Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden inzake het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020
35 830 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 19 mei
2021 inzake het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2020 (Kamerstuk 35 830 VII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Martin Bosma
De adjunct-griffier van de commissie, De Vos
1
Vraag:
Kan een actueel overzicht gegeven worden van alle interbestuurlijke overeenkomsten
(zoals regiodeals, convenanten, samenwerkingsafspraken, pacten, impulsen, deals etc.)
die in deze kabinetsperiode (mede) door BZK zijn gesloten en kan per overeenkomst
de actuele stand van zaken worden gegeven?
Antwoord:
Er is en wordt binnen BZK geen overzicht bijgehouden van alle interbestuurlijke overeenkomsten,
pacten, impulsen, deals, etc. die deze kabinetsperiode zijn gesloten door BZK. Zonder
volledig te kunnen zijn, kan ik u wel melden dat er door het kabinet in deze kabinetsperiode
32 regiodeals zijn gesloten, zes woondeals en acht city deals. Recent zijn de plannen
van aanpak van acht NOVI-gebieden vastgesteld. Daarnaast lopen er op dit moment 46
proeftuinen in het kader van het programma aardgasvrije wijken en is er aan 57 projecten
ondersteuning verleend in het kader van de woningbouwimpuls. Over de stand van zaken
van deze trajecten ontvangt u regelmatig voortgangsrapportages.
2
Vraag:
Hoeveel woningcorporaties hebben door middel van een juridisch scheidingsvoorstel,
administratief scheidingsvoorstel, en/of afstotingsvoorstel voor DAEB- en niet-DAEB
ingediend? En zijn er woningcorporaties die dit nog niet hebben gedaan? Zo ja, om
hoeveel woningcorporaties gaat dit en hebben deze woningcorporaties die keuze nader
toegelicht?
Antwoord:
Op basis van de gegevens uit de jaarrekening 2019 zijn er 93 corporaties op wie een
verlicht regime van toepassing is, 191 corporaties hebben een administratieve scheiding
tot stand gebracht, 9 een hybride scheiding en 3 een juridische scheiding. Er zijn
geen corporaties die onder de verplichting tot scheiding vallen maar dit nog niet
gedaan hebben. Er zijn geen corporaties die grootschalig in één keer het niet-DAEB
bezit hebben afgestoten, wel zijn er corporaties die de niet-DAEB portefeuille afbouwen.
3
Vraag:
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties?
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties
per woningmarktregio?
Antwoord:
De meest recente cijfers hiervoor komen uit de Aedes-benchmarkrapportage 2020. Deze
rapporteert over 2019 gemiddelde stichtingskosten van € 157.000 per woning, opgebouwd
uit bouwkosten van € 126.500, grondkosten van € 20.800 en overige kosten van € 9.700.
Dit betreft de in 2019 opgeleverde nieuwbouwwoningen.
Ik beschik niet over cijfers per woningmarktregio. Overigens wordt de hoogte van de
stichtingskosten sterk bepaald door de grootte van de woningen. Daarmee geven verschillen
tussen stichtingskosten vooral inzicht in verschillen in projectsamenstelling en niet
of nauwelijks in regionale verschillen.
4
Vraag:
Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met
huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties? Wat is de gemiddelde
bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale
huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
Het WoON2018 is het meest recente, consistente onderzoek dat zowel de huurprijzen
als de huurtoeslag in beeld brengt. Volgens het WoON2018 bedroeg de bruto huurprijs
van sociale woningen € 547 en de netto huurprijs (met huurtoeslag) € 434. De bedragen
per woningmarktregio worden in onderstaande tabel genoemd.
Bruto huur per maand
Netto huur per maand
Friesland
€ 498
€ 381
Groningen Drenthe
€ 504
€ 378
Noord-Holland Noord
€ 529
€ 420
Zwolle/Stedendriehoek
€ 546
€ 431
Metropoolregio Amsterdam
€ 561
€ 454
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
€ 560
€ 449
Holland Rijnland
€ 565
€ 471
Oost-Nederland
€ 530
€ 408
U16
€ 566
€ 459
Food Valley
€ 571
€ 443
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
€ 559
€ 446
Arnhem Nijmegen
€ 548
€ 427
Woongaard
€ 550
€ 454
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
€ 531
€ 439
Noordoost Brabant
€ 541
€ 436
West-Brabant en Hart van Brabant
€ 553
€ 435
Zeeland
€ 518
€ 413
Metropoolregio Eindhoven
€ 545
€ 434
Limburg
€ 531
€ 404
Nederland totaal
€ 547
€ 434
5
Vraag:
Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders? Kan dit uitgesplitst
worden in de inkomensgroepen?
Antwoord:
Dure scheefwoners zijn huishoudens met een inkomen onder de grens voor passend toewijzen,
die in een huurwoning met een huurprijs boven de aftoppingsgrens wonen.
Volgens WoON2018 woonden begin 2018 in totaal ruim 200.000 huurders duur scheef in
de sociale (corporatie)huur (10% van alle corporatie-huurders).
Circa 43% van de duur scheefwonende huurders in de sociale huursector had een inkomen
van minder dan 110% van het beleidsmatig sociaal minimum. Nog eens een kwart had inkomens
tussen 110% en 130% van het minimum. De resterende groep (ca 32%) heeft inkomens boven
130% van het sociaal minimum, maar onder de inkomensgrens van passend toewijzen.
Ter informatie zijn deze inkomensgrenzen:
• Alleenstaanden onder AOW-leeftijd: € 23.725
• Meerpersoonshuishoudens onder AOW-leeftijd: € 32.200
• Alleenstaanden boven AOW-leeftijd: € 23.650
• Meerpersoonshuishoudens boven AOW-leeftijd: € 32.075
6
Vraag:
Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
De goedkope scheefheid, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen in een
gereguleerde woning, nam tussen 2015 en 2018 af met bijna 75.000 huishoudens, van
circa 532.000 tot circa 457.000 huishoudens (WoON2018).
Van het aantal goedkope scheefwoners (457.000 huishoudens) woonden er ongeveer 340.000
in gereguleerde corporatiewoningen. Dit is ongeveer 16% van het totaal aantal sociale
huurders in een corporatiewoning.
7
Vraag:
Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen
en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning
gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen
(Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte
van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens
wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek
te gaan naar een andere woning. Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar
percentages «grote en kleine scheefwoners».
8
Vraag:
Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 7.
9
Vraag:
Wat is het percentage sociale huur, middenhuur en dure huur?
Antwoord:
Volgens WoON2018 hadden 2,46 miljoen (82%) huurwoningen een huurprijs onder de liberalisatiegrens,
het middenhuursegment tot € 1.000 omvatte circa 433.000 woningen en het dure huursegment
boven de € 1.000 circa 109.000 woningen. Woningcorporaties hadden 92% huurwoningen
met een huurprijs tot de liberalisatiegrens, 7% midden- en 1% dure huurwoningen. Overige
verhuurders hadden 59% huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens, 29%
midden- en 12% dure huurwoningen.
Zie ook het antwoord op vraag 31.
10
Vraag:
Kunt u de inkomensgroepen (per jaar) «minder dan 34.678 euro», «34.678 euro tot 38.690
euro», «38.690 euro tot 44.360 euro», «44.360 euro tot 52.500 euro», «52.500 euro
tot 70.000 euro» en «meer dan 70.000 euro» uitsplitsen naar huur- en koopprijssegment
in de segmenten «gereguleerde huur tot kwaliteitskortingsgrens», gereguleerde huur
tot aftoppingsgrens», «gereguleerde huur tot liberalisatiegrens», «geliberaliseerde
huur tot 900 euro», «geliberaliseerde huur vanaf 900 euro», «koop minder dan 155.000
euro, «koop 155.000 euro tot 193.000 euro», «koop 193.000 euro tot 238.000 euro»,
«koop 238.000 euro tot 321.000 euro» en «koop vanaf 321.000 euro»?
Antwoord:
In onderstaande tabellen is de gevraagde verdeling weergegeven in 2018 en 2015. De
inkomensgroepen die in de vraag worden gedefinieerd zijn afkomstig uit het rapport
van het Planbureau voor de Leefomgeving «Middeninkomens op de woningmarkt: Ruimte
op een krap speelveld» uit 2017 en betreffen het voorlopige belastbare huishoudensinkomen
uit 2014 uit het WoON2015. Deze cijfers zijn geactualiseerd met behulp van het WoON2018
(voorlopige belastbaar huishoudensinkomen 2017). Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.
Laag inkomen
Laag midden- inkomen
Midden midden- inkomen
Hoog midden- inkomen
Hoog inkomen < 2x modaal
Hoog inkomen > 2x modaal
Totaal
huur < kwaliteits-kortingsgrens
12%
4%
3%
2%
1%
1%
6%
huur < aftoppingsgrens
35%
14%
11%
8%
5%
2%
19%
huur < liberalisatiegrens
13%
9%
7%
5%
4%
1%
8%
huur < 900
4%
7%
8%
7%
5%
3%
5%
huur > 900
2%
3%
2%
4%
4%
4%
3%
koop < 155.000
11%
17%
15%
13%
10%
3%
10%
koop < 193.000
8%
16%
19%
18%
16%
8%
11%
koop < 238.000
6%
12%
15%
19%
21%
15%
12%
koop < 321.000
5%
11%
13%
15%
21%
25%
13%
koop > 321.000
4%
8%
8%
11%
15%
39%
14%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: WoON2018, bewerking BZK
11
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er die op basis van het WWS-systeem bij huurdersmutatie
zouden kunnen leiden tot een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens?
Antwoord:
Op basis van WoON 2018 blijkt voor de huidige situatie dat bij 58% van de circa 3 miljoen
huurwoningen in potentie, bij huurdersmutatie, een aanvangshuurprijs boven de liberalisatiegrens
mogelijk is.
12
Vraag:
Is in de begroting rekening gehouden met gederfde inkomsten uit vennootschapsbelasting,
in het geval fiscale verliezen van woningcorporaties worden overgenomen door andere
woningcorporaties?
Antwoord:
De raming van de vennootschapsbelasting staat toegelicht in bijlage 4 van de Miljoenennota
en ziet op de vennootschapsbelasting als geheel. In de raming voor 2021 is geen rekening
gehouden met dergelijke specifieke situaties, hetgeen niet betekent dat maatregelen
in de vennootschapsbelasting niet van kracht zijn voor woningcorporaties.
13
Vraag:
Kunt de jaarlijkse toewijzing 2010 tot en met 2020 en de ontwikkeling van de sociale
huur/ corporatievoorraad splitsen in doelgroepen: migratieachtergrond (westers), migratieachtergrond
(niet-westers), statushouder, instroom uit vrouwenopvang, instroom uit daklozenopvang,
instroom uit ggz-instelling?
Antwoord:
Over deze cijfers beschik ik niet. Privacyregelgeving begrenst de mate waarin corporaties
persoonsgegevens van huurders mogen registreren. Gegevens over afkomst van huurders
of hun medische of maatschappelijke situatie mogen niet door corporaties worden geregistreerd.
Deze gegevens zijn daarom niet beschikbaar.
14
Vraag:
Wat is de verhouding van de actuele energielabels in de kantorenmarkt?
Antwoord:
In januari 2021 had 57% van alle kantoren geen geregistreerd energielabel. Van de
kantoren met een energielabel had in januari 2021 45% energielabel A of beter, 13%
van de kantoren energielabel B, 17% van de kantoren energielabel C, 7% van de kantoren
energielabel D, 5% van de kantoren energielabel E, 3% van de kantoren energielabel F
en 10% van de kantoren energielabel G.
Van de label-C-plichtige kantoren1 had 50% in januari 2021 een geregistreerd energielabel en 12%-punt een energielabel
D of slechter. Dat betekent dat in januari 2021 circa 38% van de label-C-plichtige
kantoren voldeed aan de verplichting.
In deze cijfers zijn de verblijfsobjecten meegenomen met enkel een kantoorfunctie
(niet de gebouwen met een nevenfunctie). Deze cijfers moeten als ondergrenzen beschouwd
worden in verband met onderregistratie. Naar schatting ontbreken hierdoor minstens
2.500 energielabels voor kantoren op het totaal van circa 43.000 kantoren met een
energielabel.
15
Vraag:
Kunt u nader toelichten waar de eindejaarsmarge voor BZK in 2020 voor is ingezet?
Antwoord:
Zoals reeds vermeld in de 1e suppletoire begroting 2020 (Kamerstuk 35 650 VII) en de verticale toelichting bij de voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 450 VII) is de eindejaarsmarge in 2020 ingezet ter dekking van diverse uitgaven. Allereerst
zijn de resterende Urgendamiddelen uit 2019 via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar
2020 (€ 3,2 mln.). Ook zijn in 2019 niet-bestede middelen uit de investeringspost
digitale overheid via de eindejaarsmarge meegenomen naar 2020 (€ 10,2 mln.). Daarnaast
is de eindejaarmarge ingezet voor de bestrijding van Jihadisme (€ 3,2 mln.), de woondeals
(€ 2,8 mln.), het stimuleren van wooncoöperaties (€ 2,5 mln.), de toelatingsorganisatie
wet kwaliteitsborging (€ 1,2 mln.), de volgende editie van het Democratiefestival
(€ 0,4 mln.) en het transitieprogramma van SSC-ICT (€ 9 mln.). Tevens is de eindejaarsmarge
ingezet voor diverse overlopende posten uit 2019. Het betreft posten met betrekking
tot de uitvoering van Agenda Stad (€ 1 mln.), digitale overheid (€ 0,3 mln.), werkgevers-
en bedrijfsvoeringsbeleid (€ 1,2 mln.) en de Omgevingswet (€ 2,5 mln.). Tot slot is
de eindejaarsmarge ingezet voor de loonheffingsafdracht over uitzendregelingen die
onterecht onbelast zijn gebleven vanaf 2013 (€ 4,5 mln.).
16
Vraag:
Kunt u nader toelichten voor welke activiteiten of projecten de bijdrage voor «Huisvesting
kwetsbare doelgroepen» is ingezet?
