Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem (Kamerstuk 28286-1169)
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1199 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 28 januari 2021 over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem
(Kamerstuk 28 286, nr. 1169).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 mei 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 17 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie vanuit de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierbij nog enkele vragen.
Brief regering
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen gemeenschappelijk beeld is van de risico’s
in Nederlandse slachthuizen en de mate waarin ze worden beheerst. Ook lezen deze leden
dat de inventarisatie geen feitelijke weergave is «van de risico’s voor dierenwelzijn
in Nederlandse slachthuizen waar we direct conclusies trekken over welke concrete
acties we moeten ondernemen». Toch geeft de Minister aan met concrete maatregelen
te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Is dit
geen overhaaste conclusie? Vanzelfsprekend ondersteunen deze leden de verbetering
van het slachtsysteem ten volste, maar is om te komen tot een herzien slachthuisbeleid
(voor zowel pluimvee als hoefdieren) niet eerst een nader onderzoek of een beleidsdoorlichting
wenselijk? Uit welke onderliggende studies trekt de Minister dan toch de conclusie
om te komen tot een herzien slachthuisbeleid?
Antwoord
Ik maak hierin onderscheid tussen de concrete acties die ik op korte termijn oppak
en het herziene slachthuisbeleid waarbij op langere termijn verbeteringen voor dierenwelzijn
en voedselveiligheid worden doorgevoerd. De risico-inventarisatie was een eerste verkenning
naar de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het
vormt een uitgangspunt om met de betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete
maatregelen te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen.
De acties en het herziene beleid vormen geen tegenstelling, maar versterken elkaar
juist. In mijn brief van 11 februari 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 138) gaf ik aan dat de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen
naar mijn overtuiging te groot geworden is om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid,
maar ook van toereikend toezicht op een adequate manier te borgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is om bij de stappen die
zij zet om te komen tot versterking van het toezicht in de vleesketen en verbetering
van het slachtsysteem ook het uitgangspunt te hanteren van een (kosten)effectiever
en efficiënter toezicht op slachthuizen, bijvoorbeeld met cameratoezicht op afstand
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en daarbij ook de mogelijkheid
te betrekken van baten van goedkoper toezicht ten gunste te laten komen aan de sector,
in lijn met de motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 835, nr. 153)?
Antwoord
Ik sta zeker open voor innovatieve wijze van toezicht houden en gebruik van camera’s.
Ik moet er wel bij vermelden dat het complex is om te organiseren en om het binnen
de Europese regels te laten plaatsvinden. De Europese Verordening (2017/625) schrijft
voor dat controles op producten van dierlijke oorsprong (art.18) veelal vorm krijgen
via officiële controles, uitgevoerd door officiële dierenartsen/assistenten, die voldoende
zijn opgeleid. De controleverordening is voor wat betreft artikel 18 verder uitgewerkt
in VO 2019/624 en 2019/627, die onder andere specifieke controlepunten benoemt – vaak
met minimum-frequenties en specifieke omschrijving van de uit te voeren taak. De inzet
van technologie kan de rol van de officiële dierenarts – die fysiek aanwezig moet
zijn dan ook niet vervangen. Daarmee biedt de huidige regelgeving op korte termijn
geen aanknopingspunten om met inzet van technologie het toezicht goedkoper te maken.
Technologie kan de dierenarts wel ondersteunen in het toezicht, zoals nu cameratoezicht
is ingeregeld. De NVWA evalueert op dit moment de inzet van cameratoezicht waarbij
de plussen en minnen van de aanpak op vrijwillige basis in beeld zijn gebracht. Ik
zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en mogelijke vervolgstappen.
De leden van de VVD-fractie zien het gebruik van de mobiele dodingsunit (MDU), mits
op een goede wijze ingezet, als een toegevoegde waarde voor de veehouderij (zowel
bedrijfsmatig als in natuurgebieden). Met behulp van de MDU kunnen dieren die als
gevolg van bijvoorbeeld een ongeval in de stal of een complicatie in de natuurgebieden
niet-transportwaardig maar wel geschikt voor de voedselconsumptie zijn immers alsnog
behouden blijven voor de voedselketen. In de brief van 23 oktober 2020 (Kamerstuk
28 286, nr. 1130) geeft de Minister aan dat door nieuwe Europese wetgeving de structurele inzet van
de MDU in Nederland mogelijk wordt. Kan de Minister aangeven wat op dit moment de
stand van zaken is? De Minister geeft aan dat de inzet van Nederland richting de EU
zich richt op het verruimen van de voorwaarde om per transport maar één dier toe te
staan (dit om de inzet van de MDU ook daadwerkelijk haalbaar te maken in de praktijk)
en dat zij daarbij wil aansluiten bij de gang van zaken bij de pilot, waarbij enkele
dieren per transport werden vervoerd. Op dit punt trekt de Minister samen op met Denemarken,
Finland, Noorwegen en Zweden. Kan de Minister daarvan de resultaten tot nu toe delen
en hebben zich inmiddels misschien meerdere landen aangesloten bij deze inzet?
Antwoord
De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd
dat maximaal drie als landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf
van herkomst mogen worden gedood. De NVWA heeft inmiddels beheersmaatregelen uitgewerkt
tot verkleining van de risico’s, genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek
(Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De NVWA
is bezig met voorbereidingen voor toepassing van de MDU. Gezien de capaciteit van
de NVWA en de opgaven die er liggen, zal er in 2021 niet gestart kunnen worden met
de MDU, omdat er altijd een officiële dierenarts aanwezig moet zijn bij het bedwelmen
en doden van het dier.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierover nog enkele kritische
vragen en opmerkingen.
Standaardwerkwijzen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat zij de slachthuizen heeft
gevraagd te komen met een voorstel hoe zij invulling geven aan de Europese verordening
(EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn, hoe zij de uitwerking
van de standaardwerkwijzen willen invullen en hoe zij deze laten doorwerken richting
de medewerkers op de werkvloer om het dierenwelzijn te garanderen. Deze leden vragen
of zij kan toelichten hoe de gesprekken naar aanleiding van het plan van aanpak van
de slachthuizen uiteindelijk zijn verlopen. Heeft zij hen opgeroepen aanscherpingen
aan te brengen? Zo ja, welke? Is de Minister van plan het uiteindelijke plan van aanpak,
inclusief aanscherpingen, met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer?
Antwoord
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021
ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen
op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven.
Momenteel liggen er plannen die als algemeen kader gezien worden, waarin zowel de
positie van de Animal Welfare Officer als de uitwerking van de standaardwerkwijzen
ten behoeve van de dierenwelzijnseisen aandacht krijgt. Een nadere concretere uitwerking
en uitvoering is nog benodigd; hierover ben ik nog in gesprek met de betrokken sector.
Standaardwerkwijzen zijn gezien de vele verschillende bedrijfssituaties altijd bedrijfsspecifiek
en de afspraken uit de sectorale plannen zullen de aankomende periode in de SWW op
de individuele bedrijven nader geconcretiseerd moeten worden.
Ik zal uw Kamer in het najaar 2021 in een rapportage over de herziening slachtsysteem
informeren over de voortgang en daarbij ook de plannen aanpak in beschouwing nemen.
Ik zal de branches vragen of zij er bezwaar tegen hebben dat ik de plannen met uw
Kamer deel. Als zij daar geen bezwaar tegen hebben dan deel ik de plannen met uw Kamer
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de risico-inventarisatie voor
dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden signaleren dat de Minister stelt
dat het rapport geen feitelijke weergave is van de risico’s voor dierenwelzijn in
de Nederlandse slachthuizen waar direct conclusies uit getrokken kunnen worden. Volgens
de Minister is het een uitgangspunt om weer in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Op deze leden komt dit onderzoek hierdoor over als een zoethouder – een onderzoek
naar de bekende weg waaruit vooralsnog niets nieuws opgemaakt kan worden en waar tot
nu toe geen enkel helder handelingsperspectief uit voortkomt. Dit terwijl in de toezegging
werd gesproken over een analyse waarin werd gekeken naar waar de knelpunten zaten
en naar de vraag hoe deze weggenomen konden worden. Waarom is het verbeterstuk volledig
weggelaten uit deze inventarisatie? Zij zijn bovendien benieuwd naar de manier waarop
de Minister wenst opvolging te geven aan een inventarisatie die al bestaat uit gespreksverslagen,
met meer gesprekken. Kan de Minister toelichten op welke termijn zij deze verdere
gesprekken zal voeren en wanneer de Kamer wel concrete maatregelen kan verwachten
om verbetering in deze keten te waarborgen?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied
van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt om met de
betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete maatregelen te komen om het
welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Inmiddels is er een bestuurlijk
overleg met de branches, NVWA en LNV gepland (juli 2021). Tijdens dit overleg worden
concrete afspraken gemaakt over de te nemen maatregelen om daarmee het dierenwelzijn
beter te waarborgen. Voor de verdere uitwerking van de risico-inventarisatie voedselveiligheid
(en implementatie van mogelijke maatregelen) maak ik een koppeling met de actualisatie
van de integrale ketenanalyse van de roodvleesketen die de NVWA gepland heeft voor
2021. Zodra deze gereed is, zal ik uw Kamer informeren en zal ik ook hierover het
gesprek aangaan met de betrokken partijen om te komen tot concrete maatregelen om
de voedselveiligheid en dierenwelzijn te verbeteren.
De risico-inventarisatie is voor mij aanleiding om ook naar de Europese wetgeving
te gaan kijken. Uit de inventarisatie komt naar voren dat er methoden worden gebruikt
waarbij risico’s voor dierenwelzijn niet of zeer moeilijk weggenomen kunnen worden.
Ik denk dan bijvoorbeeld aan het onbedwelmd kantelen en de waterbadbedwelming. Bij
de herziening van de Europese dierenwelzijns regelgeving zal ik inzetten om tot een
verbod op dit soort methoden te komen.
De Minister gaf ten slotte aan dat er op dit moment al een aantal aandachtspunten
zijn waarbij alle partijen verbetermogelijkheden zien. Worden deze problemen wel direct
aangepakt? Op pagina 10 lezen de leden van de D66-fractie bijvoorbeeld dat de opleiding
en instructie van het personeel van groot belang is voor het dierenwelzijn. Gaat de
Minister hier bijvoorbeeld stappen op zetten, zoals de afspraak met slachthuizen dat
trainingen of opleidingen worden gegeven in de moedertaal van de verschillende slachtmedewerkers,
gespecificeerd op de plek en specifieke taak van de werknemer (dus geen algemene training,
maar een specifieke én voordat iemand aan het werk gaat met de dieren)? Gaat de Minister
hier stappen op zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Opleiding en instructie van personeel is inderdaad van groot belang voor het dierenwelzijn.
Dat is ook wettelijk vastgelegd. De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming
van dieren bij het doden schrijft voor dat bij specifieke handelingen met dieren in
het slachthuis een getuigschrift vereist is. Dit getuigschrift kan bij erkende opleidingsinstituten
worden gehaald (in Nederland is de SVO hiervoor erkend). Een getuigschrift van de
functionaris voor dierenwelzijn moet alle activiteiten bestrijken die in het slachthuis
plaatsvinden waar deze functionaris verantwoordelijk is. Zie Vo 1099/2009 artikel 17
lid 4. De NVWA controleert en ziet toe op het beschikken over een getuigschrift van
vakbekwaamheid door slachthuis medewerkers. Het kan voorkomen dat een slachthuismedewerker
staat ingeschreven voor het volgen van een cursus om een getuigschrift te krijgen,
maar deze nog niet heeft voltooid. Artikel 21 van de VO 1099/2009 biedt de mogelijkheid
dat deze persoon werkt in de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van
een persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat voor de specifiek
te verrichten activiteit is afgegeven. De persoon in kwestie moet dan binnen drie
maanden het getuigschrift halen, artikel 21 lid 5b. De NVWA ziet erop toe dat dit
gebeurt.
Toch is er in de praktijk nog wat te verbeteren. Dat doet de sector zelf door het
aanbieden van een aantal cursussen en andere initiatieven, maar ik zal hier het initiatief
nemen om samen met het opleidingsinstituut SVO te bezien wat er nodig is om meer op
maat gesneden cursussen mogelijk te maken. Dit sluit aan op de afspraken die gemaakt
worden in het kader van rapport Roemer.
Naast het cursusaanbod van opleidingsinstituut SVO bieden slachthuizen zelf ook training
aan hun slachthuispersoneel. Vanuit de pluimveesector worden taalcursussen gesubsidieerd
met als doel om de communicatie op de werkvloer te bevorderen. De ervaring leert dat
veel medewerkers een cursus Nederlandse taal krijgen aangeboden. Daarnaast ziet de
sector een ontwikkeling dat medewerkers met een migratieachtergrond op leidinggevende
posities binnen de productie terecht komen, wat de communicatie op de werkvloer vergemakkelijkt.
COV heeft eind februari jl., in aanvulling op bestaande maatregelen en waarborgen
voor het dierenwelzijn bij slachterijen, de COV-Code voor dierenwelzijn op slachterij
ingevoerd. Deze code geeft de medewerkers op de werkvloer een prominentere positie
in het denken en doen met betrekking tot welzijn op slachterijen. De code voorziet
o.a. in het jaarlijks bijscholen van slachthuismedewerkers over het natuurlijk gedrag
van het dier.
Op pagina 11 lezen deze leden ook dat het klimaat en de inrichting van de wachtruimte
door onderzoekers, ngo’s en de NVWA als een risico voor het dierenwelzijn worden aangemerkt.
Gaat de Minister hier stappen op zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de mogelijke risico’s op het
gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. In juli staat een bestuurlijk
overleg met de sector gepland om concrete afspraken te maken over de te nemen maatregelen
en daarmee het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Daarbij
neem ik ook de inrichting van en het klimaat in de wachtruimtes mee.
Ook hebben de leden van de D66-fractie nog wat inhoudelijke vragen bij de risico-inventarisatie.
In de risico-inventarisatie wordt op pagina 6 gesteld dat in ernstige gevallen van
hitte, koude of onvoorzichtig rijgedrag, het slachthuis ervoor kan kiezen om «het
contract met een veehouder, handelaar, transporteur of (eigen) chauffeur op [te] zeggen».
Is tijdens de inventarisatie besproken hoe vaak dat in de praktijk daadwerkelijk ook
gebeurt? Zo ja, kunnen deze cijfers gedeeld worden?
Antwoord
Enkele vertegenwoordigers van slachthuizen gaven aan dat dit in de praktijk zo nu
en dan voorkomt. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt
niet over de cijfers in welke mate dit gebeurt.
Op pagina 7 wordt gesteld dat medewerkers van de NVWA aangeven dat «de elektrodes
om te bedwelmen niet altijd op de juiste manier geplaatst [worden], bijvoorbeeld omdat
het dier veel beweegt.» Wordt hierop gehandhaafd? Zo ja, wat zijn de precieze cijfers
hierover? Hoe vaak moet hier jaarlijks op gehandhaafd worden en welke boete levert
dit op?
Antwoord
Voorafgaand op mijn antwoord wil ik er op wijzen dat de passage waaraan gerefereerd
wordt geen betrekking heeft op dieren die regulier bedwelmd en geslacht worden, maar
betrekking heeft op dieren waarvan bij aankomst in het slachthuis blijkt dat zij een
«specifieke welzijnsbehoefte» hebben (bijvoorbeeld niet of slecht kunnen lopen), en
als gevolg daarvan niet in het reguliere slachtproces opgenomen worden. Deze dieren
worden direct bij het lossen van de veewagen (of zelfs op de veewagen zelf) al gedood.
Doordat deze dieren hierbij dus niet in de daarvoor bestemde apparatuur gefixeerd
kunnen worden, vraagt deze dodingshandeling extra aandacht. Deze doding moet zorgvuldig
uitgevoerd worden, waarbij de cruciale parameters uit de Verordening (plaatsing elektrodes,
stroomsterkte, duur bedwelming) gerespecteerd moeten worden. In voorkomende gevallen
handhaaft de NVWA.
Zo ja, wat zijn de precieze cijfers hierover? Hoe vaak moet hier jaarlijks op gehandhaafd
worden en welke boete levert dit op?
Antwoord
In 2020 is tweemaal een bestuurlijke boete opgelegd hiervoor; in 2021 zijn twee rapporten
van bevindingen op dit punt opgemaakt en in behandeling.
Conform het geldende interventie- en boetebeleid is de bestuurlijke boete € 2.500.
Op pagina 9 lezen de leden van de D66-fractie dat er volgens medewerkers van de NVWA
een risico bestaat dat niet alle dieren goed bedwelmd raken, omdat dieren te klein
zijn of hun kop intrekken en dat de ruimte tussen het bedwelmingsstation en het mes
te klein is om een controle uit te voeren. Bovendien lezen deze leden dat deze controle
ook niet op elk dier uitgeoefend hoeft te worden, omdat een steekproef wettelijk voldoende
is. Zij zijn benieuwd op welke wijze dan gehandhaafd kan worden door de NVWA op de
effectiviteit van de bedwelming en het voorkomen van lijden. Is op enige wijze door
de NVWA na de slacht nog aan te tonen dat een dier niet goed bedwelmd was alvorens
het geslacht werd? Hoe kan zo veel mogelijk voorkomen worden dat dit vreselijke lijden
voorkomen wordt?
Antwoord
In de desbetreffende passage op pagina 9 wordt verwezen naar de situatie waarin voor
pluimvee gebruik gemaakt wordt van elektrische waterbadbedwelming.
Het slachthuis is verantwoordelijk voor de juiste manier van handelen bij het bedwelmen
en doden, inclusief de hierbij in acht te nemen cruciale parameters, zoals elektrische
spanning en duur van de bedwelming. In geval van een waterbadbedwelming is hierbij
ook de instelling van de hoogte van het waterbad van belang in relatie tot de grootte
van de kuikens. Door het slachthuis dient hier ook toezicht op gehouden te houden,
om te voorkomen dat dieren niet of niet adequaat bedwelmd worden. In geval van elektrische
bedwelming, zoals het waterbad, is door de NVWA niet na de slacht alsnog vast te stellen
of de bedwelming effectief was. Er is wel het reguliere toezicht van de NVWA en er
zijn specifieke inspecties waarbij de effectiviteit van de werking van het waterbad
uitgebreid beproefd wordt. En zoals op uw eerdere vraag beantwoord ga ik mij in Europa
sterk maken voor het verbieden van methoden waarbij risico’s op onnodig dierenleed
blijven bestaan.
In het rapport wordt nogmaals de berichtgeving rondom de misstanden in slachthuizen
benoemd betreffende het vervoeren van zieke en kreupele dieren. Is de Minister van
mening dat handhavend optreden hier de afgelopen jaren effectief is geweest? Wat is
er gebeurd met wetsovertredingen na vaststelling?
Antwoord
Het slachthuis is verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren
bij aankomst. De NVWA volgt het werkvoorschrift voor de fysieke beoordeling van slachtdieren
tijdens de AM (levende) keuring alvorens dieren geslacht mogen worden. In 2019 is
in totaal bij 12.481 uitgevoerde inspecties op het dierenwelzijn bij aanvoer in het
slachthuis in 0,18% van de gevallen een overtreding geconstateerd vanwege dierenwelzijn;
in 2020 was dat respectievelijk 0,25% bij 11.974 uitgevoerde inspecties. Geconstateerde
overtredingen worden conform het vastgestelde NVWA-interventiebeleid behandeld.
Zij lezen dat voor de risico-inventarisatie is gesproken met verschillende deskundigen.
Is voor deze verkenning ook gesproken met deskundigen op het gebied van slachten?
Zo nee, waarom niet en is de Minister bereid alsnog met hen in gesprek te gaan en
de Kamer hierover te informeren?
Antwoord
Voor de risico-inventarisatie is gesproken met 20 medewerkers of vertegenwoordigers
van de volgende organisaties: pluimvee- en hoefdierslachthuizen, NVWA (o.a. toezichthoudend
dierenartsen van pluimvee- en hoefdierslachthuizen en toezichthoudend inspecteurs
van de centrale afdeling Ontwikkeling en Ondersteuning), dierenwelzijnsorganisaties
en onderzoekers van Universiteit Utrecht en Wageningen University & Research. Alle
betrokken personen zijn deskundig op het gebied van slachten.
Slachtsnelheid
De leden van de D66-fractie signaleren dat veel problemen die in de risicoanalyse
worden aangekaart gerelateerd zijn aan snelheid, gezien het wordt aangekaart als risico
bij het bedwelmingsproces en de controle daarop, het verbloeden en de controle daarop,
de continuïteit van het slachtproces en de doorvoer naar de slacht vanaf het transport.
Is de Minister het eens met deze leden dat dit in elk geval lijkt te suggereren dat
de snelheid een algeheel risico is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Of er een algemene conclusie over de relatie tussen snelheid en dierenwelzijn getrokken
kan worden, vind ik een zeer relevante vraag. Daarom laat ik nu door Wageningen UR,
Universiteit van Utrecht en andere deskundigen onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid
is op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed
kunnen houden van toezicht.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister onderzoekt hoe een «causale relatie»
eruit ziet tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en toezicht.
Zo stelt zij de juridische onderbouwing te creëren om de motie van het lid De Groot
(Kamerstuk 33 835, nr. 156) uit te kunnen voeren. Deze leden vinden het jammer dat de Minister er nu pas voor
kiest deze stap te zetten, aangezien de motie al in februari 2020 is ingediend. Kan
de Minister toelichten waarom zij er nu pas voor kiest om dit onderzoek te laten verrichten?
Is zo’n onderzoek daadwerkelijk nodig om een juridisch haakje te creëren om de slachtsnelheid
te verlagen? Zo nee, waarom voert de Minister dit onderzoek dan alsnog uit? Hoe ziet
het onderzoek naar deze «causale relatie» er precies uit? Wordt de causale relatie
bijvoorbeeld onderzocht op basis van literatuurstudie of wordt dit ook daadwerkelijk
al in de praktijk getoetst? In het geval dit nog niet in de praktijk getoetst wordt,
is de Minister dit op korte termijn van plan? Zo nee, kan de Minister zo’n praktijkonderzoek
dan zo snel mogelijk in gang zetten? Welke uitkomsten hoopt de Minister uit de onderzoeken
te halen? Wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd bij welke slachtsnelheid het dierenwelzijn
of de voedselveiligheid niet voldoende geborgd kan worden? Wanneer verwacht de Minister
de slachtsnelheid omlaag te kunnen brengen?
Antwoord
Zoals ik in mijn eerdere communicatie heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct
structureel te verlagen. Ik laat dan ook onderzoeken hoe de invloed van slachtsnelheid
op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed
kunnen houden van toezicht, is.
Het onderzoek zou kunnen bijdragen aan een juridische onderbouwing om in bepaalde
gevallen de slachtsnelheid structureel te verlagen. Om een oordeel te vormen over
de slachtsnelheid in een slachthuis wordt door een onderzoeksteam, op basis van literatuurstudie
en overige publiekelijk beschikbare informatie een lijst opgesteld met punten in het
slachtproces (variabelen) die van belang kunnen zijn om een causale relatie vast te
stellen en/of van invloed zijn op de (mogelijke) causale relatie. Het gaat daarbij
om factoren die van invloed kunnen zijn op de relatie tussen bandsnelheid en a) dierenwelzijn,
b) voedselveiligheid en c) keuring en toezicht vanuit een arbeidstechnisch oogpunt
(zowel de procesbeheersing door het bedrijf zelf als het toezicht door de toezichthouder).
Voor alle punten in de (nog te maken) lijst van variabelen wordt verondersteld dat
zij mogelijk van invloed (kunnen) zijn op een verhoogd risico door een te hoge slachtsnelheid.
Een aantal grote slachthuizen wordt door het onderzoeksteam bezocht en beoordeeld
op basis van de lijst met variabelen. Hierbij staat de vraag voorop of in het bedrijf
in relatie tot de bandsnelheid daadwerkelijk sprake is van een risicoverhogend/-verlagend
effect door een specifiek punt van de lijst en in welke mate dit het geval is. De
bezoeken aan de slachthuizen kunnen pas plaatsvinden wanneer de RIVM richtlijnen vanwege
Covid-19 dit toelaten. Het aantal te bezoeken slachthuizen en de keuze van de slachthuizen
wordt vastgesteld door de onderzoekers.
De leden van de D66-fractie hebben meermaals schriftelijke vragen gesteld over de
situatie in slachthuizen gedurende de COVID-19-pandemie. Echter, deze leden krijgen
tot op de dag van vandaag signalen dat de hygiëneprotocollen in slachthuizen nog steeds
niet worden nageleefd. Deze leden vragen de Minister hoe dit mogelijk is en welke
stappen zij zet om de situatie in slachthuizen te verbeteren. Ook vragen zij of de
Minister de NVWA heeft aangesproken op het niet naleven van de hygiëneprotocollen
in slachthuizen.
Antwoord
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Paternotte (D66) en Tjeerd de
Groot (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3012) gaat de NVWA met bedrijven die zich niet houden aan de RIVM-voorschriften of aan
de afspraken met de NVWA, het gesprek aan en wordt zo nodig door middel van de zogenaamde
escalatieladder een waarschuwing gegeven. Ook kan het werk tijdelijk worden gestaakt.
Een recent voorbeeld hiervan is het staken van toezicht bij een slachthuis in Apeldoorn
op 22 april 2021. Deze handelwijze blijkt in de praktijk effectief te zijn om ongewenste
situaties snel te laten aanpassen. Bij niet-naleving van coronamaatregelen worden
signalen gedeeld met de Inspectie SZW en, indien van toepassing, bij het Samenwerkingsplatform
«Arbeidsmigranten en COVID-19» (Kamerstukken 25 295 en 29 861, nr. 911).
Rapport 2Solve
De leden van de D66-fractie constateren dat het 2Solve-rapport inmiddels anderhalf
jaar geleden is gepubliceerd en vragen de Minister wat in deze tijd concreet is verbeterd
in het slachtproces.
Antwoord
Er is vol ingezet op het mee laten werken van middelgrote slachthuizen aan cameratoezicht
op vrijwillige basis. De circa 90 grootste slachthuizen (circa 40 met permanent toezicht,
circa 50 middelgroot) in Nederland hebben inmiddels aangegeven mee te werken aan cameratoezicht.
In de eerste maanden van 2020 is de achterstand van openstaande meldingen uit het
buitenland weggewerkt
De NVWA is een analyse gestart om in kaart te brengen of dieren terecht voor noodslachting
zijn aangeboden. Tevens zijn acties gepland om onderzoek te doen naar het gebruik
van maskerende middelen voor het transport van niet-transportwaardige runderen. Dit
heeft plaatsgevonden in het najaar 2020. Bij dit onderzoek zijn in ongeveer 20% van
de onderzochte monsters residuen van diergeneesmiddelen (antibiotica, niet-steroïde
ontstekingsremmers (NSAID’s)) aangetroffen, hetgeen nader onderzocht wordt. Dit onderzoek
wordt in 2021 herhaald. De digitalisering van de keuringsgegevens in de slachterijen
is voor het permanente toezicht gereed en werkend.
In het eerste kwartaal van 2021 is verder gewerkt aan het vernieuwde systeem van risicogericht
toezicht op grond van de nieuwe Controle Verordening bij zowel de roodvlees- als pluimveeslachthuizen.
Het onderzoek naar toezicht op illegale en oneigenlijke noodslacht is in de afrondende
fase. Vanwege onderbezetting is nog niet gestart met in beeld brengen van residuen
van diergeneesmiddelen bij dieren op exportverzamelplaatsen. Meldingen van normoverschrijdingen
ten aanzien van het Nationaal plan residuen en afwijkingen in de voedselketeninformatie
worden wel opgepakt.
In het traject transportwaardigheid wordt met behulp van gestructureerd werkoverleg
ingezet op een uniforme wijze van beoordeling van open normen ten aanzien van niet-transportwaardigheid,
waarbij ook uniform optreden bij gelijksoortige omissies onderwerp van gesprek is.
Werkinstructies zijn ontwikkeld voor runderen en paarden, inclusief richtsnoeren voor
het beoordelen van niet-transportwaardigheid. Ook wordt via het gestructureerde werkoverleg
gewerkt aan de verdere implementatie van het interventiebeleid en aan de optimalisering
van het uitzetten van meldingen over bijvoorbeeld dierenwelzijnsissues op een slachthuis.
Dierenwelzijn
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Wakker Dier een kort geding heeft
gewonnen over het wettelijk kader dat bepaalt dat het vangen van kippen bij de poten
niet mag. Deze leden begrijpen dat de ingediende handhavingsverzoeken uiterlijk 10 juni
2021 behandeld moeten zijn. In het antwoord op eerdere vragen van deze leden, stelde
de Minister dat zij samen met andere lidstaten zoals Denemarken, Duitsland, Zweden
en België duidelijkheid zou vragen over het verschil tussen de Transportverordening
en de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden dat de onduidelijkheid
heeft veroorzaakt dat aan de oorsprong ligt van deze handhavingsverzoeken. Zij vragen
of dit reeds is gebeurd en wat hiervan de uitkomst was. Zij vragen ook of de Minister
de mening deelt dat bij het scheppen van duidelijkheid moet worden gekozen voor het
kader dat de beste garanties biedt voor het dierenwelzijn en dat vangletsel zo veel
mogelijk voorkomt. Indien zij het hiermee eens is, deelt de Minister dan de mening
dat zij bij het pleiten voor meer duidelijkheid moet aangeven dat de uitzondering
voor kippen juist uit de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden
moet worden gelaten? Zo nee, waarom niet? Denkt de Minister niet, net als deze leden,
dat de keuze om dit te doen zowel kan bijdragen aan een eerlijker speelveld als aan
het verbeteren van het dierenwelzijn, gelet op de goede alternatieven die reeds bestaan?
Antwoord
Ik heb in beantwoording op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 2181) aangegeven dat het erop leek dat er een uitzondering mist in de transportverordening
en dat ik samen met andere lidstaten de Europese Commissie om duidelijkheid zal vragen.
Dit is in voorbereiding. Er is op ambtelijk niveau contact geweest met de Europese
Commissie en ook de Europese Food Safety Authority (EFSA), omdat zij een evaluatie
uitvoeren van de transportverordening in het kader van de aanstaande herziening van
deze verordening. De conclusie is dat ongeacht of een uitzondering lijkt te missen,
de verordening in al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk in
elke lidstaat. Pas bij de aanstaande herziening, waarvoor de Europese Commissie naar
verwachting eind 2023 een voorstel doet, kunnen bepalingen in deze verordening aangepast
worden.
Mijn inzet voor deze aankomende herziening is niet om de uitzondering voor pluimvee
in te voegen. Inmiddels worden er ook alternatieve methodes toegepast, zij het op
kleine schaal, waarbij de dieren niet aan de poten worden opgetild of voortgetrokken.
In tegenstelling tot de huidige praktijk waarbij dieren aan de poten en ondersteboven
hangend worden vastgehouden bij het vangen. Ik vind het van groot belang dat dieren
op zodanige wijze worden behandeld dat het de dieren geen letsel of onnodig lijden
berokkent en de huidige gangbare praktijk is ongewenst. Mijn inzet is daarom dat de
gehele pluimveesector in Europa – in het kader van een gelijk speelveld – de huidige
wijze van vangen aanpast. Ik trek in het kader van de aanstaande herziening van de
transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten op en wij willen bezien in
hoeverre bestaande (Europese) goede praktijken voor het vangen van pluimvee voldoende
houvast bieden, of dat er nog aanvullende of aangepaste voorschriften noodzakelijk
zijn.
De NVWA heeft opvolging gegeven aan de uitspraak van het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) om inspecties uit te voeren op het vangen en tillen van pluimvee
aan de poten. Wakker dier had hiertoe een handhavingsverzoek ingediend. De NVWA heeft
conform dit verzoek inmiddels inspecties uitgevoerd bij vangploegen van drie pluimveeservicebedrijven.
Hierbij zijn een of meerdere overtredingen vastgesteld. Dit varieerde van het verbod
om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen
dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Handhaving vindt plaats conform
het vastgestelde interventiebeleid. Hieruit volgt het voornemen om tot boete oplegging
over te gaan bij de drie pluimveeservicebedrijven én de betrokken pluimveehouders.
De sector evenals Wakker Dier zijn geïnformeerd over de opvolging van de uitspraak.
Aan de sector is gevraagd om hun plannen, om te komen tot alternatieve vangmethoden,
te delen. Deze informatie zal de NVWA meenemen in haar besluit hoe het handhavingsplan
op dit gebied verder vorm te geven.
MDU
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie de Minister wat de laatste ontwikkelingen
zijn rondom de MDU. Zo gaf de Minister oktober 2020 aan dat zij zich niet kon vinden
in de voorwaarde van de Europese Commissie om per transport maar één dier toe te staan.
Zij gaf aan samen met andere lidstaten op te trekken om te bewerkstelligen dat toch
meerdere dieren per transport worden geaccepteerd. Deze leden hebben destijds al aangegeven
dat zij zich niet kunnen vinden in deze inzet van de Minister. Zij zijn van mening
dat voedselveiligheid en dierenwelzijn de grootste prioriteit hebben bij het gebruik
van de MDU en menen dat het voorstel van de Europese Commissie daar goed bij aansluit.
Heeft de Minister al een beslissing genomen over verdere implementatie van de MDU?
Zo ja, per wanneer wil zij deze weer verder inzetten en welke extra eisen stelt ze
daarbij? Welke ontwikkelingen zijn er in Europa omtrent de MDU? Zijn de aanpassingen
als voorgesteld door de Europese Commissie inmiddels in werking getreden?
Antwoord
De nieuwe Europese wetgeving is op 12 april jl. van kracht geworden. Dit betekent
dat structurele inzet van de MDU in Nederland sinds dat moment mogelijk is. Gezien
de capaciteit van de NVWA en de opgaven die er liggen, zal er in 2021 niet gestart
kunnen worden met de MDU, omdat er altijd een officiële dierenarts aanwezig moet zijn
bij het bedwelmen en doden van het dier. De NVWA werkt wel de beheersmaatregelen uit
tot verkleining van de risico’s genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek
(Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De voorbereidingen
voor een feitelijke start van de MDU vindt dus wel plaats. De nieuwe Europese wetgeving
is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd dat maximaal drie als
landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf van herkomst mogen
worden gedood.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
het verbeteren van het slachtsysteem en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister in februari in gesprek is
getreden met de slachthuizen over hun plan van aanpak en eventuele aanscherpingen
daarvan. Deze leden vragen de Minister wat de uitkomst van dit gesprek is geweest,
welke onderwerpen met de slachthuizen zijn besproken en welke aanscherpingen de Minister
daarbij heeft voorgesteld
Antwoord
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021
ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen
op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven.
Momenteel liggen er plannen die als algemeen kader gezien worden, waarin zowel de
positie van de Animal Welfare Officer als de uitwerking van de standaardwerkwijzen
ten behoeve van de dierenwelzijnseisen aandacht krijgt. Een nadere concretere uitwerking
en uitvoering is nog benodigd; hierover ben ik nog in gesprek met de betrokken sector.
«Standaardwerkwijzen» zijn gezien de vele verschillende bedrijfssituaties altijd bedrijfsspecifiek
en de afspraken uit de sectorale plannen zullen de aankomende periode in de SWW op
de individuele bedrijven nader geconcretiseerd moeten worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn
in Nederlandse slachthuizen de nodige aandachtspunten naar voren komen. De Minister
geeft aan het initiatief te zullen nemen om met de betrokken partijen in gesprek te
gaan over onder andere deze aandachtspunten met als doel om tot concrete maatregelen
te komen. Deze leden vragen de Minister om nader te duiden wat haar visie is met betrekking
tot de geïdentificeerde aandachtspunten en met welke insteek zij het gesprek met de
betrokken partijen in zal gaan.
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied
van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt een uitgangspunt voor het
bestuurlijk overleg dat in juli gepland staat om tot passende en concrete maatregelen
te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de Minister het slachtsysteem aan het verbeteren
is. Het is onnodig dat dieren die geslacht worden, onnodig lijden. Toch zijn er nog
een aantal zaken waarvan deze leden een grotere inbreng verwachten van dit demissionaire
kabinet, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de medewerkers die werkzaam zijn in de vleesindustrie.
Eind 2020 werd de motie van het lid Futselaar aangenomen waarom werd opgeroepen vaste
contracten in de vleesindustrie als norm te hanteren (Kamerstuk 28 286, nr. 1161). De Minister antwoordde door te zeggen dat werkgevers in de vleesindustrie «wendbaar»
moeten kunnen zijn. Deze leden zijn het hiermee oneens. Het wordt tijd dat de belangen
van arbeiders in de vleessector prioriteit gaan krijgen. Werknemers blijven langer
in dienst bij een bedrijf, kunnen meer kennis en ervaring opdoen over het werken met
dieren en de daarbij geldende veiligheidsvoorschriften en hygiëneregels. Dit zal voor
dierenwelzijn dus ook beter uitpakken. Nu ook de vakbonden CNV en FNV haast willen
maken om deze werknemers te beschermen, vragen deze leden wanneer de aangenomen motie
uitgevoerd gaat worden. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een vast contract de
norm is in de vleesindustrie? Binnen welke termijn? Kan de manier waarop in Duitsland
vleesfabrieken werden verplicht mensen een vast contract aan te bieden, een voorbeeld
zijn voor Nederland? Zo ja, wanneer gaat dit uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik ben samen met mijn collega van SZW in gesprek met werknemers-, werkgevers- en dierenbeschermingsorganisaties
over het verbeteren van de positie van werknemers in de vleessector. Een van de onderwerpen
die in dit gesprek ter tafel komt is de verhouding tussen werknemers die direct in
dienst zijn bij de werkgever ten opzichte van de uitzendkracht, wat veelal arbeidsmigranten
zijn. Het gesprek gaat daarnaast ook om hele concrete zaken zoals de toegang van de
vakbonden tot de bedrijfskantines in de slachthuizen. Sociale partners zijn naar aanleiding
van de eerste twee gesprekken nu met elkaar in overleg over concrete afspraken die
kunnen worden gemaakt ter verbetering van de positie van werknemers. Ik zie dat er
zowel aan de kant van de werkgevers als bij de vakbonden, bereidheid is om tot verbeterafspraken
te komen. Begin juli zal ik samen met mijn collega van SZW opnieuw een gesprek met
de partijen voeren om de druk op de ketel te houden om te zien of er voldoende voortgang
is geboekt.
In wat voor omstandigheden worden arbeidsmigranten die werken in slachterijen gehuisvest?
Welke verantwoordelijkheid dragen de slachterijen voor deze huisvesting? Welke zorg
dragen de bazen van de slachterijen voor de juiste huisvesting van arbeidsmigranten?
Welke lessen zijn er getrokken van de coronabesmettingen die eerder in slachterijen
hebben plaatsgevonden?
Antwoord
Arbeidsmigranten worden vaak gehuisvest door een uitzendbureau. Ik heb geen exact
beeld van hoe de huisvestingsomstandigheden van arbeidsmigranten die werken in slachterijen
zijn, maar ik weet dat er in sommige gevallen sprake kan zijn van slechte huisvestingsomstandigheden.
Het is belangrijk dat werkgevers (inleners, uitzenders en directe werkgevers) hun
verantwoordelijkheid nemen in het regelen van fatsoenlijke huisvesting. Dit kan bijvoorbeeld
door alleen huisvesting met het SNF- of AKF-keurmerk te regelen.
De meeste slachterijen hebben de lessen getrokken als gaat om Corona-besmettingen
te voorkomen. Men heeft bijvoorbeeld en eigen sneltest- en pcrteststraat, Bij de pcrteststraat
kunnen ook gezinsleden zich laten testen en veel slachthuizen hebben eigen mensen
opgeleid voor het afnemen en analyseren van de testen, zodat het laagdrempeliger werkt.
Ook vragen de leden van de SP-fractie of bekend is hoeveel mensen er in de vleessector
vanuit andere landen met een flexcontract werkzaam zijn.
Antwoord
In de vleessector werken volgens de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV)
ongeveer 12.000 arbeidsmigranten. Een groot deel hiervan werkt via een uitzendbureau,
maar over het precieze percentage tussen vaste, tijdelijke of uitzendkrachten is discussie
tussen sociale partners. Om meer helderheid te krijgen over de situatie van arbeidsvoorwaarden
in de vleessector zullen het Ministerie van SZW en LNV hier naar een onderzoek laten
uitvoeren.
Wat vindt de Minister ervan dat deze mensen zich inzetten voor onze samenleving, maar
tegelijkertijd buiten deze samenleving worden gehouden?
Antwoord
Arbeidsmigranten hebben niet altijd een sociaal netwerk om op terug te vallen, spreken
vaak de taal niet en zijn soms afhankelijk van de werkgever. Ik ben het met de heer
Roemer (voorzitter van het Aanjaagteam), eens dat arbeidsmigranten geen tweederangsburgers
zijn, zoals in de aanbevelingen van zijn Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten
(Bijlage bij Kamerstuk 29 861, nrs. 51 en 53) gesteld wordt. Het kabinet heeft om die reden de aanbevelingen van het Aanjaagteam
ook omarmd en werkt nu aan een goede uitvoering. Ik vind het van belang dat iedereen
die in Nederland werkt en woont ook een onderdeel is van onze samenleving.
Krijgen deze mensen bijvoorbeeld ook een vaccinatie tegen corona?
Antwoord
Iedereen die langer dan 1 maand in Nederland verblijft, heeft recht op een vaccin,
dat geldt ook voor deze groep. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat iemand in de
Basisregistratie Personen (BRP) bij een gemeente staat ingeschreven.
Hebben zij de juiste toegang tot de zorg? Welke bescherming is er voor hen als ze
hun baan verliezen?
Antwoord
De toegang tot de zorg is voor arbeidsmigranten met een zorgverzekering is niet anders
dan voor niet-arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten die hun baan verliezen kunnen altijd
medisch noodzakelijke zorg krijgen. Het kabinet heeft ter zake van de aanbeveling
van het Aanjaagteam hierover opgemerkt dat de kosten voor medisch noodzakelijke zorg
voor een arbeidsmigrant die geen verzekering meer heeft, kunnen worden vergoed via
de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Arbeidsmigranten
hebben dus toegang tot zorg en zijn daarbij niet afhankelijk van hun werkgever.
Waar kunnen deze mensen terecht voor informatie over hun rechten en plichten wanneer
zij een Registratie Niet-Ingezetene hebben en hoe zij zich na vier maanden in kunnen
schrijven in de Basisregistratie Personen? Welke rol spelen de gemeente, het uitzendbureau
en het UWV hierin? Wie is er verantwoordelijk voor dat deze registratie goed verloopt?
Antwoord
Alle personen die staan opgenomen in het Register Niet-Ingezetene (RNI) en die langer
dan 1 maand in Nederland verblijven, ontvangen de benodigde informatie via communicatie
vanuit het RNI. Voor diegenen die niet met een emailadres bij het RNI staan ingeschreven
kan tijdelijk gebruik gemaakt worden van een «opt-in-systeem», waarbij een emailadres
via info@rvig.nl achtergelaten kan worden. Hierdoor kunnen mensen alsnog informatie
over vaccinatie verkrijgen. De vaccinatie vindt plaats bij de GGD. Om ook de vaccinatiegraad
onder arbeidsmigranten hoog te krijgen wordt extra aandacht besteed aan het bereiken
van deze doelgroep. Voorlichting en informatie over de vaccinatiecampagne is dan ook
van groot belang. Informatie over vaccinatie is al beschikbaar in verschillende talen
(o.a. Pools, Roemeens, Bulgaars, Spaans). In regionale netwerken van GGD, sociale
partners en maatschappelijke organisaties is aandacht voor deze groep, deels voortkomend
uit de ervaringen rondom clusteruitbraken en testen. Zo werkt het kabinet aan passende
oplossingen om arbeidsmigranten zonder adresgegevens op te roepen en wordt bezien
in welke mate arbodiensten en/of werkgevers kunnen ondersteunen in het vaccinatieproces.
In het gehele proces staat tevens voorop dat er geen sprake kan zijn van (enige) dwang
richting vaccinatie. Gelet op de kwetsbaarheid van de groep wordt hier extra aandacht
aan besteed.
Deelt de Minister de mening dat wanneer arbeidsmigranten verzekeringspremies en belasting
betalen, zij dezelfde rechten hebben als Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja.
Hoe en wanneer gaat het kabinet deze arbeidsmigranten beschermen? Is de overheid bijvoorbeeld
bereid de Registratie Niet-Ingezetene af te schaffen en mensen die in Nederland komen
werken en wonen direct in de Basisregistratie Personen in te schrijven? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
In de BRP staan de gegevens van de 17,5 miljoen inwoners van Nederland en van 4,5 miljoen
niet-ingezetenen met een relatie met de Nederlandse overheid (Registeratie Niet Ingezetenen,
RNI). De RNI kan niet worden afgeschaft. In de RNI staan namelijk naast tijdelijk
in Nederland verblijvende personen ook andere personen die niet in Nederland wonen
maar een band hebben met de Nederlandse overheid. Het gaat dan onder andere om naar
het buitenland geëmigreerde Nederlanders, Nederlanders die tijdelijk in het buitenland
wonen, grensarbeiders, internationale studenten en naar land van herkomst teruggekeerde
arbeidsmigranten.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 26 mei
2021 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met zijn aanpak voor het verbeteren van
de registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (Kamerstukken
27 859 en 29 861, nr. 153). Onderdeel van de aanpak is het gaan registreren van contactgegevens en tijdelijke
verblijfsadressen van niet-ingezetenen die in Nederland verblijven en het inrichten
van een sluitend proces voor correcte en actuele registratie van EU-arbeidsmigranten
in de BRP. Belangrijke uitgangspunten zijn daarbij dat werkwijze moet passen binnen
de Europese Burgerschapsrichtlijn (vrij verkeer van personen) en dat het zo min mogelijk
moet leiden tot administratieve lastenverzwaring, zowel aan de kant van de burger
en het bedrijfsleven als aan de kant van de overheid.
Deelt de Minister de mening dat de situatie waarin arbeidsmigranten zich in slachterijen
bevinden, laat zien dat er heel snel werk moet worden gemaakt met de adviezen van
het Aanjaagteam arbeidsmigranten?
Antwoord
Ik deel de mening dat arbeidsmigranten zich in een kwetsbare positie kunnen bevinden
en wil om die reden werk maken van een betere bescherming van arbeidsmigranten. Om
die reden is de heer Roemer gevraagd om een advies uit te brengen ter verbetering
van de situatie van arbeidsmigranten. De aanbevelingen die hieruit voort gekomen zijn,
worden door het kabinet omarmt.
In november 2020 deed de Minister een toezegging op de vraag van de leden van de SP-fractie
of er gestopt kan worden met het doden van hanenkuikens. De Minister gaf aan mee te
willen kijken naar wat er nodig is om initiatieven versneld toepasbaar te maken die
kunnen voorkomen dat dieren gedood moeten worden. Deze leden willen graag de aandacht
vestigen op een nieuwe machine (in Ovo) die de dood van de 45 miljoen hanenkuikens
kan voorkomen. Wat vindt de Minister van deze machine? Deelt zij de mening dat deze
een bijdrage levert aan het verminderen van het lijden van dieren? Hoe en wanneer
gaat de Minister regelen dat deze machines gebruikt gaan worden, zodat eieren worden
«gesekst» en er vervolgens gekozen kan worden om de eieren met haantjes niet uit te
laten komen. Haantjes worden daarmee simpelweg niet «voor niets» geboren en hoeven
dan niet geslacht te worden. Wanneer volgt er vervolgens een verbod op het doden van
eendagskuikens? Kan de Minister de antwoorden toelichten?
Antwoord
Ik ben positief over de ontwikkelingen die zich voordoen om het doden van eendagshaantjes
in de toekomst te kunnen voorkomen. De nieuwe machine van In Ovo is één van de ontwikkelingen
die ik op de voet volg. Voor de overige vragen verwijs ik u naar mijn brief aan de
Kamer van 26 mei jl. met Kamerstuk 28 286, nr. 1184) en de beantwoording van de Kamervragen van lid Futselaar (Aanhangsel Handelingen II
2020/21, nr. 2935).
Verder willen de leden van de SP-fractie graag de aandacht nogmaals vestigen op de
bandsnelheid in slachthuizen. Deze leden zijn erg blij dat er inmiddels een juridische
onderbouwing komt die de bandsnelheid verlaagt, maar dit is wel erg laat. De afgelopen
jaren is er niets veranderd. Zij willen nu dat hier vaart achter wordt gezet. Wanneer
worden de dierenwelzijnsfunctionarissen aangesteld?
Antwoord
Ieder slachthuishuis boven een bepaalde grootte (>10 gve) heeft reeds één of meerdere
functionarissen voor dierenwelzijn aangesteld, die hen bijstaat bij de naleving van
de voorschriften van de verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij
doden. Dit is vastgelegd in artikel 17 van de Verordening 1099/2009 en de NVWA ziet
erop toe dat deze mensen ook zijn aangewezen en opgeleid conform de voorschriften.
Echter, zoals aangegeven in mijn eerdere schrijven (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) wordt geconstateerd dat er veel variatie is tussen slachthuizen in de standaardwerkwijzen
waarin onder andere de potentiële risico’s voor dierenwelzijn per processtap staan
beschreven alsmede de monitoring- en registratieprocedures, meetbare criteria en verantwoordelijke
personen. Ook de verantwoordelijkheden van de functionaris dienen te worden beschreven
in de standaardwerkwijzen van het slachthuis. In sommige gevallen is de inhoud van
de standaardwerkwijzen summier of zelfs onjuist. Hier grijpt de NVWA in conform het
Interventiebeleid.
Hoe wordt er beter op misstanden toegezien? Hoe gaat de Minister dit regelen?
Antwoord
Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat er tijdens het transport,
en bij het bedwelmen en doden van productiedieren goed met deze dieren in deze stressvolle
situaties wordt omgesprongen. Het bedrijfsleven heeft hier een groot aandeel in. Daarbij
heeft de functionaris voor het dierenwelzijn een belangrijke rol voor aansturing van
de medewerkers op de werkvloer die met de dieren omgaan. Indien de NVWA desondanks
overtredingen, of misstanden, constateert, intervenieert deze conform het interventiebeleid.
Ik heb ik de slachthuizen gevraagd te komen met een voorstel hoe zij invulling geven
aan de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn,
hoe zij de uitwerking van de standaardwerkwijzen willen invullen en hoe zij deze laten
doorwerken richting de medewerkers op de werkvloer om het dierenwelzijn te garanderen.
De plannen van zowel de roodvlees- als pluimvee slacht sectoren zijn in april 2021
ontvangen. In een eerste gesprek met de NVWA is aan de sectoren gevraagd de plannen
op een aantal punten aan te scherpen en de gevraagde borging strakker vorm te geven
en dat uiterlijk 1 juli 2021 bij de NVWA aan te leveren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de
brief over de voortgang van de verbetering van slachtsystemen (Kamerstuk 28 286, nr. 1169). Deze leden vinden het belangrijk om concrete maatregelen te treffen om het welzijn
van dieren in slachthuizen te verbeteren en zijn dan ook blij dat er een risico-inventarisatie
is gedaan. Wel hebben zij nog wat vragen aan de Minister over de uitvoering van de
inventarisatie, de opleiding en werkomstandigheden van medewerkers van slachthuizen
en over alternatieven ten behoeve van dierenwelzijn.
Als eerste willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de inventarisatie zelf.
In de brief wordt aangegeven dat de partijen waarmee is gesproken het niet altijd
met elkaar eens zijn over de mate waarin bepaalde risico’s voorkomen. Er is gesproken
met dierenwelzijnsorganisaties, vertegenwoordigers van slachthuizen, onderzoekers
en medewerkers van de NVWA. Deze organisaties hebben vaak tegengestelde belangen en
het feit dat zij het niet met elkaar eens zijn komt niet als een verrassing. Kan de
Minister toelichten waarom er toch gekozen is om alle belangen samen te voegen in
één verhaal? Waarom worden de verschillende gesprekken niet apart behandeld en worden
daar uiteindelijk (meer) algemene conclusies uit getrokken? In hoeverre is er rekening
gehouden met het feit dat de gesprekken veelal subjectief zijn?
Antwoord
De risico-inventarisatie had als doel om de verschillende stappen in het slachtproces
in kaart te brengen en per stap de mogelijke risico’s voor dierenwelzijn te identificeren.
Dit is gedaan op basis van literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen. Uit
de gesprekken kwamen een aantal aandachtspunten naar voren waar deskundigen verbetermogelijkheden
zien voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Op deze manier konden we vanuit
de verschillende invalshoeken inzicht krijgen van wat er op de werkvloer gebeurt.
Deze aandachtspunten worden in de inventarisatie uiteengezet en enkelen worden nu
ook verder uitgewerkt, zoals de positie van de functionaris voor dierenwelzijn en
de normen voor onbedwelmd kantelen. In de risico-inventarisatie wordt ook aangegeven
op welke punten deskundigen van mening verschillen. Het vormt een basis om met elkaar
in gesprek te blijven en verbetermogelijkheden te bespreken.
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie het hebben over de medewerkers
van slachthuizen. Een van de grootste risico’s voor dierenwelzijn in slachthuizen
is het personeel van slachthuizen. Slachterijen hebben grote moeite om medewerkers
voor langere tijd te behouden en goed op te leiden, omdat de werkomstandigheden te
wensen over laten. Het is verplicht voor medewerkers om een cursus dierenwelzijn te
volgen, maar in werkelijkheid is deze cursus heel kort en alleen theoretisch. In de
praktijk wordt deze cursus soms pas gevolgd nadat medewerkers al maanden aan het werk
zijn in een slachthuis. In de inventarisatie wordt de opleiding van medewerkers of
het gebrek daaraan wel genoemd, maar de Minister schrijft hier niks over in de brief.
Is de Minister het met deze leden eens dat het vasthouden en goed opleiden van medewerkers
van groot belang is voor het dierenwelzijn in slachthuizen? Is zij het ook met hen
eens dat een korte cursus van één middag niet genoeg is? Kan zij toelichten of zij
concrete stappen wil nemen voor het verbeteren van de opleiding van medewerkers?
Antwoord
Ik ben het ermee eens, dat het vasthouden en goed opleiden van medewerkers van groot
belang is voor het dierenwelzijn in slachthuizen. Ik ben van mening dat de sector
hier meer inzet op moet plegen en mijn collega van SZW en ik hebben aan werknemers,
werkgevers en dierenwelzijnsorganisaties gevraagd om hier in het kader over de toekomst
van werknemers in de slachthuizen stappen in te zetten. Daarnaast zal ik het initiatief
nemen om samen met het opleidingsinstituut SVO te bezien wat er nodig is om meer op
maat gesneden cursussen mogelijk te maken.
Naast het cursusaanbod van opleidingsinstituut SVO bieden slachthuizen zelf ook training
aan hun slachthuispersoneel. Vanuit de pluimveesector worden taalcursussen gesubsidieerd
met als doel om de communicatie op de werkvloer te bevorderen. De ervaring leert dat
veel medewerkers een cursus Nederlandse taal krijgen aangeboden. Daarnaast ziet de
sector een ontwikkeling dat medewerkers met een migratieachtergrond op leidinggevende
posities binnen de productie terecht komen, wat de communicatie op de werkvloer vergemakkelijkt.
COV heeft eind februari jl., in aanvulling op bestaande maatregelen en waarborgen
voor het dierenwelzijn bij slachterijen, de COV-Code voor dierenwelzijn op slachterij
ingevoerd. Deze code geeft de medewerkers op de werkvloer een prominentere positie
in het denken en doen met betrekking tot welzijn op slachterijen. De code voorziet
o.a. in het jaarlijks bijscholen van slachthuismedewerkers over het natuurlijk gedrag
van het dier
De leden van de GroenLinks-fractie hebben al eerder aandacht gevraagd voor de werkomstandigheden
van medewerkers in slachthuizen1. Vooral in tijden van corona komen problemen op dit gebied duidelijk naar voren,
bijvoorbeeld door de grote besmettingshaarden onder medewerkers van slachthuizen.
Hoe denkt de Minister dat het komt dat er grote besmettingshaarden ontstaan onder
medewerkers van slachthuizen? Is zij het met deze leden eens dat dit problematisch
is?
Antwoord
De besmettingen onder medewerkers van slachthuizen ervaar ik zeker als problematisch
en hebben ook mijn aandacht. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden
Paternotte (D66) en Tjeerd de Groot (D66) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3012) gaat de NVWA het gesprek aan met bedrijven die zich niet houden aan de RIVM-voorschriften
of aan de afspraken met de NVWA. Zo nodig wordt door middel van de zogenaamde escalatieladder
een waarschuwing gegeven. Ook kan het werk tijdelijk worden gestaakt. Een recent voorbeeld
hiervan is het staken van toezicht bij een slachthuis in Apeldoorn op 22 april 2021.
Deze handelwijze blijkt in de praktijk effectief te zijn om ongewenste situaties snel
te laten aanpassen. Bij niet-naleving van coronamaatregelen worden signalen gedeeld
met de Inspectie SZW en, indien van toepassing, bij het Samenwerkingsplatform «Arbeidsmigranten
en COVID-19».
Besmettingen in slachterijen hebben laten zien dat samenwerking tussen alle partijen
in de keten van groot belang is; van GGD (verantwoordelijk voor bron-en contactonderzoek
en ontdekken besmettingen) tot aan toezicht (door bijvoorbeeld de Inspectie SZW op
de arbeidsomstandigheden en door gemeenten op de huisvesting). Maar er moet ook gekeken
worden naar manier waarop er op de werkplek rekening gehouden wordt met COVID-19.
In september 2020 is het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en Covid-19 opgericht
onder de LOT-C. Deelnemers zijn de Inspectie SZW, de NVWA, de GGD’s, de Veiligheidsregio’s
en LOT-C. Het Samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden
en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het
regionale niveau – om snel te kunnen optreden bij een uitbraak van het coronavirus
in een bedrijf of sector.
Ziet zij de link met een groter probleem, namelijk de werkomstandigheden van medewerkers
in slachthuizen?
Antwoord
Ik zie zeker deze link. In sommige gevallen zijn werkomstandigheden zo dat besmetting
een grotere kans heeft. De NVWA geeft dit soort signalen aan mij door. De Minister
van SZW en ik zijn in gesprek met bonden en werkgevers om de werkomstandigheden te
verbeteren. Clusters van besmettingen hebben we de afgelopen maanden op verschillende
plaatsen gezien, waaronder ook in slachthuizen. Uit bron- en contactonderzoek moet
blijken of mensen elkaar binnen een bedrijf of elders hebben besmet. Helaas is de
bron van besmettingen niet altijd te achterhalen. Het gaat hier om een complex van
de drie factoren (wonen, werken en vervoer), mogelijk verergerd door gedrag (niet-naleving
van coronamaatregelen door mensen). Besmettingen vinden plaats zowel binnen bedrijven,
als in de thuissituatie of tijdens gemeenschappelijk vervoer. Het RIVM is gestart
met een onderzoek naar SARS-CoV-2 besmettingen in «koude ruimtes» om te kijken of
er specifieke omstandigheden zijn die een rol kunnen spelen in slachthuizen.
Deze leden vinden het belangrijk dat de medewerkers in slachthuizen er voor langere
tijd werken. Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat medewerkers
voor langere tijd blijven werken in een slachthuis? Welke stappen worden gezet om
medewerkers voor de sector te behouden?
Antwoord
Ik ben samen met mijn ambtsgenoot van SZW in gesprek met de vakbonden, de werkgevers
en de dierenbeschermingsorganisaties. Het doel van deze gesprekken is om tot een gemene
deler te komen om de positie van werknemers in de slachtindustrie te verbeteren.
Hoe kijkt de Minister naar de situatie in Duitsland, waar in vleesfabrieken alleen
nog mag worden gewerkt met vaste contracten? Zou het niet veel beter zijn als medewerkers
direct in dienst zijn van het bedrijf, in plaats van via een uitzendbureau werken?
Hoe kan het kabinet dit bevorderen? Is de Minister bereid om hier in ieder geval met
de sector over in gesprek te gaan? Welke stappen wil de Minister zetten voor het verbeteren
van de werkomstandigheden van medewerkers in slachthuizen? Hoe vindt hierover overleg
plaats met haar ambtsgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Antwoord
Ik ben samen met mijn collega van SZW in gesprek met werknemers-, werkgevers- en dierenbeschermingsorganisaties
over het verbeteren van de positie van werknemers in de vleessector. Een van de onderwerpen
die in dit gesprek ter tafel komt is de verhouding tussen werknemers die direct in
dienst zijn bij de werkgever ten opzichte van de uitzendkracht, wat veelal arbeidsmigranten
zijn. Het gesprek gaat daarnaast ook om hele concrete zaken zoals de toegang van de
vakbonden tot de bedrijfskantines in de slachthuizen. Sociale partners zijn naar aanleiding
van de eerste twee gesprekken nu met elkaar in overleg over concrete afspraken die
kunnen worden gemaakt ter verbetering van de positie van werknemers. Ik zie dat er
zowel aan de kant van de werkgevers als bij de vakbonden, bereidheid is om tot verbeterafspraken
te komen. Begin juli zal ik samen met mijn collega van SZW opnieuw een gesprek met
de partijen voeren om de druk op de ketel te houden om te zien of er voldoende voortgang
is geboekt.
Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over andere
maatregelen ten behoeve van het dierenwelzijn in slachthuizen. De Minister benoemt
een onderzoek naar de relatie tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn. Deze leden vinden
het belangrijk dat de slachtsnelheid niet ten koste gaat van dierenwelzijn en vinden
het dan ook goed dat de Minister de benodigde juridische onderbouwing zoekt om de
slachtsnelheid te verlagen. Wel vragen zij of de Minister onderzoek heeft gedaan naar
alternatieven, zoals het verhogen van het aantal banden om het proces beter te laten
verlopen. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
Ik heb geen onderzoek laten doen naar alternatieven, maar in het onderzoek dat nu
opgestart wordt, worden dus wel factoren onderzocht die van invloed kunnen zijn. En
daarbij zou het aantal banden dat gebruikt wordt ook naar voren kunnen komen.
Daarnaast is er de laatste tijd een enorme roep om camera’s op te hangen in slachthuizen.
Dit levert veel beeldmateriaal op, wat niet makkelijk kan worden bekeken. Er wordt
onderzoek gedaan naar analytic software die beeldmateriaal kan scannen op afwijkende
omstandigheden. Op deze manier kunnen afwijkende omstandigheden, zoals de mishandeling
van dieren of het verbloeden van dieren terwijl zij nog niet dood zijn, worden opgemerkt.
Wat vindt de Minister van deze manier van camera-analyse? Staat de Minister ervoor
open het gebruik van dit soort software in slachthuizen te onderzoeken?
Antwoord
Daar sta ik zeker voor open. De ontwikkelingen in de sector rond deze initiatieven
volgt mijn ministerie nauwgezet.
Dit type cameratoezicht, waarbij slimme software automatisch beelden van potentiële
dierenwelzijnsproblemen identificeert, is namelijk bij een aantal varkensslachterijen
al operationeel in een aantal processtappen die belangrijk zijn voor dierenwelzijn.
Het daadwerkelijke positieve effect voor dierenwelzijn moet nog aangetoond worden
gezien de beperkte tijd dat deze technologie operationeel is. Andere type slachterijen
experimenteren inmiddels ook met deze technologie onder andere voor toezicht op kippen
en runderen. De Dierenbescherming overweegt intelligent cameratoezicht op te nemen
in de Beter Leven Keurmerk criteria.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief van
de Minister over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en de meegestuurde
risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden maken
zich grote zorgen over het contrast tussen de ernst van de beschreven dierenwelzijnsrisico’s
en het schijnbare gebrek aan urgentie om deze aan te pakken. Het is nu 15 maanden
geleden dat de Minister moest vaststellen dat de druk op het slachtproces, ingegeven
door economische overwegingen, te groot was geworden «om belangen van dierenwelzijn
en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te
borgen» (Kamerstuk 33 835, nr. 138). De Minister gaf met deze woorden expliciet toe dat in het huidige systeem dierenwelzijn
en voedselveiligheid op het spel staan en dat goed toezichthouden op de slacht van
642 miljoen dieren in 2019, niet gegarandeerd kon worden. En dat was nog voordat de
coronapandemie zorgde voor uitval van slachthuismedewerkers en toezichthouders en
voor problemen met «overschotten» aan varkens en vleeskuikens die koste wat het kost
door de slachthuizen moesten worden gejaagd. Toch zijn er ook in 2020 weer 617 miljoen
dieren geslacht. Je zou verwachten dat de alarmerende conclusie van de Minister uit
februari 2020 zou hebben geleid tot direct ingrijpen, tot directe, misschien wel drastische
maatregelen om de druk op het slachtproces op welke manier dan ook te verminderen.
Anders zouden er immers willens en wetens grote risico’s worden genomen op het gebied
van voedselveiligheid en dierenwelzijn. Maar van drastische maatregelen is geen enkele
sprake.
In de voorliggende brief schrijft de Minister slechts over verdere gesprekken met
de sector, nadere verkenningen en analyses. De route die al jarenlang wordt bewandeld.
Gesprekken met een sector waarover de Onderzoeksraad voor Veiligheid in 2014 opmerkte
dat zij er niet voor terugdeinst om de wet te overtreden en dat haar zelfreinigend
vermogen ernstig tekort schiet2. Vier jaar later schetste de NVWA over de pluimveevleesketen een beeld van een sector
met weinig zelfreinigend vermogen die zich schuldig maakt aan fraude en ernstig dierenleed3. De Minister schrijft nu zelfs over een verzoek aan slachthuizen om te komen met
een voorstel of een plan van aanpak om überhaupt te voldoen aan de voorwaarden uit
de Europese slachtverordening4. De Minister schrijft dat er veel variatie bestaat tussen slachthuizen als het gaat
om de wijze waarop de standaardwerkwijzen, waarin de risico’s voor dierenwelzijn en
de procedures, criteria en verantwoordelijke personen staan beschreven, zijn uitgewerkt
en in de praktijk worden gebracht. In sommige gevallen is de inhoud van de standaardwerkwijzen
summier of zelfs onjuist. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de
Minister hoe dit mogelijk is. Zijn deze slachthuizen dan niet (al jaren) in overtreding?
Hoe vaak heeft de Minister de standaardwerkwijzen en de invulling van de rol van «functionaris
voor het dierenwelzijn» laten controleren sinds de inwerkingtreding van deze regels?
Deze leden vragen tevens of alle slachthuizen inmiddels de technische verfijningen
uit het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten hebben opgenomen in
hun standaardwerkwijzen (Kamerstuk 31 571, nr. 33)?
Geldt dit zowel voor de slachthuizen die zijn aangesloten bij de Vereniging voor Slachterijen
en Vleesverwerkende bedrijven (VSV) als voor slachthuizen die niet bij de VSV zijn
aangesloten? Zo ja, sinds wanneer en door wie en wanneer is dit gecontroleerd?
Antwoord
De invulling van de «standaardwerkwijzen» varieert per slachthuis door de unieke inrichting
en werkwijze. Met name bij kleinere slachthuizen zijn deze veelal minder in detail
in documenten vastgelegd. De «technische verfijningen» waar u naar verwijst zijn een
praktische weergave van de voorschriften zoals deze volgen uit de Verordening 1099/2009
en de adviezen van de WAC. Deze zijn te gebruiken door de slachthuizenzien als een
«best practice». Deels betreft dit eisen en adviezen rond inrichting, management en
gedrag; deels duidelijke eisen aan materialen, dierbehandeling (b.v. fixatie) en aansnijden.
Controle op de algemenere normen en eisen wordt door de NVWA uitgevoerd bij de systeeminspecties
en bij specifieke inspecties. Toezicht op de invulling van de standaardwerkwijze wordt
niet regulier gecheckt, maar bij constatering van dierenwelzijnsovertredingen wordt
wel gekeken hoe de instructie in de standaardwerkwijzen zijn beschreven en hoe de
invulling van de rol van de functionaris voor het dierenwelzijn is.Eventuele geconstateerde
omissies of onjuist handelen bij de onbedwelmde slacht worden bij het (permanente)
toezicht op onbedwelmde slacht direct gecorrigeerd en in voorkomende gevallen gesanctioneerd.
Hierbij wordt door de NVWA geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die wel of niet
bij de VSV zijn aangesloten.
Op het eerste oog is het aantal dieren dat is geslacht in 2020 gedaald. Maar kan de
Minister bevestigen dat deze daling van het totale aantal slachtingen ten opzichte
van 2019 hoofdzakelijk komt doordat er minder vleeskuikens zijn geslacht? Kan de Minister
bevestigen dat dit waarschijnlijk uitsluitend is ingegeven door economische overwegingen,
zoals het wegvallen van de afzet in de horeca? Kan de Minister bevestigen dat het
aantal varkens, leghennen, volwassen runderen, geiten en schapen dat is geslacht in
2020 juist is gestegen met ruim 1,8 miljoen? Zo ja, hoe verklaart de Minister deze
stijging?
Antwoord
In samenwerking met RVO, NVWA en het CBS worden de cijfers over het aantal slachtingen
bijgehouden. Ik verwijs u voor de cijfers naar StatLine – Vleesproductie; aantal slachtingen
en geslacht gewicht per diersoort (cbs.nl), zodat u zelf per diersoort kunt zien hoe
hoog het aantal geslachte dieren is. Ik doe geen onderzoek naar verklaringen voor
wisselingen in het aantal slachtingen.
Over de extreme snelheid waarmee dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd
hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie al vaak hun zorgen geuit. In
2018 werden in grote slachthuizen per uur 500 tot 700 varkens, 150 tot 200 kalveren,
50 tot 70 runderen en 11.000–13.000 kippen gedood (Kamerstukken 33 835 en 28 286, nr. 98)5, 6.
Dit zijn aantallen die ieder voorstellingsvermogen te boven gaan. In juni 2020 nam
de Kamer de gewijzigde motie van het lid Ouwehand aan waarin werd opgeroepen om per
direct slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen (Kamerstuk 28 286, nr. 1118). De Minister zegt hier echter geen juridische grond voor te hebben. Deze leden vinden
het een zeer onwenselijke situatie als de eindverantwoordelijke voor dierenwelzijn
en voedselveiligheid geen grenzen zou kunnen stellen aan de snelheid van het slachtproces.
Erkent de Minister dat de druk op het slachtproces en de slachtsnelheid nauw samenhangen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ja. Die druk erken ik. Daarom laat ik nu door de Wageningen UR samen met de Universiteit
van Utrecht en andere experts onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op
risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen
houden van toezichts. Dit kan een juridische onderbouwing voor het verlagen van de
bandsnelheid gaan geven. De afronding van dit project wordt eind 2021 verwacht.
Klopt het dat de overheid een leververplichting heeft tegenover de vleessector, wat
wil zeggen dat er medewerkers moeten worden geleverd voor toezicht en keuringswerkzaamheden?
Antwoord
Conform de Europese wetgeving (VO (EU) 2017/625 artikel 5e) moet de competente autoriteit
beschikken over, of toegang hebben tot, een voldoende aantal gekwalificeerde personeelsleden,
zodat de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend
kunnen worden verricht.
Dat betekent niet, dat de overheid elke aanvraag voor niet structurele uitbreiding
of verlenging van keuringstijd moet en kan honoreren. Zeker bij omvangrijke of talrijke
aanvragen is dit vanuit organisatorisch en arbeidsrechtelijk oogpunt niet mogelijk.
Als de vraag vanuit de bedrijven substantieel toeneemt, betekent dit mogelijk een
structurele toename van de behoefte. Dan beoordeelt de NVWA of het verzoek vanuit
het bedrijfsleven legitiem is, en of het vervolgens wenselijk en noodzakelijk is om
extra personeel te werven en op te leiden om in deze vraag te voorzien.
Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is als hier geen enkele mogelijkheid
tot begrenzing van de snelheid tegenover staat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Indien uit keuring en toezichtactiviteiten blijkt dat de slachterij haar processen
onvoldoende beheerst en daardoor de normen voor voedselveiligheid en dierenwelzijn
onvoldoende gerealiseerd worden kan de dierenarts ter plaatse de slachterij corrigerende
maatregelen opleggen. Dit kan het stilleggen van het slachtproces zijn of de opdracht
tot het tijdelijk verlagen van de bandsnelheid totdat de normen weer gerealiseerd
worden. Bij een structureel hogere bandsnelheid op een bedrijf kan de behoefte aan
gekwalificeerd personeel aan de orde zijn. Zoals ik in het vorige antwoord heb aangegeven
vergt een structurele toename van de behoefte aan gekwalificeerd personeel een beoordeling
van de NVWA of het verzoek vanuit het bedrijfsleven uitvoerbaar is, en of het vervolgens
passend en verantwoord is om extra personeel te werven en op te leiden om in deze
vraag te voorzien. Een bedrijf kan pas extra personeel aanvragen voor de benodigde
werkzaamheden vanaf het moment dat de NVWA het verzoek van het bedrijf als passend
en verantwoord beoordeelt en in het benodigde gekwalificeerde personeel kan voorzien.
Erkent de Minister dat het verlagen van de slachtsnelheid het dierenleed zou beperken
en ook de voedselveiligheidsrisico’s zou verminderen?
Antwoord
Ik laat nu door de Wageningen UR samen met de Universiteit van Utrecht en andere experts
onderzoeken wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn
en controle op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht.
Dit project is nog niet afgerond, dus ik kan geen inhoudelijk antwoord geven op uw
vraag.
Kan de Minister bevestigen dat een lagere slachtsnelheid ook het aantal dieren dat
na de slacht wordt afgekeurd voor menselijke consumptie zou kunnen reduceren, omdat
er dan minder fouten worden gemaakt bij het snijden en er bijvoorbeeld minder vervuiling
is met mest, gal en baansmeer?
Antwoord
Dat kan ik niet bevestigen. Ik zie nauwlettend toe op de productie van veilig vlees
voor menselijke consumptie. Het primaire doel van de postmortemkeuring is het beoordelen
van geschiktheid van het vlees voor humane consumptie. Afkeuringen hebben met name
een oorzaak in ziekteprocessen tijdens het leven van het dier die pathologische afwijkingen
kunnen veroorzaken. Slachtfouten en bezoedeling zijn lang niet altijd reden van afkeuring.
Indien er bezoedeling van karkassen optreedt, wordt dit zoveel mogelijk weggenomen
op zodanige wijze dat het karkas verder gespaard wordt en niet geheel wordt afgekeurd.
Ik laat nu door Wageningen UR, Universiteit van Utrecht en andere deskundigen onderzoeken
wat de invloed van slachtsnelheid is op risicofactoren voor dierenwelzijn, controle
op voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht. Ik kan daarom nu nog
geen antwoord geven op uw vraag of een lagere slachtsnelheid effect heeft op fouten
die gemaakt worden.
Kan de Minister bevestigen dat er in 2019 in roodvleesslachthuizen 81.560 varkens,
runderen, kalfjes, geiten en schapen en 6,9 miljoen eenden en vleeskuikens zijn afgekeurd
voor consumptie? Om hoeveel dieren ging het in 2020?
Antwoord
Ik kan deze aantallen voor varkens, runderen, kalveren, geiten en schapen niet bevestigen.
Volgens gegevens van de NVWA betreft het voor deze categorieën dieren 80.783 afkeuringen
in 2019 en 76.180 afkeuringen in 2020, dat is 0,4% van het aantal slachtingen.
De aantallen afkeuringen voor pluimvee in 2019 kan ik wel bevestigen op basis van
de gegevens van de NVWA. Voor 2020 betreft dit 7,5 miljoen afkeuringen, dat is 1,2%
van het aantal slachtingen in dat jaar.
Hoe beoordeelt de Minister het feit dat al deze dieren, in totaal bijna 7 miljoen,
zijn gefokt, gebruikt en gedood om te eindigen bij de destructie? Is de Minister bereid
om concrete doelen te formuleren en maatregelen te treffen voor het verminderen van
het aantal dieren dat post-mortem wordt afgekeurd en daarbij te kijken naar zowel
het slachtproces als naar zaken die het gevolg zijn van de wijze waarop de dieren
zijn gefokt en gehouden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik vind het zeer betreurenswaardig dat er veel dieren bij de destructie eindigen.
Daar heeft echt niemand wat aan. De acties die ik nu in gang zet zouden er ook toe
moeten leiden dat het aantal dieren dat naar de destructie gaan lager wordt. onder
andere door verbeterde inzet van de functionaris dierenwelzijn en de standaard werkwijze.
In de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen die de
Minister naar de Kamer stuurde, wordt een aantal zeer ernstige problemen beschreven.
Problemen die overigens voor een groot deel al langer bekend zijn. Veelzeggend is
dan ook de opmerking in de samenvatting dat «vertegenwoordigers van slachthuizen [..]
vaak een ander beeld [hebben] van de dierenwelzijnsrisico’s dan medewerkers van de
NVWA, ngo’s en onderzoekers». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen
hierbij even stilstaan bij het gruwelijke lot van kippen in de pluimveeslachthuizen.
Als zij de slachthuizen al halen, want het hardhandige vangen in de stallen, waarbij
kippen als trossen ondersteboven bij elkaar worden geharkt en in kratten worden gepropt,
zorgt al voor zó veel verwondingen dat een zeer groot aantal van hen sterft tijdens
het transport. In combinatie met langdurig gebrek aan water en voer, lange transportduur
en hitte onderweg leidt dit in totaal tot 575.000 tot 800.000 kippen per jaar die
dood aankomen bij het slachthuis (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 9)7, 8. Wat gaat de Minister doen om dit aantal sterfgevallen sterk te verminderen, zoals
ook medewerkers van de NVWA en onderzoekers aanraden? Deze leden zijn blij dat het
College voor Beroep van het bedrijfsleven (CBb) heeft bevestigd dat de Europese transportverordening
wordt overtreden door kippen ondersteboven aan hun poten van de grond te plukken.
Zij roepen de Minister op om op zo kort mogelijke termijn met maatregelen te komen
om te voorkomen dat deze vangmethode nog langer wordt toegepast.
Antwoord
Zoals ik in recente antwoorden op schriftelijke vragen heb aangegeven (Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 3017) vind ik het een pijnlijk gegeven dat er zulke grote aantallen dieren per jaar door
diverse omstandigheden vroegtijdig sterven. Ik constateer daarbij wel dat de percentages
«dead on arrival» de afgelopen jaren gelukkig aan het afnemen is en dat de Nederlandse
percentages lager zijn dan aantallen uit andere landen, zoals genoemd in een recente
publicatie van de European Food Safety Authority (EFSA)9. Een omslag naar een andere wijze van vangen zal naar verwachting bijdragen aan verbeterd
welzijn van de dieren. Deze omslag moet de sector maken. En daar zal de NVWA op toezien.
De NVWA heeft opvolging gegeven aan de uitspraak van het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) om inspecties uit te voeren op het vangen en tillen van pluimvee
aan de poten. Wakker dier had hiertoe een handhavingsverzoek ingediend. De NVWA heeft
conform dit verzoek inmiddels inspecties uitgevoerd bij vangploegen van drie pluimveeservicebedrijven.
Hierbij zijn een of meerdere overtredingen vastgesteld. Dit varieerde van het verbod
om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen
dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Handhaving vindt plaats conform
het vastgestelde interventiebeleid. Hieruit volgt het voornemen om tot boete oplegging
over te gaan bij de drie pluimveeservicebedrijven én de betrokken pluimveehouders.
De kippen die de reis naar het slachthuis overleven, worden vervolgens vanaf een hoogte
machinaal op een band gesmeten. In de risico-inventarisatie wordt bij monde van NVWA-medewerkers
beschreven dat veel dieren hierbij op elkaar of op hun rug belanden en elkaar verwonden
met hun nagels. Dieren die terug proberen te vliegen krijgen de volgende lading dieren
over zich heen. Dit zorgt voor extra lijden, zeker bij dieren die al gewond raakten
bij het vangen. De NVWA stelde in 2018 al dat de instellingen van de machines moet
worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kantelen rustiger en zorgvuldiger gebeurt10. Veel gecontroleerde machines voldeden destijds niet aan de voorwaarden. Ook na aanpassingen
van de machines zag de NVWA dit als een zorgpunt voor de toekomst. De Minister noemt
het dierenleed tijdens het onbedwelmd kantelen niet acceptabel, maar er zijn nog altijd
geen normen ondanks dat hier in ieder geval al sinds 2016 naar wordt gekeken. Deze
leden vragen de Minister wat zij hier sindsdien aan heeft gedaan. Onderzoekers raden
in de risico-inventarisatie aan om gebruik te maken van systemen waarbij de dieren
in de containers blijven. Het bedwelmen van de dieren voorafgaand aan het kantelen
zou dit extra dierenleed beperken. Wat gaat de Minister doen met deze aanbeveling?
Antwoord
Zoals ik uw Kamer in september 2018 heb aangegeven (Kamerstuk 26 991, nr. 530) is de NVWA in 2016 een handhavingstraject gestart om welzijnsproblemen bij het kantelen
aan te pakken. De daaropvolgende handhavingsacties hebben ertoe geleid dat alle slachthuizen
voldoen aan het door de NVWA gestelde protocol, al dan niet na aanpassingen aan de
kantelsystemen. De NVWA houdt hier nog steeds toezicht op en treedt, indien nodig,
handhavend op. Het protocol geeft de NVWA extra kaders en houvast om handhavend op
te treden.
Desondanks vind ik nog steeds dat het onbedwelmd kantelen van dieren een risico is
voor het dierenwelzijn. Een generiek verbod op het gehele systeem waarbij dieren onbedwelmd
gekanteld worden, moet EU breed bepaald worden. Ik zal dit inbrengen in de evaluatie
van de dierenwelzijnswetgeving door de Europese Commissie en mij sterk maken voor
een generiek verbod.
Als volgende stap in het slachtproces worden kippen ondersteboven aan hun poten aan
haken gehangen om met hun kop door een elektrisch waterbad te worden getrokken. Ook
hiervan is al jaren bekend dat dit heel vaak misgaat en leidt tot ernstig leed doordat
de dieren onvoldoende of niet worden bedwelmd voordat zij worden aangesneden, zelfs
als slachthuizen zich aan de wettelijke normen houden. Dit wordt ook in de risico-inventarisatie
benoemd door zowel ngo’s en onderzoekers als door medewerkers van de NVWA. Deze leden
lezen in de risico-inventarisatie dat deze partijen opmerken dat slachthuispersoneel
niet genoeg tijd heeft om dieren zorgvuldig «aan te hangen», om gewonde dieren apart
te zetten of om in te grijpen als een dier niet goed hangt. Zij vragen de Minister
om een reactie hierop. Ook kan niet goed worden gecontroleerd of de dieren goed zijn
bedwelmd voordat ze worden aangesneden. De snelheid ligt te hoog en de ruimte tussen
het waterbad en het mes is te klein om een goede controle uit te oefenen. Ook kan
het slachthuispersoneel vanwege de snelheid niet controleren of alle dieren na het
verbloeden wel dood zijn voordat ze de broeibak in gaan, stellen onderzoekers. Wat
vindt de Minister van deze bevindingen? Hoe is het mogelijk dat dit onvoldoende reden
is voor het verlagen van de slachtsnelheid?
Antwoord
Deze vraag richt zich op de relatie tussen bandsnelheid en dierenwelzijn. Dit is onderwerp
van onderzoek dat eind 2021 naar u toekomt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat in pluimveeslachthuizen volgens
NVWA-medewerkers vaak geen gelegenheid is om de slachtlijn op tijd stop te zetten
als een dier niet goed bedwelmd of verbloed is. Een kip kan dus gewond zijn, niet
goed aan de slachthaak worden opgehangen, het elektrisch waterbad missen en daardoor
bij bewustzijn worden aangesneden en nog voordat het is leeggebloed, levend in een
broeibak met heet water verdrinken. Slachthuismedewerkers hebben geen tijd om zorgvuldig
te werken, dit te controleren en toezichthouders kunnen niet ingrijpen, zelfs als
ze het al opmerken. Erkent de Minister dat ernstig dierenleed hiermee als onvermijdelijk
wordt geaccepteerd? Erkent de Minister dat toezicht in pluimveeslachthuizen hiermee
een wassen neus is? Hoe lang laat de Minister deze situatie nog voortbestaan?
Antwoord
Ik realiseer me terdege dat niet alles goed gaat in slachthuizen en ben van mening
dat we met elkaar (LNV, NVWA en de branche) eraan moeten werken om ieder onnodig lijden
van dieren te voorkomen. Daarom is ook de risico-inventarisatie uitgevoerd. Ik vind
het te waarderen dat de betrokkenen (vertegenwoordigers van slachthuizen, medewerkers
van de NVWA, dierenwelzijnsorganisaties en onderzoekers met kennis van het slachtproces),
zo open zijn geweest en hun bevindingen hebben gedeeld. Daar is lef voor nodig en
het geeft aan dat er bereidheid is om verbeteringen door te voeren. Maar daarmee zijn
we er natuurlijk niet, want de druk in de slachthuizen blijft hoog en ik erken dat
dit risico’s in zich houdt. In dit kader verwijs ik ook naar het onderzoek naar de
invloed van slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn en controle op voedselveiligheid
en het goed kunnen houden van toezicht.
Ondertussen wordt al gewerkt aan verbeteringen. Vanuit de sector verneem ik dat zij
al bezig is met het doorvoeren van verbeteringen voor het dierenwelzijn. Er zijn geen
belemmeringen voor het implementeren van deze verbeteringen.
Over het toezicht in de pluimveeslachthuizen kan ik melden dat ik veelvuldig met de
toezichthouder contact heb en ik weet dat de toezichthouder professioneel te werk
gaat. De slachthuizen zijn verantwoordelijk voor het voorkomen van onnodig lijden
van dieren en dienen zich aan de wettelijke kaders te houden. Toezicht daarop zie
ik als sluitstuk in dit proces.
De gesprekspartners bij deze risico-inventarisatie hebben een aantal concrete punten
benoemd die voor vermindering van dierenleed kunnen zorgen. Is de Minister bereid
om over te gaan tot een verbod op het gebruik van drijfmiddelen die pijn of veel stress
veroorzaken, zoals elektrische prikkelaars en op het drijven van grote groepen dieren?
Antwoord
Het gebruik van apparaten, zoals elektrische prikkelaars, moet zoveel mogelijk worden
vermeden. De Vo 1099/2009 stelt immers dat deze apparaten in elk geval alleen mogen
worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te
verplaatsen en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om
zich voort te bewegen. De NVWA ziet erop toe dat slachthuismedewerkers aan deze voorwaarden
voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem en hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de notie van de Minister dat het slachtsysteem
verbeterd moet worden waar mogelijk. Dieren, ook landbouwhuisdieren, hebben een intrinsieke
waarde en mensen dienen daar goed voor te zorgen van geboorte tot slacht. Onnodig
dierenleed moet voorkomen worden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien een gelijk Europees speelveld binnen
de slachtsector als cruciaal in het kunnen aanbrengen van verbeteringen. Bij oneerlijke
concurrentie verplaatst de slacht zich naar het buitenland, waar minder toezicht is
en waar soms ook sprake is van een andere houding en cultuur ten opzichte van de waarde
van dieren. Deze leden steunen derhalve de lijn van de Minister als het gaat om het
volgen van de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor
dierenwelzijn. Hoewel zij het gesprek een goede en logische eerste stap vinden, vragen
zij zich wel af welke handhavingsmiddelen de Minister ziet wanneer dit gesprek niet
leidt tot verbeteringen in het slachtsysteem.
Antwoord
De verplichting tot het aanstellen van de functionaris voor het dierenwelzijn volgt
rechtstreeks uit de genoemde Europese verordening. Waar ik de slachterijen middels
het plan van aanpak om vraag is een steviger positionering en verantwoordelijkheden
van deze functionaris in de organisatie, zodat de welzijnsregels worden nageleefd.
En dat de functionaris preventief en vroegtijdig aanwijzingen kan geven aan het personeel
van het slachthuis. Dit zijn verantwoordelijkheden van de slachthuis exploitant.
Bij geconstateerde overtredingen kan de NVWA altijd ingrijpen en sanctioneren middels
het vastgestelde interventiebeleid.
Ook vragen zij welke punten uit de inventarisatie en visie de Minister meeneemt naar
Europa en of zij ook daar gaat pleiten voor een verbetering van het slachtsysteem.
Antwoord
In de Farm to Fork (F2F)-strategie is een evaluatie en herziening van de bestaande
wetgeving inzake dierenwelzijn aangekondigd, onder meer met betrekking tot de slacht
van dieren, waarvoor de Europese Commissie naar verwachting eind 2023 een wetgevingsvoorstel
doet. Op basis van onder andere de bevindingen uit het traject Voortgang verbeteren
slachtsysteem bepaal ik de Nederlandse inzet hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat bij sommige
punten binnen de inventarisatie en visie alle betrokkenen gelijksoortige mogelijkheden
zien tot verbetering van het dierenwelzijn binnen het slachtproces, bijvoorbeeld het
opdrijven van varkens en runderen en de bijscholing van slachthuispersoneel. Kunnen
deze verbeteringen dan ook direct worden doorgevoerd. Zo nee, wat staat daartoe in
de weg?
Antwoord
Voor zover ik kan overzien, zijn er geen belemmeringen om genoemde verbeteringen door
te voeren. Enkele bedrijven zijn hier ook mee bezig. Ik agendeer dit bij het bestuurlijk
overleg over de risico-inventarisatie dat ik in juli 2021 met de sector gepland staat.
Er zijn ook verschillen in het beeld dat de vertegenwoordigers van de slachthuizen
hebben over de problematiek en het beeld van de NVWA en vertegenwoordigers van dierenrechtenorganisaties.
Allereerst vragen deze leden waarom de Minister niet uitgaat van het beeld zoals geschetst
door de NVWA, aangezien deze organisatie als onafhankelijk scheidsrechter de uitvoering
van de wet in de gaten houdt. Daarnaast zien zij dat verschillen zich met name laten
zien in de discussie of er sprake is van structurele misstanden of incidenten. Welke
mogelijkheden ziet de Minister voor beter, wellicht permanent, toezicht in de slachthuizen
door de NVWA om deze discussie te beslechten?
Antwoord
De risico-inventarisatie had als doel om de verschillende stappen in het slachtproces
in kaart te brengen en per stap de mogelijke risico’s voor dierenwelzijn te identificeren.
Dit is gedaan op basis van literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen. Uit
de gesprekken kwamen een aantal aandachtspunten naar voren waar deskundigen verbetermogelijkheden
zien voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Op deze manier konden we vanuit
de verschillende invalshoeken inzicht krijgen van wat er op de werkvloer gebeurt.
Deze aandachtspunten worden in de inventarisatie uiteengezet en enkele worden nu ook
verder uitgewerkt, zoals de positie van de functionaris voor dierenwelzijn en de normen
voor onbedwelmd kantelen. In de risico-inventarisatie wordt ook aangegeven op welke
punten deskundigen van mening verschillen. Het vormt een basis om met elkaar in gesprek
te blijven en verbetermogelijkheden te bespreken en de nodige stappen te zetten. Hiervoor
is inmiddels ook bestuurlijk overleg met de branches gepland.
Het zijn de slachthuizen overigens zélf die verantwoordelijk zijn voor het goed instrueren
van hun personeel en het borgen van het dierenwelzijn. Bij geconstateerde overtredingen
zal de NVWA altijd ingrijpen en sanctioneren door middel van het vastgestelde interventiebeleid.
In het geval de NVWA constateert dat er structureel zaken misgaan of niet op orde
zijn, voorziet het interventiebeleid ook in structurele aanpak waarbij de volgende
maatregelen genomen kunnen worden: verscherpt toezicht, gedwongen verlaging van de
slachtsnelheid en uiteindelijk zelfs stilleggen van het bedrijf.
Tot slot vragen zij wanneer zij de verdere verkenning van de Minister kunnen verwachten
inzake de condities in wachtruimtes en gasbedwelming bij varkens.
Antwoord
Ik zal zelf geen nader onderzoek instellen naar alternatieven voor CO2 bedwelming. Nederlands onderzoek wat ik mede heb gesubsidieerd in 2017 heeft geen
reëel alternatief opgeleverd. Wel heeft de Europese Commissie in november jl. een
onderzoeksbudget van 2 miljoen euro beschikbaar gesteld om alternatieven voor CO2 bedwelming te onderzoeken. Ik volg de ontwikkelingen ten aanzien van alternatieven
voor CO2 bedwelming van varkens actief en zal, zodra er betere alternatieven voorhanden lijken,
uw Kamer hierover informeren. De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar
de knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Het vormt
een uitgangspunt om met de betrokken partijen in gesprek te gaan en tot concrete maatregelen
te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Hierin
zal ik de condities in de wachtruimte meenemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met grote interesse de voorliggende brief gelezen,
inclusief de twee bijlages. Met name de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in
slachthuizen. Het is een eerste verkenning naar knelpunten op het gebied van dierenwelzijn
in Nederlandse slachthuizen. Bij sommige aandachtspunten zien alle partijen verbetermogelijkheden,
bijvoorbeeld bij de aanvoer van dieren met een slechte conditie en het opdrijven van
varkens en runderen.
Het lid van de BBB-fractie heeft de volgende vragen aan de Minister. Na een eerste
verkenning komt er een vervolg. Kan zij aangeven hoe de verdere planning eruit ziet?
Antwoord
De risico-inventarisatie was een eerste verkenning naar de knelpunten op het gebied
van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. In juli staat een bestuurlijk overleg
met de sector gepland om tot concrete maatregelen te komen om het welzijn van dieren
in het slachtproces beter te waarborgen. Het nemen maatregelen ter verbetering is
daarmee een volgende stap. Voor de verdere uitwerking van de risico-inventarisatie
voedselveiligheid (en implementatie van mogelijke maatregelen) maak ik een koppeling
met de actualisatie van de integrale ketenanalyse van de roodvleesketen die de NVWA
gepland heeft voor 2021. Zodra deze gereed is, zal ik uw Kamer informeren en zal ik
acties in gang zetten om risico’s op het gebied van voedselveiligheid verder te reduceren.
Dit lid ziet ook mogelijkheden/aandachtspunten bij de aanvoer van gezonde dieren.
Komt de Minister hier ook nog op terug?
Antwoord
In de risico-analyse staan inderdaad aandachtspunten voor de aanvoer van dieren. Voor
mij is de gehele risico-analyse relevant. Samen met de betrokken stakeholders zullen
we moeten bepalen welke verbeteringen in welke volgorde doorgevoerd gaan worden, omdat
niet alle risico’s tegelijkertijd aangepakt kunnen worden. In juli staat hierover
een bestuurlijk overleg met de sector gepland. Ik kom hier zeker op terug.
Zoals gebleken is uit de evaluatie van de MDU (Kamerstuk 33 835, nr. 157) kan een MDU voordelen bieden in het slachtsysteem, onder andere op het gebied van
dierenwelzijn. De Minister laten weten dat er vanuit de EU besloten is initiatieven
zoals de MDU toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1130. In de praktijk blijkt echter dat wegens het gebrek aan officiële dierenartsen bij
de NVWA, die het proces van bedwelmen en doden bij moeten wonen, de MDU’s op dit moment
hun werk niet kunnen uitvoeren. Na een eerste verkenning komt een vervolg. Het lid
van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven hoe de verdere planning eruit
ziet. Deelt zij de mening dat het, gezien de positieve bijdrage die de MDU’s kunnen
leveren aan onder andere dierenwelzijn in het slachtsysteem, prioriteit moet hebben
de initiatiefnemers te laten weten waar zij aan toe zijn? Deelt zij ook de mening
dat er zo snel mogelijk capaciteit moet worden vrijgespeeld bij de NVWA om de MDU’s
constant en operationeel te krijgen? Zo ja, wanneer verwacht zij dat deze capaciteit
geleverd kan worden? Wanneer verwacht zij uitsluitsel te kunnen geven aan de initiatiefnemers
van de MDU’s over de overige voorwaarden, zoals het laden van een of meerdere dieren?
Antwoord
Ik deel de mening dat de MDU een positieve bijdrage kan leveren bij de slacht van
dieren die omwille van risico’s van dierenwelzijn bij transport, of anderszins, niet
of moeilijk naar het slachthuis vervoerd kunnen worden. De NVWA werkt wel de beheersmaatregelen
uit tot verkleining van de risico’s genoemd door Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek
(Buro) om voedselveiligheid, dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. De voorbereidingen
voor een feitelijke start van de MDU vindt dus wel plaats. De nieuwe Europese wetgeving
is op 12 april jl. van kracht geworden. Daarin is vastgelegd dat maximaal drie als
landbouwhuisdier gehouden runderen tegelijkertijd op het bedrijf van herkomst mogen
worden gedood. Het streven is dat de MDU’s in 2022 in bedrijf kunnen zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier