Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake voorhang wijziging van het Besluit omgevingsrecht in verband met de verruiming van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning voor de bewoning van recreatiewoningen
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 191
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 18 maart 2021 over de voorhang wijziging van het Besluit omgevingsrecht in verband
met de verruiming van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning voor de bewoning
van recreatiewoningen (Kamerstuk 33 118, nr. 184).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 april 2021 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 9 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Martin Bosma
De griffier van de commissie, Roovers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie willen er op wijzen dat er een groot woningtekort is in Nederland en dat het daarom
goed is dat deze regeling er komt. Iedereen kent immers wel iemand die op zoek is
naar een woning maar die niet kan vinden. De leden van de VVD-fractie vinden het daarom
goed dat het kabinet de VVD/ D66 motie uitvoert en de regeling weer opent om permanente
bewoning van recreatiewoningen toe te staan. Deze leden hopen dat de regeling daarmee
zo snel mogelijk van kracht wordt.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief met betrekking tot Voorhang wijziging van het Besluit
omgevingsrecht in verband met de verruiming van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning
voor de bewoning van recreatiewoningen. Zij zijn content dat er met deze regeling
meer ruimte wordt geboden aan gemeenten tot het permanent laten bewonen van een recreatiewoning.
Deze leden hebben nog enkele vragen die zij aan de regering willen voorleggen.
De leden van de D66-fractie zijn content dat de Actie-agenda Vakantieparken 2021–2022
is getekend. Deze leden vragen of er nader uiteengezet kan worden op welke wijze er
in de Actie-Agenda uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Van Eijs c.s.
(Kamerstuk 32 847, nr. 627) over het hanteren van de menselijke maat in de handhaving rondom permanente bewoning
van recreatiewoningen? Deze leden vragen daarnaast op welke wijze de Actie-Agenda
aandacht heeft voor de leefbaarheid van vakantieparken?
De leden van de D66-fractie constateren dat met deze regeling de persoonsgebonden
vergunning van een recreatiewoning eenmalig doorgegeven kan worden aan de rechtsopvolger
van diegene aan wie de vergunning is verleend. Deze leden vragen of hun veronderstelling
klopt dat dit in alle gevallen mogelijk wordt onder deze regeling? Daarnaast vragen
deze leden op welke wijze ervoor kan worden gezorgd dat het overdragen van de vergunning
aan een volgende bewoner mogelijk blijft, ook nadat de vergunning eenmaal is overgegaan?
De leden van de D66-fractie constateren dat wat er wordt verstaan onder «permanente
bewoning» per gemeente verschillend gedefinieerd kan worden. Deze leden vragen in
hoeverre er wel richtlijnen zijn waar deze definitie aan dient te voldoen, om te voorkomen
dat permanente bewoning van recreatieparken door strikte definities onmogelijk wordt
in de praktijk?
De leden van de D66-fractie constateren dat er geen landelijke regeling wordt opgezet
die het mogelijk maakt om een vergunning voor permanente bewoning aan te vragen, maar
dat dit een gemeentelijke afweging is. Deze leden vragen hoe er voor wordt gezorgd
dat gemeenten zo veel mogelijk op de hoogte zijn van deze nieuwe regeling, en hoe
zij naast de beschreven «aanjaag- en expertteams» worden ondersteund om deze regeling
zo veel als mogelijk in te voeren?
De leden van de PVV-fractie lezen dat wordt voorgesteld om permanente bewoning mogelijk te maken op basis van
een persoonsgebonden vergunning in plaats van een object gebonden vergunning. De termijn
van de omgevingsvergunning geldt voor zolang degene aan wie de vergunning is verleend
de recreatiewoning permanent bewoond. Maar wat gebeurt er als de vergunninghouder
de woning overdraagt, zo vragen deze leden. Ligt het in de lijn der verwachting dat
de gemeente hieraan zal meewerken en de termijn zal verlengen?
Geldt de persoonsgebonden vergunning ook voor mensen die gehuwd en/of samenwonend
zijn? Of is het de bedoeling dat de vergunninghouder ook altijd zelf in de woning
aanwezig is?
De Minister schrijft dat de term «permanente bewoning» afhangt van de definitie die
de gemeente zelf geeft in het geldende bestemmingsplan. De leden van de PVV-fractie
merken op dat dit juist voor de problemen zorgt want de gemeenten zelf hanteren een
verschillende definitie van het begrip «wonen». Is de Minister hiermee bekend? Waarom
komt er geen landelijke definitie van het begrip «wonen» en «recreëren»? Wordt er
een definitie van de begrippen «wonen» en «recreëren» opgenomen in de handreiking
die vanuit het Ministerie van BZK ter beschikking wordt gesteld aan gemeenten? Wat
is de definitie van de Minister van de termen (permanent) «wonen» en «recreëren»?
En hoe verhouden deze twee begrippen zich tot elkaar?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bekend is met de schrijnende situatie
van permanente bewoning op vakantieparken in onder andere de gemeente Zeewolde, waar
de gemeente zaken als verse bloemen, een gemaaid gazon en gewassen ramen gebruikt
als bewijs van «wonen» in plaats van «recreëren» en ook zodanig handhaaft met hoge
dwangsommen tot gevolg? Hoe beoordeelt de Minister deze gang van zaken? De Minister
heeft tijdens een eerder AO toegezegd contact op te nemen met de gemeente Zeewolde
over deze manier van handhaven in de gemeente Zeewolde. Wat is hier de status van?
Wat zijn de gevolgen voor de eerder afgegeven dwangsommen vanwege «permanente bewoning»
nu er zicht is op legalisatie? Kunnen de bewoners deze betaling terugvorderen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben daarover de volgende
vragen en opmerkingen.
In de nota van toelichting wordt verwezen naar het onderzoek «Wonen in de luwte» van
Platform31 (2018), waaruit zou blijken dat op dit moment ongeveer 55.000 mensen permanent
in een recreatiewoning verblijven. Echter, dit onderzoek ziet alleen op de Veluwe
en het getal van 55.000 wordt in het rapport niet expliciet genoemd. In haar begeleidende
brief (Kamerstuk 32 847, nr. 452) schrijft de Minister dat het onderzoek «niet een sluitend antwoord geeft op het
aantal mensen dat exact permanent op vakantieparken verblijft». Kan zij een actuele
duiding geven bij het aantal van 55.000 en de spreiding hiervan over Nederland? Zijn
er regio’s waar permanente bewoning van recreatiewoningen in hogere mate voorkomt
dan andere? Welke (regionale) oorzaken heeft dit?
De Minister schrijft te verwachten dat de voorgestelde wijziging van het Besluit omgevingsrecht
(Bor) voor permanente bewoners van recreatiewoningen de drempel verlaagt om zich in
te laten schrijven in de BRP, waarmee enerzijds zij toegang krijgen tot sociale voorzieningen
en anderzijds gemeenten meer zicht krijgen op deze bewoners. Uit het onderzoek «Wonen
in de luwte» komt naar voren dat de permanente bewoners van recreatiewoningen een
heterogene groep vormen. Valt er iets te zeggen over de verwachting van het aantal
mensen dat zich na de wijziging Bor zal inschrijven in BRP, en de groepen die daarna
nog buiten het zicht van gemeenten blijven, vragen de leden van de CDA-fractie?
De Minister schetst de verschillende wijzen waarop gemeenten thans permanente bewoning
van recreatiewoningen kunnen toestaan en hun nadelen: (1) wijziging van de bestemming
(nadeel: tijdrovend), (2) verlening persoonsgebonden omgevingsvergunning (nadeel:
hier komen weinig mensen voor in aanmerking als gevolg van peildatum 31 oktober 2003),
(3) verlening persoonsgebonden gedoogbeschikking (nadeel: geeft weinig rechtszekerheid).
Is bekend hoe vaak gemeenten momenteel van elk van deze instrumenten gebruik maken?
Worden de nadelen door hen onderkend?
Met deze wijziging Bor wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden
Koerhuis en Van Eijs over gemeenten de mogelijkheid geven om permanente bewoning van
recreatiewoningen toe te staan (Kamerstuk 32 847, nr. 622), die o.a. verzoekt om «objectgebonden vergunningen af te geven voor recreatiewoningen
die voor 2019 zijn gebouwd».
In tegenstelling tot wat de motie verzoekt, voorziet deze wijziging Bor in een eenmalig
overdraagbare persoonsgebonden vergunning i.p.v. in een objectgebonden vergunning.
Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat voor deze «route» is gekozen
omwille van de snelheid en om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de Omgevingswet
die per 1 januari 2022 inwerking treedt? Klopt het dat gemeenten na inwerkingtreding
van de Omgevingswet kunnen kiezen of zij een persoonsgebonden dan wel een objectgebonden
omgevingsvergunning afgeven om permanente bewoning van recreatiewoningen mogelijk
te maken, een keuzemogelijkheid die binnen de huidige wettelijke basis niet te realiseren
is? In hoeverre zijn de individuele gemeenten bij de voorgenomen wijziging Bor betrokken
geweest? Zijn gemeenten met veel recreatiewoningen actief betrokken? Kunnen gemeenten
ook besluiten om niets te doen? Zo nee, waarom niet?
«Vanwege de druk op de woningmarkt is het wenselijk om deze aanpassing vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de Omgevingswet door te voeren», schrijft de Minister.
De leden van de CDA-fractie vragen waar zij de grootste effecten verwacht? Worden
die gemonitord? De VNG geeft in reactie aan «niet in te zien hoe deze wijziging Bor
substantieel bijdraagt aan het wegnemen van de druk op de woningmarkt», omdat het
Bor al in 2022 opgaat in de Omgevingswet. Kan de Minister hierop reageren?
Na de wijziging Bor mag een recreatiewoning alleen permanent worden bewoond door degene
aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger. Volgens de VNG leidt dit
tot «een gefragmenteerde in plaats van integrale benadering van het vraagstuk van
bewoning op vakantieparken», die «haaks staat op de uitgangspunten van de Nationale
actieagenda en de uitvoering in de dagelijkse praktijk». Wil de Minister hierop ingaan?
Ook geeft de VNG aan dat anders dan bij de Omgevingswet de aanvraagvereiste van participatie
van en overleg met derden in het voortraject bij de wijziging Bor ontbreekt. Gemeenten
maken zich bovendien zorgen over de snelheid waarmee vergunningsaanvragen moeten worden
beoordeeld. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Met deze wijziging Bor kan een omgevingsvergunning niet worden verleend «in de nabijheid
van (spoor)wegen, industrieterreinen en militaire terreinen waarbij het geluid op
de gevel van de recreatiewoning de voorkeurswaarde overschrijdt». De Minister schrijft
dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit overleg heeft plaatsgevonden met o.a.
de VNG, HISWA-RECRON, gemeenten, provincies, ProRail en Rijkswaterstaat. De leden
van de CDA-fractie vragen of er ook overleg is geweest met ondernemersorganisaties
als MKB-Nederland, VNO-NCW Brabant, Zeeland of LTO Nederland? Hoe staan zij tegenover
deze wijziging Bor? In voornoemde motie wordt gesteld dat «geen strengere eisen worden
gesteld aan omliggende bedrijven». Wat zijn de gevolgen van de wijziging Bor voor
agrarische bedrijven met betrekking tot bijvoorbeeld de geur- en fijnstofproblematiek?
Heeft permanente bewoning ook gevolgen voor stikstofberekeningen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke dan?
De Minister schrijft dat het de verwachting is dat de wijziging Bor zal leiden tot
een incidentele toename van het aantal vergunningaanvragen, maar dat dit «geen structureel
hogere administratieve lasten met zich mee zal brengen». Gemeenten denken daar anders
over en maken zich zorgen over grote uitvoeringslasten en gerechtelijke procedures
vanwege een vermeend «recht op permanente bewoning». De leden van de CDA-fractie vragen
wat de Minister denkt nog te kunnen doen om deze zorgen weg te nemen? Wie draait voor
de kosten op?
De leden van de CDA-fractie lezen dat «vanuit BZK een handreiking wordt opgesteld
en er een aanjaag- en expertteam in voorbereiding is om gemeenten te ondersteunen
bij de transformatie van recreatieparken». Zij zijn benieuwd wanneer beide gereed
zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat o.a. het IPO waarschuwt dat «met het in het
leven roepen van de nieuwe vergunningsmogelijkheid de indruk wordt gewekt dat men
een recht heeft op een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning»,
met een grote toestroom van vergunningaanvragen en hoge uitvoeringslasten tot gevolg.
De Minister schrijft in reactie dat «vergunningverlening een discretionaire bevoegdheid
betreft en geenszins een automatisch recht op een omgevingsvergunning geeft», en dat
gemeenten beleidsregels kunnen stellen. Welke andere acties kan de Minister zich nog
voorstellen om aan de zorgen van provincies en gemeenten tegemoet komen?
Naar aanleiding van bezwaren van ProRail en Rijkswaterstaat is een artikel toegevoegd,
waarin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van recreatiewoningen
niet verleend kan worden «als op de recreatiewoning de voorkeurswaarde uit de Wet
geluidhinder of het Besluit geluidhinder voor het geluid van een weg, spoorweg of
industrieterrein wordt overschreden». Kan de Minister aangeven of de bezwaren van
ProRail en Rijkswaterstaat hiermee volledig zijn weggenomen?
VNG en IPO houden ernstige bezwaren tegenover deze wijziging Bor, m.n. «over het nut,
de noodzaak en de wenselijkheid om voorafgaand aan de Omgevingswet dit te willen regelen».
Ziet de Minister nog mogelijkheden om aan deze bezwaren tegemoet te komen?
Tot slot valt het de leden van de CDA-fractie op dat een aantal organisaties aangeeft
teleurgesteld te zijn in het voorstel tot wijziging van het Bor, omdat dit «de samenwerking
op het gebied van vakantieparken verstoort». Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten
dat alle partijen zich weer achter deze aanpak scharen en de samenwerking effectief
kan worden voortgezet?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgehangen Wijziging van het Besluit
omgevingsrecht in verband met de verruiming van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning
voor de bewoning van recreatiewoningen. Zij willen de Minister hier over de volgende
vragen stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat het
ontwikkelingsperspectief voor een recreatiepark, een lokale keuze is. Wat een goede
oplossing voor een park in de ene gemeente is, hoeft dat in een andere gemeente niet
te zijn. De ChristenUnie ondersteunt die lijn van harte, in de actie-agenda voor vakantieparken
zijn daar ook afspraken over gemaakt. Échter, deze zelfde gemeenten (Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, Samenwerkingsverband Vitale Vakantieparken) geven aan niet
de behoefte te hebben aan deze wetswijziging. De voorgestelde wijziging is volgens
de VNG onzorgvuldig, onhelder in zijn doel, lastig uitvoerbaar en disproportioneel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe de Minister gemeenten kan ondersteunen
bij de uitvoering van de wetswijziging, en of er mogelijk aanpassingen moeten worden
gedaan om een en ander werkbaar te maken voor gemeenten. De VNG geeft daarnaast aan
dat het signaal dat bewoning van een vakantiewoning op individueel niveau kan worden
geregeld met een omgevingsvergunning, het draagvlak en samenwerking in lopende projecten
ondermijnt én de verdere ontwikkeling van alles wat er op het gebied van vitale vakantieparken
in het land in ontwikkeling is. Dat zijn stevige bewoordingen vanuit de lokale overheden,
graag een reactie van de Minister.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de voorgestelde wijziging van de regelgeving
leidt tot een gefragmenteerde in plaats van een integrale benadering van het vraagstuk
van bewoning op vakantieparken, wat niet overeenkomt met de uitgangspunten van de
Actieagenda. De VNG geeft aan dat de wijziging leidt tot grote uitvoeringslasten en
gerechtelijke procedures. Hoeveel geld reserveert de Minister voor de uitvoeringslasten
en juridische procedures van gemeenten? Daarnaast vragen deze leden of dat geld structureel
benodigd is, en hoe deze extra uitgaven verminderd/voorkomen kunnen worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er gespeculeerd wordt op de mogelijke
permanente bewoning van vakantiehuizen. Deze woningen liggen vaak in rustige, natuurlijke
omgevingen met recreatie als duidelijk beoogd doel. Hoe wil de Minister het speculeren
op vakantiewoningen tegengaan? Het toestaan van permanente bewoning vergroot de stedelijke
ruimte en kan ten koste gaan van de door ons zo gekoesterde recreatieve gebieden.
