Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kops over het bericht 'Artsen uit Noord en IJburg: windmolens dicht bij woongebied wel degelijk riskant'
Vragen van het lid Kops (PVV) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Artsen uit Noord en IJburg: windmolens dicht bij woongebied wel degelijk riskant» (ingezonden 9 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Yeşilgöz-Zegerius (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen
9 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2863.
Vraag 1
Hoe reageert u op de brandbrief van ruim 100 medici die waarschuwen voor een «ontoelaatbaar
risico voor de volksgezondheid» als gevolg van windturbines op slechts enkele honderden
meters van woongebieden?1
Antwoord 1
Met deze brief hebben ruim 100 medici en paramedici uiteengezet waarom de plaatsing
van windturbines aan de randen van IJburg (Amsterdam) volgens hen niet wenselijk is.
Dit onderbouwen zij door de resultaten zoals gepresenteerd in de recente literatuurstudie
van het RIVM2 over de gezondheidseffecten van windturbines niet van toepassing te verklaren op
de Amsterdamse situatie, mede omdat de literatuurstudie is gebaseerd op buitenlands
onderzoek. Ik begrijp dat er zorgen zijn over de plaatsing van windturbines en vind
het belangrijk dat mensen de mogelijkheid hebben om deze zorgen te uiten en dat deze
zorgen serieus worden genomen.
Voor een gedetailleerde reactie op de brief verwijs ik u naar de beantwoording van
de brief door het college van B&W van Amsterdam3, waar ook het RIVM aan heeft bijgedragen. In het algemeen kan ik stellen dat het
RIVM-rapport niet achterhaald is omdat het de meest recente wetenschappelijke inzichten
deelt. Desalniettemin deel ik de behoefte aan meer kennis over de Nederlandse situatie
en dus aan aanvullend onderzoek. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het
beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar
en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen
zetten. Ook heb ik het RIVM gevraagd om een «Expertisepunt Windenergie en Gezondheid»
op te zetten. Met het Expertisepunt gaat het RIVM bestaande kennis nog beter verzamelen,
duiden en verspreiden onder de betrokken ministeries en GGD’en. Hiermee is dit Expertisepunt
een voortzetting van het eerder Expertisecentrum Windenergie.
Vraag 2
Welke conclusies verbindt u aan de in het bericht genoemde Deense studie waaruit blijkt
dat mensen die dichter dan 500 meter bij windturbines wonen klachten kunnen ontwikkelen
zoals hart- en vaatziekten, slapeloosheid en depressie? Deelt u de mening dat deze
studie haaks staat op een recent rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) waaruit blijkt «dat er geen eenduidig bewijs is voor gezondheidseffecten
van het geluid van windturbines»?4
Antwoord 2
In het genoemde RIVM-rapport staat aangegeven dat de resultaten uit de Deense studie
een uitzondering zijn op het beeld vanuit de overige studies die geen eenduidig bewijs
voor gezondheidseffecten vinden. De Deense studie vindt «suggestief bewijs» voor een
verband tussen langdurige blootstelling aan windturbinegeluid en atriumfibrillatie
(een hartritmestoornis). Mogelijk is de fibrillatie een gevolg van (chronische) hinder
door het windturbinegeluid, maar in hetzelfde cohortonderzoek is geen verband gevonden
met beroertes of ischemische hartziekten. Hieruit concludeert het RIVM dat er (nog)
geen bewijs is voor een directe link tussen windturbines en aandoeningen als hart-
en vaatziekten, maar dat de ervaren hinder door windturbines wel kan leiden tot klachten
zoals een hartritmestoornis. Hierom is het extra belangrijk om de ervaren hinder te
reduceren. Hinder wordt het meest effectief beperkt door windturbines stil te zetten.
Dit gebeurt ook om aan de geluidsnorm te kunnen voldoen. Aanvullende stilstand is
ongewenst omdat het zorgt voor minder opwek. Daarom wordt ook gekeken naar niet-akoestische
factoren, zoals inzicht in het verwachte geluid bij een windpark (bijvoorbeeld door
middel van een app) en betere participatie. Voor het bevorderen van procesparticipatie
en financiële participatie bij windprojecten lopen meerdere trajecten, waaronder die
in het kader van de motie Dik-Faber/Sienot (Kamerstuk 32 813, nr. 592) en de motie Bruins c.s. (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49), waarover ik de Tweede Kamer binnenkort verder informeer.
Vraag 3
Deelt u de conclusie dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat, aangezien het RIVM
zich alleen op studies baseert over kleinere windturbines die bovendien in dunbevolkt
gebied staan op grotere afstand van bebouwing en met lagere geluidsbelasting? Deelt
u de conclusie dat het rapport van het RIVM nu al achterhaald is, gezien de veel hogere
windturbines die veel dichter bij woongebied worden gebouwd (zoals in Amsterdam)?
Antwoord 3
Ik deel die conclusie niet. Zoals eerder aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2019/20,
nr. 1779), baseren we in Nederland de toelaatbare afstand van een windturbine tot woningen
op de maximaal toelaatbare geluidsbelasting, de slagschaduw of het plaatsgebonden
risico bij een woning. Grotere windturbines stoten niet per se meer geluid uit. Ook
bepalen omgevings- en landschapsfactoren, bijvoorbeeld het bodemtype, in hoeverre
het geluid van een windturbine hoorbaar is in de omgeving. De huidige norm, die uitgaat
van geluidbelasting op omliggende gevels, geeft daarom een betrouwbaarder beeld van
de effecten dan een harde minimale afstandsnorm. Het rapport van het RIVM is niet
achterhaald, maar deelt de meest recente wetenschappelijke inzichten op basis waarvan
de Nederlandse norm is vastgesteld. Grotere windturbines of kleinere afstanden zijn
mogelijk zolang dit binnen die norm past. Nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen
in de toekomst mogelijk wel leiden tot een aanpassing van de norm.
Vraag 4
Staat u nog steeds achter uw antwoord op eerdere Kamervragen «dat bij het realiseren
van klimaatdoelstellingen een integrale afweging plaatsvindt», waarbij «ook het belang
van gezondheid wordt meegenomen»?5 Deelt u de conclusie dat, in de praktijk, de schadelijke effecten van windturbines
op de gezondheid van omwonenden ondergeschikt zijn aan het realiseren van de klimaatdoelstellingen?
Zo nee, waarom die ondingen dan alsnog volop bijgebouwd, ook dicht bij woongebied?
Antwoord 4
Ik sta achter het eerdere antwoord van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
en mijn ambtsvoorganger op betreffende Kamervragen. Derhalve deel ik de gestelde conclusie
niet. Het opwekken van voldoende windenergie is niet alleen cruciaal om onze klimaatdoelen
te halen, maar ook om gezondheidswinst te behalen. Op korte termijn zorgt windenergie,
in vergelijking met fossiele brandstoffen, bijvoorbeeld voor een schonere lucht, waar
iedereen – en in het bijzonder de miljoenen Nederlanders met luchtwegklachten – bij
gebaat zijn. Bij het inpassen van windenergie is het voldoen aan de geluidsnorm randvoorwaardelijk.
Dit betekent dus dat het op veel plekken helemaal niet mogelijk is om windturbines
te plaatsen, omdat er dan te veel geluidsoverlast en dus hinder zou zijn. Zoals ook
eerder aangegeven, zit in de Nederlandse norm voor windturbinegeluid bij de maximale
geluidbelasting wel een geaccepteerd risico van 9% ernstig gehinderden (Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 388). Aan het inpassen van windturbines gaat verder een uitgebreide afweging vooraf waarin
ook de belangen van natuur, landschap, leefomgeving, aansluiting op het hoogspanningsnet
en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak meegenomen moeten worden. Wanneer windturbines
in de buurt van woningen komen te staan, kan men er dus vanuit gaan dat die locatie
is gekozen na een zorgvuldige afweging en dat het project op basis van de geldende
(geluid)normen wordt ingepast.
Vraag 5
Kunt u zich herinneren dat u op de hierboven genoemde eerdere Kamervragen hebt geantwoord
«dat laagfrequent geluid [van windturbines] een complex onderwerp is» en «dat kennisvergaring
over laagfrequent geluid een continu proces is»? Hoe staat het met dit «continue proces»?
Deelt u de mening dat verbloemende labels als «complex onderwerp» en «continu proces»
niets afdoen aan het feitelijke geluid dat windturbines produceren? Wanneer trekt
u de onvermijdelijke conclusie dat dat geluid wel degelijk schadelijk voor de gezondheid
van omwonenden kan zijn?
Antwoord 5
Windturbines produceren geluid en bij de inpassing van windparken wordt hiermee rekening
gehouden. Zoals ook aangegeven in antwoord 4, geldt bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting
op de omliggende gevels een geaccepteerd risico van 9% ernstig gehinderden, dus er
zullen inderdaad omwonenden met bepaalde gezondheidseffecten zijn. Er is momenteel
geen indicatie dat het laagfrequente deel van windturbinegeluid andere effecten heeft
op omwonenden dan geluid in het algemeen. Ook andere bronnen produceren «gewoon» geluid
en soms laagfrequent geluid, zoals het weg-, rail- en luchtverkeer. Hiervoor gelden
vergelijkbare normen. In Nederland hebben veel meer mensen last van het wegverkeer
(circa 970.000), het railverkeer (bijna 100.000) en het luchtverkeer (ruim 260.000)
dan van windturbines (ruim 7.000) (uit RIVM-rapport «Motie Schonis en de WHO-richtlijnen
voor omgevingsgeluid (2018)», bijlage bij Kamerstuk 29 383, nr. 343).
Ander geluid en niet-akoestische factoren, zoals inzichtelijke informatie en participatie
door omwonenden, zijn medebepalend voor de mate waarin hinder wordt ervaren (zie antwoord
vraag 2). De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft het RIVM gevraagd
om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen, dus ook afkomstig
van andere bronnen dan windmolens, beter toegankelijk te maken en na te gaan naar
welke aspecten van laagfrequent geluid nader onderzoek gewenst is. Het RIVM-onderzoek
richt zich onder andere op de omvang van de problematiek en mogelijke maatregelen
om de uitstoot van laagfrequent geluid bij verschillende bronnen terug te dringen.
Hierover zal uw Kamer in het najaar worden geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.