Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 35830-XIV-2)
35 830 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2020 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds
(Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2021. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
Vraag 1
Kunt een nadere toelichting geven op de stelling dat «er weinig gelegenheid is om
kritisch naar oude regelingen te kijken», waarbij de landbouwvrijstelling in de inkomsten-
en vennootschapsbelasting als voorbeeld wordt genoemd? Betekent dit dat u meent dat
het gelet op alle actuele en acute vraagstukken wel heel onverstandig zou zijn om
in deze tijd deze vrijstelling ter discussie te stellen, en kunt u dat nader toelichten?
We zien vaak dat actuele en acute vraagstukken dermate veel tijd en aandacht vergen,
dat er niet meer kritisch wordt gekeken naar regelingen die in andere tijden tot stand
zijn gekomen. Maar de afspraak is wel dat regelingen worden aangepast of vervallen
als ze niet meer voorzien in helder omschreven publieke doelen (Toetsingskader fiscale
regelingen).
Vraag 2
Acht u het realistisch dat met een ander financieel beleid, in een gelijke crisissituatie,
fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van verplichtingen hadden kunnen worden
voorkomen, en kunt u dat toelichten?
De fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van de verplichtingen zijn het gevolg
geweest van ontoereikend financieel beheer bij het Ministerie van LNV. De hoofdregel
in artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016 is dat een Minister niet mag beginnen
met het uitvoeren van nieuw beleid voordat het parlement de bijbehorende begroting
heeft goedgekeurd. Alleen als er sprake is van spoedeisend belang mag daarvan worden
afgeweken. Voorwaarde is daarbij dat beide Kamers vooraf worden geïnformeerd, voordat
uitgaven worden gedaan. De Minister van LNV is afgeweken van dit proces, omdat de
Tweede Kamer wel, maar de Eerste Kamer niet vooraf is geïnformeerd.
Vraag 3
Acht u het terecht dat de onvolkomenheid voor «Autorisatiebeheer Oracle EBS» wordt
toegeschreven aan de Minister van LNV, daar de Minister van EZK eigenaar is van het
systeem?
De Minister van EZK is inderdaad de eigenaar van het systeem. De onvolkomenheid bij
LNV heeft betrekking op maatregelen in het autorisatiebeheer die aantoonbaar en controleerbaar
moeten worden getroffen door de Minister van LNV zelf en haar uitvoeringsorganisaties.
Vanwege deze verantwoordelijkheid hebben wij een onvolkomenheid toegekend aan de Minister
van LNV.
Vraag 4
Wat is uw oordeel over de keuze van het kabinet om het Diergezondheidsfonds (DGF)
te gebruiken voor de schadevergoedingen aan nertsenhouders en de bestrijdingskeuze?
Dierhouders die niet bijdragen aan het Diergezondheidsfonds (DGF) kunnen worden aangewezen
voor betaling van een diergezondheidsheffing indien daar noodzaak toe bestaat. Aangezien
er bij de nertsen gelijktijdig met de dierziektebestrijding gewerkt werd aan een beëindigingsregeling,
heeft de Minister bij deze sector geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Wij
dringen erop aan dat de Minister helder maakt welke factoren worden meegewogen bij
besluiten of een sector wel of niet financieel bijdraagt aan het ruimen van hun zieke
dieren. Dat draagt bij aan de verantwoording over haar uitgaven.
Vraag 5
Kunt u de constatering dat de ministers van EZK en LNV de aanbeveling uit het verantwoordingsonderzoek
«deels» hebben opgevolgd nader toelichten?
In het verantwoordingsonderzoek over het jaar 2019 constateerde de Algemene Rekenkamer
dat de werkwijze bij escalatie van informatiebeveiligingsincidenten bij de ministeries
van EZK en LNV berustte op een informele verdeling van verantwoordelijkheden. Dit
is een risico omdat er in een crisissituatie geen onduidelijkheid moet zijn over rol-
en taakverdeling. De aanbeveling op het gebied van informatiebeveiliging luidde daarom:
«Zorg ervoor dat de werkwijze bij de escalatie van incidenten wordt geformaliseerd
en dat de verantwoordelijkheden en onderlinge relaties worden vastgelegd, zodat iedereen
ook formeel weet hoe er moet worden omgegaan met incidenten, vooral in tijden van
crisis».
In het afgelopen verantwoordingsonderzoek constateerde de Algemene Rekenkamer dat
er bij de ministeries van EZK en LNV in 2020 gewerkt is aan een richtlijn die de werkwijze
bij de escalatie van incidenten uitgebreid beschrijft, en duidelijkheid geeft over
de rollen en activiteiten van alle betrokkenen. Het document was eind 2020 echter
nog niet volledig afgerond en vastgesteld, waardoor de afspraken nog niet formeel
golden. Aangezien de formele vaststelling nadrukkelijk onderdeel is van de aanbeveling
stelt de Algemene Rekenkamer vast dat de aanbeveling deels is opgevolgd.
Vraag 6
Welke afwegingen liggen ten grondslag aan het kiezen voor de vier onderzochte fiscale
regelingen bij verschillende beleidsdepartementen? Is dit een gerichte selectie, of
heeft dit bij wijze van steekproef plaatsgevonden?
De 4 fiscale regelingen die bij het Verantwoordingsonderzoek 2020 zijn onderzocht,
vloeien voort uit een door de Algemene Rekenkamer uitgevoerde risicoanalyse. Bij de
uiteindelijke keuze hebben onder andere het budgettaire belang van de betreffende
fiscale regeling en de planning van een (verrichte of geplande) beleidsevaluatie een
rol gespeeld. Tot slot is de spreiding van de fiscale regelingen over verschillende
verantwoordelijke departementen in de selectie betrokken.
Vraag 7
Kunt u een toelichting geven op de bewering dat het fiscale doel van de landbouwvrijstelling
achterhaald is? Is dit een beleidsmatige conclusie of een conclusie gebaseerd op technische
verantwoording?
Het oorspronkelijke (fiscale) doel van de landbouwvrijstelling was om grondeigenaren-landbouwers
en grondeigenaren-verpachters fiscaal gelijk te behandelen.1 Dit doel is vervallen sinds de invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Vanaf
dat moment worden grondeigenaren-verpachters namelijk via de vermogensrendementsheffing
(forfaitair) belast, terwijl voor grondeigenaren-landbouwers de landbouwvrijstelling
geldt. De landbouwvrijstelling veroorzaakt nu dus een fiscale ongelijkheid tussen de 2 typen grondeigenaren: de verpachters waarvoor de landbouwvrijstelling
niet geldt, en de landbouwers die hun grond zelf in gebruik hebben, die wel voor de
vrijstelling in aanmerking komen.
Dat de grondeigenaren-verpachters in de vermogensrendementsheffing niet voor de werkelijke
waardeveranderingen maar over een forfaitair bepaald rendement worden belast, doet
aan deze conclusie niets af. In het veronderstelde rendement in de vermogensrendementsheffing
zit namelijk zowel het directe (pachtinkomsten) als het indirecte (waardestijging)
rendement begrepen.2
Vraag 8
Op welke beleidsdoelen doelt u met de stelling dat de landbouwvrijstelling een beperkte
en niet-doelmatige bijdrage zou lijken te leveren aan de beleidsdoelen van LNV?
Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Agro-, visserij- en voedselketens uit 2014
3 kwam dat de landbouwvrijstelling beperkt en niet doelmatig bijdraagt aan de beleidsdoelen
genoemd in het (voormalige) begrotingsartikel 16 van het Ministerie van Economische
Zaken (EZ) waar de landbouwvrijstelling destijds onder viel. De doelen die behoorden
bij het betreffende begrotingsartikel, lagen op het gebied van concurrentiekracht,
duurzaamheid, voedselveiligheid, plant- en diergezondheid, kennisontwikkeling en innovatie,
en internationale doelen.
Wij constateren dat de Minister geen vervolg heeft gegeven aan de uitkomsten van het
IBO. Nog steeds is de bijdrage van de landbouwvrijstelling aan beleidsdoelen niet
onderbouwd.
Vraag 9
Kunt u toelichten of u in de door u geformuleerde effecten van aanpassing of afschaffing
van de landbouwvrijstelling (voldoende) basis/grond ziet om deze door het kabinet
beleidsmatig te legitimeren en of de door u gesuggereerde andere fiscale en niet-fiscale
faciliteiten opwegen tegen de landbouwvrijstelling?
De Algemene Rekenkamer kan oordelen dat een beleidsinstrument niet werkt zoals het
oorspronkelijk was bedoeld en aanbevelingen doen hoe het beter kan. Wij hebben geen
onderzoek verricht naar de genoemde effecten van aanpassing of afschaffing van de
landbouwvrijstelling. Het is aan de Minister van LNV om een dergelijk onderzoek naar
de neveneffecten te verrichten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier