Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Weyenberg over de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Staatssecretaris van Financiën over de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen (ingezonden 11 mei 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 8 juni 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Acht fouten in het bruto/netto werknemer/zzp-model
van Financiën. Toch ligt het straks op de formatietafel»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat zijn de aannames onder de figuren 4, 5 en 6 en tabel 9 bij de nota naar aanleiding
van het verslag over het Belastingplan 2021?2
Antwoord 2
In de figuren 4 en 5 wordt de gemiddelde druk van een werknemer, een directeur-grootaandeelhouder
(dga) en een ondernemer voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemer) vergeleken voor
verschillende jaren.
Bij de onderliggende berekeningen is aangenomen dat de belastingplichtige alleenstaand
is en geen kinderen heeft. De belastingplichtige heeft ook geen recht op hypotheekrenteaftrek
of andere aftrekposten, wel profiteert de IB-ondernemer van de zelfstandigenaftrek
en de MKB-winstvrijstelling. Daarnaast heeft de belastingplichtige geen recht op huurtoeslag.
De zorgtoeslag is in deze berekeningen wel meegenomen.
Verder zijn enkele aannames nodig om de werknemer, de dga en de IB-ondernemer zo goed
mogelijk vergelijkbaar te maken (zie ook het antwoord op vraag 6). Die aannames en
rekenwijze worden hieronder opgesomd en toegelicht:3
– De winst van de dga met zijn besloten vennootschap (bv) en van de IB-ondernemer wordt
vergeleken met de totale kosten van de werknemer voor de werkgever. De werkgeverslasten
van de werknemer zijn berekend als de som van het brutoloon, een reservering voor
loondoorbetaling bij ziekte, de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw, de premies
voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en de pensioen- en vut-premie (werkgeversdeel).
Bij de dga wordt een deel of het geheel van de winst als gebruikelijk loon uitgekeerd
en belast in box 1. Bij hogere winsten wordt het gebruikelijk loon hoger en wordt
ook een deel als winst van de bv beschouwd. Na vennootschapsbelastingheffing (vpb)
wordt dat deel volledig als dividend uitgekeerd en belast in box 2.4
– Het belastbaar inkomen van de werknemer is gelijk aan het brutoinkomen na vermindering
met het werknemersdeel van de pensioenpremie. Het belastbaar inkomen van de IB-ondernemer
is gelijk aan de winst na vermindering met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling,
de reservering/premie voor een oudedagsvoorziening en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Het belastbaar inkomen van de dga in box 1 is gelijk aan de winst verminderd met het
deel dat als winst van de bv wordt beschouwd en met vpb en box 2-heffing belast wordt,
en verminderd met de pensioenpremies en de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
– De aanname is dat de IB-ondernemer of dga een bedrag spaart of premie betaalt voor
zijn oudedagsvoorziening dat gelijk is aan de som van het werkgevers- en werknemersdeel
bij de werknemer. In de praktijk verschillen de mogelijkheden tussen werknemers, IB-ondernemers
en dga’s om fiscaal gefacilieerd een oudedagsvoorziening op te bouwen en zit er bijvoorbeeld
een bovengrens aan hoeveel IB-ondernemers aan oudedagsreserve mogen opbouwen. Met
die verschillen is in de vergelijking geen rekening gehouden. Voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering
is het bedrag voor de IB-ondernemer of dga gelijk aan de premie die de werkgever betaalt
voor de werknemer.
– De IB-ondernemer en de dga betalen de Zvw-premie voor zelfstandigen (5,75% in 2021)
uit hun netto inkomen.
– De IB-ondernemer en de dga maken een reservering voor werkloosheid of ziekte vanuit
hun netto-inkomen. Hiervoor is een bedrag aangenomen van 50% van de totale premie
die een werkgever betaalt voor een werknemer. In de berekeningen is geen rekening
gehouden met eventueel verschuldigde belasting in box 3 over de reserveringen.
In de genoemde figuur 6 en tabel 9 wordt de marginale druk weergegeven voor werknemers
en IB-ondernemers. Bij de berekening van de marginale druk in die tabellen is voor
de IB-ondernemer geen rekening gehouden met de opbouw van een oudedagsvoorziening,
premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en reserveringen voor werkloosheid
en loondoorbetaling bij ziekte.
Vraag 3
Wat is op dit moment ongeveer het omslagpunt voor ondernemers om vanwege fiscale redenen
als IB-ondernemer te opereren in plaats van als directeur-grootaandeelhouder (DGA),
nog afgezien van andere gronden om daar tussen te kiezen?
Antwoord 3
Onder de bovenstaande aannames is de gemiddelde druk voor een dga lager dan voor een
IB-ondernemer vanaf een winst van ongeveer € 243.000. Bij een winst kleiner dan € 243.000
zou het dus gunstiger zijn om als IB-ondernemer te opereren.
Vraag 4
Kunt u per inkomensgroep van € 5.000 onder dat punt aangeven wat de gemiddelde en
marginale belastingdruk is? En hoe de gemiddelde en marginale belastingdruk in de
structurele situatie zal zijn?
Antwoord 4
Tabel 1 – gemiddelde druk in 2021
Gemiddelde druk uitgedrukt als percentage van de werkgeverslasten of winst
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
0,0%
0,0%
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
0,0%
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
12,8%
3,6%
8,6%
€ 15.000
€ 18.503
18,7%
8,6%
13,6%
€ 20.000
€ 25.188
22,6%
12,6%
20,9%
€ 25.000
€ 30.845
26,3%
15,6%
30,1%
€ 30.000
€ 38.483
35,4%
20,4%
37,9%
€ 35.000
€ 45.122
39,6%
27,6%
42,3%
€ 40.000
€ 51.760
42,4%
33,0%
44,9%
€ 45.000
€ 58.399
44,9%
36,4%
46,6%
€ 50.000
€ 65.037
46,9%
38,9%
47,9%
€ 55.000
€ 71.676
48,6%
41,3%
48,9%
€ 60.000
€ 78.314
49,9%
43,5%
49,7%
€ 65.000
€ 84.389
50,7%
45,1%
50,2%
€ 70.000
€ 90.110
51,2%
46,1%
50,5%
€ 75.000
€ 95.831
51,8%
46,7%
50,7%
€ 80.000
€ 101.552
52,5%
47,2%
50,9%
€ 85.000
€ 107.273
53,1%
47,5%
51,1%
€ 90.000
€ 112.994
53,7%
47,7%
51,2%
€ 95.000
€ 118.715
54,2%
48,0%
51,3%
€ 100.000
€ 124.436
54,6%
48,2%
51,4%
€ 105.000
€ 130.157
55,0%
48,4%
51,4%
€ 110.000
€ 135.878
55,4%
48,6%
51,4%
€ 115.000
€ 141.285
55,5%
48,7%
51,3%
€ 120.000
€ 146.448
55,4%
48,5%
51,0%
€ 125.000
€ 151.611
55,2%
48,4%
50,7%
€ 130.000
€ 156.774
55,1%
48,3%
50,4%
€ 135.000
€ 161.937
55,0%
48,2%
50,2%
€ 140.000
€ 167.100
54,8%
48,1%
49,9%
€ 145.000
€ 172.263
54,7%
48,0%
49,7%
€ 150.000
€ 177.426
54,6%
47,9%
49,5%
€ 155.000
€ 182.589
54,5%
47,8%
49,4%
€ 160.000
€ 187.752
54,4%
47,8%
49,2%
€ 165.000
€ 192.915
54,3%
47,7%
49,0%
€ 170.000
€ 198.078
54,3%
47,6%
48,9%
€ 175.000
€ 203.241
54,2%
47,6%
48,7%
€ 180.000
€ 208.404
54,1%
47,5%
48,6%
€ 185.000
€ 213.567
54,0%
47,4%
48,4%
€ 190.000
€ 218.730
54,0%
47,4%
48,3%
€ 195.000
€ 223.893
53,9%
47,3%
48,2%
€ 200.000
€ 229.056
53,8%
47,3%
48,0%
In de structurele situatie verandert de druk voor de IB-ondernemer door de geleidelijke
afbouw van de zelfstandigenaftrek naar € 3.240. In 2021 is deze € 6.670. Het verschil
met de werknemer wordt hierdoor kleiner. Vooral bij brutoinkomens van werknemers tussen
de € 30.000 en € 75.000 neemt het verschil met een kwart tot een derde af.
Tabel 2 – gemiddelde druk (structureel: basistarief 37,03% en zelfstandigenaftrek
naar € 3.240)
Gemiddelde druk uitgedrukt als percentage van de werkgeverslasten of winst
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
0,0%
0,0%
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
0,0%
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
12,7%
4,9%
8,6%
€ 15.000
€ 18.503
18,6%
9,5%
13,5%
€ 20.000
€ 25.188
22,5%
13,2%
20,8%
€ 25.000
€ 30.845
26,3%
17,1%
30,0%
€ 30.000
€ 38.483
35,4%
25,1%
37,8%
€ 35.000
€ 45.122
39,5%
31,7%
42,2%
€ 40.000
€ 51.760
42,4%
36,0%
44,8%
€ 45.000
€ 58.399
44,9%
38,9%
46,5%
€ 50.000
€ 65.037
46,9%
41,1%
47,8%
€ 55.000
€ 71.676
48,5%
43,2%
48,8%
€ 60.000
€ 78.314
49,9%
45,3%
49,6%
€ 65.000
€ 84.389
50,7%
46,6%
50,1%
€ 70.000
€ 90.110
51,2%
47,4%
50,4%
€ 75.000
€ 95.831
51,8%
47,8%
50,7%
€ 80.000
€ 101.552
52,5%
48,2%
50,9%
€ 85.000
€ 107.273
53,1%
48,6%
51,0%
€ 90.000
€ 112.994
53,6%
48,8%
51,2%
€ 95.000
€ 118.715
54,1%
49,0%
51,3%
€ 100.000
€ 124.436
54,6%
49,2%
51,3%
€ 105.000
€ 130.157
55,0%
49,4%
51,4%
€ 110.000
€ 135.878
55,4%
49,5%
51,4%
€ 115.000
€ 141.285
55,5%
49,5%
51,2%
€ 120.000
€ 146.448
55,3%
49,4%
50,9%
€ 125.000
€ 151.611
55,2%
49,2%
50,7%
€ 130.000
€ 156.774
55,1%
49,1%
50,4%
€ 135.000
€ 161.937
54,9%
49,0%
50,1%
€ 140.000
€ 167.100
54,8%
48,8%
49,9%
€ 145.000
€ 172.263
54,7%
48,7%
49,7%
€ 150.000
€ 177.426
54,6%
48,6%
49,5%
€ 155.000
€ 182.589
54,5%
48,5%
49,3%
€ 160.000
€ 187.752
54,4%
48,4%
49,2%
€ 165.000
€ 192.915
54,3%
48,3%
49,0%
€ 170.000
€ 198.078
54,2%
48,2%
48,9%
€ 175.000
€ 203.241
54,2%
48,2%
48,7%
€ 180.000
€ 208.404
54,1%
48,1%
48,6%
€ 185.000
€ 213.567
54,0%
48,0%
48,4%
€ 190.000
€ 218.730
53,9%
48,0%
48,3%
€ 195.000
€ 223.893
53,9%
47,9%
48,1%
€ 200.000
€ 229.056
53,8%
47,8%
48,0%
Tabellen 3 en 4 geven de marginale wig voor werknemers, IB-ondernemers en dga’s met
hun bv onder dezelfde aannames als in tabellen 1 en 2. In de marginale wig is het
gehele verschil tussen werkgeverslasten of winst en netto-inkomen na toeslagen en
reserveringen meegenomen. Hiermee wijkt deze berekening van de marginale druk af van
de berekening zoals in figuur 6 en tabel 9 in de nota naar aanleiding van het verslag
bij Belastingplan 2021. In die figuren is namelijk alleen het stelsel van belastingen
en toeslagen en het werknemersdeel van de pensioenpremie meegenomen bij de berekening
van de marginale druk. Dat is vanuit het oogpunt van werknemers een logische keuze,
maar voor de vergelijkbaarheid van werknemers, IB-ondernemers en dga’s ligt een berekening
van de marginale wig meer voor de hand.
Tabel 3 – marginale wig in 2021
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
20,7%
12,4%
17,6%
€ 10.000
€ 12.255
26,0%
15,8%
20,7%
€ 15.000
€ 18.503
30,2%
18,4%
23,3%
€ 20.000
€ 25.188
33,3%
23,6%
41,1%
€ 25.000
€ 30.845
43,2%
29,2%
71,2%
€ 30.000
€ 38.483
72,1%
39,7%
69,2%
€ 35.000
€ 45.122
63,7%
69,5%
67,8%
€ 40.000
€ 51.760
61,6%
69,9%
62,8%
€ 45.000
€ 58.399
64,5%
62,9%
59,6%
€ 50.000
€ 65.037
64,5%
61,0%
59,2%
€ 55.000
€ 71.676
64,5%
64,1%
58,8%
€ 60.000
€ 78.314
64,5%
67,5%
58,5%
€ 65.000
€ 84.389
61,2%
65,6%
56,3%
€ 70.000
€ 90.110
58,8%
60,6%
54,7%
€ 75.000
€ 95.831
61,0%
57,2%
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
64,0%
54,7%
54,2%
€ 85.000
€ 107.273
64,0%
53,1%
53,9%
€ 90.000
€ 112.994
64,0%
52,3%
53,7%
€ 95.000
€ 118.715
64,0%
53,1%
53,5%
€ 100.000
€ 124.436
64,0%
53,1%
53,0%
€ 105.000
€ 130.157
64,0%
53,1%
52,2%
€ 110.000
€ 135.878
64,0%
53,1%
52,0%
€ 115.000
€ 141.285
58,1%
48,8%
47,0%
€ 120.000
€ 146.448
51,1%
45,1%
42,7%
€ 125.000
€ 151.611
51,1%
45,1%
42,6%
€ 130.000
€ 156.774
51,1%
45,1%
42,5%
€ 135.000
€ 161.937
51,1%
45,1%
42,4%
€ 140.000
€ 167.100
51,1%
45,1%
42,3%
€ 145.000
€ 172.263
51,1%
45,1%
43,3%
€ 150.000
€ 177.426
51,1%
45,1%
43,6%
€ 155.000
€ 182.589
51,1%
45,1%
43,4%
€ 160.000
€ 187.752
51,1%
45,1%
43,3%
€ 165.000
€ 192.915
51,1%
45,1%
43,2%
€ 170.000
€ 198.078
51,1%
45,1%
43,0%
€ 175.000
€ 203.241
51,1%
45,1%
42,9%
€ 180.000
€ 208.404
51,1%
45,1%
42,8%
€ 185.000
€ 213.567
51,1%
45,1%
42,7%
€ 190.000
€ 218.730
51,1%
45,1%
42,6%
€ 195.000
€ 223.893
51,1%
45,1%
42,5%
€ 200.000
€ 229.056
51,1%
45,1%
42,4%
Omdat de zelfstandigenaftrek niet afhangt van het inkomen, wijzigt de marginale druk
in de structurele situatie bij de meeste inkomens niet. Wel verschuift het verloop
van de marginale druk door de afbouw van de zelfstandigenaftrek (de denkbeeldige figuur
verschuift naar links), waardoor de voorbeelden net in een ander traject kunnen vallen.
Dat effect is in de tabel met name te zien bij een winst van € 38.483.
Tabel 4 – marginale wig (structureel: basistarief 37,03% en zelfstandigenaftrek naar
€ 3.240)
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
20,7%
14,1%
17,6%
€ 10.000
€ 12.255
25,9%
16,8%
20,6%
€ 15.000
€ 18.503
30,1%
18,4%
23,2%
€ 20.000
€ 25.188
33,3%
23,6%
41,1%
€ 25.000
€ 30.845
43,1%
34,1%
71,1%
€ 30.000
€ 38.483
72,1%
57,5%
69,1%
€ 35.000
€ 45.122
63,6%
69,8%
67,7%
€ 40.000
€ 51.760
61,5%
65,7%
62,8%
€ 45.000
€ 58.399
64,5%
60,9%
59,6%
€ 50.000
€ 65.037
64,5%
60,9%
59,2%
€ 55.000
€ 71.676
64,5%
64,0%
58,8%
€ 60.000
€ 78.314
64,5%
67,4%
58,5%
€ 65.000
€ 84.389
61,2%
64,2%
56,3%
€ 70.000
€ 90.110
58,8%
58,1%
54,7%
€ 75.000
€ 95.831
60,9%
54,6%
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
64,0%
54,6%
54,2%
€ 85.000
€ 107.273
64,0%
55,5%
53,9%
€ 90.000
€ 112.994
64,0%
53,1%
53,7%
€ 95.000
€ 118.715
64,0%
53,1%
53,5%
€ 100.000
€ 124.436
64,0%
53,1%
53,0%
€ 105.000
€ 130.157
64,0%
53,1%
52,2%
€ 110.000
€ 135.878
64,0%
53,1%
52,0%
€ 115.000
€ 141.285
58,1%
48,8%
47,0%
€ 120.000
€ 146.448
51,1%
45,1%
42,7%
€ 125.000
€ 151.611
51,1%
45,1%
42,6%
€ 130.000
€ 156.774
51,1%
45,1%
42,5%
€ 135.000
€ 161.937
51,1%
45,1%
42,4%
€ 140.000
€ 167.100
51,1%
45,1%
42,3%
€ 145.000
€ 172.263
51,1%
45,1%
43,3%
€ 150.000
€ 177.426
51,1%
45,1%
43,6%
€ 155.000
€ 182.589
51,1%
45,1%
43,4%
€ 160.000
€ 187.752
51,1%
45,1%
43,3%
€ 165.000
€ 192.915
51,1%
45,1%
43,2%
€ 170.000
€ 198.078
51,1%
45,1%
43,0%
€ 175.000
€ 203.241
51,1%
45,1%
42,9%
€ 180.000
€ 208.404
51,1%
45,1%
42,8%
€ 185.000
€ 213.567
51,1%
45,1%
42,7%
€ 190.000
€ 218.730
51,1%
45,1%
42,6%
€ 195.000
€ 223.893
51,1%
45,1%
42,5%
€ 200.000
€ 229.056
51,1%
45,1%
42,4%
Vraag 5
Kunt u daarbij in ieder geval rekening houden met het maximale bedrag dat een IB-ondernemer
voor zijn oudedagreserve mag aftrekken?
Antwoord 5
In de praktijk mag de IB-ondernemer maximaal 9,44% van de winst toevoegen aan de fiscale
oudedagreserve (FOR). Hierbij geldt een maximaal bedrag van € 9.395 in 2021.
Tabel 5 geeft de gemiddelde druk voor een IB-ondernemer wanneer rekening wordt gehouden
met de maximale toevoeging aan de FOR. Bij relatief lage inkomens is de pensioenpremie
van een werknemer lager dan 9,44% van de winst van een ondernemer. In dat geval is
voor de vergelijkbaarheid uitgegaan van een opbouw van een oudedagsvoorziening die
gelijk is aan die van de werknemer. Anders gezegd, de IB-ondernemer zet geen groter
bedrag opzij voor zijn oudedagsvoorziening dan de werknemer (ook al kan formeel gesproken
niet worden gekozen voor een gedeeltelijke FOR-opbouw). Ook is in deze tabel aangenomen
dat IB-ondernemers met een relatief hoge winst evenveel sparen voor hun oudedagsvoorziening
als de werknemer. Deze IB-ondernemers worden beperkt door het maximum van de FOR.
Daarom is aangenomen dat zij het verschil met de pensioenpremie van de werknemer aanvullen
uit hun netto inkomen. Hiervoor is – net als bij de reservering voor werkloosheid
en ziekte – een factor van 50% aangenomen. Hierdoor zijn vanaf een winst van € 40.000
kleine verschillen in de gemiddelde druk zichtbaar in vergelijking met de uitkomsten
in tabel 1.
Tabel 5 – gemiddelde druk IB-ondernemer bij maximale opbouw oudedagsvoorziening gelijk
aan 9,44% van de winst met een maximumbedrag van € 9.395 (in 2021)
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Gemiddelde druk IB-ondernemer als percentage van de winst
€ 0
€ 0
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
3,6%
€ 15.000
€ 18.503
8,6%
€ 20.000
€ 25.188
12,6%
€ 25.000
€ 30.845
15,6%
€ 30.000
€ 38.483
20,4%
€ 35.000
€ 45.122
27,6%
€ 40.000
€ 51.760
33,1%
€ 45.000
€ 58.399
36,4%
€ 50.000
€ 65.037
38,9%
€ 55.000
€ 71.676
41,3%
€ 60.000
€ 78.314
43,5%
€ 65.000
€ 84.389
45,1%
€ 70.000
€ 90.110
46,0%
€ 75.000
€ 95.831
46,5%
€ 80.000
€ 101.552
47,0%
€ 85.000
€ 107.273
47,4%
€ 90.000
€ 112.994
47,7%
€ 95.000
€ 118.715
48,0%
€ 100.000
€ 124.436
48,2%
€ 105.000
€ 130.157
48,4%
€ 110.000
€ 135.878
48,6%
€ 115.000
€ 141.285
48,6%
€ 120.000
€ 146.448
48,5%
€ 125.000
€ 151.611
48,4%
€ 130.000
€ 156.774
48,3%
€ 135.000
€ 161.937
48,2%
€ 140.000
€ 167.100
48,1%
€ 145.000
€ 172.263
48,0%
€ 150.000
€ 177.426
47,9%
€ 155.000
€ 182.589
47,8%
€ 160.000
€ 187.752
47,7%
€ 165.000
€ 192.915
47,7%
€ 170.000
€ 198.078
47,6%
€ 175.000
€ 203.241
47,5%
€ 180.000
€ 208.404
47,5%
€ 185.000
€ 213.567
47,4%
€ 190.000
€ 218.730
47,4%
€ 195.000
€ 223.893
47,3%
€ 200.000
€ 229.056
47,3%
Tabel 6 – marginale wig IB-ondernemer bij maximale opbouw oudedagsvoorziening gelijk
aan 9,44% van de winst met een maximumbedrag van € 9.395 (in 2021)
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Marginale wig IB-ondernemer
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
12,4%
€ 10.000
€ 12.255
15,8%
€ 15.000
€ 18.503
18,4%
€ 20.000
€ 25.188
23,6%
€ 25.000
€ 30.845
29,2%
€ 30.000
€ 38.483
39,7%
€ 35.000
€ 45.122
69,5%
€ 40.000
€ 51.760
70,1%
€ 45.000
€ 58.399
62,6%
€ 50.000
€ 65.037
60,9%
€ 55.000
€ 71.676
64,0%
€ 60.000
€ 78.314
67,4%
€ 65.000
€ 84.389
65,5%
€ 70.000
€ 90.110
60,5%
€ 75.000
€ 95.831
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
54,0%
€ 85.000
€ 107.273
55,8%
€ 90.000
€ 112.994
53,1%
€ 95.000
€ 118.715
53,1%
€ 100.000
€ 124.436
53,1%
€ 105.000
€ 130.157
53,1%
€ 110.000
€ 135.878
53,1%
€ 115.000
€ 141.285
48,8%
€ 120.000
€ 146.448
45,1%
€ 125.000
€ 151.611
45,1%
€ 130.000
€ 156.774
45,1%
€ 135.000
€ 161.937
45,1%
€ 140.000
€ 167.100
45,1%
€ 145.000
€ 172.263
45,1%
€ 150.000
€ 177.426
45,1%
€ 155.000
€ 182.589
45,1%
€ 160.000
€ 187.752
45,1%
€ 165.000
€ 192.915
45,1%
€ 170.000
€ 198.078
45,1%
€ 175.000
€ 203.241
45,1%
€ 180.000
€ 208.404
45,1%
€ 185.000
€ 213.567
45,1%
€ 190.000
€ 218.730
45,1%
€ 195.000
€ 223.893
45,1%
€ 200.000
€ 229.056
45,1%
Vraag 6
Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als rekening gehouden wordt met
wat er daadwerkelijk wordt afgetrokken voor pensioensparen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen?
Hoeveel IB-ondernemers maken bijvoorbeeld maximaal gebruik van de fiscale oudedagsreserve
(FOR)?
Antwoord 6
Het doel van de modelmatige vergelijking zoals eerder gepubliceerd is om de gevolgen
te laten zien van verschillen in de fiscale behandeling van verschillende contractvormen.
Om alleen dit effect te laten zien, zijn alle andere kenmerken zoveel mogelijk gelijk
gehouden (ceteris paribus). Er is uitgegaan van gelijke kosten voor de opdrachtgever/werkgever, van gelijke
huishoudsituaties, en van zoveel mogelijk vergelijkbare bescherming/reserveringen.
In de praktijk zijn de kenmerken en omstandigheden bij bijna elke werkende anders.
Ook op groepsniveau naar contractvorm zijn er verschillen. IB-ondernemers en dga’s
zijn in de praktijk bijvoorbeeld vaak minder verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid
en bouwen minder aan oudedagsvoorziening op. Ook deze verschillen leiden tot verschillen
in de uitkomsten. Wie minder premie betaalt, houdt netto meer over. Het verschil in
netto inkomen is kleiner dan het verschil in premies. Dit komt door de fiscale omkeerregel,
die zegt dat premies aftrekbaar zijn en uitkeringen belast. Minder premies betalen
betekent dus ook minder premies aftrekken en meer belasting betalen. En tegenover
de lagere premiebetalingen staan lagere uitkeringen (en lagere belastingen) bij eventuele
arbeidsongeschiktheid en/of bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Anderzijds bouwen IB-ondernemers en dga’s vaak vermogen binnen hun onderneming op
dat zij bij hun pensionering te gelde kunnen maken.
Een indruk van verschillen in de praktijk:
• Van alle zelfstandigen zonder personeel die niet ook in loondienst werken hebben 6
op de 10 mensen zelf iets geregeld om op terug te vallen in geval van arbeidsongeschiktheid.5 De overige 4 op de 10 zelfstandigen geven aan dat niet te hebben gedaan. Zij vallen
derhalve in geval van arbeidsongeschiktheid op den duur terug op collectieve vangnetten
zoals de bijstand. Deze groep bestaat vooral uit zelfstandigen met relatief lage inkomens.
• Eigen vermogen is de voorziening die zelfstandigen het meeste noemen. Bijvoorbeeld
spaargeld, beleggingen en de eigen woning. Daarnaast hebben ongeveer 3 op de 10 zelfstandigen
zonder personeel die niet ook in loondienst werken een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
• Kijken we naar alle mensen die inkomen vergaren uit zelfstandige arbeid, dan maken
ook zelfstandigen met personeel en zelfstandigen die ook in loondienst werken deel
uit van de groep. In 2017 waren dit 1,5 miljoen mensen. Van deze groep geeft 1 op
de 8 aan premie te betalen voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.6 Ook hier is er verschil naar inkomen. Van mensen met een zelfstandigeninkomen tot
het minimumloon betaalt ongeveer 1 op de 20 mensen premie. Bij mensen met een zelfstandigeninkomen
vanaf modaal betaalt 1 op de 3 arbeidsongeschiktheidspremie.
• Hoeveel premie zelfstandigen betalen is niet bekend. Het feit dat de verzekeringsgraad
lager is dan bij werknemers maakt het aannemelijk dat zelfstandigen over de hele groep
bezien minder premie betalen dan werknemers. Bij werknemers maakten de voor arbeidsongeschiktheid
betaalde premies in 2017 circa 4% uit van de totale beloning van werknemers.7
• Van de zelfstandigen zonder personeel geeft ruim 7 op de 10 mensen aan zelf iets geregeld
te hebben om op terug te vallen tijdens de oude dag.8 Bijna 3 op de 10 zelfstandigen geven aan dat niet te hebben gedaan. Zij vallen derhalve
na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd terug op een AOW-uitkering.
• Eigen vermogen in de vorm van spaargeld, beleggingen en/of de eigen woning vormt ook
als het gaat om de oude dag de buffer die zelfstandigen het vaakst hanteren. Daarnaast
geven 3 op de 10 zelfstandigen aan deelnemer te zijn bij een pensioenfonds. Een deel
van deze zelfstandigen bouwt nog steeds pensioen op in de tweede pijler omdat men
ook als werknemer werkt. In de meeste gevallen gaat het echter om pensioenaanspraken
die zijn opgebouwd tijdens een baan in loondienst in het verleden. Deze aanspraken
groeien niet verder aan omdat geen premie meer wordt ingelegd. Voor werknemers geldt
dat bijna 9 op de 10 werknemers pensioen opbouwen bij de pensioenregeling die hun
werkgever aanbiedt.9
• Hoewel een groot deel van de huishoudens met zelfstandigen een tweede pijler pensioen
heeft opgebouwd, ligt dit opgebouwde pensioen lager dan bij werknemers.10 Van de huishoudens met zelfstandigen zal naar verwachting 43% niet een pensioen van
70% van het bruto huishoudinkomen bereiken. Voor huishoudens met alleen werknemers
geldt dat voor 31%.
• Indien een IB-ondernemer gebruik maakt van de FOR, dan is het niet mogelijk om de
jaardotatie tot een door de belastingplichtige gewenst bedrag te beperken. De dotatie
bedraagt van rechtswege 9,44% van de winst van de onderneming, met inachtneming van
de aan de dotatie gestelde maxima en verminderd met een eventuele betaalde pensioenpremie.
In 2018, het meest recente jaar waarover vrijwel alle aangiftegegevens beschikbaar
zijn, hebben ruim 84.000 IB-ondernemers gedoteerd aan de FOR.
Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het
methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar
contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen
in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen
en dus niet uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar
contractvorm.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als ook rekening gehouden wordt
met het daadwerkelijke gebruik van ondernemersregelingen?
Antwoord 7
In de vergelijking is uitgegaan van een werkende die een voltijds jaarinkomen verdient
door als werknemer, als IB-ondernemer of als dga arbeid te verrichten voor een werkgever/opdrachtgever.
Om de verschillen als gevolg van het verschil in contractvorm te kunnen laten zien,
zijn de overige omstandigheden zoveel mogelijk gelijk gehouden.
Bij elke contractvorm is rekening gehouden met de regelingen waarop min of meer per
definitie recht bestaat. Er is dus bijvoorbeeld wel rekening gehouden met de arbeidskorting,
omdat die geldt voor alle werkenden, maar niet met de inkomensafhankelijke combinatiekorting
(iack), omdat die alleen geldt voor een deel van de werkenden. Bij de IB-ondernemer
is rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek omdat
alle voltijds als zelfstandige/ondernemer werkende IB-ondernemers daar recht op hebben.
Er is geen rekening gehouden met eventuele andere ondernemers- of ondernemingsregelingen,
omdat die slechts voor een deel van de IB-ondernemers van toepassing zijn.
Vraag 8
Is het mogelijk om een vergelijking te maken van de fiscale behandeling voor een aantal
beroepen en sectoren waar zowel werknemers als zelfstandigen werken, waarbij rekening
wordt gehouden met beloningsverschillen?
Antwoord 8
Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het
methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar
contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen
in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen,
in dit geval verschillen in de hoogte van de beloning, en dus niet uitsluitend het
gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar contractvorm.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.