Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Fiche: Richtlijn toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3125
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 5 februari 2021 over het Fiche: Richtlijn
toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw Kamerstuk 22 112, nr. 3043).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 9 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche «Richtlijn
toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw».
De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het oordeel van de regering dat de vaststelling
van Europese uitvoeringshandelingen op fiscaal terrein via unanieme besluitvorming
verloopt, zoals in de huidige btw-richtlijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen dat de Kamer op de
hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang in dezen. Daarnaast vragen
de leden van de VVD-fractie wanneer het kabinet meer duidelijkheid verwacht op dit
dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen. Welke voorstellen heeft
het kabinet zelf om (in Europees verband) het btw-stelsel te vereenvoudigen en beter
hanteerbaar te maken voor ondernemers? Tot slot, is er inbreng geweest vanuit diverse
stakeholders, zoals ondernemers, op dit voorstel? Zo, ja, hoe staat ze hier tegenover?
Zo nee, worden deze stappen nog ondernomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het fiche: Richtlijn toekenning
uitvoeringsbevoegdheden btw. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van D66 zijn met het kabinet voorstander van uniforme toepassing
van regels op het gebied van de btw. Deze leden begrijpen dat de Europese Commissie
met dit voorstel aan dit doel wil bijdragen, maar dat het kabinet terughoudend is.
Deze leden vragen welke voorstellen het kabinet het afgelopen jaar heeft gedaan om
de uniforme toepassing van EU-btw-regelgeving te verbeteren en welke alternatieve
oplossingen het kabinet ziet voor dit probleem. En wanneer zij hiervoor geen stappen
heeft ondernomen, is het kabinet dan voornemens zich in te spannen om de eigen voorgestelde
procesverbeteringen door te voeren?
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het oordeel van het kabinet zich verhoudt
tot het Nederlands-Spaanse pleidooi voor strategische autonomie1, waaronder de roep om meer besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, een sterke
Europese Commissie ten behoeve van de interne markt en de rol die eerlijke en effectieve
belastingheffing daarbij speelt. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat besluitvorming
met gekwalificeerde meerderheid kan bijdragen aan het voorkomen van schadelijke belastingconcurrentie
op het gebied van digitale diensten en fiscale vergroening. Deze leden vragen of het
kabinet deelt dat schadelijke belastingconcurrentie ook nadelige gevolgen kan hebben
voor de interne markt.
De leden van de fractie van D66 vragen of een balans in administratieve en uitvoeringslasten
om uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regels zo veel mogelijk te kunnen borgen
niet enkel een nationaal maar een breed gedeeld belang is. De leden van de fractie
van D66 vragen op welke wijze Europese richtlijnen voorzien zijn van een uitvoeringstoets.
Deze leden vragen in hoeverre de Europese Commissie ontvankelijk is voor opmerkingen
en suggesties over (mogelijke) nadelige gevolgen van richtlijnen voor de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. Deze leden vragen welke voordelen uniforme (toepassing van) wetgeving
heeft voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van bijvoorbeeld de Belastingdienst
en Douane.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de Europese Commissie monitort
dat de niet-bindende richtsnoeren ook op een vergelijkbare wijze worden uitgevoerd
en nageleefd. Deze leden vragen hoe de Europese Commissie input van de uitvoering
ophaalt. Tevens vragen deze leden of de uitvoeringsorganisaties van de lidstaten daarbij
om input worden gevraagd. De leden van de fractie van D66 vragen of het kabinet van
mening is dat de btw-regeling op dit moment voldoende uniform en eenduidig wordt toegepast.
Zo niet, wat zijn de grootste knelpunten, en waarom vertrouwt het kabinet erop dat
de bestaande samenwerking voldoende bijdraagt aan een oplossing voor deze knelpunten?
Deze leden vragen tevens hoe vaak het is voorgekomen dat landen niet tot een oplossing
kwamen die op advies van het btw-comité werd voorgesteld. Welke concrete resultaten
verwacht het kabinet van het beter gebruiken van bestaande gremia zoals het raadgevende
btw-comité? Wat zijn voor het kabinet de drie belangrijkste beoogde resultaten van
het raadgevende btw-comité in 2021?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Met interesse heeft de PVV-fractie kennisgenomen van het fiche toekenning uitvoeringsbevoegdheden
btw. Naar aanleiding van het fiche heeft de PVV-fractie nog enkele vragen. Kan de
Minister bevestigen dat de nationale Nederlandse (fiscale) belangen altijd prevaleren
boven enige EU-belangen? Kan de Minister ondubbelzinnig bevestigen dat de regering
niet zal instemmen met het voorliggende voorstel om bevoegdheden over te dragen van
de Raad naar de Commissie?
Kan de Minister nader toelichten hoe het kabinet de Nederlandse soevereiniteit (op
fiscaal vlak) te allen tijde zal beschermen en waarborgen?
Kan de Minister bevestigen dat de regering reeds schriftelijk aan de Commissie kenbaar
heeft gemaakt dat afstappen van besluitvorming bij unanimiteit voor Nederland onbespreekbaar
is? Een en ander conform de aangenomen moties van respectievelijk Maeijer c.s.2 en Omtzigt en Bosman.3
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche inzake de Richtlijn
toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw. Zij onderschrijven de inzet van het kabinet
om vast te houden aan de vaststelling van Europese uitvoeringshandelingen op fiscaal
terrein via unanieme besluitvorming door de Raad op voorstel van de Commissie, zoals
in de huidige btw-richtlijn, en dat moet worden gekomen tot meer uniforme btw-toepassing
vanuit de wetgeving en uitvoeringshandelingen die via unanimiteit door de Raad worden
vastgesteld. Hierbij zegt het kabinet dat de motie-Omtzigt/Bosman van 30 september
leidend is. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het voor Nederland inderdaad onbespreekbaar
is om af te stappen van besluitvorming bij unanimiteit op het gebied van belastingheffing,
eveneens bij onderhavige richtlijn? En op welke manier draagt Nederland dit uit richting
de Commissie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de richtlijn toekenning
uitvoeringsbevoegdheden btw, waarin de unanimiteit wordt losgelaten. Deze leden stellen
hierover een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie steunen het kabinet in het standpunt om vast te houden
aan unanimiteit bij belastingvraagstukken. Wat deze leden betreft is het onbespreekbaar
om van besluitvorming bij unanimiteit af te stappen. Precies daarom steunden deze
leden de motie Omtzigt/Bosman, die door een ruime Kamermeerderheid is aangenomen.
Genoemde leden vragen het kabinet vast te houden aan dit standpunt.
De leden van de SP-fractie zijn met name ook kritisch op het feit dat deze richtlijn
de Europese Commissie mogelijk de bevoegdheid geeft om te bepalen waarover wel en
niet btw verschuldigd is. Een dergelijke overdracht van bevoegdheden achten deze leden
ongewenst. Kunnen de bewindspersonen ontkennen dan wel bevestigen dat de EC deze bevoegdheid
krijgt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor het fiche. Zij zijn en
blijven kritisch ten aanzien van de kabinetshouding betreffende de gewenste unanimiteit
op belastingdossiers in Europees verband. Bovendien herkennen zij de door de Europese
Commissie geschetste problemen m.b.t. de effectiviteit van het btw-comité. Vanuit
dat oogpunt hebben deze leden een aantal vragen.
Het kabinet benadrukt dat lidstaten in het btw-comité een constructieve en betrokken
houding hebben, en dat er goede inhoudelijke redenen zijn daar waar er geen unanieme
instemming kan worden bereikt ten aanzien van de uitleg. Zij vragen het kabinet vanuit
dit vertrekpunt of zij überhaupt de lezing van de Europese Commissie deelt dat het
btw-comité op dit moment te weinig effectief functioneert, omdat frequent op dossiers
gebrekkige overeenstemming dan wel geen overeenstemming bereikt wordt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet casussen op het netvlies
heeft waarbij de effectiviteit juist achterbleef. Dit omdat het kabinet nu een positieve
casus schetst – wat heel fijn is – maar daarmee in het midden blijft of het kabinet
ook het probleem dat de Commissie ziet onderkent.
Het kabinet benadrukt het belang van een balans in administratieve- en uitvoeringslasten
om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regels. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen hoe dit als kritische redenatielijn aan kabinetszijde ingezet wordt, terwijl
het streven van de Commissie juist is om de eenduidigheid van toepassingen te vergroten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de reikwijdte. Enerzijds lezen zij
dat het kabinet zegt dat de Commissiebevoegdheden met deze Richtlijn verder gaan dan
een gelijke uitvoeringspraktijk, en beleidsmatige invloed heeft op de belastingheffing
in verschillende landen. Dit zijn voor het kabinet essentiële onderwerpen. Anderzijds
lezen zij dat het bestaande btw-comité zich juist beperkt tot uitvoeringsproblematiek
omdat de Commissie, waar uitlegvraagstukken essentiële onderwerpen raken, deze als
wijziging van de btw-richtlijn voor dient te leggen aan de Raad cf. art. 113 VwEU.
Klopt het dat ook in de nieuwe volgens de Commissie voorgestelde opzet essentiële
onderwerpen alsnog in een aparte richtlijn voorgelegd dienen te worden aan de Raad?
En dat daar unanimiteit geldt? Zo ja, hoe is dat compatibel met het kabinetsargument
dat de Commissie met de nieuwe Richtlijn binnen uitvoeringsvraagstukken juist wel
aan essentiële beleidsmaterie gaat raken?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet niet per definitie uitgaat
van een afname van het aantal rechtszaken of definitieve uniforme toepassing. Tegelijkertijd
erkent ze wel dat er naar verwachting minder interpretatieruimte zal ontstaan. Klopt
het vanuit het voorgaande dat het kabinet wel vindt dat door de onderhavige Richtlijn
de uniforme toepassing zal verbeteren?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet enkele voorbeelden te geven
van «relevante nationale omstandigheden» waarvoor aandacht verloren zou worden bij
gekwalificeerde meerderheid. Hoe is de schets dat het oog voor deze omstandigheden
verloren gaat compatibel met de kabinetsobservatie dat lidstaten juist een heel constructieve
en betrokken houding hebben? Zorgt juist die houding er niet voor dat die relevante
nationale omstandigheden in het comitologiecomité meegenomen worden? Dat is wegens
de immer wisselende belangen immers in het belang van iedere lidstaat.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er volgens het kabinet meer uniforme
btw-toepassing moet komen vanuit de wetgeving en uitvoeringshandelingen. Wat wordt
hier precies mee bedoeld? Het door de Commissie geconstateerde probleem is toch juist
dat deze gremia het aan effectiviteit ontbreekt? De grotere vraag die hier, wat de
leden van de GroenLinks-fractie betreft, achter zit, is wat Nederland dan wel als
adequate adressering van de huidige ineffectiviteit ziet – het kabinet lijkt immers
enkel te wijzen op de bestaande gremia en beslisregels terwijl daar juist een effectiviteitsprobleem
zit.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een nadere specificering – ter invulling
van «over het algemeen» – van het krachtenveld gegeven kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet naast de mogelijkheid tot
tekstuele suggesties in de schriftelijke ronde bij het btw-comité nog andere mogelijkheden
ziet om de effectiviteit van het btw-comité te verbeteren. Zij vragen bovendien hoe
het kabinet zich hiervoor zal inzetten.
II Reactie van de bewindspersoon
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, PVV, CDA, SP en GroenLinks inzake het BNC-fiche over
het Richtlijnvoorstel toekenning uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie op bepaalde
btw-onderwerpen. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng
van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche «Richtlijn
toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw».
De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het oordeel van de regering dat de vaststelling
van Europese uitvoeringshandelingen op fiscaal terrein via unanieme besluitvorming
verloopt, zoals in de huidige btw-richtlijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan toezeggen dat de Kamer op de
hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang in dezen.
Ja, dit kan ik toezeggen.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het kabinet meer duidelijkheid
verwacht op dit dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen.
Tot nu toe hebben onder het Portugese voorzitterschap twee raadswerkgroepen plaatsgevonden.
Er lijkt vooralsnog geen vervolg te komen omdat het voorzitterschap zijn prioriteiten
bij andere dossiers legt en veel lidstaten hun zorgen hebben geuit over het voorstel.
Het is nog onduidelijk of het Sloveense voorzitterschap dit dossier weer zal oppakken.
Een afronding van dit dossier is dan ook op korte termijn niet voorzien.
Welke voorstellen heeft het kabinet zelf om (in Europees verband) het btw-stelsel
te vereenvoudigen en beter hanteerbaar te maken voor ondernemers?
De inbreng van het kabinet is altijd gericht op het beperken van administratieve lasten
en verbetering en modernisering van de bestaande btw-regels. Dit vindt plaats in het
kader van diverse lopende voorstellen die vanuit de Europese Commissie worden gedaan
of initiatieven daartoe in diverse werkverbanden. Zo heeft het kabinet de afgelopen
jaren zijn inbreng geleverd ten behoeve van (onderzoek naar) een veelomvattende modernisering
van de btw-regels, zoals de heffing bij diensten (RL 2010), e-commerce (RL 2017),
Europese KOR (RL 2020), snelle oplossingen (RL 2018), definitief systeem B2B, tarieven,
financiële vrijstellingen, reisbureauregeling en administratieve samenwerking (o.a.
aanpassing Verordening). Gerelateerd aan het BNC fiche over het voorliggende voorstel
wijst het kabinet verder op het bestaan van het brede palet aan overleggen en afstemmingmogelijkheden
om te komen tot een optimale eenduidige toepassing van de (Europese) btw-regelgeving,
dat naast het btw-comité ook de inzet op samenwerking via andere kanalen op diverse
niveaus en onderwerpen omvat, zoals Tadeus, VAT Forum, Group on the Future of VAT,
Fiscalis seminars, SCIT en SCAC, alsmede internationale samenwerking en gezamenlijke
controles door de lidstaten en hun belastingdiensten.
Tot slot, is er inbreng geweest vanuit diverse stakeholders, zoals ondernemers, op
dit voorstel? Zo, ja, hoe staat ze hier tegenover? Zo nee, worden deze stappen nog
ondernomen?
Bij VNO-NCW-MKB is navraag gedaan over hun visie op het voorstel maar zij hebben nog
geen standpunt hierover ingenomen. Het belang dat ondernemers met betrekking tot Europese
btw-regelgeving in alle dossiers naar voren brengen is vooral een behoefte aan eenduidige
uitleg en beperking van administratieve lasten. Dit sluit ook aan bij de inzet van
het kabinet. Het belang van de beperking van administratieve lasten wordt niet door
alle lidstaten op gelijke wijze als in Nederland gedeeld. De oplossing hiervoor ligt
niet bij het btw-comité maar bij zo duidelijk mogelijke richtlijnteksten dan wel verordeningen,
daar waar mogelijk aangevuld met toelichting/explanatory notes van de Commissie na
afstemming met lidstaten en het bedrijfsleven, op basis waarvan zowel belastingdiensten
als ondernemers werken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het fiche: Richtlijn toekenning
uitvoeringsbevoegdheden btw. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de fractie van D66 zijn met het kabinet voorstander van uniforme toepassing
van regels op het gebied van de btw. Deze leden begrijpen dat de Europese Commissie
met dit voorstel aan dit doel wil bijdragen, maar dat het kabinet terughoudend is.
Het kabinet is niet terughoudend waar het dit doel betreft en zet zich ten volle hiervoor
in, in het genoemde breed scala aan bestaande instrumenten en overleggen. Alleen nut
en noodzaak van een nieuw gremium en de wijze van een comitologieprocedure zoals toegelicht
in het BNC-fiche zijn voor het kabinet niet evident.
Deze leden vragen welke voorstellen het kabinet het afgelopen jaar heeft gedaan om
de uniforme toepassing van EU-btw-regelgeving te verbeteren en welke alternatieve
oplossingen het kabinet ziet voor dit probleem. En wanneer zij hiervoor geen stappen
heeft ondernomen, is het kabinet dan voornemens zich in te spannen om de eigen voorgestelde
procesverbeteringen door te voeren?
Zie het antwoord op de eerdere vraag van de VVD-fractie.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het oordeel van het kabinet zich verhoudt
tot het Nederlands-Spaanse pleidooi voor strategische autonomie4, waaronder de roep om meer besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, een sterke
Europese Commissie ten behoeve van de interne markt en de rol die eerlijke en effectieve
belastingheffing daarbij speelt.
Zoals de Minister van Buitenlandse zaken in antwoord op vragen van het lid Van Houwelingen
naar aanleiding van het Spaans-Nederlandse non-paper op 11 mei 2021 heeft aangegeven5 is het kabinet voorstander te onderzoeken wanneer gebruik zou kunnen worden gemaakt
van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteitsbesluitvorming,
waar dat de slagkracht van de EU in de wereld vergroot en waar dat in het directe
belang van Nederland is. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld ziet het kabinet die mogelijkheden
vooral op deelgebieden van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
(GBVB). Specifiek kijkt het kabinet dan naar mensenrechtenverklaringen en sancties.
Het huidige demissionaire kabinet zet er niet op in ook op andere beleidsterreinen
over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV.
Deze leden vragen of het kabinet deelt dat besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid
kan bijdragen aan het voorkomen van schadelijke belastingconcurrentie op het gebied
van digitale diensten en fiscale vergroening. Deze leden vragen of het kabinet deelt
dat schadelijke belastingconcurrentie ook nadelige gevolgen kan hebben voor de interne
markt.
Het kabinet deelt de opvatting dat schadelijke belastingconcurrentie niet meewerkt
aan het bereiken van een goed functionerende interne markt. Uit de motivering van
de Commissie bij het onderliggende wetsvoorstel is voor de btw overigens geen concrete
schadelijke belastingconcurrentie gebleken. Er wordt enkel geconstateerd dat richtsnoeren
niet volledig unaniem zijn aangenomen.
De leden van de fractie van D66 vragen of een balans in administratieve en uitvoeringslasten
om uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regels zo veel mogelijk te kunnen borgen
niet enkel een nationaal maar een breed gedeeld belang is.
Dit is zeker het geval. De zorg voor administratieve lasten wordt echter door weinig
lidstaten in dezelfde mate gedeeld. De weging van handhavings-/controlebelangen versus
administratieve lasten wijkt af tussen de lidstaten. Voor uitvoeringslasten en handhaafbaarheid
zal er een breder gedeeld draagvlak zijn maar de weging en impact kunnen wel, soms
substantieel, per lidstaat verschillen.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze Europese richtlijnen voorzien
zijn van een uitvoeringstoets.
De meeste Europese richtlijnen zijn voorzien van een impact assessment door de Europese
Commissie. Daarnaast geven lidstaten vaak zelf input bij de onderhandelingen over
de voorstellen qua uitvoerbaarheid in de eigen lidstaat. Dit kan reden vormen voor
aanpassingen in het betreffende voorstel.
Deze leden vragen in hoeverre de Europese Commissie ontvankelijk is voor opmerkingen
en suggesties over (mogelijke) nadelige gevolgen van richtlijnen voor de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. Deze leden vragen welke voordelen uniforme (toepassing van) wetgeving
heeft voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van bijvoorbeeld de Belastingdienst
en Douane.
We hebben geen aanleiding te veronderstellen dat de Europese Commissie niet ontvankelijk
is voor input over negatieve gevolgen voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Maar
bij de vaststelling van de Europese btw-regels gaat het om een weging van deze en
vele andere aspecten, waaronder juridische beginselen, budgettaire gevolgen, nationale
aspecten zoals bestaande praktijken, nationale jurisprudentie en formeelrechtelijke
aspecten e.d.
Uniforme wetgeving is overigens geen garantie voor een goede uitvoerbaarheid in alle
lidstaten. Daarvoor verschillen de omstandigheden, bijvoorbeeld het ambtelijk apparaat
en de IT voorzieningen, per lidstaat te sterk van elkaar. Om die reden moet er ook
aandacht zijn voor verschillen in uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de diverse
lidstaten zonder daarbij het streven naar een uniforme toepassing en eenduidige uitleg
van regelgeving uit het oog te verliezen. Alleen als alle lidstaten de regelgeving
correct kunnen uitvoeren is een goede werking daarvan bereikbaar, zeker daar waar
het effect van die regelgeving grensoverschrijdend is.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de Europese Commissie monitort
dat de niet-bindende richtsnoeren ook op een vergelijkbare wijze worden uitgevoerd
en nageleefd.
De niet-bindende richtsnoeren zijn als zodanig niet af te dwingen. Wel kunnen aanvaarde
richtsnoeren aanleiding zijn voor onderzoek door de Commissie – op eigen initiatief
of naar aanleiding van ontvangen klachten – die in het uiterste geval een inbreukprocedure
tegen een lidstaat kan starten bij vermeend handelen in strijd met een richtlijnbepaling.
De Commissie kan de richtsnoeren ook bindend maken door deze op te nemen in een Uitvoeringsverordening
en daarmee af te stemmen met de Raad. Lidstaten zijn daar dan aan gehouden en deze
uitvoeringsverordeningen hebben ook directe werking waar belanghebbenden zich op kunnen
beroepen.
Deze leden vragen hoe de Europese Commissie input van de uitvoering ophaalt.
Dat kan op diverse manieren. Naast de hiervoor genoemde impact assessment maakt de
Commissie vaak gebruik van een (openbare) consultatie op bepaalde onderwerpen waarin
om input van bijvoorbeeld stakeholders en lidstaten wordt gevraagd voordat een voorstel
wordt vormgegeven. Ook kunnen ze een gericht onderzoek laten uitvoeren of om input
vragen bij diverse bestaande gremia zoals Group on the Future VAT, VAT Expert Group
(bedrijfsleven), VAT Forum en Btw-comité of via Fiscalis seminars waarvoor het bedrijfsleven
ook kan worden uitgenodigd.
Tevens vragen deze leden of de uitvoeringsorganisaties van de lidstaten daarbij om
input worden gevraagd.
Ja.
De leden van de fractie van D66 vragen of het kabinet van mening is dat de btw-regeling
op dit moment voldoende uniform en eenduidig wordt toegepast. Zo niet, wat zijn de
grootste knelpunten, en waarom vertrouwt het kabinet erop dat de bestaande samenwerking
voldoende bijdraagt aan een oplossing voor deze knelpunten?
De BTW is van de nationale belastingen op Europees niveau de meest geharmoniseerde
belasting, maar zal altijd in beweging zijn in verband met praktijkontwikkelingen,
zoals globalisatie, digitalisering, nieuwe productontwikkelingen en nieuwe rechtspraak.
Dit is de laatste jaren ook veelvuldig gebeurd ten behoeve van een veelomvattende
modernisering van de btw-regelgeving. De uitvoeringsverordeningen die de laatste jaren
vaker worden toegepast bij nieuwe richtlijnwijzigingen dragen bij aan een meer eenduidige
uitleg van die regelgeving. Hetzelfde geldt ook voor de niet-bindende explanatory
notes, die de Commissie na overleg met lidstaten en bedrijfsleven opstelt, zo kan
gedacht worden aan de explanatory notes e-commerce. Richtsnoeren vanuit het btw-comité
vinden daarin ook hun weerslag of dragen zelfstandig bij aan een zoveel mogelijk eenduidige
en praktische uitleg, zoals de laatste over de snelle oplossingen en Brexit regelingen.
De samenwerking tussen lidstaten wordt steeds breder en overlegorganen met de lidstaten
en het bedrijfsleven vervullen daarin een steeds grotere rol. Door de opties die de
btw-richtlijn aan lidstaten biedt en de derogaties die lidstaten hebben verkregen
om van de richtlijn af te mogen wijken blijven tussen lidstaten echter door de Raad
geaccepteerde verschillen bestaan. Deze verschillen zijn niet in alle gevallen op
te lossen of te duiden als een knelpunt maar kunnen juist maatwerk bieden voor specifieke
omstandigheden in de betreffende lidstaten.
Deze leden vragen tevens hoe vaak het is voorgekomen dat landen niet tot een oplossing
kwamen die op advies van het btw-comité werd voorgesteld.
Het btw-comité is een in de Btw-richtlijn voorzien raadgevend comité bestaande uit
deelnemers van de lidstaten en de Europese Commissie. Op verzoek van de Commissie
of een lidstaat behandelt het btw-comité vragen over toepassing van de Europese btw-regels.
Het streven is daarbij om zoveel mogelijk te komen tot richtsnoeren. Alle vergaderstukken
sinds 2013 en de aangenomen richtsnoeren sinds 1977 zijn openbaar.6 De richtsnoeren kunnen unaniem (27 lidstaten), nagenoeg unaniem (26–24 lidstaten)
of met grote meerderheid (23–18 lidstaten) worden aangenomen. Dit betekent dat iedere
richtsnoer een grote dekking heeft in de meeste lidstaten. Als een lidstaat afwijkt
van een richtsnoer, kan dit vele, diverse gevolgen hebben, bijvoorbeeld een niet-concurrerende
uitsluitend nationale praktijk, klachten bij de Commissie die hierop een onderzoek
kan starten, gerechtelijke procedures of bilateraal overleg in concrete dossiers om
zaken op te lossen e.d. In hoeverre uiteindelijk geen oplossing is gevonden, is derhalve
niet aan te geven.
Welke concrete resultaten verwacht het kabinet van het beter gebruiken van bestaande
gremia zoals het raadgevende btw-comité?
Vooropgesteld dat het kabinet niet de mening deelt dat het btw-comité nu niet goed
functioneert als raadgevend comité naast de wetgevingsbevoegdheid van de Raad en binnen
het brede scala aan overlegmogelijkheden, zou kunnen worden geëvalueerd of er ruimte
is voor verbetering. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verdere invulling van de
voorzittersrol, waarbij de Commissie – eventueel bilateraal – meer opvolging geeft
aan de schriftelijke reacties van lidstaten en eventueel verder onderzoekt of bemiddelt
hoe tot aanname te komen. En als het niet lukt op essentiële onderdelen om tot overeenstemming
te komen, zou de Commissie het probleem voor nader onderzoek naar de Raad moeten (kunnen)
tillen. Dit neemt niet weg dat lidstaten soms richtsnoeren niet kunnen delen doordat
bijvoorbeeld nationale jurisprudentie dit belet. Alleen een richtlijn wijziging of
jurisprudentie van het Hof van Justitie zouden dat kunnen doorbreken, waarvoor het
initiatiefrecht bij de Commissie ligt.
Wat zijn voor het kabinet de drie belangrijkste beoogde resultaten van het raadgevende
btw-comité in 2021?
Het kabinet heeft geen top-3 van beoogde resultaten voor het btw-comité geformuleerd.
Dit is ook niet mogelijk omdat de agenda van lidstaten en de Commissie en daarmee
het btw-comité niet vastligt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Met interesse heeft de PVV-fractie kennisgenomen van het fiche toekenning uitvoeringsbevoegdheden
btw. Naar aanleiding van het fiche heeft de PVV-fractie nog enkele vragen. Kan de
Minister bevestigen dat de nationale Nederlandse (fiscale) belangen altijd prevaleren
boven enige EU-belangen?
De btw wordt geheven op basis van Europese regelgeving. Daarmee kunnen de Nederlandse
belangen doorgaans niet los worden gezien van het Europeesrechtelijke kader en de
desbetreffende gezamenlijke en op elkaar afgestemde belangen. Per onderwerp moet worden
afgewogen hoe het meest optimale resultaat kan worden behaald. De ene keer wordt daarbij
afgeweken van (een deel van) de overige lidstaten en/of de Commissie om zodoende het
nationale belang beter te kunnen behartigen, een andere keer is het wenselijk om iets
op te schuiven richting de (overwegend) gemeenschappelijke opinie om zodoende een
voor de EU en daarmee ook voor Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven zo gunstig
mogelijke uitkomst te bereiken. Een voorbeeld van dit laatste is de recent gewijzigde
voorraad op afroepregeling. In Nederland hadden we een ruim werkende regeling maar
in andere landen was er soms niets mogelijk. Nu is er Europees een weliswaar iets
striktere maar meer eenduidige regeling waar Europees werkende Nederlandse bedrijven
uiteindelijk meer profijt van hebben.
Kan de Minister ondubbelzinnig bevestigen dat de regering niet zal instemmen met het
voorliggende voorstel om bevoegdheden over te dragen van de Raad naar de Commissie?
Ja, het huidige kabinet is niet voornemens in te stemmen met het voorliggende voorstel.
Kan de Minister nader toelichten hoe het kabinet de Nederlandse soevereiniteit (op
fiscaal vlak) te allen tijde zal beschermen en waarborgen?
Het kabinet verwijst hiervoor naar het antwoord op het laten prevaleren van het nationaal
belang. Naast besluitvorming over Europese en nationale fiscale regelgeving waarbij
het kabinet zelf aan zet is, kan op fiscaal terrein door beslissingen van het Hof
van Justitie soms anders dan het kabinet wenselijk acht worden besloten. Het is in
Europees verband wenselijk en in Nederland gebruikelijk hieraan zo goed en eenduidig
als mogelijk uitvoering te geven.
Kan de Minister bevestigen dat de regering reeds schriftelijk aan de Commissie kenbaar
heeft gemaakt dat afstappen van besluitvorming bij unanimiteit voor Nederland onbespreekbaar
is? Een en ander conform de aangenomen moties van respectievelijk Maeijer c.s.7 en Omtzigt en Bosman.8
Zoals aangegeven in de meest recente brief over de fiscale moties en toezeggingen
9
wordt de motie van de leden Omtzigt en Bosman opgepakt. Tijdens de Raadswerkgroep-vergaderingen
over dit voorstel is, conform het standpunt van het huidige demissionaire kabinet
zoals verwoord in het BNC-fiche, de strekking van deze motie specifiek door Nederland
ingebracht als uitgangspunt voor onze visie op het voorstel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche inzake de Richtlijn
toekenning uitvoeringsbevoegdheden btw. Zij onderschrijven de inzet van het kabinet
om vast te houden aan de vaststelling van Europese uitvoeringshandelingen op fiscaal
terrein via unanieme besluitvorming door de Raad op voorstel van de Commissie, zoals
in de huidige btw-richtlijn, en dat moet worden gekomen tot meer uniforme btw-toepassing
vanuit de wetgeving en uitvoeringshandelingen die via unanimiteit door de Raad worden
vastgesteld. Hierbij zegt het kabinet dat de motie-Omtzigt/Bosman van 30 september
leidend is.
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het voor Nederland inderdaad onbespreekbaar
is om af te stappen van besluitvorming bij unanimiteit op het gebied van belastingheffing,
eveneens bij onderhavige richtlijn? En op welke manier draagt Nederland dit uit richting
de Commissie?
Het huidige demissionaire kabinet verwijst hierbij naar het antwoord op voorgaande
vraag van de PVV.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de richtlijn toekenning
uitvoeringsbevoegdheden btw, waarin de unanimiteit wordt losgelaten. Deze leden stellen
hierover een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie steunen het kabinet in het standpunt om vast te houden
aan unanimiteit bij belastingvraagstukken. Wat deze leden betreft is het onbespreekbaar
om van besluitvorming bij unanimiteit af te stappen. Precies daarom steunden deze
leden de motie Omtzigt/Bosman, die door een ruime Kamermeerderheid is aangenomen.
Genoemde leden vragen het kabinet vast te houden aan dit standpunt.
De leden van de SP-fractie zijn met name ook kritisch op het feit dat deze richtlijn
de Europese Commissie mogelijk de bevoegdheid geeft om te bepalen waarover wel en
niet btw verschuldigd is. Een dergelijke overdracht van bevoegdheden achten deze leden
ongewenst. Kunnen de bewindspersonen ontkennen dan wel bevestigen dat de EC deze bevoegdheid
krijgt?
Het kabinet is niet voornemens in te stemmen met een dergelijke bevoegdheid op basis
van dit voorliggende voorstel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor het fiche. Zij zijn en
blijven kritisch ten aanzien van de kabinetshouding betreffende de gewenste unanimiteit
op belastingdossiers in Europees verband. Bovendien herkennen zij de door de Europese
Commissie geschetste problemen m.b.t. de effectiviteit van het btw-comité. Vanuit
dat oogpunt hebben deze leden een aantal vragen.
Het kabinet benadrukt dat lidstaten in het btw-comité een constructieve en betrokken
houding hebben, en dat er goede inhoudelijke redenen zijn daar waar er geen unanieme
instemming kan worden bereikt ten aanzien van de uitleg. Zij vragen het kabinet vanuit
dit vertrekpunt of zij überhaupt de lezing van de Europese Commissie deelt dat het
btw-comité op dit moment te weinig effectief functioneert, omdat frequent op dossiers
gebrekkige overeenstemming dan wel geen overeenstemming bereikt wordt.
Onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen van D66 kan worden opgemerkt dat
het in de richtlijn voorziene raadgevende btw-comité richtsnoeren vaststelt op basis
van minimaal een grote meerderheid. Zo zijn er recent meerdere richtsnoeren vastgesteld
in verband met de Brexit, de zogenaamde snelle oplossingen wetgeving, tankpassen voor
elektronische auto’s, leefstijlinterventie en jurisprudentie van het Europese Hof
van Justitie, waarmee het btw-comité met instemming van veruit de meeste lidstaten
in de actualiteit opereert en voor heel veel situaties voorziet in oplossingen. Het
kabinet deelt de lezing van de Europese Commissie derhalve niet dat het btw-comité
weinig effectief functioneert.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet casussen op het netvlies
heeft waarbij de effectiviteit juist achterbleef. Dit omdat het kabinet nu een positieve
casus schetst – wat heel fijn is – maar daarmee in het midden blijft of het kabinet
ook het probleem dat de Commissie ziet onderkent.
Het Kabinet onderkent dat de richtlijn op sommige punten nadere invulling behoeft,
waar het btw-comité niet altijd in kan voorzien. In het voorbeeld dat in het BNC fiche
is geschetst betreffende de vaste inrichting definitie zijn er met grote meerderheid
en unanimiteit richtsnoeren vastgesteld, waarmee voor veel situaties wel is voorzien
in een oplossing. Maar het voorbeeld is ook een illustratie van een richtlijnwijziging
die niet voorziet in een definitie op een aantal punten terwijl daar met het oog op
eenduidige toepassing wel behoefte aan is. De na te streven effectiviteit moet dan
gevonden worden in meer eenduidige regelgeving zoals richtlijnen en nadere uitvoeringsverordeningen
die door de Raad worden vastgesteld. Dit is ook de basis waarop de uitvoering in de
praktijk werkt. Hoe duidelijker de regels hoe minder interpretatieruimte er is.
Het kabinet benadrukt het belang van een balans in administratieve- en uitvoeringslasten
om de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regels. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen hoe dit als kritische redenatielijn aan kabinetszijde ingezet wordt, terwijl
het streven van de Commissie juist is om de eenduidigheid van toepassingen te vergroten.
Het kabinet verwijst hiervoor naar het antwoord op de vorige vraag.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de reikwijdte. Enerzijds lezen zij
dat het kabinet zegt dat de Commissiebevoegdheden met deze Richtlijn verder gaan dan
een gelijke uitvoeringspraktijk, en beleidsmatige invloed heeft op de belastingheffing
in verschillende landen. Dit zijn voor het kabinet essentiële onderwerpen. Anderzijds
lezen zij dat het bestaande btw-comité zich juist beperkt tot uitvoeringsproblematiek
omdat de Commissie, waar uitlegvraagstukken essentiële onderwerpen raken, deze als
wijziging van de btw-richtlijn voor dient te leggen aan de Raad cf. art. 113 VwEU.
Klopt het dat ook in de nieuwe volgens de Commissie voorgestelde opzet essentiële
onderwerpen alsnog in een aparte richtlijn voorgelegd dienen te worden aan de Raad?
En dat daar unanimiteit geldt? Zo ja, hoe is dat compatibel met het kabinetsargument
dat de Commissie met de nieuwe Richtlijn binnen uitvoeringsvraagstukken juist wel
aan essentiële beleidsmaterie gaat raken?
Het is precies deze consequentie van het voorstel waar het kabinet op wijst. Het voorstel
raakt aan de basis van de btw regelgeving. Uit hoofde van de btw-richtlijn is het
btw-comité een raadgevend comité dat op basis van de bestaande btw-richtlijn, verordeningen
en jurisprudentie interpretatievraagstukken voor de uitvoeringspraktijk bespreekt
en tracht te komen tot unaniem gedeelde interpretatie via richtsnoeren.
In de door de Commissie beoogde opzet echter kunnen zelfs onderdelen van reeds door
de Raad aangenomen richtlijnen en verordeningen via een btw-comité bindend worden
geherformuleerd of kan aan begrippen waarvoor in de btw-richtlijn of verordeningen
geen definitie is opgenomen via de nieuwe comitologieprocedure invulling worden gegeven
zonder dat dit voor unanieme instemming wordt voorgelegd aan de Raad.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet niet per definitie uitgaat
van een afname van het aantal rechtszaken of definitieve uniforme toepassing. Tegelijkertijd
erkent ze wel dat er naar verwachting minder interpretatieruimte zal ontstaan. Klopt
het vanuit het voorgaande dat het kabinet wel vindt dat door de onderhavige Richtlijn
de uniforme toepassing zal verbeteren?
Aanname van het voorstel zal naar verwachting tot gevolg hebben dat een eenduidige
uitleg van een bepaling binnen de Europese btw-regelgeving vaker wordt aangenomen.
Of en in welke mate lidstaten hier in de praktijk ook daadwerkelijk gevolg aan geven
is dan echter niet gegarandeerd en is mede afhankelijk van het aantal lidstaten dat
de beoogde uitleg ondersteunt. Ook is niet gegarandeerd dat belastingplichtigen het
met deze interpretatie eens zijn en niet in bezwaar en beroep komen of dat het Hof
van Justitie de zienswijze van het btw-comité deelt. Duidelijkere richtlijnen en verordeningen
waardoor interpretatieverschillen worden verminderd lijken daarvoor effectiever.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet enkele voorbeelden te geven
van «relevante nationale omstandigheden» waarvoor aandacht verloren zou worden bij
gekwalificeerde meerderheid. Hoe is de schets dat het oog voor deze omstandigheden
verloren gaat compatibel met de kabinetsobservatie dat lidstaten juist een heel constructieve
en betrokken houding hebben? Zorgt juist die houding er niet voor dat die relevante
nationale omstandigheden in het comitologiecomité meegenomen worden? Dat is wegens
de immer wisselende belangen immers in het belang van iedere lidstaat.
Gemiddeld genomen is die laatste conclusie zeker waar. In die zin verwijs ik ook naar
het antwoord op de vraag van de PVV over het prevaleren van nationale belangen. Toch
kan in een land nationale jurisprudentie afwijken van de door het btw-comité of de
Commissie voorgestane uitleg. In dat geval kan een land haar hoogste rechtsorgaan
niet negeren. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de wenselijkheid dat ondernemers bepaalde
gegevens moeten melden aan de belastingdiensten of dat ondernemers moeten worden gecertificeerd
terwijl een lidstaat niet in staat is om dat uit te voeren door bijvoorbeeld de grote
aantallen versus de beschikbare personele capaciteit en/of de beschikbare capaciteit
van de IT. In dat geval spelen behalve de gewenste eenduidige uitleg van regelgeving
ook een kostenaspect en de handhavingscapaciteit van een lidstaat een cruciale rol.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er volgens het kabinet meer uniforme
btw-toepassing moet komen vanuit de wetgeving en uitvoeringshandelingen. Wat wordt
hier precies mee bedoeld?
Hiermee wordt bedoeld dat interpretatieverschillen kunnen worden verminderd en dus
een meer uniforme toepassing kan worden bereikt naar mate btw-richtlijnen en aanvullende
uitvoeringsverordeningen duidelijker zijn. De basis en kernbegrippen moet duidelijk
zijn of verduidelijkt worden. Het is aan de Raad om daarover te beslissen en niet
het btw-comité. Het btw-comité is bedoeld als raadgevend comité en kan in die rol
ook verduidelijkingen adviseren.
Het door de Commissie geconstateerde probleem is toch juist dat deze gremia het aan
effectiviteit ontbreekt? De grotere vraag die hier, wat de leden van de GroenLinks-fractie
betreft, achter zit, is wat Nederland dan wel als adequate adressering van de huidige
ineffectiviteit ziet – het kabinet lijkt immers enkel te wijzen op de bestaande gremia
en beslisregels terwijl daar juist een effectiviteitsprobleem zit.
Het kabinet verwijst hiervoor graag naar de hierboven gegeven antwoorden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een nadere specificering – ter invulling
van «over het algemeen» – van het krachtenveld gegeven kan worden.
Op basis van de reacties van lidstaten tijdens de twee raadswerkgroep-vergaderingen
lijken de meeste lidstaten tegen het voorstel te zijn. Slechts een enkele lidstaat
lijkt voorstander. Enkele andere lidstaten zoeken naar een beperktere reikwijdte van
het voorstel door bijvoorbeeld bepalingen van die reikwijdte uit te sluiten die een
budgettair effect voor de lidstaten tot gevolg hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet naast de mogelijkheid tot
tekstuele suggesties in de schriftelijke ronde bij het btw-comité nog andere mogelijkheden
ziet om de effectiviteit van het btw-comité te verbeteren. Zij vragen bovendien hoe
het kabinet zich hiervoor zal inzetten.
Zie hiervoor het antwoord op de vraag van D66. Een effectiviteitsevaluatie is mogelijk,
waarbij met name de follow-up naar aanleiding van de schriftelijke reacties van lidstaten
en de verdere mogelijkheden op dat gebied kunnen worden onderzocht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier