Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, Bikker en Pouw-Verweij over sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie
Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Bikker (ChristenUnie) en Pouw-Verweij (JA21) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie (ingezonden 4 mei 2021).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens Minister
van Justitie en Veiligheid (ontvangen 16 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 2823.
Vraag 1
Kent u het artikel «Over de nadelen van de sterke toename van het aantal gevallen
van euthanasie blijft het oorverdovend stil»?1
Antwoord 1
Ja, dat is mij bekend.
Vraag 2
Deelt u de zorgen over de forse stijging van het aantal euthanasiegevallen in 2020?
Wat vindt u ervan dat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) nooit eerder
zó veel meldingen van euthanasie ontvingen?
Antwoord 2
De stijgende ontwikkeling in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, vind
ik niet zorgwekkend. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, bedraagt het aantal meldingen
sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal sterfgevallen.
In 2020 was dit niet anders. Volgens het jaarverslag van de RTE over het jaar 2020
ontvingen de RTE 6.938 meldingen. Dat is 4,1% van het totaal aantal sterfgevallen
en sluit percentueel aan bij de trend sinds 2016. Gelet op de algemene demografische
ontwikkeling is de afgelopen jaren een gestage stijging van het totaal aantal sterfgevallen
te zien. De stijging in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, lijkt
gelijke tred te houden met deze ontwikkeling.
Aantal meldingen RTE euthanasie
Percentage van totale sterftecijfer
Totaalaantal sterfgevallen
2016
6.091
4,1%
148.973
2017
6.585
4,4%
150.027
2018
6.126
4%
153.363
2019
6.361
4,2%
151.885
2020
6.938
4,1%
168.566
Vraag 3
Wat is uw verklaring voor de stijging van het aantal euthanasiemeldingen ten opzichte
van 2019 met 9,1 procent tot 6.938 meldingen in 2020? Welke rol heeft de coronapandemie
hier bij gespeeld? Indien u geen verklaring voor de stijging heeft, bent u bereid
hier nader onderzoek naar te doen?
Antwoord 3
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven bedraagt het aantal meldingen dat de
RTE ontvangen, sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal
sterfgevallen. Dat was in 2020 niet anders. Weliswaar is het aantal meldingen met
9,1% gestegen, maar het totaal aantal sterfgevallen is in 2020 harder, namelijk met
11,0%, gestegen.
Uit het jaarverslag van de RTE blijkt dat een direct causaal verband tussen Covid-19
en de stijging van het aantal meldingen van euthanasie onwaarschijnlijk is. In slechts
zes gevallen was een Covid-19 besmetting aanleiding of mede aanleiding voor een euthanasieverzoek.
In slechts twee van de in 2020 ontvangen meldingen is sprake van Covid-19 als de medische
grondslag op basis waarvan de euthanasie werd verleend. Ook navraag bij de Landelijke
Huisartsenvereniging leverde geen ander beeld op.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek naar de stijging van het absolute aantal
euthanasiemeldingen bij de RTE in 2020. Wel heb ik gevraagd in de vierde evaluatie
van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) om extra
aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name
in de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie, voortvloeiend
uit het eerdergenoemde Nivel onderzoek dat in 2019 is uitgevoerd in opdracht van VWS.
De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht.
Vraag 4
Wat vindt u van de stelling van de ethicus professor uit bovengenoemd artikel, dat
er sprake is van «ethische armoe» bij de toetsing van meldingen van euthanasie door
de RTE?
Antwoord 4
Ik herken de stellingname van de ethicus dat er sprake is van «ethische armoe» niet.
De toetsing door de RTE behelst het beoordelen of bij het verlenen van euthanasie
de zorgvuldigheidseisen van de Wtl in acht zijn genomen. Elke toetsingscommissie heeft
ook een ethicus als lid. In de derde evaluatie van de Wtl is gebleken dat de multidisciplinariteit
in de toetsingscommissies gewaardeerd wordt door de leden van de RTE en dat volgens
hen voldoende expertise in de commissies aanwezig is.2
Vraag 5
Bent u bereid om met de RTE in gesprek te gaan over hoe de ethische toetsing van euthanasiemeldingen
versterkt kan worden, zoals de vraag of alle patiënten in volledige vrijheid tot een
euthanasieverzoek zijn gekomen?
Antwoord 5
Elke commissie bestaat uit een arts, een ethicus en een jurist (voorzitter) en hun
plaatsvervangers. Zij beoordelen of de arts, die de euthanasie uitvoerde of de hulp
bij zelfdoding verleende, zich heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen.
Een van deze eisen luidt dat er sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen
verzoek. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 waar ik heb aangeven dat
in de aanstaande vierde evaluatie van de Wtl, naast extra aandacht voor de ontwikkelingen
in het aantal euthanasiegevallen, met name ook de houding van artsen ten opzichte
van (het uitvoeren van) euthanasie onder de loep wordt genomen.
Vraag 6
Wat vindt u ervan dat de RTE besloten hebben om consultgesprekken per videoverbinding
toe te staan, wat in strijd is met een van de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet
(artikel 2, eerste lid, onderdeel e), namelijk dat de tweede arts de patiënt persoonlijk
heeft ontmoet? Zijn de RTE bevoegd om aan te geven dat van de wettelijke zorgvuldigheidseisen
mag worden afgeweken? Mede gelet het feit dat de patiënt een onomkeerbare beslissing
moet nemen, wanneer wordt deze onwenselijke praktijk beëindigd?
Antwoord 6
Het uitgangspunt van de Wtl en de richtlijn is dat de SCEN-arts3 bij de patiënt op huisbezoek gaat, of in ieder geval de patiënt fysiek ziet en spreekt.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hier «in uitzonderlijke omstandigheden» van afgeweken
kan worden. De EuthanasieCode (2018) erkent dat ook. Voorts mag een professional afwijken
van een voor hem/haar geldende richtlijn, mits voldoende gemotiveerd. De voorwaarden
waaronder SCEN-artsen van hun werkwijze mogen afwijken zijn vrijwel meteen bij aanvang
van de pandemie op 19 maart 2020 opgesteld in een document door de Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in samenspraak met het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en
de RTE. Daarin is vanwege de uitzonderlijke omstandigheden in de coronapandemie, afgesproken
dat SCEN-artsen, mits medisch-ethisch verantwoord, het fysieke consult mogen uitstellen,
met persoonlijk beschermende maatregelen uitvoeren of tijdelijk gebruik mogen maken
van digitale middelen bij een SCEN-consult.4 De voorwaarden voor afwijking van de richtlijn gelden zolang de coronapandemie daartoe
noodzaakt.
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat in 2020 95,5 procent van het aantal ontvangen meldingen als
«niet vragen oproepend» werd geselecteerd door de secretaris van de commissies, waardoor
slechts 4,5 procent van de meldingen daadwerkelijk besproken wordt door de commissies?
Kunt u aangeven op welke wijze de definitie is aangepast wanneer een dossier als «vragen
oproepend»-melding móet worden aangemerkt door de secretaris van de toetsingscommissie?
Antwoord 7
De werkwijze dat meldingen worden aangemerkt als «vragen oproepend» en «niet vragen
oproepend» wordt door de RTE sinds 2012 gehanteerd. Het betreft slechts een eerste
selectie door de secretaris, waarbij in ieder geval meldingen van euthanasie in complexe
situaties, zoals bij vergevorderde dementie en bij psychiatrie, als «vragen oproepend»
worden aangemerkt. Alle meldingen worden daarna beoordeeld door de leden van de commissie.
Dat gebeurt digitaal, in die zin dat elk lid individueel de stukken bestudeert en
de melding beoordeelt als «naar mijn mening voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en
geen bespreekpunten». Zodra echter een van de leden na die digitale bestudering van
de stukken van mening is dat een melding vraagt – om welke reden dan ook – om nadere
bespreking tijdens een vergadering van de voltallige RTE (van drie leden), geschiedt
dat alsnog.
De definitie wanneer een melding bij de eerste selectie door de secretaris van de
commissie als «vragen oproepend» moet worden aangemerkt is in het najaar van 2019
in zoverre gewijzigd dat sindsdien de volgende categorieën niet meer worden aangemerkt
als vragen oproepende meldingen:
• Beginnende dementie waarbij niet de geringste twijfel bestaat over de wilsbekwaamheid
van de patiënt en verder ook aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
• Stapeling van ouderdomsaandoeningen waarbij de euthanasie is uitgevoerd door artsen
van het Expertisecentrum Euthanasie en verder ook aan alle zorgvuldigheidseisen is
voldaan. Verschil ten opzichte van de situatie daarvóór is dat er geen onderscheid
meer wordt gemaakt naar welke arts de euthanasie heeft uitgevoerd. Bij de eerste selectie
worden alle gevallen van stapeling van ouderdomsaandoeningen waarbij aan de zorgvuldigheidseisen
is voldaan, aangemerkt als niet vragen oproepend.
Vraag 8
Bent u bekend met signalen uit Vlaanderen over een toename van suïcidale gedachten
en vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen? Deelt u de zorgen over
vergelijkbare vragen met betrekking tot de Nederlandse situatie, temeer daar sinds
het onderzoek werd gehouden het isolement inmiddels al een jaar langer voortduurt?5
Antwoord 8
Ik heb kennisgenomen van deze signalen uit België. Mij zijn geen vergelijkbare signalen
bekend vanuit de Nederlandse verpleeghuizen. Eerder heb ik aangegeven dat de Academische
Werkplaats ouderenzorg monitort wat de effecten zijn van de maatregelen op de bewoners
en de zorgverleners.6
Uit deze rapportages blijkt niet dat er een toename is van suïcidale gedachten en
vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen. Ook in de periodieke gesprekken
met de landelijke organisaties en individuele zorgaanbieders komen deze signalen niet
naar voren.
Vraag 9
Welke maatregelen heeft u getroffen om met zorgcentra zelf afspraken te maken om te
voorkomen dat bewoners ooit weer in eenzame opsluiting of sociaal isolement moeten
leven, vanwege de heftige gevolgen die dat kan hebben?7, 8
Antwoord 9
Op 7 april jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd naar aanleiding van het 106e OMT-advies dat zich onder andere richtte op versoepelingen in de verpleeghuizen.9 Mede vanwege de toen al hoge vaccinatiegraad in de instellingen was het OMT van mening
dat er mogelijkheden waren voor versoepelingen. Bij een hoge vaccinatiegraad (ca.
80% of hoger) van de bewoners is het bijvoorbeeld mogelijk, om op de eigen kamer van
een volledig gevaccineerde bewoner, dat door één of enkele vaste bezoekers wordt afgezien
van het dragen van een mondneusmasker en het afstand houden. Voor nadere uitwerking
hiervan verwijs ik kortheidshalve naar de eerdergenoemde brief van 7 april jl. De
zorgaanbieders maken zelf de afweging hoe ze gebruik maken van deze mogelijkheden.
De Academische Werkplaats Ouderenzorg kijkt naar hoe zij dat doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.