Wat betekent de wetswijziging volgens de Minister voor de recreatieve ruimte? Onderschrijft
de Minister recreatie en rust als intrinsiek belangrijke waarden en hoe denkt de Minister
deze te waarborgen op parken die voor rust en recreatie aangelegd zijn, maar waar
permanente bewoning makkelijker mogelijk gemaakt gaat worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook enkele procedurele vragen. De voorgestelde
wijziging wordt tenslotte ook grotendeels geregeld met de inwerkingtreding van de
omgevingswet per 2022. De VNG ontgaat het nut, de noodzaak en de wenselijkheid om
dit voorafgaand te willen regelen; de leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich
af wat de toegevoegde waarde is van deze wijziging gezien de komende invoering van
de Omgevingswet. Zij vragen de Minister om een reactie. Vindt de Minister deze voordelen
opwegen tegen de door gemeenten benoemde nadelen? Met de voorgestelde wijziging zullen
gemeenten heel snel beleid moeten formuleren om vergunningaanvragen adequaat te kunnen
beoordelen, binnen de gestelde termijn; vervolgens mogen gemeenten dit na de inwerkingtreding
van de Omgevingswet weer herformuleren. Dit neigt volgens de leden van de ChristenUnie-fractie
naar dubbel werk; kan de Minister uiteenzetten hoe zij dit hoopt te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat recreatie, rust en
ruimte een plek blijven hebben in Nederland. De leden van de ChristenUnie-fractie
hopen dat de permanente bewoning van vakantiewoningen geen uitbreiding van het stedelijk
gebied betekent en de recreatieve functie van het buitengebied onder druk zet. In
hoeverre kost de wetswijziging volgens de Minister banen in de recreatieve sector?
En wat betekent permanente bewoning voor ondermijning op vakantieparken?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de woningnood ons dwingt te handelen.
Veel mensen komen er niet tussen op de woningmarkt, en vakantieparken hebben een buffer-rol
waar mensen zonder woning tijdelijk terecht komen. Graag een reactie van de Minister
hoe tijdelijk zij het vergemakkelijken van permanente bewoning op vakantieparken ziet
als oplossing voor de woningnood, of dat deze van meer structurele aard is? Wanneer
dat laatste het geval is, hoe denkt de Minister de recreatieve functie van het buitengebied
te kunnen waarborgen wanneer deze veel permanente bewoning bevat? Betekent dit dat
er dan ook gewerkt moet worden aan (OV) ontsluiting van het buitengebied? Graag een
reactie van de Minister hoe zij dit voor zich ziet, niet alleen op de korte, maar
ook de (middel)lange termijn.
II Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
• Vraag:
De leden van de D66-fractie zijn content dat de Actie-agenda Vakantieparken 2021–2022
is getekend. Deze leden vragen of er nader uiteengezet kan worden op welke wijze er
in de Actie-Agenda uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Van Eijs c.s.
(Kamerstuk 32 847, nr. 627) over het hanteren van de menselijke maat in de handhaving rondom permanente bewoning
van recreatiewoningen? Deze leden vragen daarnaast op welke wijze de Actie-Agenda
aandacht heeft voor de leefbaarheid van vakantieparken?
• Antwoord:
In haar Kamerbrief van 3 april 2020 heeft de Minister voor Milieu en Wonen uitvoering
gegeven aan de motie van het lid Van Eijs c.s1, door gemeenten op te roepen om de menselijke maat te betrachten in de handhaving.
In mijn brief van 8 december 20202 heb ik deze oproep herhaald.
In de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 is het kwaliteits- en afwegingskader opgenomen.
Dit kader moet gemeenten ondersteunen bij het maken van een complete afweging aangaande
het al dan niet toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen. Ook zal het
kwaliteits- en afwegingskader ingaan op de vervolgstappen, wanneer éénmaal een afweging
is gemaakt door de gemeente. Hierin zal ook aandacht worden gevraagd voor de menselijke
maat in handhaving, conform de motie Van Eijs cs.3
De Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 heeft aandacht voor de brede leefbaarheid
op vakantieparken doordat vanuit verschillende perspectieven wordt samengewerkt. Er
is zodoende aandacht voor kwetsbare personen op parken, de veiligheidssituatie, de
toeristisch-recreatieve vitaliteit en de ruimtelijke kaders.
• Vraag:
De leden van de D66-fractie constateren dat met deze regeling de persoonsgebonden
vergunning van een recreatiewoning eenmalig doorgegeven kan worden aan de rechtsopvolger
van diegene aan wie de vergunning is verleend. Deze leden vragen of hun veronderstelling
klopt dat dit in alle gevallen mogelijk wordt onder deze regeling? Daarnaast vragen
deze leden op welke wijze ervoor kan worden gezorgd dat het overdragen van de vergunning
aan een volgende bewoner mogelijk blijft, ook nadat de vergunning eenmaal is overgegaan?
• Antwoord:
Als gevolg van de wijziging kan een omgevingsvergunning voor de permanente bewoning
van een recreatiewoning worden verlengd voor de duur dat de rechtsopvolger van degene
aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning permanent bewoont. Hiermee wordt
gedoeld op de rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel, zoals bedoeld in
artikel 80 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de vergunning kan
worden verlengd in alle mogelijke gevallen van rechtsopvolging, waaronder erfopvolging
en overdracht van het eigendomsrecht, zoals in het geval dat de woning wordt verkocht.
Het gaat om een eenmalige mogelijkheid tot verlenging. Voor personen die na de rechtsopvolger
permanent in de recreatiewoning willen wonen, is er de mogelijkheid om opnieuw een
omgevingsvergunning aan te vragen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen
gemeenten zelf kiezen of zij de omgevingsvergunning voor permanente bewoning een objectgebonden
of een persoonsgebonden karakter willen geven. In het geval van een objectgebonden
vergunning is het bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is het niet nodig om deze
over te dragen van de oude bewoner op een nieuwe bewoner. De vergunning is dan verbonden
aan de recreatiewoning in plaats van aan de persoon die de woning permanent wil bewonen.
• Vraag:
De leden van de D66-fractie constateren dat wat er wordt verstaan onder «permanente
bewoning» per gemeente verschillend gedefinieerd kan worden. Deze leden vragen in
hoeverre er wel richtlijnen zijn waar deze definitie aan dient te voldoen, om te voorkomen
dat permanente bewoning van recreatieparken door strikte definities onmogelijk wordt
in de praktijk?
• Antwoord:
Momenteel is geen definitie van permanente bewoning opgenomen in de landelijke wet-
en regelgeving. Gemeenten nemen daarom bij handhaving van permanente bewoning in strijd
met het bestemmingsplan zelf een definitie op in de planregels bij het bestemmingsplan.
Sommige gemeenten hebben daarin als definitie opgenomen »het gebruiken van een gebouw
als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor
de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk
verblijft».
Of een persoon een recreatiewoning permanent bewoont, kan worden afgeleid uit verschillende
gezichtspunten. Een inschrijving in de BRP, de hoogte van de waterstand, de daadwerkelijke
bewoning etc. Zoals eerder door de Minister van VROM is verwoord, is het ondoenlijk
en niet zinvol om de vele diverse mogelijke situaties rond die laatstgenoemde benaderingswijze
in wettelijke regels te vangen. Dat zou lokaal maatwerk in de weg kunnen staan en
mogelijk voor bewoners ook belemmerend kunnen werken. Die definitie moet wel aansluiten
bij het normale spraakgebruik. Permanente bewoning moet niet primair worden bekeken
vanuit een rigide benadering zoals een inschrijving in de BRP, maar vanuit het meer
daadwerkelijke/fysieke wonen.4
• Vraag:
De leden van de D66-fractie constateren dat er geen landelijke regeling wordt opgezet
die het mogelijk maakt om een vergunning voor permanente bewoning aan te vragen, maar
dat dit een gemeentelijke afweging is. Deze leden vragen hoe er voor wordt gezorgd
dat gemeenten zo veel mogelijk op de hoogte zijn van deze nieuwe regeling, en hoe
zij naast de beschreven «aanjaag- en expertteams» worden ondersteund om deze regeling
zo veel als mogelijk in te voeren?
• Antwoord:
Om gemeenten te informeren over de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht wordt
momenteel een handreiking opgesteld. Deze handreiking equipeert daarnaast gemeenten
om op een effectieve manier de vergunningsverlening vorm te geven.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
• Vraag:
De leden van de PVV-fractie lezen dat wordt voorgesteld om permanente bewoning mogelijk
te maken op basis van een persoonsgebonden vergunning in plaats van een object gebonden
vergunning. De termijn van de omgevingsvergunning geldt voor zolang degene aan wie
de vergunning is verleend de recreatiewoning permanent bewoond. Maar wat gebeurt er
als de vergunninghouder de woning overdraagt, zo vragen deze leden. Ligt het in de
lijn der verwachting dat de gemeente hieraan zal meewerken en de termijn zal verlengen?
• Antwoord:
De omgevingsvergunning voor de permanente bewoning van recreatiewoningen heeft momenteel
een persoonsgebonden karakter. Bij deze wijziging is beoogd zowel aan te sluiten bij
het huidige wettelijke stelsel als bij het stelsel van de Omgevingswet. Om die reden
behoudt de omgevingsvergunning in dit ontwerpbesluit het persoonsgebonden karakter,
maar met toevoeging van een overdraagbaar element. In dat opzicht zal er een overeenkomst
is dit vergelijkbaarzijn met een objectgebonden vergunning.
De omgevingsvergunning geldt inderdaad gedurende de termijn dat degene aan wie de
omgevingsvergunning is verleend, de recreatiewoning permanent bewoont. Met deze wijziging
wordt mogelijk gemaakt dat die termijn door de gemeente kan worden verlengd voor de
duur dat de rechtsopvolger van degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend,
de recreatiewoning permanent bewoont. Dit is dus een mogelijkheid in het geval dat
de vergunninghouder de woning overdraagt. Of de termijn in de omgevingsvergunning
verlengd wordt voor de duur dat de rechtsopvolger de recreatiewoning bewoont, is een
keuze van de gemeente, gebaseerd op lokale omstandigheden.
• Vraag:
Geldt de persoonsgebonden vergunning ook voor mensen die gehuwd en/of samenwonend
zijn? Of is het de bedoeling dat de vergunninghouder ook altijd zelf in de woning
aanwezig is?
• Antwoord:
De omgevingsvergunning geldt voor degene die de omgevingsvergunning heeft aangevraagd
en heeft daarmee een persoonsgebonden karakter. Daarbij staat het de aanvrager vrij
wie met hem of haar de recreatiewoning bewoont. Het is niet vereist dat de vergunninghouder
ook altijd zelf in de woning aanwezig is. Het gaat daarbij om het daadwerkelijke/fysieke
bewonen van de recreatiewoning.
• Vraag:
De Minister schrijft dat de term «permanente bewoning» afhangt van de definitie die
de gemeente zelf geeft in het geldende bestemmingsplan. De leden van de PVV-fractie
merken op dat dit juist voor de problemen zorgt want de gemeenten zelf hanteren een
verschillende definitie van het begrip «wonen». Is de Minister hiermee bekend? Waarom
komt er geen landelijke definitie van het begrip «wonen» en «recreëren»? Wordt er
een definitie van de begrippen «wonen» en «recreëren» opgenomen in de handreiking
die vanuit het Ministerie van BZK ter beschikking wordt gesteld aan gemeenten? Wat
is de definitie van de Minister van de termen (permanent) «wonen» en «recreëren»?
En hoe verhouden deze twee begrippen zich tot elkaar?
• Antwoord:
Een bestemmingsplan en de daarin opgenomen definities zijn een gemeentelijke aangelegenheid.
Wat voor de ene gemeente geldt, hoeft niet ook voor een andere gemeente te gelden.
Ik zie daarom geen reden om een landelijke definitie op te nemen van «wonen» of «recreëren»
en zal deze definities ook niet in de handreiking opnemen. Permanente bewoning van
recreatiewoningen hangt af van verschillende gezichtspunten, zoals een inschrijving
in de BRP, de hoogte van de waterstand, het daadwerkelijke bewonen enz. Zoals eerder
door de Minister van VROM is verwoord, is het ondoenlijk en niet zinvol om de vele
diverse mogelijke situaties rond die laatstgenoemde benaderingswijze in wettelijke
regels te vangen. Dat zou lokaal maatwerk in de weg kunnen staan en mogelijk voor
bewoners ook belemmerend kunnen werken. Permanente bewoning moet daarom niet primair
worden bekeken vanuit een rigide benadering zoals een inschrijving in de BRP, maar
vanuit het meer daadwerkelijke/fysieke wonen.5
• Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bekend is met de schrijnende situatie
van permanente bewoning op vakantieparken in onder andere de gemeente Zeewolde, waar
de gemeente zaken als verse bloemen, een gemaaid gazon en gewassen ramen gebruikt
als bewijs van «wonen» in plaats van «recreëren» en ook zodanig handhaaft met hoge
dwangsommen tot gevolg? Hoe beoordeelt de Minister deze gang van zaken? De Minister
heeft tijdens een eerder AO toegezegd contact op te nemen met de gemeente Zeewolde
over deze manier van handhaven in de gemeente Zeewolde. Wat is hier de status van?
• Antwoord:
Ik heb bij de gemeente Zeewolde mijn oproep om de menselijke maat te hanteren bij
handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen onder de aandacht gebracht,
naar aanleiding van uw eerdere vragen. De gemeente geeft aan zich bewust te zijn van
de menselijke maat, en bij schrijnende gevallen maatwerk toe te passen. Daarnaast
stelt de gemeente dat zij in haar handhavend optreden niet afwijkt van vigerende wet-
en regelgeving.
• Vraag:
Wat zijn de gevolgen voor de eerder afgegeven dwangsommen vanwege «permanente bewoning»
nu er zicht is op legalisatie? Kunnen de bewoners deze betaling terugvorderen?
• Antwoord:
Dwangsommen worden opgelegd als in strijd met de geldende regels uit het bestemmingsplan
wordt gehandeld. Logischerwijs worden opgelegde dwangsommen daarom gehandhaafd. Bewoners
aan wie een dwangsom is opgelegd in verband met strijdig gebruik van het bestemmingsplan
kunnen in bezwaar en beroep gaan tegen het besluit tot oplegging van de dwangsom.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
• Vraag:
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
In de nota van toelichting wordt verwezen naar het onderzoek «Wonen in de luwte» van
Platform31 (2018), waaruit zou blijken dat op dit moment ongeveer 55.000 mensen permanent
in een recreatiewoning verblijven. Echter, dit onderzoek ziet alleen op de Veluwe
en het getal van 55.000 wordt in het rapport niet expliciet genoemd. In haar begeleidende
brief (Kamerstuk 32 847, nr. 452) schrijft de Minister dat het onderzoek «niet een sluitend antwoord geeft op het
aantal mensen dat exact permanent op vakantieparken verblijft». Kan zij een actuele
duiding geven bij het aantal van 55.000 en de spreiding hiervan over Nederland? Zijn
er regio’s waar permanente bewoning van recreatiewoningen in hogere mate voorkomt
dan andere? Welke (regionale) oorzaken heeft dit?
• Antwoord:
Permanente bewoning beperkt zich niet tot bepaalde regio´s en parken.
Het genoemde getal betreft nadrukkelijk een schatting. Het is helaas niet mogelijk
om het precieze aantal bewoners te achterhalen, aangezien de praktijk leert dat de
meeste bewoners zich niet inschrijven in de BRP. Ik kan daarom ook geen exacte duiding
geven van de huidige situatie. Gezien de krapte op de woningmarkt acht ik het echter
aannemelijk dat het aantal mensen dat een recreatiewoning permanent bewoont, in de
afgelopen jaren niet zal zijn afgenomen.
• Vraag:
De Minister schrijft te verwachten dat de voorgestelde wijziging van het Besluit omgevingsrecht
(Bor) voor permanente bewoners van recreatiewoningen de drempel verlaagt om zich in
te laten schrijven in de BRP, waarmee enerzijds zij toegang krijgen tot sociale voorzieningen
en anderzijds gemeenten meer zicht krijgen op deze bewoners. Uit het onderzoek «Wonen
in de luwte» komt naar voren dat de permanente bewoners van recreatiewoningen een
heterogene groep vormen. Valt er iets te zeggen over de verwachting van het aantal
mensen dat zich na de wijziging Bor zal inschrijven in BRP, en de groepen die daarna
nog buiten het zicht van gemeenten blijven, vragen de leden van de CDA-fractie?
• Antwoord:
De onderhavige wijziging verruimt de mogelijkheden om permanente bewoning van recreatiewoningen
te legaliseren. Wanneer gemeenten gebruik maken van deze verruiming wordt de drempel
voor bewoners kleiner om zich daadwerkelijk in te laten schrijven in de BRP. Het aantal
mensen dat zich zal laten inschrijven hangt daarmee sterk af van de bereidheid die
gemeenten tonen om het aanvullende instrumentarium waarin de wijziging van het Bor
voorziet, daadwerkelijk te benutten.
• Vraag:
De Minister schetst de verschillende wijzen waarop gemeenten thans permanente bewoning
van recreatiewoningen kunnen toestaan en hun nadelen: (1) wijziging van de bestemming
(nadeel: tijdrovend), (2) verlening persoonsgebonden omgevingsvergunning (nadeel:
hier komen weinig mensen voor in aanmerking als gevolg van peildatum 31 oktober 2003),
(3) verlening persoonsgebonden gedoogbeschikking (nadeel: geeft weinig rechtszekerheid).
Is bekend hoe vaak gemeenten momenteel van elk van deze instrumenten gebruik maken?
Worden de nadelen door hen onderkend?
• Antwoord:
Naar schatting hebben er afgelopen jaren ongeveer 10 tot 20 bestemmingswijzigingen
van recreatieparken plaatsgevonden. Het aantal afgegeven persoonsgebonden omgevingsvergunningen
en gedoogbeschikkingen is mij niet bekend. Gemeenten denken verschillend over de beschikbare
instrumenten. Een aantal gemeenten geeft aan uit de voeten te kunnen met het bestaand
instrumentarium. Daarentegen heeft de gemeente Nieuwkoop juist verheugd gereageerd
op de uitbreiding van het instrumentarium door de wijziging van het Bor en stelt dat
dit een welkome aanvulling is op het reeds bestaande instrumentarium.
• Vraag:
Met deze wijziging Bor wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Koerhuis/Van
Eijs over gemeenten de mogelijkheid geven om permanente bewoning van recreatiewoningen
toe te staan (Kamerstuk 32 847, nr. 622), die o.a. verzoekt om «objectgebonden vergunningen af te geven voor recreatiewoningen
die voor 2019 zijn gebouwd».
In tegenstelling tot wat de motie verzoekt, voorziet deze wijziging Bor in een eenmalig
overdraagbare persoonsgebonden vergunning i.p.v. in een objectgebonden vergunning.
Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat voor deze «route» is gekozen
omwille van de snelheid en om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de Omgevingswet
die per 1 januari 2022 inwerking treedt? Klopt het dat gemeenten na inwerkingtreding
van de Omgevingswet kunnen kiezen of zij een persoonsgebonden dan wel een objectgebonden
omgevingsvergunning afgeven om permanente bewoning van recreatiewoningen mogelijk
te maken, een keuzemogelijkheid die binnen de huidige wettelijke basis niet te realiseren
is? In hoeverre zijn de individuele gemeenten bij de voorgenomen wijziging Bor betrokken
geweest? Zijn gemeenten met veel recreatiewoningen actief betrokken? Kunnen gemeenten
ook besluiten om niets te doen? Zo nee, waarom niet?
• Antwoord:
Het klopt dat voor deze wijziging is gekozen omwille van de snelheid en om ervoor
te zorgen dat de wijziging zowel aansluit bij het huidige wettelijke stelsel als bij
de Omgevingswet. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen gemeenten inderdaad
kiezen tussen een objectgebonden en een persoonsgebonden vergunning. Onder het huidige
stelsel zou dit alleen mogelijk kunnen worden gemaakt met een ingrijpende en langdurige
wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In het voortraject van de wijziging Bor (recreatiewoningen) zijn verschillende gemeenten,
betrokken in de Actie-Agenda Vakantieparken, geraadpleegd. Ook hebben een aantal gemeenten
waarin veel recreatiewoningen gelegen zijn gereageerd op het conceptvoorstel tijdens
de internetconsultatie. Daarnaast is een aantal gemeenten geconsulteerd in de totstandkoming
van de handreiking die voor gemeenten wordt ontwikkeld. Deze handreiking moet gemeenten
informeren en equiperen om de wijziging van het Bor goed te kunnen doorvoeren.
Gemeenten bepalen zelf welk instrument zij inzetten voor het toestaan van permanente
bewoning van recreatiewoningen, als zij permanente bewoning wenselijk vinden. Het
verlenen van een omgevingsvergunning voor permanente bewoning betreft net als de overige
instrumenten een discretionaire bevoegdheid voor gemeenten. Dit betekent dat gemeenten
beleidsruimte hebben om de vergunning al dan niet te verlenen. Gemeenten zullen bij
de vergunningverlening een lokale afweging moeten maken, waarbij de gemeente beoordeelt
of het verlenen van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke
ordening.
• Vraag:
«Vanwege de druk op de woningmarkt is het wenselijk om deze aanpassing vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de Omgevingswet door te voeren», schrijft de Minister.
De leden van de CDA-fractie vragen waar zij de grootste effecten verwacht? Worden
die gemonitord? De VNG geeft in reactie aan «niet in te zien hoe deze wijziging Bor
substantieel bijdraagt aan het wegnemen van de druk op de woningmarkt», omdat het
Bor al in 2022 opgaat in de Omgevingswet. Kan de Minister hierop reageren?
• Antwoord:
Ik verwacht de grootste effecten voor de woningmarkt, daar waar gemeenten bereidheid
tonen om het aanvullende instrumentarium waarin de wijziging van het Bor voorziet,
daadwerkelijk benutten. Gezien de grote druk op de woningmarkt acht ik het verstandig
om zo snel mogelijk de wijziging van het Bor door te voeren, zodat gemeenten nog vóór
de inwerkingtreding van de Omgevingswet in staat worden gesteld om eenvoudiger permanente
bewoning mogelijk te maken. Ik zal na invoering van de wijziging Bor vinger aan de
pols houden bij gemeenten om de effecten van de wijziging te kunnen monitoren.
• Vraag:
Na de wijziging Bor mag een recreatiewoning alleen permanent worden bewoond door degene
aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger. Volgens de VNG leidt dit
tot «een gefragmenteerde in plaats van integrale benadering van het vraagstuk van
bewoning op vakantieparken», die «haaks staat op de uitgangspunten van de Nationale
actieagenda en de uitvoering in de dagelijkse praktijk». Wil de Minister hierop ingaan?
• Antwoord:
In de Actie-agenda 2021–2022 is »één park, één plan» een leidend principe. Gemeenten
hebben als decentrale overheid het beste zicht op de mogelijkheden en onmogelijkheden
van een park. Het is daarom aan gemeenten om binnen hun discretionaire bevoegdheid
af te wegen of een omgevingsvergunning ten behoeve van permanente bewoning moet worden
vergund. Bij de vergunningverlening moet een gemeente altijd toetsen of de activiteit
in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat kan ook per park of
locatie binnen de gemeente verschillen.
• Vraag:
Ook geeft de VNG aan dat anders dan bij de Omgevingswet de aanvraagvereiste van participatie
van en overleg met derden in het voortraject bij de wijziging Bor ontbreekt. Gemeenten
maken zich bovendien zorgen over de snelheid waarmee vergunningsaanvragen moeten worden
beoordeeld. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
• Antwoord:
De mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor permanente bewoning
bestaat momenteel al in het Bor. Hierop is en blijft de reguliere procedure uit paragraaf
3.2 Wabo van toepassing, die al geruime tijd bestaat. Deze wijziging ziet puur op
de voorwaarden waaronder dit type omgevingsvergunning kan worden verleend en wijzigt
niets aan de reeds bestaande procedure.
Bij het opstellen van beleidsregels met betrekking tot de bevoegdheid om omgevingsvergunningen
voor permanente bewoning van recreatiewoningen te verlenen, kunnen in een voortraject
derden worden betrokken. Daarnaast kunnen beleidsregels potentiële aanvragers duidelijkheid
bieden aan de voorkant, zodat een grote toestroom kan worden beperkt. Ook zorgen beleidsregels
voor kaders bij de vergunningverlening, zodat dubbel en onnodig werk kan worden voorkomen
en het vergunningsproces kan worden versneld en vereenvoudigd. Om gemeenten tegemoet
te komen zal, zoals al werd genoemd, vanuit het Ministerie van BZK een handreiking
worden opgesteld, zodat gemeenten handvatten hebben bij de vergunningverlening en
het opstellen van beleidsregels. Ook is de voorbereiding van een «aanjaag- en expertteam
transformatie van recreatieparken» aangekondigd om gemeenten op verzoek van expertise
te voorzien rondom de transformatie van recreatieparken.
• Vraag:
Met deze wijziging Bor kan een omgevingsvergunning niet worden verleend «in de nabijheid
van (spoor)wegen, industrieterreinen en militaire terreinen waarbij het geluid op
de gevel van de recreatiewoning de voorkeurswaarde overschrijdt». De Minister schrijft
dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit overleg heeft plaatsgevonden met o.a.
de VNG, HISWA-RECRON, gemeenten, provincies, ProRail en Rijkswaterstaat. De leden
van de CDA-fractie vragen of er ook overleg is geweest met ondernemersorganisaties
als MKB-Nederland, VNO-NCW Brabant, Zeeland of LTO Nederland? Hoe staan zij tegenover
deze wijziging Bor? In voornoemde motie wordt gesteld dat «geen strengere eisen worden
gesteld aan omliggende bedrijven». Wat zijn de gevolgen van de wijziging Bor voor
agrarische bedrijven met betrekking tot bijvoorbeeld de geur- en fijnstofproblematiek?
Heeft permanente bewoning ook gevolgen voor stikstofberekeningen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke dan?
• Antwoord:
Er heeft geen overleg plaatsgevonden met MKB-Nederland, VNO-NCW Brabant, Zeeland of
LTO Nederland. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een reactie
in te dienen tijdens de internetconsultatieronde. Tevens heeft er geen MKB-toets plaatsgevonden,
omdat geen substantiële regeldrukeffecten voor het MKB worden verwacht.
Voor bestaande veehouderijen heeft deze wijziging van het Bor geen gevolgen.
Wanneer veehouderijen uitbreiden nadat een vergunning is verleend voor permanente
bewoning, hangt het ervan af of de recreatiewoning eerder al als geurgevoelig object
werd aangemerkt in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij of er mogelijke gevolgen
zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden. Zonder beperkingen wat betreft de verblijfsduur
of met geringe beperkingen was een recreatiewoning eerder ook al een geurgevoelig
object en brengt de omgevingsvergunning voor permanente bewoning hierin geen verandering.
Wat betreft fijnstof worden recreatiewoningen altijd als te beschermen object (TBO)
aangemerkt, omdat er sprake is van significante verblijfstijd ten opzichte van de
middelingstijd van de dagnorm voor fijnstof. Een wijziging naar permanente bewoning
maakt voor de mogelijkheden tot uitbreiding daarom geen verschil.
Overigens dienen gemeenten, zoals ook in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit
is opgemerkt, bij de vergunningverlening voor permanente bewoning te beoordelen of
de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat criterium
is vrij ruim en kan ook de belangen van nabijgelegen bedrijven bij een ongestoorde
uitoefening van hun bedrijf beschermen, alsmede een goed ondernemersklimaat.
Over stikstofberekeningen: Wanneer binnen het bestemmingsplan ruimte is voor permanente
bewoning hoeft geen nieuwe berekening te worden gemaakt. Wanneer permanente bewoning
van recreatiewoningen niet in het huidige bestemmingsplan past, en er daarom een omgevingsvergunning
wordt aangevraagd, moet, afhankelijk van de aard en context van de situatie, een nieuwe
berekening worden gedaan om te toetsen of permanente bewoning mogelijk is. De huidige
vergunde situatie dient hierbij als uitgangssituatie.
• Vraag:
De Minister schrijft dat het de verwachting is dat de wijziging Bor zal leiden tot
een incidentele toename van het aantal vergunningaanvragen, maar dat dit «geen structureel
hogere administratieve lasten met zich mee zal brengen». Gemeenten denken daar anders
over en maken zich zorgen over grote uitvoeringslasten en gerechtelijke procedures
vanwege een vermeend «recht op permanente bewoning». De leden van de CDA-fractie vragen
wat de Minister denkt nog te kunnen doen om deze zorgen weg te nemen? Wie draait voor
de kosten op?
• Antwoord:
Om gemeenten te ondersteunen wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties een handreiking opgesteld, zodat gemeenten handvatten hebben bij
de te maken afweging over vergunningverlening en het opstellen van beleidsregels.
Deze beleidsregels kunnen wat betreft de inhoud worden meegenomen bij inwerkingtreding
van de Omgevingswet; de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om de omgevingsvergunning
te verlenen wijzigt slechts. Ook wordt er een «aanjaag- en expertteam transformatie
van recreatieparken» ingesteld om gemeenten op verzoek van expertise te voorzien rondom
de transformatie van recreatieparken naar de bestemming Wonen. Tenslotte zal ik bij
inwerkingtreding van deze wijziging van het Bor aangeven dat de gemeenten afhankelijk
van de situatie deze persoonsgebonden vergunning via de reguliere procedure kunnen
verlenen en er geen recht op permanente bewoning ontstaat.
• Vraag:
De leden van de CDA-fractie lezen dat «vanuit BZK een handreiking wordt opgesteld
en er een aanjaag- en expertteam in voorbereiding is om gemeenten te ondersteunen
bij de transformatie van recreatieparken». Zij zijn benieuwd wanneer beide gereed
zijn?
• Antwoord:
Het expert- en aanjaagteam zal rond de zomer gereed zijn. Dit geldt ook voor de handreiking
voor gemeenten.
• Vraag:
De leden van de CDA-fractie lezen dat o.a. het IPO waarschuwt dat «met het in het
leven roepen van de nieuwe vergunningsmogelijkheid de indruk wordt gewekt dat men
een recht heeft op een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning»,
met een grote toestroom van vergunningaanvragen en hoge uitvoeringslasten tot gevolg.
De Minister schrijft in reactie dat «vergunningverlening een discretionaire bevoegdheid
betreft en geenszins een automatisch recht op een omgevingsvergunning geeft», en dat
gemeenten beleidsregels kunnen stellen. Welke andere acties kan de Minister zich nog
voorstellen om aan de zorgen van provincies en gemeenten tegemoet komen?
• Antwoord:
Ik zal bij de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit in mijn communicatie oog hebben
voor de vrees die het IPO uit, door incorrecte beelden die mogelijk leven weg te nemen.
• Vraag:
Naar aanleiding van bezwaren van ProRail en Rijkswaterstaat is een artikel toegevoegd,
waarin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor permanente bewoning van recreatiewoningen
niet verleend kan worden «als op de recreatiewoning de voorkeurswaarde uit de Wet
geluidhinder of het Besluit geluidhinder voor het geluid van een weg, spoorweg of
industrieterrein wordt overschreden». Kan de Minister aangeven of de bezwaren van
ProRail en Rijkswaterstaat hiermee volledig zijn weggenomen?
• Antwoord:
Het toegevoegde artikellid heeft er voldoende voor gezorgd dat de bezwaren van ProRail
en Rijkswaterstaat zijn weggenomen zoals die naar voren zijn gebracht tijdens de consultatie.
Dit artikellid zorgt ervoor dat een omgevingsvergunning niet kan worden verleend indien
op de recreatiewoning de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder
wordt overschreden. Dit zorgt ervoor dat indien een recreatiewoning door permanente
bewoning een geluidgevoelig object wordt, ProRail en Rijkswaterstaat niet extra geluidsbeperkende
maatregelen hoeven te nemen.
• Vraag:
VNG en IPO houden ernstige bezwaren tegenover deze wijziging Bor, m.n. «over het nut,
de noodzaak en de wenselijkheid om voorafgaand aan de Omgevingswet dit te willen regelen».
Ziet de Minister nog mogelijkheden om aan deze bezwaren tegemoet te komen?
• Antwoord:
Om aan uitvoeringsbezwaren van VNG en IPO tegemoet te komen, lever ik een handreiking
op, die gemeenten informeert over de wijziging van het Bor en hen equipeert om tot
een efficiënte vergunningsverlening te komen.
• Vraag:
Tot slot valt het de leden van de CDA-fractie op dat een aantal organisaties aangeeft
teleurgesteld te zijn in het voorstel tot wijziging van het Bor, omdat dit «de samenwerking
op het gebied van vakantieparken verstoort». Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten
dat alle partijen zich weer achter deze aanpak scharen en de samenwerking effectief
kan worden voortgezet?
• Antwoord:
In de actie-agenda vakantieparken werk ik goed samen met medeoverheden en maatschappelijke
partners met uitéénlopende belangen. Het is zaak om ondanks de verschillende posities
effectief te blijven samenwerken. Daar zal ik mij voor inspannen.
Vragen en opmerkingen van de Christenunie-fractie
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgehangen
Wijziging van het Besluit omgevingsrecht in verband met de verruiming van de mogelijkheden
van de omgevingsvergunning voor de bewoning van recreatiewoningen. Zij willen de Minister
hier over de volgende vragen stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat het
ontwikkelingsperspectief voor een recreatiepark, een lokale keuze is. Wat een goede
oplossing voor een park in de ene gemeente is, hoeft dat in een andere gemeente niet
te zijn. De ChristenUnie ondersteunt die lijn van harte, in de actie-agenda voor vakantieparken
zijn daar ook afspraken over gemaakt. Échter, deze zelfde gemeenten (Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, Samenwerkingsverband Vitale Vakantieparken) geven aan niet
de behoefte te hebben aan deze wetswijziging. De voorgestelde wijziging is volgens
de VNG onzorgvuldig, onhelder in zijn doel, lastig uitvoerbaar en disproportioneel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe de Minister gemeenten kan ondersteunen
bij de uitvoering van de wetswijziging, en of er mogelijk aanpassingen moeten worden
gedaan om een en ander werkbaar te maken voor gemeenten. De VNG geeft daarnaast aan
dat het signaal dat bewoning van een vakantiewoning op individueel niveau kan worden
geregeld met een omgevingsvergunning, het draagvlak en samenwerking in lopende projecten
ondermijnt én de verdere ontwikkeling van alles wat er op het gebied van vitale vakantieparken
in het land in ontwikkeling is. Dat zijn stevige bewoordingen vanuit de lokale overheden,
graag een reactie van de Minister.
• Antwoord:
In het onderhavige ontwerpbesluit blijft de discretionaire bevoegdheid om permanente
bewoning van recreatiewoningen al dan niet toe te staan bij gemeenten liggen. Ik geef
gemeenten slechts extra instrumenten om, mochten zij dit willen, permanente bewoning
makkelijker toe te staan. Met een omgevingsvergunning kan namelijk veel sneller een
vergunning worden verleend dan middels een bestemmingswijziging. Gemeenten zijn echter
niet verplicht om een omgevingsvergunning te verlenen. Momenteel stel ik een handreiking
op om gemeenten te informeren en te equiperen om snel beleid te kunnen formuleren
en een effectieve vergunningverlening op te zetten. De handreiking zal ook ingaan
op een efficiënte verbinding met de Omgevingswet. Ook wordt er een «aanjaag- en expertteam
transformatie van recreatieparken» ingesteld om gemeenten op verzoek van expertise
te voorzien rondom de transformatie van recreatieparken.
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de voorgestelde wijziging van de regelgeving
leidt tot een gefragmenteerde in plaats van een integrale benadering van het vraagstuk
van bewoning op vakantieparken, wat niet overeenkomt met de uitgangspunten van de
Actieagenda. De VNG geeft aan dat de wijziging leidt tot grote uitvoeringslasten en
gerechtelijke procedures. Hoeveel geld reserveert de Minister voor de uitvoeringslasten
en juridische procedures van gemeenten? Daarnaast vragen deze leden of dat geld structureel
benodigd is, en hoe deze extra uitgaven verminderd/voorkomen kunnen worden?
• Antwoord:
De mogelijkheid om via de reguliere procedure snel een omgevingsvergunning te verlenen,
wordt bij de Omgevingswet ook mogelijk. In die zin wordt deze wettelijke mogelijkheid
enkel naar voren gehaald.
Om gemeenten te ondersteunen wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties een handreiking worden opgesteld, zodat gemeenten handvatten hebben
bij de te maken afweging over vergunningverlening en het opstellen van beleidsregels.
Deze beleidsregels kunnen wat betreft de inhoud worden meegenomen bij inwerkingtreding
van de Omgevingswet; de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om de omgevingsvergunning
te verlenen wijzigt slechts.
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er gespeculeerd wordt op de mogelijke
permanente bewoning van vakantiehuizen. Deze woningen liggen vaak in rustige, natuurlijke
omgevingen met recreatie als duidelijk beoogd doel. Hoe wil de Minister het speculeren
op vakantiewoningen tegengaan? Het toestaan van permanente bewoning vergroot de stedelijke
ruimte en kan ten koste gaan van de door ons zo gekoesterde recreatieve gebieden.
Wat betekent de wetswijziging volgens de Minister voor de recreatieve ruimte? Onderschrijft
de Minister recreatie en rust als intrinsiek belangrijke waarden en hoe denkt de Minister
deze te waarborgen op parken die voor rust en recreatie aangelegd zijn, maar waar
permanente bewoning makkelijker mogelijk gemaakt gaat worden?
• Antwoord:
Deze wijziging van het Bor resulteert niet noodzakelijkerwijs in legalisering van
permanente bewoning. Uiteindelijk blijft de afweging of een omgevingsvergunning wordt
verleend bij de gemeente liggen. Dit maakt dat speculatie zeer risicovol is voor de
investeerder. Bovendien geldt de omgevingsvergunning slechts voor de duur dat de aanvrager
de recreatiewoning permanent bewoont. Indien de aanvrager de recreatiewoning niet
meer permanent bewoont, wordt niet meer aan de voorwaarden uit de omgevingsvergunning
voldaan en kan de gemeente handhavend optreden. Hiermee zijn voldoende waarborgen
ingebouwd om speculatie tegen te gaan.
Om dezelfde redenen vrees ik niet dat intrinsiek belangrijke waarden van de recreatieve
ruimte in het gedrang zullen komen als gevolg van deze wijziging. Ook hier geldt dat
gemeenten in de vergunningsverlening middels beleidsregels rekening kunnen houden
met de gewenste ruimtelijke situatie op een park. Door bijvoorbeeld beleidsregels
op te stellen kan de gemeente onderbouwen waar permanente bewoning wel wordt vergund
en waar dit niet het geval is.
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ook enkele procedurele vragen. De voorgestelde
wijziging wordt tenslotte ook grotendeels geregeld met de inwerkingtreding van de
omgevingswet per 2022. De VNG ontgaat het nut, de noodzaak en de wenselijkheid om
dit voorafgaand te willen regelen; de leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich
af wat de toegevoegde waarde is van deze wijziging gezien de komende invoering van
de Omgevingswet. Zij vragen de Minister om een reactie. Vindt de Minister deze voordelen
opwegen tegen de door gemeenten benoemde nadelen? Met de voorgestelde wijziging zullen
gemeenten heel snel beleid moeten formuleren om vergunningaanvragen adequaat te kunnen
beoordelen, binnen de gestelde termijn; vervolgens mogen gemeenten dit na de inwerkingtreding
van de Omgevingswet weer herformuleren. Dit neigt volgens de leden van de ChristenUnie-fractie
naar dubbel werk; kan de Minister uiteenzetten hoe zij dit hoopt te voorkomen?
• Antwoord:
Gezien de grote druk op de woningmarkt acht ik het verstandig om zo snel mogelijk
de wijziging van het Bor door te voeren, zodat gemeenten nog vóór de inwerkingtreding
van de Omgevingswet in staat worden gesteld om eenvoudiger via de reguliere procedure
permanente bewoning mogelijk te maken.
Momenteel stel ik een handreiking op om gemeenten te informeren en te equiperen om
snel beleid te kunnen formuleren en een effectieve vergunningverlening op te zetten.
De handreiking zal ook ingaan op een efficiënte verbinding met de Omgevingswet.
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat recreatie, rust en
ruimte een plek blijven hebben in Nederland. De leden van de ChristenUnie-fractie
hopen dat de permanente bewoning van vakantiewoningen geen uitbreiding van het stedelijk
gebied betekent en de recreatieve functie van het buitengebied onder druk zet. In
hoeverre kost de wetswijziging volgens de Minister banen in de recreatieve sector?
En wat betekent permanente bewoning voor ondermijning op vakantieparken?
• Antwoord:
Het is aan gemeenten om de afweging te maken om al dan niet een omgevingsvergunning
voor de permanente bewoning van een recreatiewoning af te geven. Ik kan daarmee geen
inschatting maken van het aantal banen dat eventueel in de toeristische sector kan
verdwijnen. Wel merk ik op dat een gemeente altijd moet toetsen of de verlening van
de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Uit jurisprudentie
volgt dat het criterium van «een goede ruimtelijke ordening» ook de belangen van nabijgelegen
bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf beschermt, alsmede een goed
ondernemersklimaat. Daarbij kan ook de aanvaardbaarheid van leegstandseffecten in
de omgeving van de bedrijfsvestiging een rol spelen. De belangen van de recreatieve
sector zullen dus ook moeten worden meegewogen bij de verlening van de omgevingsvergunning.
Wat betreft het effect van permanente bewoning voor ondermijning, blijkt in de praktijk
dat ondermijnende en criminele activiteiten vooral worden aangetroffen op parken waar
de functies «recreëren» en «wonen» worden gecombineerd. Dit wordt versterkt door het
feit dat dergelijke parken soms ook worden gekenmerkt door een onduidelijke bestemming,
waardoor de spelregels voor recreanten en bewoners vaak niet duidelijk zijn en men
elkaar daarop ook niet kan aanspreken. Wanneer deze vakantieparken ook nog eens afgelegen
zijn, dit een ideale situatie is voor mensen om buiten het zicht van de overheid te
blijven. Daarom is een eenduidige bestemming van een vakantiepark («één park, één
plan») en de handhaving daarvan cruciaal om ondermijning en criminaliteit op vakantieparken
effectief te bestrijden.
• Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de woningnood ons dwingt te handelen.
Veel mensen komen er niet tussen op de woningmarkt, en vakantieparken hebben een buffer-rol
waar mensen zonder woning tijdelijk terecht komen. Graag een reactie van de Minister
hoe tijdelijk zij het vergemakkelijken van permanente bewoning op vakantieparken ziet
als oplossing voor de woningnood, of dat deze van meer structurele aard is? Wanneer
dat laatste het geval is, hoe denkt de Minister de recreatieve functie van het buitengebied
te kunnen waarborgen wanneer deze veel permanente bewoning bevat? Betekent dit dat
er dan ook gewerkt moet worden aan (OV) ontsluiting van het buitengebied? Graag een
reactie van de Minister hoe zij dit voor zich ziet, niet alleen op de korte, maar
ook de (middel)lange termijn.
• Antwoord:
Permanente en/of tijdelijke bewoning van recreatiewoningen kan afhankelijk van de
situatie een goede aanvulling op de woningmarkt vormen. Het is echter aan gemeenten
om af te wegen of zij permanente of tijdelijke bewoning op een vakantiepark passend
acht. De gemeente zal bij deze afweging zeker het criterium van «een goede ruimtelijke
ordening» betrekken, waarbij vragen rondom de positie ten opzichte van het buitengebied
en ontsluiting horen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier