagbelastende en niet-coöperatieve landen door de Wet bronbelasting 2021 op
               zal drogen of wordt verlegd. Daarom is ingeschat dat de budgettaire opbrengst van
               de bronbelasting verwaarloosbaar is.
            
Vraag 12
            
Zou het de aanpak van belastingontwijking ten goede komen wanneer van alle landen
               waarmee Nederland een belastingverdrag heeft wordt verlangd dat in die landen jaarverslagen
               worden gepubliceerd?
            
Antwoord 12
            
In internationaal verband zijn al gerichtere en effectievere maatregelen ontwikkeld
               die waarborgen dat belastingdiensten de beschikking hebben over adequate informatie
               in de strijd tegen belastingontwijking. Deze maatregelen zijn al door Nederland geïmplementeerd.
               Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard
               (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen
               van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden
               genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie
               te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer
               dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifting (BEPS-)Project
               van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt
               dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief
               zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier
               aan belastingdiensten inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De
               belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational
               (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te
               beoordelen. Met het oog op informatievoorziening aan belastingdiensten om effectief
               belastingontwijking tegen te gaan, zie ik daarom geen meerwaarde in het verlangen
               dat een jaarverslag wordt gepubliceerd in alle landen waarmee Nederland een belastingverdrag
               heeft.
            
Overigens steunt Nederland het initiatief in de EU om afspraken te maken over een
               algemene verplichting voor grote internationaal opererende bedrijven om hun CbCR openbaar
               te maken. Het doel van openbare CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken
               hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt
               betaald. Nederland heeft zich dan ook constructief opgesteld bij de onderhandelingen
               over het voorstel voor een Europese richtlijn voor openbare country-by-country reporting,
               die naar verwachting binnenkort kunnen worden afgerond.
            
Vraag 13
            
Houdt u bij de ontwikkeling van «bouwstenen» voor de reikwijdte van wetgeving voor
               maatschappelijk verantwoord ondernemen rekening met grote bedrijven die een hoofdkantoor
               in Nederland hebben, maar hier weinig of geen personeel hebben («brievenbusmaatschappijen»)?
            
Antwoord 13
            
In het notaoverleg IMVO van 8 december 2020 en in de Kamerbief over de voortgang van
               de uitvoering van de IMVO-beleidsnota is aangegeven dat er verschillende opties zijn
               voor de afbakening van de reikwijdte van IMVO-wetgeving. Zo kan gekeken worden naar
               de omvang van in Nederland gevestigde ondernemingen. Hierbij kan het aantal medewerkers
               in overweging worden genomen, maar ook de hoogte van de omzet en de activa van de
               onderneming.
            
Vraag 14
            
Wordt er overwogen om in de bouwstenen voor nieuw IMVO-beleid ook weer een bemiddelingsinstrument
               of klachtenmechanisme op te nemen? Zo ja, is er in de plannen voor dit nieuwe beleid
               sprake van een stevig sanctieregime wanneer bedrijven niet meewerken, of wordt ook
               hier uitgegaan van de «vrijwillige medewerking» van bedrijven?
            
Antwoord 14
            
De nieuwe IMVO-beleidsmix, die op 16 oktober 2020 werd vastgesteld, heeft als doel
               de toepassing van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen door het
               Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Onderdeel van het gepaste zorgvuldigheidsproces
               van de OESO is dat ondernemingen zorgen voor herstelmaatregelen of hieraan meewerken
               wanneer dit van toepassing is. Ook dit onderdeel wordt betrokken bij de uitwerking
               van de bouwstenen. Tevens worden toezicht en handhaving behorende bij een verplichting
               in de bouwstenen uitgewerkt. Het NCP blijft uiteraard binnen de beleidsmix bestaan.
            
Vraag 15
            
Deelt u de mening dat deze zaak tekenend is voor de tekortkomingen van een systeem
               waarin gepoogd wordt bedrijven achteraf verantwoordelijk te houden, vaak zonder succes?
               Erkent u dat een systeem waarbij vervuiling van de leefomgeving bij voorbaat al verboden
               is, bijvoorbeeld middels ecocidewetgeving, een effectievere manier is om ervoor te
               zorgen dat lokale gemeenschappen niet langer slachtoffer worden van de vervuilende
               activiteiten van (o.a. Nederlandse) bedrijven?
            
Antwoord 15
            
Er zijn verschillende wettelijke en niet-wettelijke mogelijkheden, op nationaal en
               internationaal niveau, om misstanden, zoals de misstanden die het onderwerp zijn van
               de aanklacht tegen Pluspetrol, te voorkomen. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota
               «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede» is uiteengezet dat het Nederlandse
               kabinet op het internationale niveau andere wegen dan de strafbaarstelling van «ecocide»
               als kansrijker ziet (Kamerstuk 35 690 nr. 3). Ook zet het kabinet met de IMVO-beleidsnota van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau
               (zie ook antwoord op vraag 6).
            
Vraag 16
            
Herinnert u zich dat u in uw reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud9 stelde dat Nederland de bescherming van inheemse volkeren hoog in het vaandel heeft
               staan en hierbij bijdraagt middels ambassades en subsidiefondsen? Erkent u dat het
               effect van deze inzet minimaal is zolang (Nederlandse) bedrijven de leefomgeving van
               lokale gemeenschappen ongestraft kunnen vervuilen? Bent u bereid stappen te nemen
               om inheemse volkeren beter te beschermen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen?
            
Antwoord 16
            
De bescherming van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het mensenrechtenbeleid
               van het kabinet. Daarbij is conform de motie Van Ojik (Kamerstuk 35 000 V, nr. 24) bijzondere aandacht voor de bescherming, zichtbaarheid en legitimiteit van het werk
               van inheemse volkeren, landrechtenverdedigers en milieuactivisten (Kamerstuk 32 735, nr. 272). Dit betekent dat alle beschikbare instrumenten ter bescherming en ondersteuning
               van mensenrechtenverdedigers kunnen worden ingezet voor milieuactivisten en landrechtenverdedigers.
               Het kabinet zet deze instrumenten ook actief in. Uw Kamer wordt middels de Mensenrechtenrapportage
               geïnformeerd over de inzet van het kabinet in het afgelopen jaar.
            
Daarnaast zet het kabinet, zoals uiteengezet in de IMVO-beleidsnota van 16 oktober
               2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), in op een doordachte mix van maatregelen om te bevorderen dat Nederlandse bedrijven
               internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
               bij voorkeur te realiseren op Europees niveau, vormt het kernelement van die doordachte
               mix.
            
Vraag 17
            
Kunt u op een logische manier uit de vele IMVO-schendingen de conclusie trekken dat
               er voldoende sancties of andere afdwingbare maatregelen zijn om bedrijven aan hun
               IMVO-verantwoordelijkheden te houden? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee,
               gevolgd door een toelichting?
            
Antwoord 17
            
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft het kabinet geconcludeerd dat
               het huidige IMVO-beleid niet volstaat. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
               bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen verder te
               bevorderen.
            
Vraag 18
            
Hoeveel IVMO-schendingen mogen er van u nog plaatsvinden voordat u het tijd vindt
               dat er sancties of andere afdwingbare MVO-maatregelen worden genomen?
            
Antwoord 18
            
Elke IMVO-schending is er één te veel. In de beleidsnota 16 oktober 2020 (Kamerstuk
               26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting
               als kernelement van een doordachte beleidsmix. Momenteel worden de bouwstenen voor
               een verplichting uitgewerkt, deze hebben ook betrekking op toezicht en sancties. Uw
               Kamer is hierover geïnformeerd via de Kamerbrief van 11 februari 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
            
Vraag 19
            
Onder welke omstandigheden kunnen sancties of andere afdwingbare maatregelen worden
               gesteld bij het in gebreke blijven van het naleven van OESO-richtlijnen?
            
Antwoord 19
            
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 18 werkt het kabinet momenteel bouwstenen
               uit voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen.
               Deze bouwstenen hebben onder andere betrekking op de eisen aan ondernemingen en op
               het toezicht, waarbij ook de eventuele sancties worden bezien.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.