Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2020 (Kamerstuk 35830-XIV-1)
35 830 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 19 mei 2021 inzake het Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en Diergezondheidsfonds 2020 (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
Vraag 1: Kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze de coronacrisis in het afgelopen jaar
van invloed is geweest op de uitvoering van het reguliere LNV-beleid? Heeft de coronacrisis
geleid tot vertragingen op andere LNV-terreinen? Zo ja, op nee welke terreinen was
dat het geval en welke mogelijkheden ziet u om deze vertragingen in te lopen?
Antwoord:
De uitbraak van het COVID-19 virus en de vanaf 12 maart 2020 ingevoerde overheidsmaatregelen,
hebben geresulteerd in uitzonderlijke omstandigheden in de uitvoering van het reguliere
LNV-beleid. De uitvoering van het LNV-Beleid gebeurt voornamelijk door de NVWA als
toezichthouder en RVO als uitvoerende dienst.
Als gevolg van de coronacrisis zijn de werkzaamheden door de NVWA niet volledig volgens
planning uitgevoerd. Desondanks is veel van het geplande werk ook gewoon doorgegaan
of snel weer opgestart. Soms zijn werkzaamheden op alternatieve wijze ingevuld, bijvoorbeeld
via digitaal toezicht. Ook zijn er afgelopen jaar soms andere werkzaamheden uitgevoerd
dan oorspronkelijk gepland. Zo heeft de NVWA verschillende nertsenfokkerijen geruimd
om de corona-infectie op het bedrijf en verspreiding naar andere bedrijven te stoppen
en is er toezicht gehouden op nieuwe risico’s, zoals desinfectiemiddelen en mondkapjes.
Voor een nadere verdieping van de gevolgen van de coronacrisis op de uitvoering van
de werkzaamheden van de NVWA wijs ik u graag op het recent aan u aangeboden verantwoordingsrapport
NVWA 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 192). Daarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn geweest voor het toezicht en wordt
per publiek belang aangegeven welke resultaten de NVWA in 2020 heeft gerealiseerd.
Ook met RVO is gekeken naar de mogelijkheden om eventuele negatieve effecten te minimaliseren.
Zo zijn er met RVO aanvullende procesafspraken gemaakt, in het kader van de extra
werkdruk bij de uitvoerende dienst door een aantal extra opdrachten (waaronder de
uitvoering van de coronamaatregelingen). Vertraging in de uitvoering van LNV-beleid
door RVO als gevolg van de coronacrisis heeft zich niet voorgedaan.
Vraag 2: Hoeveel euro aan Europese subsidies is er in 2020 door de Nederlandse land- en tuinbouwsector
ontvangen en welke vijf landen waren in 2020 de grootste ontvangers van Europese subsidies?
Antwoord:
In financieel jaar 2020 is er door de Nederlandse land- en tuinbouwsector in totaal
€ 870.403.033 ontvangen uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO, inclusief co-financiering1) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Niet al het geld uit het ELFPO-fonds
gaat echter naar land- en tuinbouwers.
De vijf grootste ontvangers van Europese landbouwsubsidies zijn Frankrijk, Spanje,
Duitsland, Italië en Polen.
Vraag 3 en 4: Wat kost het om de btw op groenten en fruit te verlagen naar 0%? Wat kost het om de
btw op groenten en fruit te verlagen naar 6%?
Antwoord:
In het ambtelijk traject «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» dat door de
Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer is gestuurd, is onder andere de verlaging
van het btw-tarief op groente en fruit uitgewerkt. Europees recht bepaalt dat lidstaten
van de Europese Unie maximaal twee verlaagde tarieven mogen hanteren. Een verlaagd
btw-tarief moet minimaal 5% bedragen. Nederland past op dit moment al een verlaagd
tarief van 9% toe op alle voedingsmiddelen, waaronder groente en fruit. Als Nederland
een tweede verlaagd tarief zou invoeren voor specifiek groente en fruit dan zou dat
een tariefverlaging kunnen opleveren van (ten hoogste) 4%.
In dit voornoemde traject is niet doorgerekend wat de kosten voor de schatkist zouden
zijn van een verlaging, ook omdat deze maatregel door de Belastingdienst als niet
uitvoerbaar is beoordeeld. In de brief van de Staatssecretaris van VWS «Reactie op
Initiatiefnota lid Diertens over een gezonde leefstijl» van 2 februari 2021 (Kamerstuk
35 665, nr. 3) wordt bovendien aangegeven dat het verlagen van de btw op groente en fruit, ondanks
de begrijpelijke wens, volgens het recent verrichte Bouwstenenonderzoek niet doeltreffend,
niet doelmatig en ook niet praktisch haalbaar is.