Antwoord:
In 2020 stelde ik voor de huisvesting van kwetsbare groepen € 50 miljoen beschikbaar
aan gemeenten om plannen te versnellen. 59 gemeenten ontvingen een financiële bijdrage
voor de (flexibele) huisvesting van dak- en thuisloze mensen, arbeidsmigranten en
andere spoedzoekers. Hier kan bijvoorbeeld transformatie van bestaande gebouwen als
winkels en kantoren en de toepassing van flexwoningen onderdeel van zijn. Op korte
termijn kunnen met de verschillende projecten bijna 12.400 woningen/woonplekken versneld
worden gerealiseerd. Een overzicht van de toegekende projecten is opgenomen als bijlage
bij de publicatie van de regeling in de Staatscourant (Stcrt. 2020, nr. 58877).
In 2021 zet ik de stimulans voor de bouw van huisvesting van aandachtsgroepen voort.
De regeling voor 2021 wordt momenteel uitgewerkt. Deze regeling is bedoeld voor alle
gemeenten. Ik zal uw Kamer daarover deze zomer informeren.
17
Vraag:
Waar is de financiering voor de pilots flexibele asielopvang te vinden op de begroting?
Hoeveel aanvragen zijn er al gedaan? En hoe staat het er voor met deze aanvragen?
Antwoord:
De financiering van de pilots flexibele asielopvang is niet te vinden op de begroting
van 2020, aangezien deze middelen in 2018 beschikbaar zijn gesteld. Met het geld is
een zevental pilots gestart waarbij wordt geëxperimenteerd met flexibele opvang- en
of huisvestingsoplossingen. Deze pilots zijn gestart in de gemeenten Rotterdam, Haarlemmermeer,
Castricum, Tynaarlo, een alliantie van kleine gemeenten in Zuid-Holland, de regio
Haaglanden en de gemeenten Tilburg en Oisterwijk. Van deze 7 pilots zijn 5 pilots
gericht op flexibele huisvesting. De pilots van de gemeenten Tynaarlo en Tilburg en
Oisterwijk richten zich daarentegen op opvang. De pilots bevinden zich in verschillende
fasen van het ontwikkelingsproces.
18
Vraag:
Waar is de impuls voor de woningmarkt van 1 miljard euro terug te vinden op de begroting?
Antwoord:
De middelen voor de Woningbouwimpuls zijn te herleiden uit de begroting onder artikel 3.3
(Woningmarkt). Voor de jaren 2020–2022 is in totaal € 800 mln. van de beschikbare
€ 1 mld. voor de Woningbouwimpuls overgekomen van de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën.
19
Vraag:
Welke resultaten zijn tot nog toe geboekt vanuit de Nationale Woonagenda?
Antwoord:
De Nationale Woonagenda heeft eraan bijgedragen dat de woningbouwopgave in brede kring
is erkend als een gezamenlijke opgave, voor zowel marktpartijen als overheden. In
2018 is de Nationale Woonagenda 2018–2021 (hierna: Nwa) aan de Tweede Kamer aangeboden
(Kamerstuk 32 847, nr. 365). Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd. In 2021 loopt
de Nwa op zijn einde. Daarom is het Ministerie van BZK samen met de partners gestart
met een evaluatietraject. Het is aan het volgende Kabinet om hierover te berichten
in samenhang met een mogelijk vervolg.
De Nwa kent drie doelen: het versnellen van de woningbouw, het beter benutten van
de bestaande voorraad en de betaalbaarheid van het wonen. Binnen de Nwa zijn tal van
afspraken gemaakt met de sector en medeoverheden om deze doelen te bereiken, hieruit zijn vaak nieuwe beleidstrajecten en wetswijzigingen uit voortgekomen, namelijk Wet Maatregelen Middenhuur,
Wet Wijziging huursomstijging, Wet tijdelijke huurkorting, Wet Huur en inkomensgrenzen,
Wet maximering huurverhogingen in de vrije sector en delen van de Woningwet n.a.v.
de evaluatie.
Zo is in de Nwa de gezamenlijke ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen vastgelegd.
In 2020 is deze ambitie bereikt door 79.000 woningen te realiseren. Daarnaast heb
ik afspraken gemaakt over de plancapaciteit.
Ook ben ik in gesprek gegaan met Aedes en VNG om de productie van sociale huurwoningen
te vergroten. Aedes, VNG en het ministerie hebben in een bestuurlijke afspraak vastgelegd
dat binnen twee jaar de bouw kan starten van 150.000 sociale huurwoningen waarvoor
vermindering verhuurderheffing is aangevraagd.
De woondeals zijn voortgekomen uit de Nationale Woonagenda en hebben gezorgd voor
korte lijnen en een goede relatie. In de woondealgebieden is de woningbouwopgave het
meest urgent. Het betreft de Woondeals MRA, Zuidelijke Randstad, Utrecht, Arnhem-Nijmegen,
Eindhoven en Groningen. In de woondeals zijn interbestuurlijke afspraken gemaakt langs
vier sporen: (1) versnellen van woningbouwlocaties, (2) de aanpak van excessen op
de woningmarkt, (3) gebiedsontwikkeling en (4) stedelijke vernieuwing. De woondeals
worden op dit moment geëvalueerd. Het is aan het nieuwe kabinet om de uitvoeringskracht
in de gebieden waar de woningdruk groot is verder vorm te geven.
20
Vraag:
Wat is de stand van zaken omtrent de 120 woningcorporaties die geen volmacht hebben
gegeven om hun bezit in onderpand aan WSW te blijven geven?
Antwoord:
Zoals reeds toegelicht in de beantwoording van de vragen in het kader van het schriftelijk
overleg van 12 september 2020, (Kamerstuk 29 453, nr. 528) had WSW de desbetreffende volmacht ingetrokken toen meerdere corporaties opmerkingen
hierover doorgaven. WSW betrok de aanpassing van de volmachten vervolgens integraal
in het recentelijk afgeronde Strategisch Programma. WSW ontwikkelde twee nieuwe volmachten,
waarbij onderscheid is gemaakt tussen DAEB en niet-DAEB. Niet iedere corporatie hoeft
een nieuwe volmacht te verstrekken aan WSW. WSW stuurde op 3 mei 2021 een brief aan
alle deelnemende corporaties waarin het aangaf of de volmacht van de desbetreffende
corporatie moet worden vernieuwd. Indien een corporatie een nieuwe volmacht dient
te tekenen, moet dit voor 1 oktober 2021 zijn afgerond.
In het verleden kon WSW slechts geleidelijk het onderpand opeisen. Nu kan WSW met
de nieuwe afspraken in het Strategisch Programma direct en volledig het onderpand
van een corporatie opeisen als het de betalingsverplichtingen van de corporatie moet
overnemen. Hierdoor krijgt WSW een sterkere positie.
21
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen van de kredietwaardigheid
van WSW?
Antwoord:
WSW had korte tijd een negatieve verwachting van Standard & Poor’s op de rating in
2018, nadat er voor het eerst een beroep werd gedaan op WSW als borger. Een negatieve
verwachting betekent dat de rating mogelijk in de toekomst naar beneden wordt bijgesteld.
Maar sinds 2019 geven zowel Standard & Poor’s als Moody’s een stabiele verwachting
op de AAA-rating van WSW, de hoogst mogelijke rating.
Voor de kredietbeoordelaars is vooral van belang dat zij er vertrouwen in hebben dat
WSW te allen tijde op tijd aan zijn verplichtingen kan voldoen. De verbeteringen die
worden doorgevoerd met het Strategisch Programma geven verdere zekerheid op behoud
van de rating voor de langere termijn.
In het kader van het Strategisch Programma is bijvoorbeeld de waarde die het risicovermogen
minimaal moet bedragen verhoogt van 0,25% van de waarde van de geborgde leningen naar
0,65% van de waarde van de geborgde leningen. Indien deze waarde wordt onderschreden,
zal WSW een obligobijdrage ophalen bij de deelnemende corporaties om het risicovermogen
weer op peil te brengen. De kredietbeoordelaars geven daarbij aan dat zij veel vertrouwen
hebben dat de Nederlandse Staat op tijd zal inspringen als dat nodig is. Dat is het
fundament onder de rating van WSW.
22
Vraag:
Hoe vaak is in 2020 gebruik gemaakt van de Wet aanpak woonoverlast om een gedragsaanwijzing
op te leggen?
Antwoord:
Optreden op basis van de Wet aanpak woonoverlast is een gemeentelijke bevoegdheid.
Landelijk vindt geen registratie plaats van het aantal keren dat daarvan gebruik is
gemaakt. Wel heb ik in afstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
zoals tijdens de behandeling van de initiatiefwet is toegezegd door mijn ambtsvoorganger,
na ongeveer twee jaar na de inwerkingtreding (per 1 juli 2017) de ervaringen met de
wet in kaart laten brengen. Deze tussenevaluatie is met een bijbehorende beleidsreactie
op 2 juni 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 847, nr. 651). Uit de eerste toepassingen met de wet is gebleken dat de wet overeenkomstig de
doelstellingen als een ultimum remedium wordt gehanteerd; tot het moment van onderzoek
(september 2019) is er door gemeenten ten minste 27 keer door de burgemeester een
gedragsaanwijzing opgelegd aan veroorzakers van ernstige en herhaaldelijke overlast.
In de enquête is geen uitsplitsing per jaar gevraagd.
Uit navraag bij het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), dat
in opdracht van het ministerie gemeenten ondersteunt bij de toepassing van de wet
en kennisbijeenkomsten organiseert, blijkt dat op basis van een globale inventarisatie
van het CCV (september 2020) door gemeenten die aan de kenniskring deelnemen (ca.
20 gemeenten) tot dan toe zo’n 33 gedragsaanwijzingen zijn opgelegd, voortkomend uit
ca. 95 casussen. Op basis van de reguliere evaluatie van de wet in 2022, vijf jaar
na de inwerkingtreding, kan ik u concreet informeren over hoe vaak een gedragsaanwijzing
door gemeenten is opgelegd.
23
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de demografische ontwikkelingen
van Nederland in de komende decennia?
Antwoord:
De Verkenning Bevolking 2050 is inmiddels afgerond. De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) heeft namens het kabinet het eindrapport op 13 april jl.
met een korte reactie aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570, nr. 59).
24
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van alle bedragen die het Rijk uitgeeft aan de Friese taal
en cultuur (gekoppeld aan activiteiten)?
Antwoord:
Activiteit
Bedrag
Orgaan voor de Friese taal (DINGtiid)
€ 50.000 per jaar, plus indexatie
Bijdrage aan de provincie Fryslân voor de uitvoering van taken m.b.t. de wet gebruik
Friese taal
€ 150.000 per jaar voor de looptijd van de BFTK 2019–20231
Instandhouding basisvoorziening meertalige doorgaande leerlijn
€ 900.000 per jaar
Subsidieregeling Lesuren Fries, Meertaligheid in het onderwijs
€ 100.000 per jaar
Materiele instandhouding Fries PO en VO
€ 305.000 per jaar
Fryske Akademy
€ 1.559.000 per jaar
Leerstoel Friese taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen
€ 110.000 per jaar voor de looptijd van de BFTK 2019–2023
Tryater – via de Basisinfrastructuur
€ 6.873.692 totaal in de periode 2017–2020 incl. loon- en prijsbijstelling.
€ 1.788.452 per jaar ex. loon- en prijsbijstelling (ca. 3%) voor de periode 2021–2024
Tryater – Coronasteunpakket
€ 359.900 (in 2020)
Omrop Fryslân – op basis van de mediawet
€ 10.476.765 in 2020
€ 10.654.870 in 2021
Omrop Fryslân – projectsubsidie
€ 50.000 per jaar voor de looptijd van de BFTK 2019–2023
Omrop Fryslân – steun via de NPO voor landelijke uitzending
c.a. € 1.800.00 per jaar
Tresoar – lumpsum via National Archief
€ 2.273.464 in zowel 2020 als 2021 waarvan 8,45% voor de taken van het Frysk Letterkundich
Museum en Dokumintaasjesintrum
Jaarlijkse lumpsum aan de Rijksuniversiteit Groningen die ook de opleiding Minorites
& Multilingualism financiert, waar de Friese track onderdeel van uitmaakt.
X Noot
1
Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer 2019–2023 | Tweede Kamer der Staten-Generaal.
25
Vraag:
Kunt u aangeven welke meetbare doelen en indicatoren zijn opgenomen en moeten worden
gerealiseerd voor de Friese taal en cultuur?
Antwoord:
Op basis van de wet gebruik Friese taal maken de provincie Fryslân en het Rijk periodiek
afspraken ter uitwerking van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de Friese taal
en cultuur. De afspraken voor de huidige periode zijn vastgelegd in de Bestjoersôfspraak
Fryske taal en cultuur 2019–2023 (BFTK), die ik uw Kamer op 21 december 2018 deed
toekomen (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 83). De BFTK is leidend voor de afspraken en doelen met betrekking tot de Friese taal
en cultuur. In de BFTK is afgesproken dat ten behoeve van de informatieverstrekking
over de uitvoering van de bestuursafspraak de Tweede Kamer en de provinciale staten
van Fryslân halverwege de looptijd van de BFTK worden geïnformeerd door middel van
een tussenrapportage. De tussenrapportage zal de stand van zaken weergeven van de
uitvoering van de afspraken gemaakt over het Fries in de domeinen zoals vastgelegd
in de bestuursafspraak: onderwijs, rechterlijke autoriteiten, bestuurlijke autoriteiten,
openbare diensten, media, culturele activiteiten en voorzieningen, economisch en sociaal
leven en grensoverschrijdende samenwerking. Ik streef er naar deze rapportage uiterlijk
dit najaar aan de Kamer toe te zenden.
26
Vraag:
Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2018, 2019 en 2020 afgegeven? Hoeveel bouwvergunningen
zijn er in 2021 afgegeven tot nu toe? Wat is de verwachting van hoeveel er nog afgegeven
worden? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in 2021 wordt afgegeven?
Antwoord:
In onderstaande tabel staat het aantal afgegeven bouwvergunningen in de afgelopen
jaren weergegeven. In het eerste kwartaal van 2021 zijn er 18.000vergunningen voor
te bouwen woningen afgegeven. Hoeveel vergunningen er afgegeven gaan worden in heel
2021 is niet bekend. Op basis van het gemiddeld aantal afgegeven vergunningen in de
afgelopen 12 maanden wordt het totaal aantal vergunningen voor 2021 geschat op 70.000.
Jaar
Aantal afgegeven bouwvergunningen
2018
70.034
2019
58.108
2020
65.948
20211
18.0841
Bron: CBS, statistiek bouwvergunningen mei 2021.
X Noot
1
Eerste kwartaal 2021.
27
Vraag:
Hoeveel woningen zijn er sinds 2015 per jaar opgeleverd?
Antwoord:
Het aantal nieuwbouwwoningen volgens het CBS wordt in onderstaande tabel vanaf het
jaar 2015 weergegeven. Voor het jaar 2021 zijn de nieuwbouwrealisaties over de eerste
4 maanden bekend. Het aantal woningtransformaties wordt door het CBS eenmaal per jaar
uitgerekend en bekend gemaakt met cijfers over het voorgaande jaar. Het aantal woningtransformaties
over het 2020 verschijnt in het najaar van 2021. Het CBS publiceert haar cijfers altijd
als voorlopig en zo ook is het aantal nieuwbouwwoningen over 2020 een voorlopig cijfer
dat in de loop van 2021 definitief wordt gemaakt.
Jaar
Nieuwbouw
Transformaties
Woningbouwproductie
2015
48.381
10.770
59.151
2016
54.849
10.235
65.084
2017
62.982
10.235
73.118
2018
66.585
12.210
78.795
2019
71.548
12.480
84.028
2020
69.322
NB
NB
2021
19.0181
NB
NB
Bron: CBS, woningvoorraadstatistiek mei 2021.
X Noot
1
Eerste 4 maanden van 2021.
28
Vraag:
Hoe is de migratie geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen
en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop, in 2017, 2018 en 2019? En vanaf
2020 tot nu toe?
Antwoord:
Het CBS houdt de overgangen tussen de koopsector, de corporatiesector en overige huur
bij. De uitsplitsing naar huurprijscategorieën kan niet worden gemaakt. Wel hebben
corporaties op basis van voorlopige cijfers (dPi 2020) in 2020 15.900 woongelegenheden
gebouwd en 9400 woongelegenheden gesloopt in het sociale segment (zie ook het antwoord
op vraag 63).
Naar verwachting zal in de in juli 2021 te verschijnen Staat van de Woningmarkt inzicht
gegeven kunnen worden in de onderverdeling van nieuwbouw van koopwoningen naar WOZ-klasse.
De overgangen tussen de eerder genoemde drie eigendomscategorieën vanaf 2012 zijn
als volgt: (zie ook Staat van de woningmarkt 2021, te verschijnen in juli 2021)
Van
Koop
Corporatieverhuur
Naar
Corp.
Ovg.
Onb.
Koop
Ovg.
Onb.
Jaar
verh.
verh.
verh.
2012
864
58.024
0
14.616
5.513
0
2013
812
62.248
615
15.277
11.536
149
2014
1.046
62.159
720
15.444
9.274
173
2015
1.219
63.713
540
12.559
20.052
5.551
2016
1.256
77.932
0
8.320
5.298
0
2017
1.636
98.878
634
6.354
10.978
13
20181
2019
1.668
62.159
1.776
6.742
5.202
634
X Noot
1
Voor 2018 zijn geen data beschikbaar vanwege de overgang op een nieuwe databron door
het CBS per 1 januari 2019.
Van
Overige verhuur
Onbekend
Naar
Koop
Corp.
Onb.
Koop
Corp.
Ovg.
Jaar
verh.
verh.
verh.
2012
50.553
4.884
0
3.580
321
20.271
2013
50.883
6.005
764
2.322
126
7.803
2014
59.853
30.892
1.322
1.290
9.984
4.155
2015
61.256
7.323
1.141
1.455
1.211
4.396
2016
62.441
4.878
0
1.620
963
6.190
2017
72.984
8.953
186
2.394
1.401
7.399
20181
2019
47.909
2.185
5.051
1.273
329
3.733
X Noot
1
Voor 2018 zijn geen data beschikbaar vanwege de overgang op een nieuwe databron door
het CBS per 1 januari 2019.
De nieuwbouw naar eigendom is als volgt:
Absoluut
Relatief
Jaar
Koop
Corporatie- verhuur
Overige verhuur
Onbekend
Koop
Corporatie- verhuur
Overige verhuur
Onbekend
2012
19.936
18.082
6.746
3.904
41,0%
37,2%
13,9%
8,0%
2013
16.771
21.399
8.606
2.535
34,0%
43,4%
17,5%
5,1%
2014
18.340
15.537
7.755
3.538
40,6%
34,4%
17,2%
7,8%
2015
22.708
12.134
10.647
2.892
46,9%
25,1%
22,0%
6,0%
2016
28.575
10.149
12.543
3.582
52,1%
18,5%
22,9%
6,5%
2017
30.223
12.173
14.458
6.128
48,0%
19,3%
23,0%
9,7%
2018
35.383
12.287
17.956
959
53,1%
18,5%
27,0%
1,4%
2019
39.052
12.779
18.443
1.274
54,6%
17,9%
25,8%
1,8%
De sloop naar eigendom is als volgt:
Absoluut
Relatief
Jaar
Koop
Corporatie- verhuur
Overige verhuur
Onbekend
Koop
Corporatie- verhuur
Overige verhuur
Onbekend
2012
1.314
6.170
4.308
1.861
9,6%
45,2%
31,6%
13,6%
2013
1.382
6.904
3.243
1.374
10,7%
53,5%
25,1%
10,6%
2014
1.214
6.502
1.778
1.495
11,0%
59,2%
16,2%
13,6%
2015
1.123
7.711
1.620
1.065
9,7%
66,9%
14,1%
9,2%
2016
1.130
5.744
2.011
1.253
11,1%
56,7%
19,8%
12,4%
2017
1.260
6.201
3.375
2.026
9,8%
48,2%
26,2%
15,8%
2018
1.235
5.343
1.787
394
14,1%
61,0%
20,4%
4,5%
2019
1.446
6.052
2.899
287
13,5%
56,6%
27,1%
2,7%
29
Vraag:
Hoeveel huizen staan er nog «onder water», in absolute aantallen?
Antwoord:
Uit de data van DNB blijkt dat eind het eerste kwartaal van 2021 er in totaal 34.000
woningen «onder water» stonden. Deze data hebben alleen betrekking op de hypotheken
die bij banken zijn afgesloten (ca. 75% van alle hypotheken).
30
Vraag:
Hoeveel projecten zijn geholpen door de drie verschillende Expertteams? Hoeveel meer
projecten zijn er door het Expertteam Versnellen geholpen, nu deze meer aanbodgestuurd
zouden gaan werken?
Antwoord:
In 2018 zijn de expertteams Versnellen, Transformatie en Eigenbouw samengevoegd tot
het Expertteam woningbouw. In 2020 heeft het Expertteam 54 projecten bij gemeenten
ondersteund, waarvan 21 ondersteuningstrajecten met meerdere sessies. Deze trajecten
komen tot stand op verzoek van gemeenten. Daarnaast zijn er aanbodgerichte activiteiten.
Zo zijn er 80 impulskamers georganiseerd. Dit zijn korte sessies waarin experts gemeenten
ondersteunen bij de aanvraag voor de Woningbouwimpuls. Verder zijn gemeenten ondersteund
bij de bouw van tijdelijke woningen via 10 versnellingskamers en 17 adviesgesprekken.
Tot slot zijn 22 projecten gerelateerd aan de stikstofproblematiek verder geholpen.
In 2019 zijn 67 verzoeken tot ondersteuning ontvangen, hetgeen minder is dan de bovengenoemde
activiteiten. Vooral het aantal korte adviseringsgesprekken richting gemeenten is
toegenomen.
31
Vraag:
Wat is de verdeling van het aantal koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen
en dure huurwoningen in Nederland?
Antwoord:
Volgens het WoON2018 bestond de woningvoorraad op 1-1-2018 uit 4,46 miljoen koopwoningen
(59,8%), circa 2,46 miljoen huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens
(«sociale huurwoningen»), waarvan 1,95 miljoen van woningcorporaties en 513.000 van
overige verhuurders. Het middenhuursegment (huurprijzen vanaf de liberalisatiegrens
tot € 1.000) bestond uit 433.000 woningen, het dure huursegment (vanaf € 1.000) uit
ongeveer 109.000 woningen.
32
Vraag:
Wat is de gemiddelde verhuurprijs van sociale huurwoningen van corporaties? Wat is
de gemiddelde verhuurprijs van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
33
Vraag:
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van corporaties? Wat
is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 3.
34
Vraag:
Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met
huurtoeslag) van sociale huurwoningen van corporaties? Wat is de gemiddelde bruto
huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen
van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
35
Vraag:
Wat is de reden van de afbouw van de achterborgstelling van het Waarborgfonds Sociale
Woningbouw de komende jaren?
Antwoord:
De achterborgstelling – het bedrag aan gegarandeerde leningen – nam in 2020 toe naar
€ 81,4 mld. (ten opzichte van € 80,1 mld. in 2019). Uit de laatste portefeuillerapportage
blijkt dat WSW de komende jaren een verdere toename van de achterborgstelling verwacht.
36
Vraag:
Hoe groot is de kostenbesparing bij de administratieve lastenvermindering voor corporaties?
Antwoord:
In het convenant «Verbeteren informatievoorziening woningcorporatiesector» tussen
de Autoriteit woningcorporaties, het Waarborgfonds sociale woningbouw, BZK en Aedes
van 2017 is afgesproken gedurende de looptijd (5 jaar) om in de jaarlijkse gegevensuitvraag
te streven naar een jaarlijks gemiddelde reductie van administratieve lasten van 10%
per jaar. Sindsdien is een reductie van de administratieve lasten voor beide onderdelen
van 25% behaald. Hiermee is veel sneller resultaat behaald dan de prognose van 10%
per jaar. De komende jaren blijft de inzet om de gegevensuitvraag voor de dPi en dVi
te beperken, maar het is zichtbaar dat de grootste reductie reeds behaald is.
De wijziging van het gegevensmodel voor de Prospectieve informatie voor woningcorporaties
(dPi) leidde in 2020 tot een eenmalige administratieve lastenverlichting voor alle
corporaties gezamenlijk van € 200,–, en een structurele administratieve lastenverlichting
van € 32.500,- voor alle corporaties gezamenlijk. Verder leidde de wijziging van het
gegevensmodel voor de Verantwoordingsinformatie voor corporaties (dVi) in 2020 tot
een eenmalige lastenverzwaring voor alle corporaties gezamenlijk van € 800,– met tegelijk
een structurele administratieve lastenverlichting van € 500,– voor alle corporaties
gezamenlijk. Deze wijzigingen kunnen worden aangemerkt als verwaarloosbaar.
37
Vraag:
Hoeveel woningcorporaties zijn hebben een juridische scheiding tussen DAEB en niet-DAEB
bezit? Hoeveel woningcorporaties hebben een administratieve scheiding tussen DAEB
en niet-DAEB bezit?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 2.
38
Vraag:
In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen? Wat is de verdeling
van de toename onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?
Antwoord:
Het eigen woningbezit is sinds 2015 toegenomen van 56,2% tot 57,2%.
Aandeel eigen woningbezit
2015
56,2%
2016
56,3%
2017
56,2%
2018
56,7%
2019
57,4%
2020
57,2%
Bron: CBS
De veranderingen van het aantal eigenaar bewoners naar inkomens- en leeftijdsgroepen
is opgenomen in de onderstaande tabel.
Aantallen eigenaar-bewoners x 1.000
WoON2015
WoOn2018
Toe/afname in %
Beneden modaal
707
703
– 0,6%
Tot 1,5 keer modaal
1.026
1.028
0,2%
Tot 2 keer modaal
946
962
1,6%
Tot 3 keer modaal
1.029
1.092
5,7%
>3 keer modaal
619
680
8,9%
Tot 35 jaar
521
516
– 1,0%
35–64 jaar
2.758
2.769
0,4%
65 en ouder
1.049
1.180
11,1%
Nederland totaal
4.328
4.464
3,1%
39
Vraag:
Wat is de status met betrekking tot het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen?
Wat zijn de scenario’s hoe aan de nog levende zorgpunten ten aanzien van het wetsvoorstel
tegemoet kan worden gekomen?
Antwoord:
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) is in 2017 door beide Kamers akkoord
bevonden. Met het verplaatsen van de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet is
de inwerkingtreding van de Wkb eveneens verplaatst. Het wetsvoorstel zal nu op 1 juli
2022 in werking treden.
Momenteel wordt de voorhang van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen bij
de Eerste Kamer afgerond. Na afronding zal het Besluit aan de Raad van State worden
toegezonden voor formele toetsing. De ministeriële regeling is inmiddels gereed en
wordt, na een reeds voltooide pre-consultatie bij betrokken partijen, in internetconsultatie
gebracht na afronding van de voorhang van het Besluit Kwaliteitsborging.
Met alle betrokken partijen zijn we continue in overleg om eventuele zorgpunten die
de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zou kunnen belemmeren weg te nemen.
40
Vraag:
Hoe realistisch is de afname van de totale lasten van de Dienst Huurcommissie in het
licht van de overschrijding van het begrootte bedrag dit jaar?
Antwoord:
De afgelopen jaren heeft de Dienst van de Huurcommissie extra kosten gemaakt voor
de verbetering van de dienstverlening aan huurders en verhuurders, zoals organisatieontwikkeling
en het verbeteren van het ICT-systeem. De dienst heeft hiervoor de afgelopen jaren
extra bijdragen gekregen van het moederdepartement.
41
Vraag:
Hoeveel nieuwbouwwoningen zijn in 2019 gerealiseerd door woningbouwcorporaties en
wat waren hiervan de gemiddelde stichtingskosten?
Antwoord:
Uit de verantwoordingsinformatie van corporaties (dVi 2019) blijkt dat corporaties
in 2019 14.700 DAEB-woongelegenheden en 500 niet-DAEB-woongelegenheden hebben gerealiseerd.
In de dVi wordt niet meer gerapporteerd over de stichtingskosten. Daarvoor verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 3, waarin gebruik gemaakt wordt van de Aedes-benchmarkrapportage.
42
Vraag:
Hoeveel huishoudens ontvingen in 2019 en 2020 huurtoeslag?
Antwoord:
Op basis van uitvoeringscijfers van Belastingdienst Toeslagen tot en met april 2021
ontvingen in 2019 1,369 miljoen huishoudens huurtoeslag. Dit betreft voor 96,4% definitieve
toekenningen. Over het huurtoeslagjaar 2020 is nog niet definitief toegekend en kunnen
de aantallen dus nog sterk wijzigen. Vooralsnog hebben in 2020 1,530 miljoen huishoudens
huurtoeslag ontvangen.
43
Vraag:
Wat is de inkomensverdeling van de mensen die in 2020 huurtoeslag ontvingen?
Antwoord:
De huurtoeslag kent twee logische inkomensijkpunten. De eerste zijn de minimum inkomensijkpunten.
Huishoudens met een inkomen onder of gelijk aan het voor dat huishoudtype betreffende
minimum inkomensijkpunt betalen alleen de minimum eigen bijdrage en ontvangen het
maximale bedrag aan huurtoeslag. Vanaf deze ijkpunten loopt de eigen bijdrage op en
de huurtoeslagbijdrage af. Daarnaast had de huurtoeslag tot 2020 maximum inkomensgrenzen.
Deze zijn per 1 januari 2020 komen te vervallen, maar dezelfde bedragen gelden nog
wel als inkomensgrenzen voor de afbakening van de doelgroep waarvoor corporaties passend
moeten toewijzen. In de tabel hieronder zijn per huishoudtype de betreffende inkomensgrenzen
opgenomen.
Minimum inkomensijkpunt
Inkomensgrenzen passend toewijzen
Eenpersoons
€ 16.650
€ 23.225
Meerpersoons
€ 21.575
€ 31.550
Eenpersoonsouderen
€ 18.350
€ 23.175
Meerpersoonsouderen
€ 24.475
€ 31.475
In de tabel hieronder wordt de inkomensverdeling van huurtoeslagontvangers in 2020
weergegeven. Over 2020 is nog niet definitief toegekend en kan deze verdeling dus
nog wijzigen.
Inkomen lager of gelijk aan minimum inkomensijkpunten
60,8%
Inkomen tussen minimum inkomensijkpunten en inkomensgrenzen passend toewijzen
31,1%
Inkomen hoger dan inkomensgrenzen passend toewijzen
8,1%
44
Vraag:
Kunt u schematisch weergeven wat de gemiddelde (bruto) maandhuur was in 2020 van ontvangers
van huurtoeslag, zowel landelijk als per woningmarktregio?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft de gemiddelde maandhuur van huurtoeslagontvangers in de 2e helft van 2020 weer. Over het huurtoeslagjaar 2020 is nog niet definitief toegekend
en kunnen de gemiddeldes dus nog wijzigen.
Woningmarktregio (woningwet)
Gemiddelde bruto maandhuur
Nederland
538
Friesland
508
Groningen Drenthe
517
Noord-Holland Noord
540
Zwolle/Stedendriehoek
554
Metropoolregio Amsterdam
546
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
555
Holland Rijnland
536
Oost-Nederland
539
U16
543
Food Valley
518
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
541
Arnhem Nijmegen
539
Woongaard
546
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
542
Noordoost Brabant
547
West-Brabant en Hart van Brabant
541
Zeeland
532
Metropoolregio Eindhoven
526
Limburg
541
45
Vraag:
In welke mate zijn in 2020 op basis van de huisvestingswet sociale huurwoningen toegewezen
aan de verschillende bijzondere doelgroepen?
Antwoord:
Gemeenten hebben op basis van de Huisvestingswet 2014 de mogelijkheid om in de lokale
huisvestingsverordening te bepalen dat huurwoningen met voorrang toegewezen kunnen
worden op basis van urgentie, passendheid en/of economische en maatschappelijke binding.
Aangezien het aan gemeenten is om binnen deze kaders van de Huisvestingswet 2014 en
op basis van de lokale situatie op de woningmarkt toewijzingsregels op te stellen,
zijn precieze cijfers over de hoeveelheid sociale huurwoningen die zijn toegewezen
aan «bijzondere doelgroepen» niet voorhanden. Bovendien begrenst privacyregelgeving
de mate waarin persoonsgegevens van huurders, bijvoorbeeld over hun maatschappelijke
situatie, geregistreerd mogen worden.
46
Vraag:
Hoeveel financieringen zijn in 2020 verstrekt vanuit de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke
Transformatie en tot hoeveel extra woningen leidt dit?
Antwoord:
Er is in 2020 financiering verstrekt aan 8 projecten voor in totaal € 14,8 mln. Hiermee
worden 1.517 woningen mogelijk gemaakt waarvan 859 in het betaalbare segment.
47
Vraag:
Hoe vaak is in 2020 een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging doorgevoerd?
Antwoord:
Ik beschik niet over precieze cijfers. Het is immers de keuze van verhuurders om al
dan niet gebruik te maken van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wel beschik
ik over de cijfers van de door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte
huishoudverklaringen ten behoeve van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging.
Door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte huishoudverklaringen:
2020 (unieke adressen)
Categorie
Aantal
%
Doelgroep hogere huur-verhoging
>€ 43.574 (in 2018)
83.553
8,2%
8,2%
≤€ 43.574 (in 2018)
451.916
44,5%
Uitzonderingsgroepen1
438.239
43,2%
Inkomen onbekend2
41.399
4,1%
Totaal
1.015.107
100%
X Noot
1
Huishoudens van 4 of meer personen en huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden
(voor deze huishoudens zoekt de Belastingdienst niet naar inkomensgegevens, omdat
het huishoudinkomen niet relevant is).
X Noot
2
Inkomen onbekend betekent meestal «inkomen nihil».
48
Vraag:
Hoeveel leningen zijn in 2017, 2018, 2019 en 2020 verstrekt aan huiseigenaren en VvE’s
vanuit het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?
Antwoord:
Aantal verstrekte leningen
Nationaal Warmtefonds/NEF
Eigenaar-bewoners
VvE’s
2017
4.257
50
2018
6.404
59
2019
8.193
66
2020
8.412
74
49
Vraag:
Hoeveel privaat krediet is in 2020 aangetrokken door het Nationaal Energiebesparingsfonds
(NEF)?
Antwoord:
In het jaar 2020 is € 45 mln. aan privaat krediet gestort in het Nationaal Warmtefonds
(voorheen Nationaal Energiebespaarfonds). Bij het Nationaal Warmtefonds bestaat een
onderscheid in de tijd tussen het moment dat een private geldverstrekker budget beschikbaar
stelt en het moment dat het geld ook echt in het fonds gestort wordt. Dat is om de
kosten van het fonds te drukken. Eind 2020 had het Nationaal Warmtefonds de beschikking
over totaal € 525 mln. aan private financiering. Hiervan was op 31 december 2020 in
totaal, door de jaren heen, € 270 mln. privaat krediet gestort.
50
Vraag:
Hoeveel huishoudens zijn in 2020 bereikt met de Stimuleringsregeling energie-prestatie
huursector (STEP)?
Antwoord:
In 2020 is € 101,7 mln. subsidie gegeven in de STEP om 37.820 huur woningen te renoveren.
Het gaat hier om het bedrag aan subsidiebetalingen en niet om het aantal subsidieaanvragen.
51
Vraag:
Hoe vaak is in 2017, 2018, 2019 en 2020 gebruik gemaakt van de bevoegdheden op de
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel 5) om leefbaarheidsproblemen
en overlast aan te pakken?
Antwoord:
De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt gemeenten de mogelijkheid
om selectieve woningtoewijzing toe te passen in wooncomplexen, straten en gebieden
waar de leefbaarheid zwaar onder druk staat. Op basis van artikel 5 van de wet passen
op dit moment tien gemeenten dit instrument toe waarbij aan woningzoekende huurders
eisen kunnen worden gesteld of voorrang wordt verleend. In 2017 waren dat zeven gemeenten,
in 2018 negen en in 2019 en 2020 tien gemeenten.
52
Vraag:
Hoeveel huishoudens maakten in 2017, 2018, 2019 en 2020 gebruik van de Nationale Hypotheekgarantie
(NHG)? Hoe vaak betrof dit starters en/of personen in de leeftijdscategorie 25–35
jaar?
Antwoord:
NHG garanties worden gegeven bij aankoop van bestaande woning, aankoop van een nieuwbouwwoning
en een aanvullende lening (bijvoorbeeld bij een verbouwing). Gegevens over de leeftijdscategorie
zijn alleen bekend bij aankoop van een bestaande woning. Deze cijfers zijn daarom
per jaar toegevoegd. Dit betekent dat een van beide aanvragers de leeftijd < 25 jaar
heeft of tussen de 25 en 35 jaar.
2017 totaal: 118.193 garanties, 94.124 voor aankoop bestaande woning.
2017 leeftijd 25–35: 45.952 voor aankoop bestaande woning.
2017 leeftijd jonger dan 25: 17.318 voor aankoop bestaande woning.
2018 totaal: 108.770 garanties, 81.197 voor aankoop bestaande woning
2018 leeftijd 25–35: 38.124 voor aankoop bestaande woning.
2018 leeftijd jonger dan 25: 15.345 voor aankoop bestaande woning.
2019 totaal:120.006 garanties, 83.975 voor aankoop bestaande woning.
2019 leeftijd 25–35: 39.231 voor aankoop bestaande woning.
2019 leeftijd jonger dan 25: 15.266 voor aankoop bestaande woning.
2020 totaal 130.884 garanties. 81.362 voor aankoop bestaande woning.
2020 leeftijd 25–35: 38.204 voor aankoop bestaande woning.
2020 leeftijd jonger dan 25: 14.792 voor aankoop bestaande woning.
53
Vraag:
Hoe groot was het woningtekort op 1 januari 2020? Hoe groot was het tekort op 31 december
2020? Hoe waren deze cijfers voor sociale huurwoningen? En voor woningen middenhuur?
En voor betaalbare koopwoningen? En voor duurdere koopwoningen? Kunnen deze gegevens
in een schema weergegeven worden? Hoeveel woningen zijn er in ieder segment gebouwd?
Antwoord:
Het (statistische) woningtekort was op 1 januari 2020 331.000 woningen (4,2% van de
woningvoorraad).
De coronapandemie en de behaalde woningbouwambitie van ruim 75.000 woningen (nieuwbouw
+ transformatie) per jaar heeft de stijgende lijn van het woningtekort een jaar later
wat getemperd, het actuele woningtekort komt voor begin 2021 uit op 279.000 woningen
(3,5% van de woningvoorraad).
Het woningtekort is een kwantitatieve spanningsindicator en is niet per deelsegment
beschikbaar. Bij de Staat van de Woningmarkt die ik begin juli naar de Kamer stuur,
wordt een rapport bijgevoegd waarin met behulp van scenario’s op hoofdlijnen een beeld
wordt geschetst voor de gewenste kwalitatieve invulling van de woningbouw.
De gevraagde uitsplitsing van de nieuwbouwproductie is niet beschikbaar. Bij de beantwoording
van vraag 28 treft u de productie naar eigendomscategorie. Ik ben voornemens om in
de Staat van de Woningmarkt de WOZ-waarde van nieuwe koopwoningen op te nemen.
54
Vraag:
Hoeveel mensen hebben gebruik gemaakt van de verlenging van drie maanden van een tijdelijk
huurcontract tijdens in 2020?
Hoeveel mensen zijn in 2020 uit huis gezet?
Antwoord:
Omdat huurcontracten niet worden geregistreerd, kan niet met zekerheid worden gezegd
hoe vaak er gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijke huurcontracten tijdens
de coronacrisis tijdelijk te verlengen. Het ministerie heeft beperkt signalen ontvangen
over de mogelijkheid tot verlenging. Navraag bij Vastgoed Belang (vereniging particuliere
verhuurders) bevestigt dit beeld.
Met verhuurdersorganisaties zijn afspraken gemaakt tijdens de coronacrisis over huisuitzettingen.
Tezamen vertegenwoordigen zij 80% van de verhuurders. Uitgangspunt van de gemaakte
afspraken is dat uitzettingen ten gevolge van betalingsachterstanden zoveel mogelijk
worden voorkomen. In sommige gevallen is een huisuitzetting niet te voorkomen, bijvoorbeeld
als er sprake is van overlast of het plegen van strafbare feiten. Uit cijfers van
de KvBG (Koninklijke Beroepsvereniging van Gerechtsdeurwaarders) blijkt dat er in
2020 3.100 huisuitzettingen hebben plaatsgevonden. Dit is een afname ten opzichte
van het aantal uitzettingen in 2019, toen er 5.000 uitzettingen plaatsvonden. Ook
het aantal aangezegde ontruimingen is afgenomen. Een steeds kleiner deel van de aangezegde
huisuitzettingen wordt daadwerkelijk uitgevoerd, van 54% in 2016 naar 33% in 2020.
Hieruit blijkt dat er vaker een oplossing via een andere route wordt gevonden.
55
Vraag:
Kan per BES-eiland de omvang van het aantal sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen
en koopwoningen worden weergegeven? En kan per eiland per categorie woning het tekort
worden aangegeven?
Antwoord:
Er zijn geen exacte cijfers bekend, maar op basis van eerder onderzoek van Regioplan
uit 2018 (onderzoek naar een ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland)
en cijfers over het aantal huishoudens van het CBS kan bij benadering het aantal sociale
huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen voor 2020 op de BES-eilanden
worden gegeven. Op Bonaire: 573 sociale huurwoningen; 1.100 particuliere huurwoningen;
en 7.717 koopwoningen. Op Saba: 50 sociale huurwoningen; 300 particuliere huurwoningen;
en 680 koopwoningen. De totale woningvoorraad op Sint Eustatius is bij benadering
1.510 woningen. Er zijn 95 sociale huurwoningen, het onderscheid tussen het aantal
koopwoningen en particuliere huurwoningen is niet bekend. Het is bekend dat er een
hoge woningnood is op de eilanden maar er zijn geen betrouwbare cijfers over het woningtekort.
56
Vraag:
Hoeveel studenten- en starterswoningen zijn er als gevolg van de woningbouwimpuls
extra bijgebouwd in 2020?
Antwoord:
De woningbouwimpuls levert een belangrijke bijdrage aan de activiteiten van gemeenten
die gericht zijn op het versnellen en realiseren van betaalbare woningen voor lage
en middeninkomens. Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over de hoeveelheid
woningen per doelgroep. Wel is het zo dat 65% van de woningen in het betaalbare segment
vallen. Daarmee zijn deze woningen bereikbaar voor starters en huishoudens met een
middeninkomen. In de eerste twee tranches van de woningbouwimpuls geven 36 van de
57 gehonoreerde aanvragen aan ook voor studenten woningen te ontwikkelen. De bouw
van woningen waarvoor gemeenten een bijdrage uit de Woningbouwimpuls ontvangen, dient
binnen drie jaar na toekenning te starten.
57
Vraag:
Kunt u aangeven waarom er in 2020 middelen zijn begroot voor de Huisvestingsvoorziening
statushouders, terwijl de regeling in 2019 is gesloten?
Antwoord:
De reeks waar in de vraag naar verwezen wordt betreft het budget voor de «Tijdelijke
regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV)». Voor deze subsidieregeling
was het tot 31 december 2018 mogelijk voornemens om te investeren in een woonvoorziening
voor statushouders in te dienen. Vervolgens was het binnen de regeling mogelijk om
tot maximaal 2 jaar na deze aanmelding de definitieve subsidieaanvraag in te dienen.
Deze periode verliep eind 2020. Voor de uitbetaling van de budgetreserveringen stond
op de begroting van 2020 dus nog een bedrag gereserveerd. Van dit bedrag is uiteindelijk
geen gebruik gemaakt.
58
Vraag:
Kunt u nader uiteenzetten waaruit de uitgaven van de Woningbouwimpuls bestaan?
Antwoord:
Bij de eerste tranche in 2020 en de tweede tranche in 2021 zijn toekenningen gedaan
aan gemeenten (op basis van ingediende aanvragen) met een omvang van respectievelijk
€ 336 mln. en € 260 mln. Het loket voor de derde en laatste tranche opent in september
2021. Op basis van de thans beschikbare middelen is hiervoor een bedrag van circa
€ 250 mln. beschikbaar. Naast de inzet van middelen in de Woningbouwimpuls is een
deel van de middelen ook ingezet voor alternatieve impulsen voor geclusterde woonvormen
(2x € 20 mln.) voor ouderen en voor huisvesting van kwetsbare groepen (2x € 50 mln.).
Daarnaast wordt een deel van de middelen ingezet voor de uitvoering van het programma
en zijn middelen gereserveerd voor een bijdrage aan de infrastructurele opgave in
relatie tot extra woningbouw in de gemeente Utrecht2.
59
Vraag:
Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2020 huisvesten? Hoeveel
daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting
gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra?
Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale
huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de
rijksoverheid? Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering
huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?
Antwoord:
Van 2015, eerste helft, tot en met 2020, tweede helft, moesten gemeenten op grond
van de taakstelling in totaal 143.500 vergunninghouders huisvesten. Op 1 januari 2021
waren van dat aantal 1.681 vergunninghouders nog niet gehuisvest. De gemeenten moeten
deze achterstand inlopen, bovenop hun taakstellingen voor 2021.
Er bestaat geen cijfermatig inzicht in hoeveel vergunninghouders daarvan in sociale
huurwoningen zijn gehuisvest. Wel kan gesteld worden dat de meerderheid van deze vergunninghouders
een sociale huurwoning toegewezen heeft gekregen. Uit de evaluatie van de Huisvestingswet
2014 van RIGO blijkt dat begin 2020 nog 166 gemeenten met een huisvestingsverordening
regels voor urgentie hadden opgenomen (Kamerstukken II 2020/21, 32 847, nr. 696). Daarvan hebben 151 gemeenten (91%) vergunninghouders als urgentiecategorie opgenomen.
Sommige van deze gemeenten hebben ervoor gekozen om deze groep niet via urgentie maar
via directe bemiddeling te huisvesten.
Door middel van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV)
zijn 550 vergunninghouders gehuisvest. In fase 1 van de regeling, waarbij budgetreserveringen
konden worden aangevraagd, zijn in totaal 662 aanvragen ingediend. De overgrote meerderheid
van deze aanvragen is gedaan in 2016, bij aanvang van de regeling. Voor 612 aanvragen
heeft het RVO na een eerste controle een verklaring van budgetreservering verstrekt.
Van de 662 aanvragers die in fase 1 van de regeling een budgetreservering hebben gekregen,
hebben 113 aanvragers een definitieve subsidieaanvraag ingediend in fase 2. Daarvan
zijn 96 aanvragen definitief goedgekeurd, waarna een subsidievoorschot is uitgekeerd.
Uitgebreidere informatie over het gebruik van deze subsidieregeling heb ik onlangs
aan uw Kamer toegestuurd (Kamerstuk 34 454, nr. 11).
60
Vraag:
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Özütok (Kamerstuk
35 570 VII, nr. 78)?
Antwoord:
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2020 (Kamerstuk 34 430, nr. 17) heb ik aangekondigd om samen met de medeoverheden een aantal verkenningen te starten
in voorbereiding op het nieuwe kabinet, mede als uitvoering van de motie van het lid
Özütok (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 12). De aanbevelingen van de studiegroep interbestuurlijke en financiële verhoudingen
en andere relevante beschouwingen zoals die van de zijde van de Raad van State, de
Raad voor openbaar bestuur worden hierbij betrokken. Met de decentrale overheden vinden,
in lijn met de aanbevelingen van de studiegroep en de strekking van de motie, verkenningen
plaats aan de hand van de meest belangrijke opgaven voor het openbaar bestuur in de
komende jaren. Het gaat hierbij in elk geval om de opgaven in het sociaal domein,
voor klimaat- en energie, voor wonen en huisvesting van bijzondere aandachtsgroepen,
voor inrichting van het landelijk gebied en versterking van de regionale economie
(na de fase van corona). De passendheid van het bestuurlijke en financiële arrangement
bij de specifieke opgave is hierbij een bijzonder aandachtspunt. Uitgangspunt bij
de verkenningen is een slagvaardig openbaar bestuur, dat optimaal is toegerust op
de grote opgaven die zich de komende periode aandienen. De verkenningen op opgaven
verlopen afzonderlijk en bevinden zich in verschillende stadia.
61
Vraag:
Kan een actuele stand van zaken van de plancapaciteit per provincie worden gegeven
en kan hierbij ook worden aangegeven welk percentage hiervan hard en zacht is en welk
percentage binnenstedelijk en welk percentage buitenstedelijk is gepland?
Antwoord:
In onderstaande tabel is het aantal woningbouwplannen voor de periode 2020 tot en
met 2029 (tien jaar) weergegeven met een verdeling naar het aandeel hard en binnenstedelijk.
De netto plancapaciteit geeft het aantal geplande woningbouwtoevoegingen weer. Woningbouwplannen
in het kader van vervangende nieuwbouw voor sloop (herstructurering) en woningtransformaties
zijn hierin niet meegenomen. Die informatie is bij de provincies niet bekend. In juni
wordt aan de TK het meest recente rapport over de plancapaciteit, met de inventarisatie
van de woningbouwplannen uit het voorjaar van 2021, gestuurd.
Provincie
Netto plancapaciteit
2020 t/m 2029
% hard
% binnenstedelijk
Groningen
20.600
46%
70%
Friesland
12.700
NB
NB
Drenthe
10.700
NB
55%
Overijssel
41.900
42%
44%
Flevoland
39.600
60%
NB
Gelderland
80.200
43%
61%
Utrecht
114.300
28%
94%
Noord-Holland
231.600
36%
89%
Zuid-Holland
186.800
40%
84%
Zeeland
10.000
66%
98%
Noord-Brabant
119.900
48%
65%
Limburg
23.900
58%
75%
Nederland
892.200
40%
79%
Bron: Inventarisatie plancapaciteit november 2020, ABF.
62
Vraag:
Wat zijn de gemiddelde actuele stichtingskosten van een sociale huurwoning?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 3.
63
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er in 2020 bijgekomen en hoeveel zijn er in 2020
verkocht of gesloopt?
Antwoord:
Op basis van voorlopige cijfers (dPi 2020) hebben corporaties in 2020 15.900 woongelegenheden
gebouwd en 9400 woongelegenheden gesloopt in het sociale segment. Er zijn volgens
deze cijfers 5.500 woningen verkocht voor eigen bewoning door de koper. Daarnaast
zijn er 7.800 woningen in verhuurde staat verkocht, het merendeel aan andere woningcorporaties.
Later in het jaar geven corporaties in hun verantwoordingsinformatie beter inzicht
in het effect van aan- en verkoop op het aantal sociale huurwoningen.
64
Vraag:
Hoeveel geld is er gemiddeld per extra woning bijgedragen via de woningmarktimpuls?
Antwoord:
De woningbouwimpuls is bedoeld om te zorgen dat er sneller en meer betaalbare woningen
worden gebouwd, door een deel van de publiek onrendabele top van woningbouwlocaties
te bekostigen. In de eerste twee tranches van de woningbouwimpuls is de gemiddelde
bijdrage per woning ca € 5.400 exclusief btw. Deze bijdrage gaat dus niet alleen naar
extra woningen maar maakt het ook mogelijk dat er meer betaalbare woningen in een
project komen en/of dat het project eerder gerealiseerd kan worden.
65
Vraag:
Kan per categorie woning (sociale huur, vrije sector, koop) het aantal woningen per
energielabel worden weergegeven in een schema?
Antwoord:
Per 1 januari 2021 zijn 4.563.000 energielabels geregistreerd. In onderstaande tabel
zijn de afgeronde cijfers te zien (aantallen x 1.000) van de verdeling van deze labels
tussen koopwoningen, totale huursector, sociale huursector en particuliere huursector
per labelklasse:
Aantallen labels
Koopsector
Huursector
Sociale huur
Particuliere huur
Onbekend
Totaal
A
421
731
479
252
106
1.256
B
258
492
376
116
28
778
C
430
750
572
178
33
1.213
D
188
380
274
106
20
589
E
123
204
130
74
13
341
F
94
104
54
50
10
208
G
82
87
27
60
10
179
Totaal
1.596
2.748
1.912
836
219
4.563
Bron: RVO
66
Vraag:
Wat is bij benadering het bedrag dat nodig is om een woning via bijvoorbeeld isolatie
een energielabel hoger te maken? Dus hoeveel budget is er nodig om van D naar C en
van C naar B te gaan etc.?
Antwoord:
Er vindt op dit moment nog onderzoek plaats naar de eindgebruikerskosten van verschillende
warmtealternatieven. Daarbij worden voor verschillende woningtypes, energielabels
en verbruikprofielen de kosten voor verduurzaming in beeld gebracht. Ik verwacht dit
onderzoek voor de zomer aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
67
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen hadden op 1 januari een energielabel G? Hoeveel waren
dat er op 31 december? Hoe gold dit voor label F? en E, D, C, B en A? Hoe was dit
voor de vrije sector? Kan dit overzichtelijk worden weergegeven?
Antwoord:
In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt wat de labelverdeling was in de sociale
en particuliere huursector op 1 januari 2021 t.o.v. 1 januari 2020 (aantallen x 1.000):
Aantallen labels
Sociale huur
1-1-2021
Sociale huur
1-1-2020
Particuliere huur
1-1-2021
Particuliere huur
1-1-2020
A
479
363
252
180
B
376
362
116
92
C
572
604
178
150
D
274
311
106
90
E
130
148
74
63
F
54
63
50
43
G
27
32
60
50
Totaal
1.912
1.883
836
668
Bron: RVO
68
Vraag:
Kunt u nader duiden hoeveel woningen door de RREW een verduurzamingsslag hebben geslagen?
Antwoord:
Voor de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW) is het budgetplafond € 100 mln.,
per woning is € 100 beschikbaar. Het volledige budget is inmiddels uitgekeerd aan
gemeenten waarmee 1 miljoen woningen zullen worden verduurzaamd. Gemeenten hebben
tot 31 juli 2022 de tijd om de werkzaamheden uitbetaald te voeren, er kan dan ook
niet worden aangegeven hoeveel woningen op dit moment een verduurzamingsslag hebben
gemaakt.
69
Vraag:
Kunt u nader ingaan op welke activiteiten er onder het Programma Aardgasvrije Wijken
hebben plaatsgevonden?
Antwoord:
Het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) is in 2018 gestart als samenwerking van het
Rijk (Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Economische Zaken
en Klimaat), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg
(IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Doel van het programma is om te leren op
welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit gebeurt
middels proeftuinen en een kennis- en leerprogramma (KLP).
Het grootste deel van de middelen van het PAW is bedoeld voor het uitvoeren van proeftuinen
door gemeenten. Op 1 oktober 2018 (1ste ronde) zijn 27 gemeenten geselecteerd voor een grootschalige proeftuin aardgasvrije
wijk (Kamerstuk 32 847, nr. 429). Op 26 oktober 2020 (2de ronde) zijn nog eens 19 proeftuinen geselecteerd (Kamerstuk 32 847, nr. 687). Op 9 december 2020 heeft de Kamer de evaluatie van het aanvraag- en selectieproces
van de 2de ronde proeftuinen aardgasvrije wijken ontvangen, waarin ook 3de ronde is aangekondigd (Kamerstukken II 2020/21, 32 847, nr. 702). Over de voortgang van het programma wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd, op 22 januari
2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) en 13 april 2021 (Kamerstuk 32 847, nr. 739). Onderdeel van de voortgangsrapportage is de jaarlijkse monitor waarin de leerervaringen,
signalen en activiteiten zijn beschreven onder andere van het KLP.
70
Vraag:
Kunt u toelichten waarom de begrote middelen voor de BRO onder de bijdragen aan zbo’s
en rwt’s in 2020 niet tot uitputting zijn gekomen, en wat dit betekent voor de uitvoering
van het programma?
Antwoord:
De begrote middelen voor het programma Basisregistratie Ondergrond (BRO) onder bijdragen
voor ZBO’s en RWT’s zijn wel ten goede gekomen van het programma BRO. Dit budget is
gerealloceerd. Van deze middelen is € 4,1 mln. gebruikt voor een bijdrage aan het
Ministerie van EZK voor TNO voor het TNO verzorgde voor dit bedrag de realisatie van
de Landelijke Voorziening inclusief BRO-loket. Een bedrag van € 1,4 mln. is ingezet
voor een bijdrage aan Geonovum. Ook is € 2,8 mln. abusievelijk verantwoord onder Diverse
Bijdragen, deze middelen zijn gebruikt voor bijdragen aan het Kadaster en ICTU. Daarnaast
is er nog een bijdrage van € 0,3 mln. naar LNV en € 0,2 mln. naar IenW gegaan. De
rest van de middelen zijn gerealloceerd naar het instrument opdrachten. Voor de uitvoering
van het programma heeft dit geen effect. De verwachting is dat het totale Programma
BRO binnen deze financiële kaders en het taakstellend investeringsbedrag van € 52,3 mln.
voor de periode 2016–2021 kan worden uitgevoerd en medio 2022 zal worden afgerond.
71
Vraag:
Op welke termijn wordt de impactanalyse van de Aanvullinsregeling geluid afgerond
en worden de resultaten naar de Kamer gestuurd?
Antwoord:
De planning is gericht op afronding voor de zomer van de impactanalyse van de actualisering
van de rekenregels voor cumulatie op de realisatie van de woningbouwopgave. Voorzien
is de resultaten in het derde kwartaal samen met de bestuurlijke partners te wegen,
waarna uw Kamer zal worden geïnformeerd over de resultaten en eventuele verdere stappen.
72
Vraag:
Kunt u nader aangeven waar de middelen die onder artikel 5.2 onder het programma «Aan
de Slag» naar gealloceerd zijn?
Antwoord:
De middelen van Omgevingswet zijn bij overkomst in 2018 en 2019 toegevoegd aan het
instrument Opdrachten. Met de voorjaarsnota worden per jaar de middelen voor de Invoeringsimplementatie
en de ontwikkeling- en beheer DSO-LV naar het juiste instrument gerealloceerd. In
2020 is het bedrag als volgt over de instrumenten verdeeld:
• het instrument bijdrage agentschappen Aan de Slag (€ 11,2 mln.) en Eenvoudig Beter
(€ 2 mln.) t.b.v. Rijkswaterstaat en UBR/Koop;
• het instrument Bijdrage ZBO’s/RWT, regeling Kadaster, Geonovum en ICTU € 3,2 mln.)
• het instrument bijdrage aan medeoverheden (€ 0,6 mln.)
• naar apparaatsmiddelen t.b.v. inzet externe inhuur en detacheringen (€ 12,3 mln.).
73
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de overuitputting op de bijdrage aan medeoverheden op artikel 5.2
«Aan de slag» zijn ontstaan?
Antwoord:
Er is geen overuitputting op de bijdrage medeoverheden op artikel 5.2 «aan de slag».
Zowel de begrote als gerealiseerde uitgaven zijn € 0.
74
Vraag:
Kunt u nader aangeven wat de huidige stand van zaken is omtrent de implementatie van
de DSO?
Antwoord:
In de brief van 27 mei 2021 aan de Kamer (Kamerstuk 33 118, nr. 190) is door de Minister aangegeven, dat zij samen met de bestuurlijke partners de conclusie
heeft getrokken dat het voor een verantwoorde en zorgvuldige start van de Omgevingswet
noodzakelijk is dat de inwerkingtredingsdatum verplaatst wordt naar 1 juli 2022. In
dezelfde brief wordt ook ingegaan op de voortgang van het DSO. Er wordt bijvoorbeeld
al geoefend met de voorziening waarmee overheden kunnen samenwerken aan het afhandelen
van vergunningaanvragen (samenwerkfunctionaliteit).
Ook de systemen voor toepasbare regels en vergunningverlening zijn beschikbaar voor
inregelen en oefenen. Bevoegde gezagen sluiten hierop aan. Ook het deel waarmee omgevingsdocumenten
worden gepubliceerd (de zogenaamde planketen) vordert, maar geeft nog een gemêleerd
beeld.
De komende tijd worden de laatste functionaliteiten van de landelijke voorziening
van het DSO afgerond die nodig zijn voor inwerkingtreding. Daarnaast moet de landelijke
voorziening goed werken in samenhang met lokale systemen die de softwareleveranciers
moeten gaan opleveren. Ook dient er voldoende tijd te zijn voor het oefenen en inregelen
door overheden. Met inzet van de daarvoor beschikbare instrumenten en in direct contact
met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden
we gezamenlijk continue de vinger aan de pols om te bezien of we de voortgang maken
die we beogen.
75
Vraag:
Kan de totale Rijksuitgave aan ICT beheer en onderhoud in een tabel uitgesplitst worden?
Antwoord:
De Staatssecretaris heeft tijdens het Verantwoordingsdebat 2019 (26 mei 2020) de toezegging
gedaan dat de kosten voor ICT-beheer en onderhoud worden opgenomen op het Rijks ICT-dashboard11 van 2021. Dit dashboard wordt in 2022 voor Verantwoordingsdag bijgewerkt.
76
Vraag:
De Minister heeft eerder aangegeven zich in te zetten voor het gebruik van Fryslân
als benaming van de provincie, waarom staat er dan nog weer provincie Friesland in
de jaarstukken?
Antwoord:
Zoals toegezegd en overeengekomen in de Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer 2019–2023
zet ik mij in voor het gebruik van Fryslân als benaming van de provincie. De jaarstukken
laten zien dat het loslaten van oude gewoonten helaas tijd kost. Ook in de begrotingsstukken
streef ik het juiste gebruik van de provincienaam na. Ik zal hier extra aandacht voor
hebben.
77
Vraag:
Op welke wijze wordt ervoor zorggedragen dat rijksambtenaren die in sommige gevallen
al meer dan een jaar thuiswerken toch goed betrokken blijven bij hun werkomgeving
en collega's? Zijn er concrete plannen hoe rijksambtenaren (die dat willen) weer stapsgewijs
gedeeltelijk (een bepaald aantal plekken per kantoor conform de basismaatregelen)
de mogelijkheid krijgen om naar hun werkplek te gaan nu de coronacijfers afnemen en
de vaccinatiegraad toeneemt?
Antwoord:
De betrokkenheid tussen medewerkers onderling en met de organisatie wordt op vele
manieren vormgegeven, passend bij het team en de organisatie. Daarbij is zowel aandacht
voor de taak als voor sociale cohesie, werkplezier en vitaliteit.
De Rijksdienst volgt voor de coronamaatregelen de lijn van het kabinet, waaronder
de maatregel «thuiswerken, tenzij». Per 5 juni maakt het Kabinet ruimte voor een uitzondering
op het thuiswerkadvies voor samenkomsten voor training, ontwikkeling en scholing en
in stap 4 van het openingsplan in beginsel ook voor teamsessies. Voor het weer gaan
werken op de werkplek op kantoor is in het openingsplan nog geen datum voorzien: het
thuiswerkadvies vormt onderdeel van de basismaatregelen die in het openingsplan (deels)
worden afgeschaald bij de overgang naar de endemische fase. Mocht er ruimte komen
om, onder handhaving van de overige basismaatregelen, op kantoor te werken, dan geldt
dat er voor het gebruik van de panden in 2020 Covid-19 pandplannen zijn opgesteld
waarin de capaciteit en inrichting van de panden is beschreven. De Rijksdienst heeft
de ambitie om bij het versoepelen of het vervallen van het thuiswerkadvies over te
gaan van het thuiswerken naar het hybride werken en werkt op dit moment aan de voorbereidingen.
78
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe cao voor rijksambtenaren? Wat
is de reden dat er nu enige tijd geen nieuwe cao is?
Antwoord:
Begin dit jaar zijn de onderhandelingen over een nieuwe CAO Rijk gestart. In een aantal
rondes is over inhoudelijke onderwerpen en het loon gesproken en getracht stappen
te zetten om tot een akkoord te komen. Dit is niet gelukt en op 18 februari hebben
Bonden aangegeven het overleg af te breken. In het reguliere Sectoroverleg Rijk van
22 april jl. is afgesproken informeel te verkennen of het zinvol is om de onderhandelingen
een vervolg te geven. Gezamenlijk is geconcludeerd dat er voldoende basis is om verder
te onderhandelen. Het eerste overleg heeft op 7 juni plaats gevonden.
79
Vraag:
Wat betekent de genoemde «bemoeilijking van de haalbaarheid» specifiek voor het onderdeel
Internationale Sociale Voorwaarden binnen het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord
Inkopen?
Antwoord:
De voortgangsinformatie in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk laat zien dat de
rijksoverheid stappen zet op weg naar een duurzame bedrijfsvoering, maar laat ook
zien dat we met de huidige koers de leidende Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)-doelen
voor 2030 waarschijnlijk niet halen. Voor de Internationale Sociale Voorwaarden (ISV)
geldt dat er op basis van de huidige voortgangsinformatie nog onvoldoende zicht is
op de stand van zaken. Samen met de Minister voor BHOS werk ik eraan om daar meer
zicht op te verkrijgen, onder meer door verbetering van de monitoring. Daarnaast blijkt
uit verschillende onderzoeken, waaronder de evaluatie van het IMVO-beleid dat diverse
verbeteringen nodig zijn om effectieve toepassing van ISV te verbeteren.
Het voorgaande wordt opgenomen in een uitvoeringsagenda die later dit jaar met uw
Kamer zal worden gedeeld.
80
Vraag:
Waarom is slechts bij 57 van de 527 aanbestedingen die relevant waren voor het beleid
voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen de Internationale Sociale Voorwaarden toegepast?
Antwoord:
De ISV zijn verplicht voor een tiental risicovolle inkoopcategorieën en dus niet voor
het totaal van de 527 voor MVI relevante aanbestedingen. In 2020 is in 57 aanbestedingen
aandacht geweest voor het thema Internationale Sociale Voorwaarden (ISV), waarvan
33 binnen de ISV-risicocategorieën. In de jaarrapportage over 2021 zal ook opgenomen
worden hoeveel aanbestedingen er in totaal zijn uitgevoerd binnen de risico categorieën.
Zodat beoordeeld kan worden of de ISV ook overal zijn toegepast waar dit verplicht
is.
81
Vraag:
Welke doelstelling is er voor 2021 en de jaren erna voor de toepassing van de Internationale
Sociale Voorwaarden bij aanbestedingen waarvoor het beleid voor Maatschappelijke Verantwoord
Inkopen relevant is?
Antwoord:
De huidige doelstelling is dat het Internationale Sociale Voorwaarden (ISV)-beleid
wordt toegepast op alle aanbestedingen boven de drempel binnen tien ISV-risicocategorieën
om zo internationale productieketens te verduurzamen door misstanden op het gebied
van arbeidsomstandigheden, mensenrechten en milieu aan te pakken (Inkopen met Impact,
Kamerstuk 30 196, nr. 679). Daarbij zet het kabinet onder meer in op verbetering van de monitoring (Kamerstuk
26 485, nr. 331) en zorgen dat in de nieuwe categorieplannen binnen de ISV-risicocategorieën aandacht
is voor ISV (Kamerstuk 26 485, nr. 319).
Daarnaast heeft het kabinet in de nota «Van Voorlichten tot Verplichten: een nieuwe
impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk
26 485, nr. 337), zeven verbetermaatregelen voor de ISV opgenomen. Daaronder vallen onder meer het
onderzoeken of de ISV verplichting breder moet worden toegepast dan in de 10 categorieën
en het versterken van het contractmanagement.
82
Vraag:
Waarom was het bij slechts vijf van de 527 aanbestedingen mogelijk voor een bedrijf
om punten te verdienen met goed MVO-beleid via de gunningscriteria die worden gesteld
aan een aanbesteding? Wat gaat u doen om, in het licht van de ambities in de beleidsnota
van het kabinet Van Voorlichten tot Verplichten (2020), dit percentage verhogen?
Antwoord:
Het opnemen van gunningscriteria is niet altijd een passende en effectieve manier
om te sturen op de verduurzaming van toeleveringsketens. Het uitgangspunt van het
Internationale Sociale Voorwaarden (ISV)-beleid is een contractvoorwaarde (of uitvoeringsvoorwaarde)
op te nemen, omdat dat partijen de tijd geeft om tijdens de uitvoering van de opdracht
een due diligence-proces te doorlopen. Of daarnaast gekozen wordt om ook in gunningscriteria
te sturen op dit doel, is in beginsel aan opdrachtgevers, die hiertoe een afweging
maken in de context van de specifieke opdracht.
83
Vraag:
Kunt u nader ingaan op de kosten die gemoeid zijn met het uitstellen van de renovatie
van het Binnenhof?
Antwoord:
Het jaar uitstel van zomer 2020 naar zomer 2021 heeft € 25,9 mln. gekost. Hiervan
is € 9,8 mln. voor het langer in stand houden van het huidige Binnenhofcomplex. De
overige € 16,1 mln. was voor het langer doorlopen voor de tijdelijke huisvestingen,
zoals de kosten voor een langere bouwplaats en beveiliging van de bouwplaats. In algemene
zin geldt wel – zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen over de 5e rapportage renovatie Binnenhof (Kamerstuk 34 293, nr. 107) is uiteengezet – dat eventueel langer uitstel na dit jaar zou leiden tot relatief
hogere meerkosten o.a. voor het langer in stand houden van het huidige Binnenhofcomplex
vanwege de staat van de panden. Inmiddels is echter besloten tot de verhuizing en
zijn voorbereidingen gestart.
84
Vraag:
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel huishoudens tot nu toe hebben gekozen
voor een nieuwe opname volgens nieuwe NPR-normen? En hoeveel huishoudens hebben gekozen
voor uitvoering voor het versterkingsadvies dat ze hebben?
Antwoord:
Inmiddels zijn 455 gesprekken gevoerd en staan 111 gesprekken gepland. Uit de reeds
gevoerde gesprekken blijkt ca. 33% van de bewoners heeft aangegeven voor een herbeoordeling
te kiezen. Het proces van keuze voor herbeoordeling wordt zorgvuldig ingericht, waarbij
eigenaren onafhankelijke ondersteuning krijgen als zij meer advies willen bij de keuze
voor een herbeoordeling. Ca. 5% van de eigenaren heeft aangegeven hier gebruik van
te willen maken.
85
Vraag:
Hoeveel bezwaarschriften zijn er tegen besluiten van schadeafhandeling in Groningen
ingediend per jaar vanaf 2012?
Antwoord:
Het onderwerp schade en de organisatie IMG vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid
en begroting van de Minister van EZK, omwille van de volledigheid van de beantwoording
zijn hier ook de antwoorden op de vragen die onder verantwoordelijkheid van de Minister
van EZK vallen opgenomen.
De schadeafhandeling is sinds maart 2018 in publieke handen. Op een totaal van ruim
82.000 afgehandelde meldingen sinds de start van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade
Groningen (TCMG; later Instituut Mijnbouwschade Groningen; IMG) zijn in 2018 tot eind
2019 zijn er 603 bezwaarschriften tegen besluiten van de TCMG ingediend. In 2020 zijn
er 1790 bezwaarschriften bij het IMG ingediend. In totaal zijn er nu 3218 bezwaarschriften
tegen besluiten van het IMG (Inclusief TCMG) ingediend. Het percentage bezwaren op
besluiten is 4,4%. Van de 3218 zijn er nog 1541 openstaande bezwaarschriften.
86
Vraag:
Hoeveel bezwaarschriften zijn er tegen versterkingsbesluiten in Groningen ingediend
per jaar vanaf 2012?
Antwoord:
Er zijn vijftien personen die bezwaar hebben gemaakt tegen een informatiebrief over
het risicoprofiel.
87
Vraag:
Hoeveel beroepen zijn er aangetekend tegen schadebesluiten in Groningen per jaar vanaf
2012?
Antwoord:
Burgers kunnen als ze het niet eens zijn met een besluit op een bezwaar of een zienswijzebehandeling
van IMG in beroep gaan bij de bestuursrechter. Het IMG registreert sinds 2020 hoeveel
beroepen zijn aangetekend. In 2020 liepen er 94 beroepszaken. In dit verslagjaar zijn
er 7 beroepszaken door de rechter afgehandeld uit 2019. 12 beroepen uit 2020 zijn
in het zelfde jaar afgehandeld.
88
Vraag:
Hoeveel beroepen zijn er aangetekend tegen versterkingsbesluiten in Groningen per
jaar vanaf 2012? 1 bezwaarmaker van nummer 86 is in beroep.
Antwoord:
Er is 1 persoon in beroep gegaan tegen de beslissing op het bezwaarschrift over zijn
risicoprofiel (zie het antwoord vraag 86).
89
Vraag:
Welke kosten zijn gemaakt voor beroepszaken tegen schade- en versterkingsbesluiten?
Antwoord:
De kosten die door het IMG voor beroepszaken worden gemaakt, worden niet afzonderlijk
door het IMG geregistreerd.
Voor wat betreft versterken is er een kort geding procedure geweest over nakoming
van een overgenomen overeenkomst van CVW. Daarnaast is er 1 beroepsprocedure met voorlopige
voorziening voor het niet tijdig beslissen in het kader van een Wob-verzoek in relatie
tot de versterking. Dit zijn strikt genomen geen procedures over een schade- of versterkingsbesluit
maar worden nu volledigheidshalve genoemd.
Tot slot loopt er en beroepsprocedure als bedoeld onder 88. Enkel voor het eerstgenoemde
kort geding is de Landsadvocaat ingeschakeld. De andere twee procedures bij de rechtbank
zijn in eigen beheer gedaan.
90
Vraag:
Wat zijn de kosten van de landsadvocaat geweest bij zaken rondom de gaswinning in
Groningen per jaar vanaf 2012? Bij hoeveel zaken in totaal in Groningen is de landsadvocaat
betrokken geweest?
Antwoord:
Voor het Ministerie van EZK zijn de volgende bedragen per jaar betaald voor civiele
procedures in het kader van aardbevingsschade. Deze bedragen zijn uitgegeven voor
zes procedures en bestaan uit honoraria, kantoorkosten, voorschotten en btw (dat geldt
ook voor de hieronder genoemde bedragen voor bestuursrechtelijke procedures en advisering).
De Landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele
procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De
eerste civiele procedure tegen de Staat in het kader van aardbevingsschade is in 2015
gestart.
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019: € 81.731
2020: € 92.146
2021: € 1.747 (tot en met mei).
Daarnaast zijn voor het Ministerie van EZK de volgende bedragen per jaar betaald voor
bestuursrechtelijke procedures in het kader van de instemming van winningsplannen
en de vaststelling van de operationele strategie (2020). Deze bedragen zijn uitgegeven
voor 9 procedures.
2015: € 85.751
2016: € 364
2017: € 159.706
2018: € 2.943
2020: € 23.910
2021: € 18.287 (tot en met mei).
Verder zijn door het Ministerie van EZK de volgende bedragen per jaar betaald voor
advisering door de Landsadvocaat bij onder meer onderhandelingen met Shell en Exxon
over NAM op afstand, de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld en de inzet
van onder andere de berging Norg voor de leveringszekerheid van laagcalorisch gas
in Nederland. Specifieke onderwerpen waarop de Landsadvocaat mede over heeft geadviseerd,
betreffen het overnemen van de schadeafwikkeling (in eerste instantie) door de NCG,
daaraan gerelateerde of daaropvolgende afspraken waaronder begrepen maar niet beperkt
tot het Akkoord op Hoofdlijnen, de opkoopregeling en het Woonbedrijf, het overnemen
van de regie over de versterkingsopgave door NCG, het Norg Akkoord en de instelling
van het IMG. Ook is door de Landsadvocaat geadviseerd over wetgevingstrajecten waaronder
de Tijdelijke wet Groningen.
2014: € 17.482
2015: € 23.971
2016: € 12.373
2017: € 186.215
2018: € 473.752
2019: € 336.356
2020: € 353.617
2021: € 55.102 (tot en met mei).
Hiernaast heeft de Landsadvocaat ook bedragen in rekening gebracht bij TCMG en IMG.
De TCMG is opgericht in maart 2018 en vanaf 1 juli 2020 opgevolgd door het IMG. De
inzet van de Landsadvocaat is gekoppeld aan het ontwerpen, opzetten en juridisch ondersteunen
van de verschillende schaderegelingen bij TCMG en IMG (fysieke schade, waardedaling
en immateriële schade). Deze inzet is niet gekoppeld aan beroepszaken. De kosten voor
de inzet van de Landsadvocaat worden achteraf bij de NAM in rekening gebracht. Deze
jaarlijkse bedragen die door de Landsadvocaat in rekening zijn gebracht, zijn:
2018: € 1.210.745,39
2019: € 2.227.331,43
2020: € 2.871.508,20.
Ten slotte liepen er in 2020 vijf vervolgopdrachten bij de Landsadvocaat vanuit de
NCG. Dit betrof voornamelijk adviesaanvragen rondom de overname van het CVW van NAM.
De kosten bedroegen € 150.000.
91
Vraag:
Hoeveel juristen heeft het IMG in dienst?
Hoeveel juristen heeft de NCG in dienst?
Antwoord:
IMG heeft in het jaarverslag over het jaar 2020 aangegeven dat zij circa 60 juristen
in dienst heeft. Volgens opgave van de NCG heeft zij momenteel 32 juristen in dienst.
92
Vraag:
Wanneer worden de maatregelen getroffen die er voor zorgen dat gedupeerden in Groningen
slechts «één loket» ervaren? Bijvoorbeeld een gezamenlijke webpagina die doorverwijst
naar de websites van beide organisaties en/of een overkoepelend telefoonnummer of
routering van gesprekken naar de juiste organisatie?
Antwoord:
Iedere eigenaar die dat wenst moet kunnen rekenen op een samenhangende benadering
van schade en versterken. Op dit moment worden in samenspraak met NCG en IMG regels
uitgewerkt omtrent de samenwerking tussen NCG en IMG bij schade en versterken. Deze
regels worden vastgelegd in een AMvB. De verwachting is dat deze AMvB in het najaar
van 2021 met de Tweede Kamer wordt gedeeld.
93
Vraag:
Wanneer worden er concrete doelen en actiepunten geformuleerd voor het verbeteren
van de samenwerking tussen IMG en NCG?
Antwoord:
De concrete doelen en actiepunten worden opgenomen in de regels die worden vastgelegd
in de bij vraag 92 genoemde AMvB.
94
Vraag:
Kan helder worden weergegeven welke versnellingsmaatregelen in de versterkingsoperatie
Groningen hebben geleid tot welke resultaten?
Antwoord:
In de brief van februari 2021 over voortgang van de versterkingsoperatie is in detail
in gegaan op de resultaten van de versnellingsmaatregelen (Kamerstuk 33 529, nr. 844).
95
Vraag:
Wanneer worden de doelstellingen van alle stappen van het versterkingsproces in Groningen
gedeeld met gedupeerden en de Kamer?
Antwoord:
Er zijn niet voor alle stappen in het versterkingsproces doelstellingen gedefinieerd.
Bestuurlijk is afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te halen.
Daarnaast heeft de NCG het streven om dit jaar 1.500 gebouwen versterkt op te leveren.
Daarnaast zijn in de Tijdelijke Wet Groningen wettelijke termijnen opgenomen. Dit
heeft als doel om zo snel als mogelijk duidelijkheid te geven aan bewoners over de
veiligheid, zodat zij weten waar ze aan toe zijn. De in de TWG gestelde termijnen
zijn: 12 maanden in het geval van een reguliere beoordeling, 6 maanden als het gaat
om een typologie en voor liggende beoordelingen is afgesproken dat de 12 maanden gaan
lopen als de wet in werking treedt.
96
Vraag:
Kan in een overzicht helder worden weergegeven hoe directe en indirecte kosten van
de schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen hebben geleid tot welke
resultaten? Kan daarin meegenomen welk deel van de gasopbrengsten de staat daarvoor
heeft gebruikt?
Antwoord:
Bedragen x € mln.
Tot eind 2018
2019
2020
Schadeherstel
768
139,5
317,5
Directe uitvoeringskosten
58,5
113,5
Indirecte uitvoeringskosten
48
69,2
Waardedaling
179,5
Versterkingsoperatie
Direct
910
Onbekend
269
Uitvoeringskosten
76,9
Aantal versterkte woningen cumalatief peildatum 1 januari 2021
1.769
Aantal uitgevoerde opnames cumulatief peildatum 1 januari 2021
18.229
Aantal uitgevoerde beoordelingen cumulatief peildatum 1 januari 2021
11.708
Aantal schademeldingen afgehandeld
24.191
37.111
Aantal aanvragen waardedaling afgehandeld
35.400
Schade:
NAM heeft tot 31 december 2018 informatie aangeleverd aan de NCG waaruit blijkt dat
NAM in totaal € 768 mln. heeft uitgegeven aan schadeafhandeling. NAM heeft geen uitsplitsing
gemaakt van kostensoorten.
Vanaf begin 2018 loopt de schadeafhandeling van fysieke schade via de EZK begroting,
en vanaf 1 juli 2020 ook de afhandeling van immateriële schade en schade door waardedaling.
In de jaarverslagen van het IMG en de agentschapsbijlage van RVO in de jaarverslagen
van EZK over 2019 en 2020 zijn bovenstaande uitgaven voor schadeherstel, directe en
indirecte uitvoeringskosten, en waardedalingsvergoedingen opgenomen.
Over 2019 is € 11,8 mln. btw betaald en in 2020 is dat ingehouden op de factuur aan
NAM. Over 2020 is circa € 20 mln. aan btw betaald, dit bedrag zal worden ingehouden
op het totaalbedrag van de heffing aan NAM voor 2020 (de eindafrekening over 2020,
deze kan pas worden opgesteld als alle controles en bijbehorende verklaringen zijn
opgeleverd). De bedragen voor schade in de tabel zijn inclusief btw.
Versterken:
NAM heeft tot 31 december 2018 informatie aangeleverd aan de NCG waaruit blijkt dat
NAM in totaal € 910 mln. heeft uitgeven aan versterking. Daarbij is niet afzonderlijk
inzichtelijk gemaakt welk deel hiervan is uitgeven aan uitvoeringskosten. NAM leverde
de informatie aan in het kader van de periodieke voortgangsrapportages van de NCG.
Over 2019 heeft NAM niet gerapporteerd.
Vanaf 2018 lopen de schadekosten via de EZK begroting. Vanaf 2020 lopen de versterkingskosten
via de BZK-begroting. In het jaarverslag 2020 van BZK is aangeven dat de directe versterkingskosten
in 2020 € 269 mln. bedroegen (waarvan € 52 mln. btw).
De uitvoeringskosten bedroegen € 76.9 mln. in 2020 (waarvan € 7,9 mln. btw). Deze
kosten worden in rekening gebracht bij de NAM met uitzondering van de btw.
De kosten van schadeherstel en de versterkingsoperatie worden onafhankelijk van de
gasopbrengsten in rekening gebracht bij de NAM. Er is geen relatie tussen de gasopbrengsten
en de kosten voor schade en versterken. Er is ook geen sprake van een vooraf vastgesteld
deel van de gasopbrengsten dat wordt gebruikt voor het schadeherstel en de versterkingskosten.
Alle kosten die noodzakelijk zijn worden in rekening gebracht.
97
Vraag:
Wat is er tot nu toe met het gebiedsfonds (€ 600 mln) en de knelpuntenpot (€ 100 mln.)
gedaan die bestuurlijk in Groningen zijn afgesproken?
Antwoord:
In 2020 zijn er geen uitgaven geweest waarover in het jaarverslag wordt verantwoord.
De middelen van de bestuurlijke afspraken staan op de aanvullende post bij het Ministerie
van Financiën. Bij de eerste suppletoire begroting 2021 is € 132,9 mln. beschikbaar
gesteld op de BZK begroting voor het gebiedsfonds. Voor de knelpuntenpot komt de eerste
€ 5 mln. beschikbaar die de NCG heeft aangeven nodig te hebben voor 2021. De NCG heeft
circa 40 projecten geïdentificeerd om vanuit deze knelpuntenpot te kunnen meefinancieren.
98
Vraag:
Wanneer worden er concrete, meetbare doelen geformuleerd waaruit afgeleid kan worden
dat de bewoner in het aardbevingsgebied centraal staat?
Antwoord:
Zowel bij de uitwerking van het versterkingsproces onder het wetsvoorstel Versterken,
als bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken is het centraal stellen van de
bewoner het uitgangspunt. Bij het wetsvoorstel was dit een cruciaal principe en is
gewerkt aan een transparant en navolgbaar versterkingsproces met, onder andere, laagdrempelige
rechtsbescherming, één centraal aanspreekpunt en de mogelijkheden tot opname op verzoek
en versterking in eigen beheer.
De manier waarop de bestuurlijke afspraken moeten bijdragen aan stabiliteit, het voorkomen
van moeilijk uitlegbare verschillen en het gestand houden van bestaande afspraken
gaat ook uit van de positie van bewoners in het versterkingsproces. Daar komt nog
bij dat met de afspraken meer ruimte wordt geboden voor de uitvoering om knelpunten
op te lossen evenals een zekere vorm van genoegdoening.
99
Vraag:
Wanneer krijgen de maatschappelijke organisaties in Groningen weer een vaste plek
aan de onderhandelingstafel?
Antwoord:
Het is voor het Rijk van groot belang om met de regio en maatschappelijke organisaties
voortdurend met elkaar in contact te blijven om tot de best mogelijke oplossingen
voor de situatie in Groningen te komen. Momenteel is een Maatschappelijk Beraad in
gesteld dat bijeenkomt om de bestuurlijke en beleidsvraagstukken te bespreken. Hierin
zijn, naast de maatschappelijke organisaties Gasberaad en Groninger Bodembeweging,
Rijk, Regio, IMG en NCG vertegenwoordigd. Indien er een bestuurlijk overleg zal plaatsvinden,
zijn de maatschappelijke organisaties hiervoor uitgenodigd.
100
Vraag:
Wanneer wordt er een instrument gepresenteerd waarmee je kunt meten het NPG voldoende
heeft bijgedragen aan compensatie of genoegdoening?
Antwoord:
Het NPG is bedoeld voor sociaaleconomische ontwikkeling van de regio. Voor compensatie
en genoegdoening zijn specifieke regelingen in de maak die naast het NPG komen te
staan.
101
Vraag:
Wanneer komt er een alternatieve wijze van financiering en verantwoording voor schadeherstel
en versterking in Groningen, zoals de Rekenkamer aanbeveelt?
Antwoord:
De AR constateert dat 73% van de kosten nu voor rekening Staat zijn en stelt daarom
voor om een andere manier van betalen (d.w.z. een afkoopregeling) te treffen met NAM.
Een afkoopregeling van de schadehersteloperatie en de versterkingsoperatie is een
forse beleidswijziging. Gegeven de demissionaire status van het kabinet is het niet
gepast een dergelijke beslissing te nemen. Een nieuw kabinet kan een inhoudelijke
reactie geven op deze aanbeveling van de Rekenkamer.
102
Vraag:
Welke concrete, meetbare doelen waren er geformuleerd voor de versterkingsoperatie
Groningen? En in hoeverre zijn deze doelen ook daadwerkelijk gehaald?
Antwoord:
Bestuurlijk is afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te halen.
In de brief over de voortgang van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 844) is benoemde dat in 2020 in totaal 2.883 opnames (2.200 in 2019) en 4.178 beoordelingen
zijn geregistreerd (1.013 in 2019). De ambitie om in 2020 4.000 opnames af te ronden
is mede door de beperkingen als gevolg van de coronamaatregelen niet gehaald. Bij
de beoordelingen is deze doelstelling wel gehaald (ook exclusief de cijfers uit de
dataschoning). Samengevat geven alle cijfers van 2020 een positief resultaat ten opzichte
van een jaar geleden en staat een groot aantal adressen aan de vooravond van de versterking.
Mede gelet op de bestuurlijke afspraken en de verschillende versnellingsmaatregelen
zijn de signalen voor verdere versnelling in 2021 positief. De NCG schat in dat dit
jaar circa 1.500 adressen versterkt zullen worden opgeleverd.
103
Vraag:
Eigenaren van precies welke woningen kunnen een beroep doen op de maximaal € 7.000,-
subsidie voor verduurzaming? Wat werd er precies gesubsidieerd?
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel subsidie de verschillende stichtingen
hebben ontvangen?
Antwoord:
Onder de subsidieregeling «Energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma
Groningenveld» konden eigenaren wiens woning versterkt moest worden een beroep doen
op de subsidie voor verduurzaming. Hierbij kan een maatwerkadviesrapport worden gesubsidieerd,
deelname aan een lokaal energieproject; of het aanbrengen of installeren van energiebesparingsmaatregelen
zoals isolatie of zonnepanelen.
Met de bestuurlijke afspraken zijn aanvullende afspraken gemaakt.
Daardoor kunnen onder andere ook eigenaren van gebouwen in de versterkingsoperatie
die niet versterkt hoeven te worden, subsidie voor verduurzaming en verbetering van
het gebouw aanvragen. De eerstgenoemde regeling is, met dezelfde voorwaarden, overgegaan
in de «Subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied
Groningen».
In 2020 hebben de verschillende stichtingen de volgende subsidies ontvangen:
Organisaties
Bedrag
Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland (CNV)
€ 25.000
Federatie Nederlandse Vakbeweging
€ 25.000
Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (bij afkorting genaamd: LTO Noord)
€ 25.000
Libau
€ 25.000
Stg. Huurders Platform Aardbevingen Groningen
€ 25.000
Stichting Kerk en Aardbeving
€ 25.000
Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen
€ 25.000
Stichting Ondersteuning Groninger Dorpen
€ 25.000
Stichting Platform 't Noorden
€ 25.000
Stichting Samenwerking Mijnbouw Schade
€ 25.000
VNO-NCW MKB Noord
€ 25.000
Ver. Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta SBE
€ 25.000
woningbouwcorporaties
€ 25.000
Ver. v. Schadel. vd bodembew. door gaswinning / Groninger Bodembeweging
€ 260.000
Gasberaad
€ 340.000
Veiligheidsregio
€ 175.000
Stut en Steun
€ 550.000
Totaal
€ 1.650.000
104
Vraag:
Aan hoeveel eigenaren heeft de NCG bijna € 78 miljoen subsidie verleend om woningen
te versterken en aan de veiligheidsnormen te laten voldoen? Voor welke eigenaren geldt
deze regeling? In welke fase verkeren deze eigenaren nu?
Met welke reden vallen deze kosten buiten die van de versterkingsoperatie? Welk deel
betaalt de NAM van deze te versterken woningen?
Welke afwerkings- en inrichtingskosten kunnen via deze regeling gedeclareerd worden?
Geldt dat voor iedereen?
Hoeveel is er voor deze regeling begroot in 2021? En in 2022?
Antwoord:
De NCG heeft aan 111 eigenaren subsidie verleend. Het gaat hier om de gevallen waarin
subsidie wordt verleend aan de eigenaren om in eigen beheer door middel van een bouwdepot
de versterking uit te voeren.
De regeling is bedoeld voor eigenaren die in dat kader een financiële bijdrage (i.p.v.
een natura bijdrage) krijgen voor het op norm brengen van de woning. Deze eigenaren
verkeren in overwegend verschillende uitvoeringsfases van het versterkingsproces.
De NAM betaalt alle kosten van deze versterkingsoperatie en daarmee ook deze regeling.
De kosten die via deze regeling gedeclareerd kunnen worden voor afwerkings- en inrichtingskosten
verschillen per dossier.
Er is voor de maatregelen een subsidie plafond van € 150 mln. Dit plafond is nog niet
bereikt en zal gelden tot inwerkingtreding van de Wet Versterken. De subsidieregeling
komt op dat moment te vervallen. Vergoeding van de kosten voor versterking in eigen
beheer wordt dan in een ministeriële regeling onder de wet geregeld.
105
Vraag:
Zijn er kosten opgenomen in het werk- en onderzoeksbudget voor onderzoek naar funderingsschade?
En naar de oorzaak daarvan? Zo ja, hoeveel panden zijn onderzocht? Wat zijn daarvan
de uitkomsten?
Antwoord:
Nee, het werk en onderzoeksbudget van de NCG is niet gebruikt voor onderzoek naar
funderingsschade.
106
Vraag:
Wat wordt bedoeld met «de middelen zullen weer beschikbaar worden gesteld in 2021
op de BZK begroting»?
Antwoord:
Hiermee wordt bedoeld dat deze middelen behouden blijven voor de inzet op het Groningen
dossier.
107
Vraag:
Kan in een overzicht worden weergegeven aan welke projecten welke bedragen zijn verstrekt
in het kader van NPG?
Antwoord:
Bijgaand treft u het overzicht van de in 2020 uitgeven bedragen in het kader van Nationaal
Programma Groningen. Op de website www.nationaalprogrammagroningen.nl hier kunt u (onder «projecten») al deze projecten vinden, inclusief een toelichting
en de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project.
gemeente
Bedragen
Delfzijl
1°.Voor het uitwerken van projecten ten behoeve van het Nationaal Programma Groningen;
€ 670.000
2°. Voor de uitvoering van het project Sociaal plan Delfzijl Noord;
€ 508.000
Groningen
1°. Vvoor het uitwerken van projecten ten behoeve van het Nationaal Programma Groningen;
€ 405.000
2°. Voor de uitvoering van het project Zonthermie;
€ 2.000.000
3°. Voor de uitvoering van het project Kansrijke start Beijum en Lewenborg;
€ 1.210.000
4°. Voor de uitvoering van het project Wijkbudget Beijum en Lewenborg;
€ 175.000
5°. Voor de uitvoering van het project Wijkondersteuner Beijum en Lewenbor0g; en
€ 350.000
6°. Voor de uitvoering van het project Coaching en buddy-academie Beijum en Lewenborg;
€ 1.010.000
Loppersum
1°. Voor de uitvoering van het project Financieel bijdragen aan dorpshuizen in versterkingsgebied;
€ 275.000
2°. Voor de uitvoering van het project Verzilverlening; en
€ 500.000
3°. Voor de uitvoering van het project Een groene klimaatbestendige woonomgeving met
ruimte voor biodiversiteit en recreatie;
€ 2.400.000
Oldambt
d. Voor het uitwerken van projecten ten behoeve van het Nationaal Programma Groningen.
€ 220.000
Provincie Groningen
1. Voor de uitvoering van het project Programma lokale energietransitie;
€ 2.510.000
2. Voor de uitvoering van het project Impulsloket;
€ 5.500.000
3. Voor de uitvoering van het project Loket leefbaarheid;
€ 4.330.000
4. Voor de uitvoering van het project Erfgoedprogramma; en
€ 19.895.000
5.Voor de uitvoering van het project Werkbudget programmabureau.
€ 14.000.000
Totaal
€ 55.958.000
108
Vraag:
Welke factoren zorgen er voor dat de NAM de facturen van de versterkingsoperatie nog
niet betaald heeft? Kan de NAM verplicht worden deze facturen te betalen?
Antwoord:
NAM stelt dat de NPR 9998, waarmee beoordeeld wordt of gebouwen aan de veiligheidsnorm
voldoen, te conservatief zou zijn en te conservatief zou worden toegepast. Daarnaast
stelt NAM dat de kosten van de versterkingsoperatie alleen bij NAM in rekening gebracht
kunnen worden wanneer deze gebaseerd zijn op de meest recente inzichten. Ook meent
NAM, na hierover te zijn aangesproken door haar externe accountant, dat de factuur
onvoldoende informatie bevat om de kosten te verantwoorden in haar boekhouding en
jaarrekening.
Op basis van bovenstaande argumentatie heeft NAM besloten de 3de en recent ook 4de kwartaal declaratie vooralsnog niet te betalen.
EZK en BZK staan op het standpunt alle kosten die vallen onder de aansprakelijkheid
van NAM worden doorbelast (kosten om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen
en bijhorende uitvoeringskosten) en indien nodig juridische procedures zullen worden
gestart. In het uiterste geval zal dan de rechter moeten oordelen of NAM kosten wel
of niet moet betalen.
109
Vraag:
Wat zijn de totale kosten geweest voor de Nationaal Coördinator Groningen in 2020,
graag uitgesplitst naar soort kosten?
Antwoord:
Bij vraag 96 zijn de uitvoeringskosten weergeven die in rekening gebracht zijn bij
NAM. De totale apparaatskosten voor de NCG bedroegen € 77,6 mln. (waarvan € 7,9 mln.
btw). Deze kosten bestaan uit:
Bedragen x € mln.
2020
Personele kosten
22,7
Externe inhuur
33,2
Bijdrage aan Shared Service Organisaties
10,7
Materiële kosten
11
Totaal
77,6
110
Vraag:
Wat is de stand van zaken omtrent de saneringstrajecten bij Vestia, Stichting Humanitas
Huisvesting en Woonstichting Geertruidenberg?
Antwoord:
Vestia
Zoals in mijn brief van 14 december 2020 (Kamerstuk 29 453, nr. 526) aan uw Kamer aangegeven, loopt de saneringsperiode van Vestia na dit jaar af. In
deze brief geef ik aan dat ook daarna Vestia nog te maken zal hebben met omvangrijke
en langlopende leningen die zorgen voor financiële krapte bij Vestia. Vestia kan hierdoor
maar beperkt bijdragen aan de volkshuisvestelijke opgave in de gemeenten waar ze actief
is. Vervolgens heb ik u in mijn brief van 18 januari 2021 (Kamerstuk 29 453, nr. 527) geïnformeerd over de duurzame oplossingsrichting voor Vestia die door de sector
is uitgewerkt. Met mijn brief van 4 februari 2021 (Kamerstuk 29 453, nr. 529) heb ik u geïnformeerd over het op die dag gesloten akkoord tussen Aedes, Vestia,
BZK en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw waarin deze partijen toezeggen zich gezamenlijk
in te spannen voor het bereiken van een structurele oplossing voor de problemen bij
Vestia. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft aangegeven positief te staan tegenover
de oplossingsrichting zoals geschetst in dit akkoord. De oplossing wordt momenteel
gezamenlijk uitgewerkt. In het akkoord is afgesproken dat in juli een go/no go beslissing
valt over de implementatie van de oplossing. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
WSG
Op 1 januari 2019 is de overdracht van de woningen van WSG aan andere corporaties
geëffectueerd. Hiermee werd de sanering van WSG voor een belangrijk deel afgerond.
In 2019 werden vervolgens de belangrijkste zaken, zoals openstaande betalingen van
kredieten, afgewerkt. Inmiddels zijn ook de laatste zaken afgehandeld. Het WSW heeft
met WSG afgesproken dat zij een tussentijds verzoek indient voor de vaststelling van
de saneringssubsidie die samenhangt met afwikkeling van WSG. Op basis van de subsidievaststelling
die hierop volgt kan de overliquiditeit die momenteel aanwezig is binnen WSG naar
rato worden teruggevorderd door de gemandateerd saneerder. De te veel uitgekeerde
saneringssubsidie zal na vaststelling naar verwachting in de loop van dit jaar worden
teruggevorderd.
Stichting Humanitas Huisvesting
De aanvraag voor sanering van Stichting Humanitas Huisvesting is afgewezen, er is
derhalve geen sprake van een lopende sanering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, adjunct-griffier