Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Rajkowski over het bericht ‘Nederland verliest controle op beveiliging van het internet’
Vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Rajkowski (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Nederland verliest controle op beveiliging van het internet» (ingezonden 19 mei 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat (Keijzer) (ontvangen 8 juni 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Nederland verliest controle op beveiliging van het
internet?»1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Hoe beoordeelt u het advies van de Cyber Security Raad dat het kabinet dringend moet
ingrijpen om te voorkomen dat onze economie te afhankelijk wordt van buitenlandse
technologie? Kunt u uw analyse toelichten?
Hoe beoordeelt u de onderliggende waarschuwing van de Cyber Security Raad dat Nederland
haar greep op de beveiliging van het internet anders dreigt kwijt te krijgen? Kunt
u uw analyse toelichten?
Antwoorden 2 en 3
Op 14 mei jl. heeft de Cyber Security Raad (CSR) het advies «Nederlandse Digitale
Autonomie en Cybersecurity» uitgebracht. Het vraagstuk van digitale autonomie en het
verhogen van onze digitale weerbaarheid heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet.
Digitale autonomie is echter geen vanzelfsprekendheid.
Nederland is verweven met de mondiale economie die bestaat uit een veelheid aan onderlinge,
wederzijdse afhankelijkheden. Dat betekent dat leveranciers van over de hele wereld
als onderdeel van complexe waardeketens producten en diensten leveren in het digitale
domein. Deze verwevenheid biedt in algemene zin zeer grote economische voordelen,
is in een open en gespecialiseerde economie onvermijdelijk en kan bijdragen aan een
weerbare internationale economische positie van Nederland. Door deze verwevenheid
kunnen er in het digitale domein echter ook ongewenste afhankelijkheidsrelaties met
partijen van buiten EU ontstaan. Dit kan onze publieke belangen, waaronder onze (nationale)
digitale veiligheid, in het geding brengen. De CSR wijst er in zijn advies op dat
ongewenste (digitale) afhankelijkheden een bedreiging kunnen vormen die geadresseerd
moeten worden. Tegelijkertijd onderschrijft de CSR dat naast de dreiging die uitgaat
van deze afhankelijkheidsrelaties, globalisering enorme voordelen voor Nederland heeft
gebracht. Balkanisering (versplintering) van technologie en protectionisme kan wereldwijde
handel belemmeren en daarmee ook welvaart en banen kosten in Nederland, aldus de CSR.
Bij het adresseren van ongewenste afhankelijkheidsrelaties moeten protectionisme en
fragmentatie dan ook zo veel mogelijk worden vermeden. In dat licht ziet het kabinet
digitale autonomie niet als doel op zich maar als middel. Dit moet, in samenspraak
met onze Europese partners, zorgvuldig en proportioneel worden bezien zodat Nederland
het vermogen heeft om voldoende voor de eigen publieke belangen, waaronder onze (nationale)
digitale veiligheid, op te komen en deze belangen zeker te stellen.
Het is nodig voor onze digitale autonomie dat we open, eerlijke en duurzame internationale
relaties aangaan, waarbij onze normen en waarden zijn beschermd. De voordelen van
internationale handel en investeringen, toegang tot wereldwijde waardeketens en internationale
concurrentie moeten zoveel mogelijk behouden blijven.
Tegelijkertijd is het zaak dat we actief blijven investeren in de weerbaarheid van
onze digitale infrastructuur. Waar nodig en wenselijk moeten we maatregelen nemen
om ongewenste strategische afhankelijkheden weg te nemen of te voorkomen. Om tot effectieve
en proportionele maatregelen te komen dient een zorgvuldige analyse van en afweging
tussen de risico’s en de verwachte (veiligheids)baten en de verwachte kosten van de
mogelijke maatregelen.
Er lopen al acties die concreet bijdragen aan onze digitale autonomie. Zo wordt binnen
het nieuwe samenwerkingsplatform voor kennis en innovatie cybersecurity (dcypher)
gewerkt aan een routekaart voor cryptocommunicatie. Het kabinet werkt daarnaast voortdurend
aan de versterking van de digitale weerbaarheid via het beleid dat is uiteengezet
in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA). Bij de beoordeling van risico’s ten
aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen
bij digitale producten hanteert het kabinet de overwegingen die zijn vermeld in de
brief aan de Tweede Kamer over C2000.2 Meer specifiek voor de telecommunicatiesector heeft het kabinet op 1 juli 2019 aanvullende
beschermingsmaatregelen aangekondigd op basis van een risicoanalyse die is uitgevoerd
door de Taskforce Economische Veiligheid3. Dit heeft er onder andere toe geleid dat mobiele netwerk operators in kritieke onderdelen
alleen gebruik mogen maken van vertrouwde leveranciers.
Daarnaast overweegt Nederland deelname aan een Important Project of Common European
Interest voor Cloudinfrastructuur en services (IPCEI CIS), een concreet Europees project
wat als doel heeft om nieuwe generatie cloud-oplossingen in Europa te ontwikkelen
en de waardeketen in Europa te versterken. Ook kijkt Nederland naar deelname aan een
Important Project of Common European Interest voor de semiconductorsector (IPCEI Micro-elektronica
2, IPCEI ME2). De resultaten om onder het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen
de belangstelling te identificeren volgen in de zomer.
Het is essentieel dat we nu en in de toekomst blijven inzetten op digitale autonomie
en cybersecurity.
Vraag 4
Wat is de status van de uitvoering van de motie van de leden Buitenweg en Yesilgöz-Zegerius
over inzicht verkrijgen in de afhankelijkheid van digitale processen en diensten bij
vitale processen? In hoeverre zijn processen van onze vitale infrastructuur ondergebracht
en afhankelijk van buitenlandse aanbieders? In hoeveel van deze gevallen is het beheer
van deze digitale processen uitbesteed aan buitenlandse aanbieders? Hoeveel van deze
aanbieders zijn gevestigd in staten die een offensief cyberprogramma kennen?4
Antwoord 4
Met de brief «Beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) en voortgang
aanpak statelijke dreigingen» gaf het kabinet invulling aan de motie Buitenweg/Yesilgöz-Zegerius
over het inzichtelijk maken van cyberafhankelijkheden in vitale processen.5 Hierin wordt de opzet van een structurele aanpak voor de telecomsector benoemd. Ook
staat hierin aangegeven dat in de komende periode in kaart wordt gebracht wat er nodig
is qua mensen, middelen en expertise om deze aanpak te verbreden naar andere vitale
processen.
Er wordt niet integraal bijgehouden in hoeverre de dienstverlening binnen vitale processen
plaatsvindt door of afhankelijk is van buitenlandse aanbieders, en daarmee ook niet
in hoeveel gevallen het beheer van digitale processen wordt uitbesteed aan buitenlandse
aanbieders. Dit is, gezien het grote aantal leveranciers van producten en diensten
van vitale processen, ook niet realistisch. Uitgangspunt is een risicogestuurde aanpak,
zodat dreigingen en kwetsbaarheden gericht kunnen worden geadresseerd. Zo zijn binnen
de aanpak tegengaan statelijke dreigingen verschillende instrumenten ontwikkeld en
maatregelen genomen om nationale veiligheidsrisico’s te adresseren, zoals de voorbereiding
van wetgeving ten behoeve van het stelsel van investeringstoetsing en de herziening
en beschikbaarstelling van het instrumentarium voor inkoop en aanbesteding.6
Vraag 5
Bent u het met de mening eens dat het uit nationale veiligheidsoverwegingen, onwenselijk
is om digitale technologieën die wij gebruiken voor vitale processen zoals energievoorziening
en betalingsverkeer af te nemen van staten met een offensief cyberprogramma? Zo ja,
waar liggen volgens u mogelijkheden om meer grip te krijgen op de digitale processen
van onze vitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Zoals in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) beschreven is een toenemende
afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt
over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.7
Tegelijkertijd bestaan er risico’s op digitale spionage en -sabotage, die kunnen leiden
tot verstoring van de continuïteit van de vitale infrastructuur en aantasting van
de integriteit of exclusiviteit van gevoelige kennis en informatie. Een aanvullend
risico kan ontstaan als er betrokkenheid is van leveranciers die afkomstig zijn, of
onder controle staan van bedrijven, uit een land met wetgeving die commerciële partijen
dwingt tot samenwerking met de overheid van dat land. De risico’s voor de nationale
veiligheid worden verder vergroot als het land in laatstbedoelde zin een offensief
inlichtingenprogramma voert dat gericht is op Nederlandse belangen. Van belang is
het juist ook met betrekking tot deze risico’s telkens te bepalen of en welke beheersmaatregelen
mogelijk, wenselijk, en realiseerbaar zijn om voldoende bescherming hiertegen te bieden.
Versterking van de weerbaarheid van netwerk- en informatiesystemen is dan ook van
groot belang. Het kabinet werkt hieraan via de aanpak statelijke dreigingen, de versterkte
aanpak vitaal en de aanpak zoals beschreven in de Nederlandse Cybersecurity Agenda
(NCSA). Het in kaart brengen van de te beschermen belangen en de daarop betrekking
hebbende dreigingen, alsmede het nemen van maatregelen om die belangen te beschermen,
staan daarbij steeds centraal. De combinatie van technologische ontwikkelingen en
geopolitieke veranderingen vraagt erom met een andere blik te kijken naar welke belangen
we willen beschermen. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met onder meer bedrijven en
kennisinstellingen. Met een geactualiseerd instrumentarium worden deze veranderende
omstandigheden integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en bij het naar
aanleiding daarvan waar nodig nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij
wordt digitale en fysieke weerbaarheid in zijn geheel bezien. Ketenafhankelijkheden
worden daarbij beter in kaart gebracht, omdat vitale processen onderling sterk verweven
zijn en sterk afhankelijk zijn van toeleveranciers.
Vraag 6
Hoeveel geld ontvangt Nederland jaarlijks uit het EU Resilience and Recovery Fund
om te investeren in digitale innovaties? Hoe groot is dit bedrag ten opzichte van
andere lidstaten? Op basis van welke voorwaarden wordt dit geld verdeeld onder lidstaten?
Antwoord 6
Nederland ontvangt naar verwachting € 5,96 mld. aan middelen uit de Recovery and Resilience
Facility. Om aanspraak te maken op de RRF-middelen moet Nederland een Recovery and
Resilience plan (RRP) indienen met ambitieuze hervormingen en investeringen die invulling
geven aan de landspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie voor Nederland
heeft geïdentificeerd. Deze middelen moeten ingezet worden voor het bevorderen van
economisch herstel en het aanjagen van de groene en digitale transitie. Minstens 20%
van de middelen moeten ten goede komen aan de digitale transitie. Hiernaast moet minstens
37% bijdragen aan de groene transitie. De middelen worden in tranches uitgekeerd op
basis van het behalen van vooraf geformuleerde mijlpalen en doelen die voor 31 augustus
2026 moeten zijn afgerond. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing op andere lidstaten.
Het staat lidstaten verder vrij om binnen de criteria uit de RRF-verordening meer
focus te leggen op de digitale transitie in hun eigen RRP’s.
De allocaties uit de RRF worden op twee momenten vastgesteld. De allocatie voor 2021–2022
is gebaseerd op werkloosheidscijfers (2015–2019), de omvang van de bevolking (2019)
en het bbp per capita (2019). Voor de allocatie in 2023 geldt een aangepaste verdeelsleutel
waarbij de factor werkloosheid wordt vervangen door (in gelijke delen) het bbp-verlies
in 2020 en het cumulatieve bbp-verlies over de periode 2020–21 op basis van de cijfers
die eind juni 2022 beschikbaar zijn. Op de website van de Europese Commissie vindt
u de allocatie van de RRF-middelen per lidstaat8. Lidstaten worden geacht een RRP in te dienen voor 100% van de verwachte allocatie.
Naar aanleiding van de definitieve vaststelling kunnen lidstaten hun RRP’s wijzigen
voor zover de definitieve allocatie is gewijzigd.
Vraag 7
Bent u het met de mening eens dat het voor Nederland, zowel uit veiligheids- als innovatieoogpunt
van groot belang is dat wordt geïnvesteerd in Nederlandse technologie? Zo ja, hoe
beoordeelt u het bedrag dat Nederland jaarlijks ontvangt uit het EU Resilience and
Recovery Fund? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ja, vanuit zowel veiligheids- als innovatieoogpunt is het van groot belang dat wij
blijven investeren in technologische ontwikkeling. Het bedrag dat Nederland zal ontvangen
vanuit de Resilience and Recovery Facility is een welkome aanvulling. De RRF-middelen
betreft echter een incidentele impuls en is daarmee van beperkte meerwaarde voor de
uitdagingen waar Nederland voor staat. Het is voor onze brede welvaart van groot belang
dat wij ook structureel blijven investeren in het versterken van onze lange termijn
verdienvermogen.
Vraag 8
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.