Om de consequenties voor de schatkist in te schatten van een BTW-verlaging op groente
en fruit is afbakening van belang (hoe om te gaan met ingeblikte, diepvries, gedroogde
en geperste groente en fruitsoorten, maaltijden in restaurants, etc.), dus precieze
cijfers zijn niet te geven. Niettemin is in antwoord op Kamervragen bij de Miljoenennota
2021 door de Minister van Financiën het volgende aangegeven: «Het kost structureel
€ 351 miljoen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen van 9% naar 6%. Het
kost structureel € 1.052 miljoen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen
van 9% naar 0%. Vanuit de huidige Btw-richtlijn is het introduceren van een nieuw
nultarief echter niet toegestaan. Op dit moment wordt onderhandeld over een nieuwe
tarievenrichtlijn die meer flexibiliteit zou bieden, maar daarop kan niet vooruit
worden gelopen.» Bij deze kosten zijn administratieve lasten voor het bedrijfsleven
en uitvoeringskosten door de Belastingdienst niet meegenomen.
Vraag 5: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de gewijzigde motie
van het lid Bisschop c.s. over meer maatwerk bij het opleggen van boetes op grond
van de Meststoffenwet (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 59) en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd
Antwoord:
Ik verwacht u hier voor aankomende zomerreces over te informeren.
Vraag 6: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van een volwaardige beleidsmonitor
op het gebied van kringlooplandbouw? Wanneer zal de Kamer het voorstel hiervoor ontvangen?
Antwoord:
Voor de opzet van een beleidsmonitor voor de LNV-visie was de eerste noodzakelijke
stap het concreter maken van de doelen van de visie. Deze concretiseringsslag is het
afgelopen half jaar binnen LNV gemaakt. Tegelijkertijd is ook een project gestart
om een integrale set kritische prestatie-indicatoren (kpi’s) voor kringlooplandbouw
op te stellen, waarmee op bedrijfsniveau de voortgang naar kringlooplandbouw kan worden
gemeten en gestimuleerd en waarmee de komende jaren op gebiedsniveau ervaring zal
worden opgedaan. De uitwerking van de beleidsmonitor voor de LNV-visie zal goed (moeten)
aansluiten op deze kpi’s; immers wat in de praktijk gestimuleerd en beloond wordt,
moet bijdragen aan de beleidsdoelen. Dit leidt ertoe dat de beleidsmonitor naar verwachting
het komend najaar aan de Kamer kan worden aangeboden.
Vraag 7: Hoeveel innovaties hebben zich in 2020 gemeld voor erkenning als innovatief stalsysteem
tegen ammoniakuitstoot, hoeveel initiatieven zijn inmiddels erkend en wat is de gemiddelde
doorlooptijd voor innovaties om erkend te worden?
Antwoord:
In 2020 zijn bij RVO 36 proefstalaanvragen ontvangen. Hiervan zijn 22 aanvragen afgerond
in 2020. Dat betekent dat de ondernemer mag gaan meten. De aanvragen die nog niet
in 2020 afgerond zijn, worden zodra de aanvragen compleet zijn in 2021 afgerond.
In totaal zijn vijf voorlopige emissiefactoren aangevraagd. Twee voorlopige emissiefactoren
zijn daadwerkelijk gepubliceerd. Zodra de aanvragen compleet zijn, worden de overige
drie voorlopige emissiefactoren in 2021 gepubliceerd.
Daarnaast zijn vijf aanvragen ingediend voor een definitieve emissiefactor. Hiervan
is er één daadwerkelijk gepubliceerd. Begin 2021 zijn de overige vier definitieve
emissiefactoren gepubliceerd.
De gemiddelde doorlooptijd van de aanvragen is zeventien weken. Deze doorlooptijd
is uitgezonderd van de tijd die de aanvrager nodig heeft om aanvullende vragen te
beantwoorden. In het snelste scenario duurt het 33 maanden om het traject tot aanvraag
van een bijzondere emissiefactor tot het vaststellen van een definitieve emissiefactor
en opname op bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav) te doorlopen.
Vraag 8: Op grond waarvan kan het zijn dat aanvragen voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
(Srv) niet zijn beschikt en is in deze 78 gevallen alsnog kans om tot een beschikking
te komen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Op grond van de voorwaarden uit de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen konden
aanvragen om de volgende redenen worden afgewezen:
• De aanvraag was onvolledig;
• De aanvraag voldeed niet aan de drempelwaarde voor de geurscore (artikel 4, lid 1);
• De aanvraag voldeed niet aan het Besluit emissiearme huisvesting (artikel 6, lid 1,
onderdeel b);
• De aanvraag voldeed niet aan de vijfjaarstermijn (artikel 6, lid 1, onderdeel a);
• De aanvrager heeft artikel 19, eerste lid, van de Meststoffenwet overtreden.
Een negatieve beschikking staat open voor bezwaar en beroep. Als het bezwaar of beroep
gegrond wordt verklaard, kan alsnog een positieve beschikking volgen. Zoals aangekondigd
ontvangt uw Kamer in juni een brief met de stand van zaken met betrekking tot deelname
aan de Srv. Daarin zal ik ook ingaan op het aantal negatieve beschikkingen en de redenen
voor afwijzing.
Vraag 9: Bent u bereid om bij de Europese Commissie ruimte te vragen op de Nitraatrichtlijn,
zodat boeren niet meer deels hun stikstof uit dierlijke mest hoeven af te stoten en
daardoor genoodzaakt zijn deze aan te vullen met kunstmest? Zo ja, hoe gaat u dat
doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Op dit moment maakt Nederland reeds gebruik van een derogatie op de Nitraatrichtlijn
waardoor boeren meer dierlijke mest uit kunnen rijden dan de Nitraatrichtlijn voorschrijft
en daarmee dus in feite dierlijke mest toe kunnen passen in plaats van kunstmest.
Deze derogatie verloopt aan het einde van dit jaar. Zoals aangegeven in mijn brief
van 13 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 393) is het geen vanzelfsprekendheid dat de Europese Commissie voor de komende jaren
een nieuwe derogatie zal verlenen. De Europese Commissie verzoekt om een stevig pakket
aan maatregelen gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit. Dat pakket is de
basis voor gesprekken voor een derogatie vanaf 2022. Zoals ik u in de brief van 13 april
jl. heb geïnformeerd, ben ik momenteel bezig met het voorbereiden van besluitvorming
over de invulling van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Naast deze derogatie blijf ik mij inzetten voor een goedkeuring voor het gebruik van
hoogwaardige meststoffen geproduceerd uit dierlijke mest als vervanging voor kunstmest.
Vraag 10: Hoeveel vertraging is ontstaan bij de klimaattransitie van de glastuinbouw en welke
plannen ontwikkelt u om de ontstane vertraging in te lopen?
Antwoord:
PBL schetst in de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) 2020 dat de lage gasprijs en
verhoging opslag duurzame energie (ODE) leidt tot behoud van bestaande warmtekrachtkoppeling
vermogen en toename van het aantal draaiuren in de periode tot 2025. PBL verwacht
dat na 2025 het gebruik van warmtekrachtkoppeling afneemt en er weer ruimte komt voor
energiebesparing.
Ik werk o.a. met de Ministeries van EZK en Financiën, Glastuinbouw Nederland en Greenports
Nederland aan het concretiseren van de glastuinbouwparagraaf uit het klimaatakkoord.
Afspraken daarover worden vastgelegd in het convenant energietransitie glastuinbouw 2021–2030.
Vanuit de ambitie klimaatneutraal in 2040 zal een tussendoel voor 2030 worden geformuleerd.
Daarbij worden enkele scenario’s bekeken. Geanalyseerd wordt hoe het beoogde CO2-doel in de periode naar 2030 is te bereiken, middels een balans in verder beprijzen
van CO2, faciliteren van handelingsopties voor CO2-reductie en de randvoorwaarden daarvoor. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen
en ook de mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen op het gebied van de generieke
energiebelasting en ODE betrokken.
Vraag 11: Wanneer komen de uitkomsten van het onderzoek naar toepassing van nieuwe verdelingstechnieken
door de Europese Commissie en bent u bereid om nationaal hierop vooruit te lopen door
te bezien welke regelgeving hiervoor alvast kan worden aangepast?
Antwoord:
Het onderzoek van de Europese Commissie naar de status van nieuwe genomische technieken
is 29 april jl. gepubliceerd2). De studie erkent dat de huidige ggo-regelgeving ten aanzien van sommige van deze
technieken en producten niet meer lijkt te voldoen en moet worden aangepast aan wetenschappelijke
en technologische vooruitgang. Daarmee is de noodzaak voor gewijzigde regelgeving
duidelijk gemaakt en de Europese Commissie is voornemens om in het derde kwartaal
van 2021 een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van een routekaart met
tijdslijn – te presenteren. Daarna zal zij aan de slag gaan met een effectbeoordeling.
Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig
en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Gezien dat de ggo-regelgeving op EU niveau
is georganiseerd en dat de eerste stappen gemaakt zijn voor een herziening, acht ik
het van belang om niet voor te sorteren op nationaal niveau, ook om het draagvlak
met de lidstaten te bewaren. Ik blijf de zal de urgentie blijven benadrukken van toekomstbestendige
en doeltreffende wet- en regelgeving en Nederland zal constructief bijdragen aan de
aanpassing van het EU wetgevende kader.
Vraag 12: Hoeveel aanvragen zijn er binnen de Regeling investeringen in energie- efficiëntie
glastuinbouw (EG) gehonoreerd en kunt u de tien grootste aanvragen inclusief bedragen
delen?
Antwoord:
Er zijn in 2020, 175 aanvragen ingediend, waarvan er 166 zijn toegekend. De tien grootste
aanvragen hadden een waarde van:
1. 250.000,00
2. 194.287,50
3. 155.717,75
4. 150.000,00
5. 150.000,00
6. 150.000,00
7. 150.000,00
8. 150.000,00
9. 150.000,00
10. 150.000,00
In lijn met de Algemene verordening gegevensbescherming worden de namen van de aanvragers
niet bekend gemaakt.
Vraag 13: Kunt u een verklaring geven voor de afname in voedselverspilling bij huishoudens over
het afgelopen jaar en de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
Over het afgelopen jaar hebben we nog geen rapportage beschikbaar. De laatste meting
is uit 2019. De monitor wordt om de 3 jaar uitgevoerd. Maar de verwachting is dat
de verklaring deels gelijk is aan de afgelopen 10 jaar, zie hieronder.
Afgelopen 10 jaar: De verspilling van vast voedsel bij huishoudens in Nederland is
in 2019 met 29% gedaald ten opzichte van de eerste meting in 2010. Het onderliggende
onderzoek3, dat ook naar de Tweede Kamer is gestuurd, gaf geen duidelijk uitsluitsel waarom
de voedselverspilling in huishoudens is gedaald, wel worden er factoren genoemd die
waarschijnlijk een rol hebben gespeeld, zoals de toenemende aandacht voor voedselverspilling
in Nederland. Nederlanders lijken zich de laatste 10 jaar steeds bewuster van het
probleem, willen in actie komen en krijgen hiervoor praktische hulpmiddelen in handen
vanuit het Voedingscentrum en vanuit de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling.
Het Ministerie van LNV voert sinds 2009 beleid op het terugdringen van voedselverspilling.
De eerste jaren werd richting consumenten campagne gevoerd door het Voedingscentrum,
sinds een paar jaar zijn de krachten gebundeld in de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling
waarin de door LNV gefinancierde consumentencampagne ook door de vele stakeholders
wordt uitgedragen. Samen met hen heb ik de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het
tegengaan van voedselverspilling. Een belangrijk element in de campagne is dat de
doelgroep op een positieve manier, met toegankelijke tips en tools, wordt aangezet
om het eigen gedrag aan te pakken. Er is ook steeds meer aandacht voor het voorkomen
van voedselverspilling in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.
Vraag 14: Voor hoeveel euro heeft u de campagne «Support your locals» ondersteund?
Antwoord:
LNV heeft de campagne «Support your locals» ondersteund met € 100.000,–
Vraag 15: Hoeveel veehouderijen hebben zich ingeschreven voor de Regeling gerichte aankoop veehouderijen
en hoeveel beschikkingen zijn hierbij afgegeven?
Antwoord:
De Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden wordt uitgevoerd
door de provincies via provinciale regelingen. De provincies hebben hiervoor een voorschot
van LNV ontvangen. LNV heeft op landelijk niveau nog geen exact beeld van het aantal
veehouderijen dat zich bij de provincies heeft aangemeld. Op basis van provinciale
informatie is wel duidelijk dat de belangstelling voor deelname aan de regeling groot
is en er onvoldoende budget beschikbaar is om alle veehouderijen die aan de regeling
voldoen ook te kunnen aankopen. Op dit moment zijn de provincies bezig om de bij hen
aangemelde veehouderijbedrijven te beoordelen, de veehouderijbedrijven die aan de
vereisten van de landelijke regeling voldoen te prioriteren en gesprekken met deze
ondernemers aan te gaan. Er zijn voor zover bij LNV bekend nog geen beschikkingen
afgegeven.
Vraag 16: Hoeveel provincies werken met externe saldering en welke provincies zijn dat?
Antwoord:
Extern salderen met bedrijven zonder dier- en fosfaatrechten mag in iedere provincie.
Daarnaast hebben tot nu toe het Rijk en de provincies Noord-Brabant, Zeeland, Overijssel,
Flevoland, Friesland, Groningen, Zuid-Holland en Limburg extern salderen met veehouderijbedrijven
en verleasen opengesteld. Zuid-Holland heeft besloten om, in verband met de verkenning
van de mogelijkheden van een innovatiepilot rondom de Nieuwkoopse aanpak, het extern
salderen nog niet open te stellen voor initiatiefnemers in en rondom het Natura 2000-gebied
de Nieuwkoopse plassen & de Haeck. Het meest recente en complete overzicht kunt u
vinden op de website van de Helpdesk Stikstof en Natura 2000 van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/stikstof-en-natura2000/vergunningen-en….
Vraag 17: Hoeveel hectare bos is er in 2020 in Nederland bij gekomen?
Antwoord:
De cijfers voor de groei van het bosareaal worden tot dusverre elke vier jaar in beeld
gebracht, middels de Nederlandse Bos Inventarisatie. De laatste ronde was in 2017,
in september 2021 wordt de stand van zaken van 1 januari 2021 gepubliceerd. Om de
voortgang van de eind 2020 gepubliceerde Bossenstrategie nauwkeuriger te kunnen monitoren,
wordt vanaf het jaar 2021 een additionele monitoring ingericht.
Vraag 18: Kent u de door «Farm Europe» genoemde studie die de gevolgen zou laten zien van de
Europese Van boer tot bord-strategie? Herkent u dat de Europese Commissie deze studie
niet vrijgeeft en bent u bereid zich in te zetten om deze studie openbaar te maken?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Europese Commissie heeft een technische studie aangekondigd over de gevolgen van
een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer
tot bord-strategie staan vermeld. Een rapport over deze studie is ondanks aandringen
van de Raad nog niet gepresenteerd. Ik ga er vanuit dat de technische studie over
niet al te lange tijd zal worden afgerond en zal deze dan op haar merites beoordelen.
Vraag 19: Hoeveel boerenbedrijven maken gebruik van subsidies uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) ten opzichte van het totaal aantal boerenbedrijven en om hoeveel geld gaat het
hier? Is hier een eenduidig beeld van te geven?
Antwoord:
Het aantal boerenbedrijven dat gebruik maakt van basisbetalingen uit het GLB (ELGF)
is 43.894. Het totaal ontvangen bedrag aan basisbetalingen bedraagt voor deze boerenbedrijven
€ 688.097.112. Het totaal aantal boerenbedrijven in 2020 was 52.695 (bron: CBS). Daar
zitten overigens ook bedrijven bij zonder grond, die geen aanspraak kunnen maken op
de basisbetaling.
Voor ELFPO is het aantal deelnemende boerenbedrijven lastig te bepalen, bijvoorbeeld
omdat bij kennis- en samenwerkingsprojecten veelal meerdere landbouwers en andere
partijen (zoals kennisinstellingen) betrokken zijn.
Vraag 20: Hoeveel land- en tuinbouwers hebben aanspraak gemaakt op de COVID-19-regeling?
Antwoord:
Oorspronkelijk hebben 1201 ondernemers in de fritesaardappelensector en 1622 ondernemers
in de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw een aanvraag voor tegemoetkoming
ingediend. Een aantal ondernemers heeft de aanvraag ingetrokken of geen aanvraag voor
vaststelling ingediend, verder komt een aantal ondernemers niet in aanmerking voor
een tegemoetkoming (bijvoorbeeld doordat een deel van de markt vanaf half mei onverwacht
snel is aangetrokken). Momenteel zijn 1089 aanvragen binnen de fritesaardappelensector
en 1266 aanvragen binnen de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw
toegekend.
Vraag 21: Waarom worden een aantal aanvragen nog in 2021 behandeld terwijl de termijn in november
2020 sloot?
Antwoord:
De aanvragen voor definitieve vaststelling van de tegemoetkoming konden tot eind november
2020 bij RVO worden ingediend. De termijn voor de beslissing op de aanvraag liep dan
ook over de jaargrens heen. Bovendien hadden niet alle aanvragers alle bewijsstukken
ingediend. Daar is coulant mee omgegaan en ondernemers hebben hun aanvraag tot in
2021 kunnen aanvullen. Inmiddels zijn alle aanvragen beoordeeld.
Vraag 22: Hoe wordt «grondgebondenheid» gedefinieerd in de context van de nadere uitwerking
van een toekomstig mestbeleid? Wanneer is er sprake van «kringlopen»? Wordt dit benaderd
op erf-, gemeente-, regio-, of landsniveau?
Antwoord:
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 395) is de verdere invulling van grondgebondenheid onderdeel van het traject rondom de
uitwerking van de contouren toekomstig mestbeleid. In die brief heb ik ook verschillende
aspecten van deze uitwerking benoemd. Daarin speelt ook de nadere uitwerking van de
samenwerkingsovereenkomsten waarbij de afstand waarop mestplaatsing wenselijk is een
rol.
Vraag 23: Waarom is de CO2-emissie van de glastuinbouw over de afgelopen 3 jaar gelijk gebleven? Op basis waarvan
is de verlaging en verscherping naar 4,6 Mton doorgevoerd terwijl 4,9 al niet eens
gehaald werd in 2019? Hoe reëel is het om, boven op de lastenstijging door de Opslag
Duurzame Energie (ODE), ook nog eens een verlaging van de CO2-emissie te verlangen?
Antwoord:
Zoals in de brief aan uw Kamer van 18 december 20204 is aangegeven zijn de toename oppervlakte glastuinbouw en de hogere inzet van warmtekrachtkoppeling
installaties (wkk’s) de belangrijkste oorzaken dat de CO2-emissie niet gedaald is.
De doelstellingen zijn eind 2018 aangescherpt op basis van actualisatie van de CO2-sectordoelstelling 2020 die in 2016 is uitgevoerd. Op basis van de toen beschikbare
gegevens was de verwachting dat de oppervlakte van de glastuinbouw en inzet van wkk’s
zouden afnemen. Er is vorige jaar een nieuwe actualisatie5 naar uw Kamer verzonden. Besluitvorming over het eventueel aanpassen van de doelstellingen
moet nog genomen worden.
In het convenant CO2-sectorsysteem6 zijn met de sector afspraken gemaakt over een jaarlijks afnemende CO2-doelstelling. Het CO2-sectorsysteem is ook een tegenprestatie voor het verlaagde energiebelastingtarief
voor de eerste en tweede schijf gas voor de glastuinbouw. De Europese staatssteungoedkeuring
voor dit verlaagde tarief vervalt als de afspraken van het convenant CO2-sectorsysteem niet nagekomen worden. Dit raakt alle glastuinbouwbedrijven en niet
alleen de bedrijven die geraakt zijn door de ODE-tariefstijging van de derde schijf
elektriciteit.
Vraag 24: Kunt u toelichten waarom er sprake is van een onderuitputting van 2,7 miljoen euro
bij de subsidie voor duurzame visserij? Wat zijn de gevolgen daarvan voor het realiseren
van de beleidsdoelen?
Antwoord:
De onderuitputting is te verklaren uit de afwijkingen in de uitgaven van het Europees
Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) (€ 0,9 mln.) en de nationale innovatiemiddelen
voor de visserij (regeerakkoord-enveloppe) (€ 1,8 mln.). De uitgaven uit het EFMZV
lopen niet altijd parallel met de begroting. Om de schommelingen in de uitgaven uit
het EFMZV op te vangen belanden overgebleven middelen in een reserve, waaruit tegenvallers
in andere jaren gefinancierd kunnen worden.
De economische gevolgen van het coronavirus op de visserijsector hebben ertoe geleid
dat visserijbedrijven vooral bezig zijn geweest met het overeind houden van hun onderneming.
Mede daarom is op de nationale innovatiemiddelen voor de visserij (regeerakkoord-enveloppe)
sprake van een onderuitputting. Vanwege de uitzonderlijke situatie van de coronamaatregelen
is de onderuitputting van de nationale innovatiemiddelen in de begrotingsreserve Visserij
gestort, zodat deze beschikbaar blijft voor de visserij. Daarmee is het effect voor
het realiseren van de beleidsdoelen nihil.
Vraag 25: In hoeverre heeft de onderuitputting van de subsidie duurzame visserij geleidt tot
aanpassing van de subsidieregeling? Zo ja, wat is er aangepast? Zo nee, waarom is
hier niet voor gekozen?
Antwoord:
Om de schommelingen in de uitgaven uit het EFMZV op te vangen belanden overgebleven
middelen in een reserve, waaruit tegenvallers in andere jaren gefinancierd kunnen
worden. Aanpassing van de subsidieregelingen was daarom niet nodig.
Vanwege de uitzonderlijke situatie van de coronamaatregelen is de onderuitputting
van de nationale innovatiemiddelen in de begrotingsreserve Visserij gestort. Bestaande
subsidieregelingen zijn hiervoor niet aangepast, voor 2021 werkt het Ministerie van
LNV aan een aanvullende subsidieregeling voor innovatie in de visserij.
Vraag 26: Kunt u in meer detail toelichten hoe de vertraging bij de uitvoering van de Srv is
ontstaan en wat de gevolgen daarvan zijn voor het realiseren van de beleidsdoelen?
Antwoord:
Varkenshouders moesten, op grond van de Srv, binnen acht weken na ontvangst van de
positieve subsidiebeschikking voldoen aan de eerste vereiste, het ondertekenen en
indienen van de in de subsidieregeling opgenomen modelovereenkomst. In de praktijk
is gebleken dat veel varkenshouders de betreffende overeenkomst pas wensten te ondertekenen
op het moment dat er meer zekerheid bestond over de herbestemming van hun productielocatie.
Voor het voeren van overleg en maken van afspraken over herbestemming van de productielocatie
hadden individuele varkenshouders en hun gemeente meer tijd nodig dan de acht weken
die stond voor het ondertekenen en indienen van de modelovereenkomst. Op verzoek van
zowel varkenshouders als gemeenten heb ik in individuele gevallen meer tijd gegeven
voor overleg over herbestemming. Hierdoor is weliswaar vertraging opgelopen in de
uitvoering, maar dit is ten goede gekomen aan het aantal varkenshouders dat uiteindelijk
een getekende overeenkomst heeft ingediend. Hoe meer varkenshouders uiteindelijk daadwerkelijk
overgaan tot de definitieve en onherroepelijke sluiting van hun productielocatie,
hoe groter de reductie in emissie van geur, stikstof en broeikasgassen.
Vraag 27: Kan de Minister de 11,5 miljoen euro die resteert uit de EG-regeling reserveren voor
een verhoging van de ODE-compensatie?
Antwoord:
De reguliere middelen glastuinbouw vallen onder de reguliere begrotingsdiscipline.
Dit betekent dat het EG-overschot is meegenomen in het totale LNV-saldo (plussen en
minnen) bij de jaarafsluiting van 2020. Koppeling aan specifieke uitgaven in 2021
en verder voor ODE-compensatie is daarmee niet mogelijk.
In de recente brief die u van Glastuinbouw Nederland ontving, kunt u lezen dat de
wijze waarop er invulling kan worden gegeven aan de compensatie, spijtig genoeg, niet
in de vorm van een regeling zal zijn waarmee de getroffen individuele bedrijven gecompenseerd
worden. De besteding van de gereserveerde middelen zal daarom via andere lijnen moeten
lopen. De mogelijke alternatieven worden de komende periode besproken met het Ministerie
van Financiën, EZK en de glastuinbouwsector. Zodra er meer duidelijkheid is over de
voorgenomen aanwending van de beschikbaar gestelde middelen, zal ik uw Kamer hierover
informeren.
Vraag 28: Wat gebeurt er met de resterende 2 miljoen van de subsidie Marktintroductie energie-innovatie
(MEI)?
Antwoord:
Het MEI restant is meegenomen in het totale LNV-saldo (plussen en minnen) bij de jaarafsluiting
van 2020. Zoals bij de MEI middelen zijn overgebleven, staan daar ook bij andere onderwerpen
bij jaarafsluiting ook extra uitgaven tegenover. Een 1 op 1 relatie van meer- en minderuitgaven
tussen onderwerpen is binnen dit saldo niet goed te leggen.
Vraag 29: Welke stappen heeft u genomen om te voorkomen dat varkenshouders die een aanvraag
voor de Srv hebben ingediend deze aanvraag weer intrekken?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 26.
Vraag 30: Hoeveel veehouderijen zijn er in 2020 opgekocht door het Rijk dan wel de provincies?
Antwoord:
Het Ministerie van LNV heeft in 2020 geen bedrijven opgekocht, wel hebben drie varkenshouders
een vergoeding ontvangen voor het beëindigen van het bedrijf. Dit betreft deelnemers
aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen die subsidie (70% voorschot) ontvangen
hebben voor het beëindigen van de bestaande productie van varkens. Als aan alle voorwaarden
is voldaan, wordt de subsidie definitief vastgesteld.
De voorgenomen Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties is nog in ontwikkeling
en nog niet gepubliceerd. De eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop, die
wordt uitgevoerd door de provincies, is in 2020 opengesteld en loopt nog door in 2021.
Vraag 31: Wat zijn de eerste resultaten van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij
natuurgebieden en hoeveel tranches hebben provincies tot dusver uitgevoerd?
Antwoord:
De eerste tranche van de Regeling is op 3 november 2020 opengesteld en op 4 maart
2021 gesloten. Provincies zijn gestart met de uitvoering daarvan. Koopovereenkomsten
moeten binnen 18 maanden – dus uiterlijk 3 mei 2022 – worden gerealiseerd. Op dit
moment zijn er nog geen koopovereenkomsten afgesloten. Op basis van provinciale informatie
is wel duidelijk dat de belangstelling voor deelname aan de regeling groot is; meer
dan er budget beschikbaar is om alle veehouderijen die aan de regeling voldoen ook
te kunnen aankopen.
Openstelling van de 2e tranche wordt dit najaar verwacht.
Vraag 32: Welke data zijn er gelekt bij het kerndepartement en welke bij de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA)?
Antwoord:
Standaard beleid is aanwezig om verkeerd terecht gekomen informatie op te halen en
vernietigen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de tekortkomingen in de toegangsbeveiliging
van systemen hebben geleid tot misbruik van de daarin aanwezige data.
Voor het kerndepartement betrof dit data van burgers, nl. email-adressen en NAW-gegevens
en data van medewerkers, nl. emailadressen, namen en functies. Daarnaast kan er door
geconstateerde tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen onrechtmatige
toegang zijn geweest tot NAW-gegevens en financiële gegevens van burgers alsmede hun
contacten met medewerkers van LNV.
Bij NVWA betrof dit NAW gegevens en BSN van burgers, functiegegevens en contactgegevens
van medewerkers en in een aantal gevallen inspectierapporten. Daarnaast kan er door
tekortkomingen in de toegangsbeveiliging van systemen onrechtmatige toegang zijn geweest
tot verdere NAW gegevens en BSN van burgers.
Standaard beleid is aanwezig om verkeerd terecht gekomen informatie op te halen en
vernietigen. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de tekortkomingen in de toegangsbeveiliging
van systemen hebben geleid tot misbruik van de daarin aanwezige data.
Vraag 33: Betekent de voorraad van vaccins om gevoelige dieren op nabijgelegen bedrijven in
tijden van een crisis te kunnen vaccineren (tegen MKZ, KVP, ZvA) dat preventieve vaccinatie
in Nederland bij een crisis staand beleid is? Kunt u dat nader toelichten?
Antwoord:
Preventieve vaccinatie is vaccineren in afwezigheid van een uitbraak, dit gebeurt
voor deze ziektes nu niet. Bij een uitbraak van één van deze drie ziektes in Nederland
is het beleid om rondom een uitbraak noodvaccinaties uit te voeren. Noodvaccinatie
is bedoeld om de verdere verspreiding van de ziekte in Nederland te voorkomen. Voor
elk van de drie ziektes is daarvoor een noodvaccinatieplan opgesteld. De gevaccineerde
dieren op niet-besmette bedrijven kunnen gedurende de normale productiecyclus op het
bedrijf blijven en worden niet vroegtijdig gedood. Deze vaccinatiestrategie wordt
«vaccinatie voor het leven» genoemd. De voorraden vaccins en de afspraken met de fabrikanten
over leveringen zijn gebaseerd op het verwachte aantal te vaccineren dieren in het
gebied rondom de uitbraak, het verwachte verloop van de epidemie en de capaciteit
van de NVWA en dierenartsen om dieren te vaccineren.
Vraag 34: Wat is de maximale subsidie die een jonge visser (tot 40 jaar) kan aanvragen voor
de aanschaf van een vissersvaartuig? Hoeveel vissers hebben hier in 2018, 2019 en
2020 gebruik van gemaakt
Antwoord:
Een jonge visser kan onder het EFMZV maximaal € 75.000 aanvragen voor de aanschaf
van een vissersvaartuig. In 2018 is van deze regeling door één visser gebruik gemaakt,
in 2019 is van deze regeling geen gebruik gemaakt, in 2020 is van deze regeling door
één visser gebruik gemaakt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier