Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020
35 830 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020
Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 25 juni 2021
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het
Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 1).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni
2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Kunt u aangeven hoeveel er extra is uitgegeven aan het postennetwerk vanuit de begroting
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? In hoeverre zijn dat
extra fte's?
Antwoord:
Als onderdeel van de beleidsnota «Investeren in perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1), is extra capaciteit op een aantal posten ingezet om uitvoering te kunnen geven
aan de ontwikkelingscomponenten van de agenda, zoals voorkomen van conflicten en verminderen
van armoede en duurzame en inclusieve groei en klimaatactie. Vanuit het budget voor
ontwikkelingssamenwerking is hiervoor, inclusief ondersteuning, een bedrag van EUR 6 miljoen
ingezet. Met dit budget zijn de nieuw geopende posten in Ouagadougou, Niamey en Ndjamena
uitgebreid en zijn in totaal 40 fte toegevoegd aan het postennetwerk.
2
Kunt u aangeven hoeveel middelen er via het postennetwerk zijn uitgegeven aan het
behalen van ontwikkelingsdoelen?
Antwoord:
Via het postennetwerk is EUR 497,5 miljoen uitgegeven aan het behalen van ontwikkelingsdoelen
(ODA).
3
Kunt u aangeven hoe in 2020 financiële invulling is gegeven aan het aanpakken van
grondoorzaken van migratie?
Antwoord:
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is gericht is op de aanpak van grondoorzaken
van armoede, van migratie, conflict, geweld, vervolging, terreur, van klimaatverandering
en bevolkingsgroei. Zoals ook aangegeven in de BHOS-nota «Investeren in perspectief»
zijn migratiesamenwerking en de opvang en bescherming van vluchtelingen, intern ontheemden
en kwetsbare migranten regulier onderdeel van het BHOS-beleid. In 2020 is in totaal
EUR 158 miljoen ingezet ten behoeve van migratiesamenwerking en opvang in de regio.
Voor de precieze uitgaven en resultaten zie Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
4
Kunt u een overzicht geven van de kasschuif die in 2020 heeft plaatsgevonden en welke
beleidsartikelen daardoor in de toekomst zullen moeten worden gekort?
Antwoord:
Met de kasschuif is budget uit de jaren 2023–2025 naar de jaren 2020–2022 verschoven
vanuit het verdeelartikel 5.4 om de gevolgen van de BNI-daling deels op te kunnen
vangen. De budgetten op het verdeelartikel zijn niet toegewezen aan beleidsartikelen.
Deze kasschuif is voor de jaren 2021 t/m 2025 met Voorjaarsnota 2021 teruggedraaid.
5
Kunt u aangeven welke projecten FMO is aangegaan in de focusregio's sinds het begin
van de coronacrisis?
Antwoord:
FMO heeft sinds het begin van de COVID-19 crisis in zes landen binnen de focusregio’s
geïnvesteerd, namelijk in Egypte, Jordanië, Tunesië, Burkina Faso, Nigeria en Senegal.
Deze investeringen zijn terug te vinden op de website van FMO: Externe link:www.fmo.nl/worldmap.
Daarnaast heeft FMO zich breed ingezet om haar bestaande klanten die geraakt zijn
door de crisis (binnen en buiten de focusregio’s) te ondersteunen, onder andere door
het verlenen van noodsubsidies, door kennisuitwisseling en door bestaande leningen
te herstructureren.
6
Welke Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) dreigen onder invloed van de pandemie niet
te worden gehaald in 2030? Kunt u toelichten hoe u er in 2020 voor heeft gezorgd dat
de vooruitgang in het behalen van de SDGs niet verloren gaat aan gevolg van de coronacrisis?
Welke additionele Nederlandse actie is noodzakelijke om versnelling te bewerkstelligen?
Antwoord:
Veel ontwikkelingslanden liepen al achter op het bereiken van de SDGs in 2030, maar
door de COVID-19 crisis raken de SDGs verder uit zicht. Alle SDG’s staan onder druk
in deze multidimensionale crisis en ondervinden nadelige gevolgen van de pandemie.
De voorlopige versie van het SDG Voortgangsrapport van de Secretaris-Generaal van
de Verenigde Naties1 geeft aan dat in ieder geval geldt voor SDG’s 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 16.
Achteruitgang op het ene doel versterkt ook achteruitgang op andere vanwege de onderlinge
dwarsverbanden.
Extreme armoede neemt wereldwijd daardoor weer toe. In 2030 leven er naar verwachting
wereldwijd 1 miljard mensen in (extreme) armoede. 250 miljoen van hen zouden daarin
terecht zijn gekomen door COVID-19. Verder hebben ook zonder COVID-19 al meer dan
800 miljoen mensen te maken met voedselonzekerheid. De COVID-19 crisis verergert deze
situatie: 30 miljoen mensen hebben volgens het World Food Programme nu acuut voedselhulp nodig. De beleidsbrief «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid»
stelt dat bewerkstelligen van voedselzekerheid een van de prioriteiten vormt van het
Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Ook staan gezondheidssystemen onder druk, nemen moeder- en kindersterfte toe, liggen
vaccinatieprogramma’s stil en wordt de bestrijding van hiv/aids en malaria gehinderd.
Binnen het Nederlandse gezondheidsbeleid staan seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten (SRGR), inclusief hiv/aids, centraal.
Voor het merendeel van de basisschoolleerlingen in ontwikkelingslanden gaat het onderwijs
niet of maar beperkt door – hier wreekt zich de digital divide.
Van de 1,6 miljard mensen die in de informele economie werken, zijn velen hun inkomen
kwijt. In de formele economie verliezen vooral jongeren hun baan. De Nederlandse inzet
om goede banen te creëren en economische groei te realiseren (SDG8), is daarom alleen
nog maar belangrijker geworden. Ook waarschuwen de Verenigde Naties voor sterke toename
van gender-gerelateerd geweld als gevolg van de COVID-19 crisis en de onevenredige
impact van de crisis op vrouwen en meisjes. Belangrijk is dat kinderen en jongeren
(vooral meisjes) onderwijs krijgen dat hen perspectief biedt op een behoorlijk bestaan.
Op de website «Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking» kan meer informatie worden gevonden
over de Nederlandse inzet op het behalen van de SDG’s.2
Ook in Nederland zal de corona-crisis mogelijk een impact hebben op het behalen van
de SDG’s voor 2030. De Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2021 en de vijfde Nationale
SDG rapportage (Kamerstuk 26 485, nr. 370) tonen aan dat over de hele linie de effecten van de coronacrisis op macroniveau
in eerste instantie beperkt lijken te zijn. Op basis van de scores zijn de uitdagingen
voor Nederland vergelijkbaar met die in voorgaande jaren. De brede welvaart in het
«hier en nu» blijft ondanks de crisis in grote lijnen substantieel, al bestaan er
wel verschillen tussen groepen. Met name jongeren geven aan veel negatieve effecten
van de crisis te ondervinden en zich zorgen te maken over hun toekomst. De uitdaging
zit vooral in de brede welvaart op langere termijn: de «later» dimensie geeft aan
dat met name het natuurlijke kapitaal onder druk staat. Ook op enkele sociale doelen
constateert het CBS dat uitdagingen blijven bestaan en de trends niet uitsluitend
positief zijn. Tot slot blijft de Nederlandse negatieve ecologische voetafdruk op
landen elders ter wereld groot.
7
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse bijdragen aan multilaterale organisaties
in 2020, uitgesplitst naar verplichte en vrijwillige bijdragen?
Antwoord:
8
Kunt u, voor zover dat bekend is, een overzicht bieden van de thematische prioriteiten
van de EU-lidstaten in hun beleid voor ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord:
Voor een overzicht van de thematische prioriteiten van de EU-lidstaten in hun beleid
voor ontwikkelingssamenwerking verwijs ik u naar de peer reviews van het Development
Assistance Committee van de OESO. Deze reviews zijn te vinden op: Externe link:www.oecd.org/dac/peer-reviews/. Daarnaast is er ook veel waardevolle informatie te vinden op de website Externe link:www.donortracker.org/countries. Deze website biedt nuttige overzichten van cijfers en prioriteiten per land.
9
Kunt u inzicht geven in daadwerkelijke uitgaven aan klimaatfinanciering in 2020, zoals
weergegeven in de tabel «Verwachte klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden 2021»
in bijlage 7 van de HGIS-nota 2021? Kunt u daarbij ook inzichtelijk maken wat de verhouding
is tussen uitgaven aan klimaatadaptatie en klimaatmitigatie?
Antwoord:
Ja. In 2020 besteedde Nederland EUR 596 miljoen aan publieke middelen voor klimaatactie
ten behoeve van ontwikkelingslanden en mobiliseerde Nederland EUR 592 miljoen aan
private investeringen in klimaatprojecten. Voor de verdeling mitigatie versus adaptatie
en verdere informatie over de in 2020 gerealiseerde klimaatfinanciering wordt verwezen
naar bijlage 6 van het HGIS jaarverslag voor 2020.
10
Welk aandeel van de uitgaven aan Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
ging in 2020 naar organisaties met een confessionele grondslag?
Antwoord:
De confessionele grondslag van organisaties wordt niet vastgelegd en daarmee is het
aandeel in de uitgaven aan Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet bekend.
11
Kunt u een overzicht geven van de uitgaven die zijn gedaan in 2020 aan medische hulpgoederen
voor andere landen ter bestrijding van COVID-19, waarbij ook de uitgaven van andere
departementen inzichtelijk worden gemaakt?
Antwoord:
Enerzijds heeft NL via multilaterale kanalen financiële steun gegeven aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) ter bestrijding van COVID-19. In 2020 werd EUR 5 miljoen ingezet voor vaccins
via COVAX AMC en EUR 5 miljoen voor sneltesten via FIND.
In aanvulling op bovenstaande multilaterale aanvullingen zijn vanuit het programma
ondersteuning buitenland beleid (POBB) – COVID verschillende bilaterale steunprojecten
gesteund. In totaal is EUR 10.78 miljoen (EUR 5.28 miljoen non-ODA en EUR 5.5 miljoen
ODA) bijgedragen voor de aanschaf van medische hulpmiddelen, technische ondersteuning
en crisis respons, onderzoeksprogramma’s, preventie- en communicatie strategieën en
het mitigeren van de socio-economische effecten van de crisis. Het budget is besteed
aan projecten van partnerorganisaties zoals de WHO, het Rode Kruis, het IAEA, de VN
en IOM. Een beperkt deel is ingezet voor het honoreren van in natura steunverzoeken
uit derde landen zoals 2 grote COVID-steunpakketten aan Suriname, de levering van
desinfectant aan Italië, de donatie van persoonlijke beschermingsmiddelen, COVID testkits
en medische apparatuur aan Montenegro, Armenië, Kosovo en Colombia. Daarbij bekostigde
het Ministerie van Buitenlandse Zaken het transport en in enkele gevallen de medische
hulpmiddelen.
12
Aan welke begroting zullen eventuele toekomstige donaties van vaccins of andere medische
hulpgoederen aan andere landen ter bestrijding van COVID-19 ten laste worden gelegd?
Antwoord:
De financiële dekking voor eventueel toekomstige bijdragen ten behoeve van de COVID-19-bestrijding
zal – als die situatie zich voordoet – in overleg met betrokken departementen worden
bepaald.
13
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens de Palestijnse gebieden? Kunt u een overzicht geven van deze bestedingen, uitgesplitst
naar organisaties en (lopende) projecten?
Antwoord vraag 13 & 95:
Het totale bedrag aan decentrale uitgaven in de Palestijnse Gebieden in 2020 bedraagt
EUR 19,8 miljoen. Dit bedrag is verdeeld in uitgaven op de volgende hoofdthema’s:
rechtvaardige en vreedzame samenleving (EUR 4.742.248), mensenrechten (EUR 2.070.791),
toegang tot land, water en energie (EUR 12.544.539) en duurzame handel, economische
ontwikkeling en voedselzekerheid (EUR 2.518.983). Het totale bedrag aan centrale uitgaven
in de Palestijnse Gebieden in 2020 bedraagt EUR 18.158.210. Voor een overzicht van
de bestedingen per project verwijs ik u naar de website Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Kuzu en Simons (Kamerstuk
21 501-20, nr. 1676).
14
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens het – internationaal als terroristische organisatie erkende én openlijk naar
de vernietiging van Israël strevende – Volksfront voor de Bevrijding van Palestina/Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?
Antwoord:
0 euro. Het kabinet steunt geen terroristische organisaties.
15
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens de Union of Agricultural Work Committees (UAWC)?
Antwoord:
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma,
In 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een
nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma
Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Het consortium ontvangt een bijdrage
van EUR 11,7 miljoen uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor
een periode van 4 jaar (2017–2020). In 2020 werd EUR 1,27 miljoen uitbetaald aan UAWC.
Op 9 juli 2020 is besloten om betalingen aan UAWC aan te houden en een extern onderzoek
in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en de terroristische organisatie PFLP.
Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde
dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse
boeren. De totale bijdrage voor dat programma was EUR 8,5 miljoen Tevens werkt Nederland
met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund (er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC) en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (de Nederlandse bijdrage is ongeoormerkt), samen met onder meer de EU.
UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen
en meerdere internationale ngo’s.
16
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens het Palestijns-Arabische Health Work Committee (HWC)?
Antwoord:
0 Euro. HWC is geen partner van Nederland. Een zoekopdracht in de digitale archieven
heeft ook geen aanwijzing opgeleverd dat HWC in het verleden een partner van Nederland
is geweest.
17
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens het Palestijns-Arabische Al-Haq?
Antwoord:
0 Euro. De financiering van Al-Haq is afgelopen in 2018.
18
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens het Palestijns-Arabische Defense for Children Palestine?
Antwoord:
Defence for Children – Palestine (DCI-P) wordt indirect door Nederland gesteund, via het VN-programma Sawasya. Via Sawasya
heeft DCI-P van de VN sinds januari 2.018 USD 0,392 miljoen ontvangen, waarvan ongeveer
de helft toegerekend kan worden aan de Nederlandse bijdrage.
19
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens het Palestijns-Arabische project Kanaän?
Antwoord:
Het Kanaän project is bij het ministerie niet bekend als een project dat door Nederland
gesteund zou worden. Volgens van Israël ontvangen informatie zou dit door HWC worden
uitgevoerd met financiering van andere donoren. HWC wordt niet door Nederland gesteund.
20
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNWRA) gegaan?
Antwoord:
In 2020 is, zoals vermeld in de Slotwet (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 3) en de Decemberbrief (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 49), de verplichting met EUR 6 miljoen verhoogd. Als gevolg hiervan is EUR 19 miljoen
uitgekeerd aan UNRWA. Dit betreffen ODA-fondsen.
21
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
jegens landen die lid zijn van de Organisation of Islamic Cooperation (OIC/OCI)? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd? Kunt u dit uitsplitsen
per land?
Antwoord:
Nederland heeft geen financieringsrelatie (ODA of non-ODA) met of via de Organisation of Islamic Cooperation (OIC). Een aantal van de 57 lidstaten van de OIC is ontvanger van Nederlandse ontwikkelingsssamenwerking
(ODA). Het betreft de landen in de MENA-regio, Sahel en de Hoorn van Afrika (m.u.v.
Kenia, Zuid-Soedan en Ethiopië), Afghanistan, Bangladesh, Benin en Mozambique. De
uitsplitsing per regio en per land is opgenomen in de HGIS-nota (Kamerstuk 35 571, nr. 1) (Bijlage 4). Lopende projecten zijn terug te vinden via de OS-portal (Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl).
22
Welke organisaties met activiteiten binnen Nederland hebben subsidie ontvangen, vanuit
beleidskaders voor de versterking van het maatschappelijk middenveld of anderszins?
Om hoeveel subsidie gaat dit?
Antwoord:
Het kabinet verstrekt subsidies aan maatschappelijke organisaties primair voor hun
werk in het buitenland voor het bereiken van de SDGs en het versterken van zuidelijke
organisaties in de doellanden. Slechts een klein deel van de activiteiten gaat over
het beïnvloeden van het maatschappelijk debat in Nederland waar aandacht wordt gevraagd
voor mondiale vraagstukken zoals verwoord in de SDGs. Een uitsplitsing naar aandeel
binnen de subsidies is niet te geven.
23
Zijn er in 2020 in het kader van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
door het ministerie consultancybureaus ingehuurd? Voor welke doeleinden en welk bedrag
is hiermee gemoeid?
Antwoord:
In 2020 zijn net als in voorgaande jaren onder andere bedrijven ingeschakeld om (delen
van) programma’s op te zetten, uit te voeren of evalueren. Daaronder bevinden zich
ook consultancybedrijven. Het bedrag dat daarmee is gemoeid kan niet worden gespecificeerd.
De administratie is in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften onder andere ingericht
op de naam van de contractpartner en kostensoorten, maar niet op de aard van de contractpartner.
24
Hoeveel geld ging er in 2020 naar Mali? Welke organisaties en (lopende) projecten
zijn met dit geld bekostigd?
Antwoord:
In 2020 bedroegen de Nederlandse financiële uitgaven van het naar de ambassade gedelegeerd
landenbudget in Mali ruim EUR 26 miljoen. Het grootste deel van dit geld kwam ten
goede aan projecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde. Daarnaast zijn er
projecten gefinancierd op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten,
voedselzekerheid, water en privatesectorontwikkeling. De Nederlandse inzet op het
gebied van ontwikkelingssamenwerking in Mali loopt voor het overgrote deel via non-gouvernementele
kanalen en multilaterale instellingen. De bedragen die hiermee gemoeid zijn, zijn
meegenomen in het hierboven genoemde bedrag. Informatie over activiteiten van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, de
begroting en resultaten per land en thema zijn te vinden op het openbare online portaal
voor ontwikkelingssamenwerking (Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl).
25
Wat is er uitgegeven aan verzoeningsprojecten tussen Israël en Palestijnen en via
welke projecten?
Antwoord:
Er is in 2020 in totaal EUR 1.171.396 uitgegeven aan verzoeningsprojecten. Een deel
van deze projecten is vertrouwelijk van aard, met het oog op de bescherming van deelnemers
en deelnemende organisaties. Verzoening tussen Israëliërs en Palestijnen is helaas
controversieel binnen bepaalde stromingen in zowel de Palestijnse als Israëlische
samenleving. Voorbeelden van projecten die in 2020 steun van Nederland ontvingen en
niet vertrouwelijk van aard zijn, betreffen het Youth Peace Initiative (YPI), Peace Players en de Hebrew University Netherlands Association (HUNA).
26
Kunt u aangeven op welke secundaire effecten van de crisis vooral is gereageerd?
Antwoord:
De COVID-19 crisis veroorzaakte forse secundaire effecten in lage- en middeninkomenslanden:
armoede, ongelijkheid, (jeugd)werkloosheid en schulden van overheden namen toe, politieke
en burgerrechten staan (verder) onder druk, remittances en klimaatinvesteringen zijn gedaald. Digitalisering nam juist een vlucht. Voor de
inzet op digitale technologieën in de context van COVID-19 verwijs ik graag naar de
Kamerbrief van 22 maart jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 129).
Om secundaire effecten het hoofd te bieden, heeft Nederland zich ingezet om banen,
met name voor jongeren en vrouwen, te behouden en het internationaal opererend bedrijfsleven
zo goed mogelijk te ondersteunen. Extra activiteitenzijn gestart om de handel in essentiële goederen en diensten op gang te houden, liquiditeit
voor het MKB op peil te houden, garanties te verstrekken voor medische klinieken,
sociale vangnetten in te richten voor kwetsbare groepen en de weerbaarheid van waardeketens
te vergroten. Nederland heeft 30 ontwikkelingslanden ondersteund bij het formuleren
en uitvoeren van groen herstelbeleid in reactie op de COVID-19 pandemie.
Nederland heeft EUR 10 miljoen extra geïnvesteerd in de Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF) en Access to COVID Tools Accelerator (ACT-A). Nederland vroeg hierbij om aandacht voor de secundaire effecten van COVID-19
op gezondheidssystemen en toegang tot SRGR dienstverlening.
Voor de aanpak aangaande conflictrisico’s als gevolg van de pandemie verwijs ik graag
naar de Kamerbrief van 16 april jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 133). Nederland stelde eerder al in totaal EUR 83 miljoen euro beschikbaar voor het door
de VN ontwikkelde COVID-noodhulpplan.
27
Kunt u aangeven voor hoeveel Nederland garant staat bij VN-organisaties, het Internationaal
Monetair Fonds (IMF) en multilaterale ontwikkelingsbanken die een cruciale rol speelden
in het mitigeren van de economische crisis in ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Nederland heeft aan de VN organisatie geen garanties afgegeven. Met betrekking tot
de multilaterale ontwikkelingsbanken is in 2020 alleen een garantie verleend aan de
African Development Bank als gevolg van de geplande 7e kapitaalaanvulling (Global Capital Increase GCI-VII). De reeds eerder afgegeven garanties aan de ontwikkelingsbanken zijn opgenomen
in het overzicht «risicoregelingen» op blz 29 van het BHOS jaarverslag 2020.
28
Zijn er middelen toegekend aan Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) of is dit een beleidsmatige verplichting?
Antwoord:
Het betreft hier bovenal een beleidsmatige verplichting gekoppeld aan structurele
preventie en aanpak van SEAH die geldt voor alle BHOS gerelateerde uitgaven. In humanitaire
portfolio zijn geoormerkte middelen voor SEAH aangewend om vernieuwingen te testen.
29
Hoe gaat u ervoor zorgen dat NGO’s en vrouwenrechtenactivisten een betekenisvolle
bijdrage kunnen blijven leveren aan Beijing-processen en de uitvoering van VN Resolutie
1325, gelet op de langdurige effecten van de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
Nederland zorgt voor betekenisvolle deelname van ngo’s en vrouwenrechtenactivisten
aan internationale fora en processen gericht op (versnelde) uitvoering van het Beijing Program of Action (BPoA) en VN veiligheidsresolutie 1325. Dit doet Nederland door hun deelname te bepleiten
bij de organisatoren (VN/IFI-organisaties, lidstaten, ngo’s) van deze fora en processen,
ook als het om virtuele bijeenkomsten gaat.
Daarnaast ondersteunt Nederland vrouwenrechtenorganisaties en ngo’s via het SDG5 fonds,
specifiek als het gaat om het voeren en verbeteren van lobby en pleitbezorging van
gendergelijkheid op lokaal, regionaal en globaal niveau.
Nederland let bij organisatie van door Nederland gesteunde bijeenkomsten erop dat
vrouwenrechtenactivisten – en organisaties zoveel mogelijk kunnen bijdragen aan de
opzet en uitvoering hiervan.
30
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de commitments vanuit het vierde Nationaal Actieplan
(NAP) 1325 op humanitaire hulp en het stabiliteits- en veiligheidsbeleid ten volle
worden uitgevoerd?
Antwoord:
Uitvoering van het vierde Nationaal Actieplan1325 (NAP1325-IV) is een kabinetsbrede
verantwoordelijkheid. Het ministerie werkt nauw samen met de ministeries die zich
aan het NAP-13250IV hebben gecommitteerd: MinDEF, MinOC&W, MinJenV. Uiteraard wordt
ook samengewerkt met de maatschappelijke organisaties die het NAP hebben ondertekend.
De ministeries, WO=MEN Nederlands genderplatform en twee maatschappelijke organisaties nemen deel aan de Oversight Board (OB) die de uitvoering van het NAP1325-IV ondersteunt, bijvoorbeeld als het gaat
om monitoring, evaluatie en invulling van de leeragenda.
Om de voortgang te monitoren voorziet NAP1325-IV in een monitoringsraamwerk met indicatoren.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelt voor zijn aandeel in de uitvoering
een Implementatieplan 1325 (IP1325). De eerste rapportage over de uitvoering van NAP1325-IV
staat gepland voor het eerste kwartaal van 2022.
31
Wat zijn de concrete doelstellingen van de Action Coalition Investing in Feminist Movements & Leadership? Hoe draagt Nederland hier aan bij? Hoe zorgt Nederland ervoor dat andere VN-lidstaten
zich aan de doelstellingen van deze Action Coalition committeren?
Antwoord:
De Action
Coalition
Investing in Feminist Movements & Leadership heeft de volgende vier hoofddoelstellingen: 1) Het financieren en ondersteunen van
diverse feministische organisaties en bewegingen wereldwijd; 2) Het beschermen van
het maatschappelijk middenveld ter bevordering van feministische organisaties en actie;
3) Het bevorderen van betekenisvolle participatie van vrouwen, meisjes en non-binaire
personen, alsook hun leiderschap en invloed op besluitvorming; en 4) Het ondersteunen
van adolescente meisjes en jong feministisch leiderschap in hun organisaties. Nederland
is met Canada en Malawi trekker van de Action
Coalition Investing in Feminist Movements and Leadership. Nederland heeft de agenda voor dit thema ontwikkeld, voortbouwend op de Nederlandse
reputatie als voorvechter van vrouwenrechten en gendergelijkheid, samen met deze landen,
VN-organisaties, internationale organisaties en de private sector. Nederland draagt
hieraan bij via de programma’s van Power of Voices en het SDG5-fonds, waarvan Leading from the South en Power of Women specifiek vrouwenrechtenorganisaties ondersteunen.
Daarnaast spoort Nederland andere VN-lidstaten aan zich aan de doelstellingen te committeren
door zich te verenigen in gelijkgezinde landengroepen. Nederland neemt onder andere
actief deel aan de Global Alliance for Sustainable Feminist Movements. Dit is een multi-stakeholderinitiatief dat zich inzet voor het vermeerderen, in
stand houden en verbeteren van financiële en politieke steun voor vrouwenrechten en
feministische organisaties. Nederland bepleit dat breed scala aan betrokkenen zich
hierbij aansluit, waaronder vrouwenrechtenorganisaties, bilaterale donoren, filantropen
en private sector.
32
In hoeverre is de Nederlandse COVID-19 respons voortgekomen uit de Kabinetsreactie
op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken gendersensitief en genderresponsief
(geweest)? Van welke instrumenten maakt u gebruik om toe te zien op een gendersensitieve
en -responsieve COVID-19 respons?
Antwoord:
In de kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van
COVID-19 van 10 juli 2020 (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320) heeft het kabinet beschreven hoe opvolging is gegeven aan de aanbevelingen van het
AIV-advies.
De ondersteuningspakketten gericht op preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische
weerbaarheid in de meest kwetsbare landen worden uitgevoerd via bestaande kanalen,
binnen kaders van steunverzoeken van multilaterale organisaties, met betrokkenheid
van lokale overheden, maatschappelijke organisaties en de private sector. Nederland
heeft daarbij consequent aandacht gevraagd voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen
zoals vluchtelingen, ontheemden en irreguliere migranten.
De mate waarin deze gendersensitief en genderreponsief zijn wordt in geval van programmatische
bijdragen vooraf getoetst met behulp van een gender marker. Op basis van uitvoerings-
en verantwoordingsrapportages en middels beleidsdialoog wordt toegezien of een gendersensitieve
en -responsieve COVID-19 respons plaatsvindt en waar en op welke wijze dit zo nodig
te versterken.
33
Wat doet Nederland in het kader van de leidende rol binnen de Action Coalition Investing in Feminist Movements & Leadership eraan om te zorgen dat meer financiering direct bij lokale gendergelijkheids- en
vrouwenrechtenorganisaties terecht komt?
Antwoord:
Nederland was een voortrekker in de totstandkoming van deze Actiecoalitie. Nederland
maakt zich ook bilateraal hard voor politieke en financiële steun aan lokale vrouwenrechtenorganisaties
door middel van het SDG5 fonds (EUR 510 miljoen in totaal), waaronder Leading from the South (EUR 80 miljoen), Power of Women (EUR 75 miljoen), Women, Peace and Security (EUR 40 miljoen) en het Seksuele Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) Partnerschap
Fonds (EUR 315 miljoen) en voorgangers als FLOW en het MDG3 Fonds. Binnen het actiecoalitie
verband en de eerder genoemde Global Alliance for Sustainable Feminist Movements evenals andere multilaterale fora pleit Nederland actief voor meer directe financiering
voor lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties.
34
Hoe draagt Nederland verder bij aan de effectieve uitvoering van het derde Gender Action Plan (GAP III)? Op welke manier wordt er door het kabinet lering getrokken uit de jaarlijkse
GAP-rapporten over de Nederlandse inzet op het gebied van gender?
Antwoord:
Nederland heeft de conclusies van het voorzitterschap van de Raad van 16 december
jl. ondersteund, waarin het nieuwe EU-genderactieplan 2021–2025 (GAP III) wordt onderschreven.
Het GAP III vormt de basis voor nauwere samenwerking op het gebied van gendergelijkheid
en de empowerment van vrouwen en meisjes – op multilateraal, regionaal en partnerlandniveau.
De GAP III-doelstellingen voor genderrelevante uitgaven zijn opgenomen in het nieuwe
Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument, NDICI): 85% van de nieuwe acties die met NDICI-middelen worden gefinancierd, moet
gender-relevant zijn en 5% van alle activiteiten die uit het NDICI worden gefinancierd
dient gendergelijkheid als hoofddoelstelling te hebben.
Nederland onderstreept het belang van een effectieve implementatie van GAP III (2021–2025)
in de samenwerking met de Commissie en EU-delegaties bij de programmering en uitvoering
van NDICI-activiteiten in de partnerlanden en wereldwijd. Momenteel worden er door
EU-delegaties in samenwerking met EU-lidstaten – waaronder Nederland – uitvoeringsplannen
op landenniveau voor GAP III ontwikkeld. Daarnaast worden de GAP III doelstellingen
geïntegreerd in de komende politieke en diplomatieke activiteiten en de meerjarige
indicatieve programma’s. Door voldoende ambitie te tonen in de programmeringsfase
wordt reeds een belangrijke stap gezet richting het behalen van de GAP III streefwaarden.
Nederland maakt onderdeel uit van de speciale genderdeskundigengroep van lidstaten
en de Europese Commissie en de EU-taskforce voor vrouwen, vrede en veiligheid. Binnen
deze gremia worden inspanningen op technisch niveau gecoördineerd en op elkaar afgestemd
en zal de vooruitgang die wordt geboekt bij de gezamenlijke uitvoering van het GAP
III worden gemonitord.
2021 is het eerste implementatiejaar van GAP III. In de jaarlijkse GAP III voortgangsrapportages
rapporteert de Europese Commissie over de mate waarin de streefwaarden behaald zijn
evenals de geleerde lessen. Indien zou blijken dat op de streefwaarden onvoldoende
voortgang wordt geboekt, zal het kabinet aandringen op aanvullende actie. De onderhandelingen
over de Raadsconclusies die jaarlijks worden aangenomen over de GAP III voortgangsrapportages
bieden daartoe een goede gelegenheid. Waar relevant zullen de GAP III rapporten door
het kabinet worden gebruikt ter verbetering van de Nederlandse inzet op gendergelijkheid
en vrouwenrechten in het buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
35
Welke fondsen zijn ingezet voor het ondersteunen van kleine boeren en hoeveel geld
is hieraan besteed? Wat voor activiteiten voor duurzaam gebruik werden hiermee gestimuleerd?
Antwoord:
Vanuit de artikelen voedselzekerheid (artikel 2.1) en private sector-ontwikkeling
(artikel 1.3) wordt de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden ondersteund.
In het verslagjaar werd hierin EUR 65,9 miljoen vanuit artikel 2.1 en circa EUR 50 miljoen
vanuit artikel 1.3 geïnvesteerd. De betreffende middelen werden geheel besteed aan
het verbeteren van productiviteit en inkomen van kleinschalige producenten (m/v) op
een manier die ecologisch houdbaar en (klimaat)schokbestendig is en die de lokale
voedselzekerheid verbetert. Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen is integraal
onderdeel van deze inzet. Meest voorkomende activiteiten in dat verband zijn geïntegreerd
bodemvruchtbaarheidsbeheer, watermanagement, aangepast uitgangsmateriaal, gewasdiversificatie
en -rotatie, agroforestry, het bevorderen van natuurlijk regeneratie en duurzaam beheer van omliggende landschappen
of stroomgebieden.
36
Hoeveel subsidies zijn er in 2020 in totaal besteed aan landbouw in ontwikkelingslanden?
Kunt u een overzicht geven, per land, van de diverse projecten en programma’s, uitgesplitst
naar akkerbouw, veeteelt en tuinbouw, inclusief de daarbij behorende bedragen?
Antwoord:
De ondersteuning van landbouw in ontwikkelingslanden wordt gefinancierd vanuit de
artikelen voedselzekerheid (2.1) en private sector-ontwikkelingen (1.3). De betreffende
middelen worden geheel besteed aan het verbeteren van productiviteit en inkomen van
kleinschalige producenten (m/v) op een manier die ecologisch houdbaar en (klimaat)schokbestendig
is en die de lokale voedselzekerheid verbetert.
In het verslagjaar is EUR 65,9 miljoen van het centrale voedselzekerheidsbudget besteed
aan landbouwontwikkeling, door te investeren in bijvoorbeeld digitale diensten zoals
weersvooruitzichten, verbeterd zaaigoed en meststoffen, financiële diensten en nieuwe
of verbeterde toegang tot markten. Vanuit private sector ontwikkeling is circa EUR 50 miljoen
aan landbouwontwikkeling besteed. Deze financiering richt zich voornamelijk op het
verstrekken van leningen, technische assistentie en advies aan agri-entrepreneurs.
Van het voedselzekerheidsbudget dat via de ambassades wordt uitgegeven is landbouw
het belangrijkste onderdeel, naast voeding en duurzaam landgebruik. Per land worden
de bestedingen van de totale uitgaven op artikel 2.1 (voedselzekerheid) geadministreerd
(zie tabel met de uitgaven voor 2020) en in openaid.nl worden details van de verschillende
projecten gegeven. Er wordt daarbij geen uitsplitsing gemaakt naar genoemde sub-sectoren
akkerbouw, veeteelt of tuinbouw.
•
Ghana
€ 8,1 mln
•
Ethiopië
€ 42,2 mln
•
Mali
€ 4,8 mln
•
Burundi
€ 18,5 mln
•
Benin
€ 11,3 mln
•
Bangladesh
€ 5,2 mln
•
Indonesië
€ 1,0 mln
•
Zuid-Soedan
€ 6,5 mln
•
Oeganda
€ 11,6 mln
•
Grote meren regio
€ 4,0 mln
•
Rwanda
€ 16,7 mln
•
Mozambique
€ 9,7 mln
•
Kenia
€ 1,4 mln
•
Palestijnse Autoriteit
€ 1,3 mln
•
Nigeria
€ 0,4 mln
•
Jordanië
€ 0,5 mln
•
Burkina Faso
€ 1,9 mln
•
Niger
€ 0,0 mln
•
Egypte
€ 2,7 mln
37
Hoeveel geld is er besteed aan organisaties uit het maatschappelijk middenveld die
opkomen voor inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers? Om welke bedragen gaat
dit en naar welke organisaties is dit gegaan?
Antwoord:
De bescherming van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het mensenrechtenbeleid
van het kabinet. Daarbij is conform de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 35 000 V, nr. 24) bijzondere aandacht voor de bescherming, zichtbaarheid en legitimiteit van het werk
van inheemse volkeren, landrechtenverdedigers en milieuactivisten (Kamerstuk 32 735, nr. 272). Dit betekent dat alle beschikbare instrumenten ter bescherming en ondersteuning
van mensenrechtenverdedigers kunnen worden ingezet voor milieuactivisten en landrechtenverdedigers.
Uw Kamer wordt middels de Mensenrechtenrapportage geïnformeerd over de inzet van het
kabinet in het afgelopen jaar. Via het Mensenrechtenfonds zijn in 2020 62 projecten
gefinancierd voor een totaalbedrag van EUR 5.856.863. Een voorbeeld is de bijdrage
van EUR 680.000 in de periode 2020–2024 via het decentrale Mensenrechtenfonds aan
Lifeline, een consortium dat zich o.a. richt op inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers.
Een ander voorbeeld is het bedrag van EUR 1.075.000 dat Frontline Defenders in de periode 2020–2023 via het centrale mensenrechtenfonds ontvangt voor soortgelijke
ondersteuning aan mensenrechtenverdedigers. Een laatste voorbeeld zijn de Nederlandse
subsidies aan Planet Protectors (EUR 180.000) en Shelter and Resilience for Human Rights Defenders (EUR 90.000) waarmee inheemse land – en milieurechtenverdedigers in Midden-Amerikaanse
landen worden ondersteund. In het kader van Samenspraak & Tegenspraak werden in 2020
verschillende consortia van maatschappelijke organisaties gesteund die opkomen voor
inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers of samenwerken met organisaties die
inheemse groepen vertegenwoordigen. In 2020 werd ruim EUR 9 miljoen besteed aan de
Fair Green and Global Alliance onder leiding van Both Ends, EUR 8 miljoen aan de Green Livelihoods Alliance onder leiding van Milieudefensie, meer dan EUR 9 miljoen aan Shared Resources Joint Solutions onder leiding van IUCN-NL, en EUR 6 miljoen aan de Global Alliance for Green and Gender Action (GAGGA) onder leiding van Fondo Centroamericano de Mujeres.
38
Kunt u aangeven hoe de inzet van Nederland en gelijkgezinde landen op de uitfasering
van «fossiele financieringen» praktisch vorm is gegeven?
Antwoord:
De Nederlandse inzet voor uitfasering van fossiele financieringen is beschreven in
de kamerbrief Internationaal Financieren in Perspectief: kansen pakken, resultaten
boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 44).
In het bilaterale financieringsinstrumentarium werkt het kabinet ambitieus aan het
mobiliseren van groene investeringen en wordt vanaf 2020 geen nieuwe financiering
verschaft aan steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden
olie en gas in het buitenland.
In het bestuur van multilaterale banken vraagt Nederland de portefeuilles in lijn
te brengen met het streven naar beperking van de opwarming van de aarde tot maximaal
1,5 graden en vraagt Nederland bij alle nieuwe projectvoorstellen die worden voorgelegd
te onderbouwen of ze in lijn zijn met de Parijs doelen. Nederland geeft geen steun
meer aan nieuwe financiering van winning, transport en gebruik van (steen)kolen en
aan de exploratie, ontwikkeling en productie van aardolie en aardgas (upstream olie
en gas). Nederland geeft alleen steun aan financiering van transport, bewerking, marketing
en distributie en gebruik van olie en gas (downstream olie en gas) in uitzonderlijke
situaties waarbij:
• Een project significant bijdraagt aan het oplossen van energietekort of energietoegang
in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede;
• Een project significant bijdraagt aan een energietransitiepad richting klimaatneutraal;
• Er geen haalbaar duurzaam alternatief is en het betreffende land investeert in hernieuwbare
energie.
Nederland kan specifieke transitiepaden voor downstream olie- en gasprojecten overeenkomen
met de multilaterale banken, mits deze passen binnen de doelen van de Overeenkomst
van Parijs. In dat geval zal aan deze transitiepaden getoetst worden in plaats van
aan bovengenoemde uitzonderingsgronden. Een voorbeeld hiervan is de Europese Investeringsbank
Energy Lending Policy. Ook kunnen in uitzonderlijke situaties zwaarwegende geopolitieke overwegingen (inclusief
Projects of Common Interest) of de kiesgroepdynamiek aanleiding zijn om toch in te stemmen met downsteam olie
en gas.
Nederland trekt bij de beïnvloeding van multilaterale banken samen op met gelijkgestemde
landen en neemt in de communicatie met het management van de banken gezamenlijk stelling
met deze landen. Dit wordt op het niveau van hoofdsteden gecoördineerd in de Multilateral Development Banks Paris Alignment coalitie met als gelijkgestemden Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Denemarken,
Zweden, Finland, Noorwegen, Zwitserland, Canada, Verenigde Staten, België, Ierland,
Spanje en Italië. Deze landen hebben ieder hun specifiek uitgewerkte aanpak bij de
uitfasering van fossiele financieringen, maar zoeken elkaar op in het bestuur van
de banken voor gezamenlijk positiebepaling bij specifieke beleidsontwikkeling en bij
individuele projecten. Nederland vervult een (mede-)trekkersrol bij de Wereldbankgroep
en de European Bank for Reconstruction and Development.
39
Hoe verhoudt de versterkte beleidscoherentie rond klimaat in 2020 zich tot in de Monitor
Brede Welvaart geconstateerde stijgende ingevoerde hoeveelheden biomassa en metalen
uit de armste landen? Uit welke landen werden deze grondstoffen in 2020 geïmporteerd?
Gaat dit samen met klimaatactie in de betreffende landen?
Antwoord:
Zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de Monitor Brede Welvaart &
Sustainable Development Goals 2021 (Monitor) aanmerkt, zijn er zowel positieve als negatieve effecten van de uitvoer
van biomassa en metalen vanuit de armste landen te verwachten. De uitvoer genereert
enerzijds lokaal inkomen en economische groei, terwijl anderzijds het natuurlijk kapitaal
kan afnemen. Ook benoemt het CBS het risico van de «resource curse» (Monitor paragraaf 2.4). Wat betreft de effecten van de uitvoer van metalen op het
klimaat geeft het Internationale Energieagentschap (IEA) in het recente rapport «The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions» aan dat om de mondiale klimaatambities te kunnen halen de vraag naar metalen en mineralen
die gebruikt worden in hernieuwbare energie-technologie explosief zal toenemen. De
mijnbouw van metalen en mineralen is aldus een noodzakelijk onderdeel van de klimaatambitie
en daarvoor nodige energietransitie.
Beleidscoherentie op dit punt vraagt dan ook om de positieve effecten van uitvoer
van biomassa en metalen op de armste landen te maximaliseren en negatieve effecten
hiervan tegen te gaan. Dit komt tot uiting in twee doelen uit het Actieplan Beleidscoherentie
voor Ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 329), namelijk «Implementatie van het klimaatakkoord van Parijs op een wijze die de armste
landen en bevolkingsgroepen ten goede komt (SDG 13)» en «Verduurzaming van productie
met name in landen in ontwikkeling (focus op textiel, palmolie en andere agrogrondstoffen
en metalen en mineralen) wordt gekoppeld aan verantwoordelijkheid (o.a. voor gepaste
zorgvuldigheid) door Nederlandse bedrijven bij inkoop en uitbesteding in die landen
(SDG 2, 8, 12, 17)». Implementatie van het Parijs-akkoord en verduurzaming van productie,
ook bij uitvoer door minst ontwikkelde landen, komen dus samen in het Nederlandse
beleid. Zo gelden voor biomassa die gesubsidieerd wordt onder de SDE++ zeer strenge
duurzaamheidseisen die vastgelegd zijn in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste
biomassa voor energietoepassingen.
De Monitor geeft in het Elders-dashboard onder het kopje «milieu en grondstoffen»
de invoer weer van metalen en van biomassa uit alle landen evenals de invoer van biomassa
en van metalen uit de minst ontwikkelde landen (LDCs). Hierbij gebruikt het CBS de
landenclassificatie van de UNCTAD. In de Monitor is voor deze 4 indicatoren met een
noot (A) aangegeven dat het cijfer voor 2020 een eerste indicatie is bij gebrek aan
complete data voor dat jaar. Ook geeft CBS aan dat vanwege databeperkingen de invoerstroom
is weergegeven inclusief het deel dat bestemd is voor de wederuitvoer (Monitor paragraaf
2.4)
40
Wat wordt precies bedoeld met de term «fossiele financieringen»? Vallen exportkredietverzekeringen
hier ook onder?
Antwoord:
Fossiele financieringen zijn financieringen via het bilaterale en multilaterale financieringsinstrumentarium
van fossiele brandstoffen projecten, die betrekking hebben op de exploratie, ontwikkeling
en productie van steenkolen, aardolie en aardgas (upstream) en transport, bewerking,
marketing en distributie en gebruik (downstream).
De exportkredietverzekeringen (ekv) vallen niet onder «fossiele financieringen». De
ekv betreft een instrument voor het verzekeren van exporttransacties en volgt een
separaat vergroeningstraject. Staatssecretaris Vijlbrief informeerde in mei jl. de
kamer over de status en mogelijkheden ten aanzien van de uitfasering van de exportkredietverzekering
voor fossiele brandstoffenprojecten in de brief «Verkenning in lijn brengen EKV-instrumentarium
met de Overeenkomst van Parijs» (Kamerstuk 26 485, nr. 367)
41
In welk tempo denkt u de uitfasering van fossiele financieringen te kunnen voltooien?
Antwoord:
Vanuit het bilaterale financieringsinstrumentarium worden sinds 2020 geen nieuwe financieringen
verschaft aan steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden
olie en gas in het buitenland. Reeds bestaande verplichtingen worden gehonoreerd en
zullen voor 2025 beëindigd zijn conform het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling
(Kamerstuk 33 625, nr. 265).
Bij multilaterale ontwikkelingsbanken zet Nederland erop in dat vanaf 2023 alle nieuwe
projecten in lijn zijn met het 1,5 graden doel van het Parijsakkoord. Daartoe blijft
Nederland in gesprek met multilaterale ontwikkelingsbanken voor het aanscherpen van
hun strategie voor het uitfaseren van financiering van fossiele brandstoffenprojecten.
42
Hoe ziet het tijdpad voor uitfasering van fossiele financieringen door de belangrijkste
multilaterale instellingen die Nederland financiert eruit?
Antwoord:
Het tijdspad voor uitfasering van fossiele financieringen door multilaterale banken
wordt uitgewerkt bij het in lijn brengen van alle nieuwe financieringen met de doelen
van het Parijsakkoord («Paris Alignment»). De multilaterale banken hebben reeds bij
de klimaattop in Katowice in 2018 aangekondigd dit samen uit te werken. Het commitment
om dit ook daadwerkelijk toe te passen varieert per bank, vooral door verschillen
in de samenstelling van aandeelhouderschap, en is vooral na de recente Amerikaanse
verkiezingen in een versnelling gekomen:
• De Europese Investeringsbank heeft reeds in 2019 besloten alle financieringen vanaf
2021 in lijn te brengen met het Parijsakkoord en «unabated» fossiele financieringen
te beëindigen. Dit beleid is uitgewerkt in de Climate Bank Roadmap 2021–2025, vastgesteld in november 2020.
• De Wereldbankgroep heeft in het concept Climate Change Action Plan 2021–2025 aangekondigd dat alle nieuwe Wereldbank financieringen vanaf 1 juli 2023
in lijn zullen zijn met het Parijsakkoord. Voor IFC en MIGA geldt 85% van de directe
financieringen per 1 juli 2023 en 100% per 1 juli 2025.
• De European Bank for Reconstruction and Development heeft aangekondigd dat alle nieuwe activiteiten in lijn zullen zijn met het Parijsakkoord
vanaf 1 januari 2023.
• De African Development Bank heeft in het concept Strategic Framework for Climate Change and Green Growth voorgesteld dat de nieuwe activiteiten vanaf 2024/25 in lijn zijn met het Parijsakkoord.
• De Asian Development Bank bereidt een aangescherpt energiebeleid voor, maar heeft nog geen tijdslijn aangekondigd
voor het in lijn brengen met het Parijsakkoord.
• De Interamerican Development Bank bereidt een aankondiging voor dat alle nieuwe activiteiten vanaf het eerste kwartaal
van 2023 in lijn zijn met het Parijsakkoord.
• De Asian Infrastructure Investment Bank heeft zich in de 2020 Corporate Strategy in algemene termen verbonden aan het in lijn brengen van alle activiteiten met het
Parijsakkoord, maar nog geen tijdspad of plan daartoe opgesteld.
43
Hoe is de verdubbeling van middelen voor het tegengaan van ontbossing besteed? Naar
welke landen is dit gegaan en welke projecten zijn hiermee gefinancierd?
Antwoord:
De verdubbeling van middelen voor het tegengaan van ontbossing volgt de strategische
lijnen zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»
(Kamerstuk 30 196, nr. 708). Deze inzet heeft geleid tot nieuwe bijdragen aan het Central African Forest Initiative (CAFI) en het Agri3 fonds en een versterking van de programma’s van het Initiatief
Duurzame Handel (IDH), het International Network for Bamboo & Rattan (INBAR) en de Green Livelihoods Alliance (GLA). CAFI is een multi-donor fonds dat zich richt op behoud van het bos in het
Congo bekken (Centraal Afrikaanse Republiek, Democratische Republiek Congo, Equatoriaal
Guinea, Gabon, Kameroen, Republiek Congo). De Nederlandse bijdrage richt zich specifiek
op het bevorderen van duurzaam bosbeheer door de lokale bevolking. Het Agri3 fonds
is erop gericht private investeringen in duurzame landbouw en bosbescherming te mobiliseren
en kan wereldwijd worden ingezet in ontwikkelingslanden. Het INBAR programma bevordert
klimaatmitigatie en -adaptatie in duurzame bamboe waardeketens in Oost-Afrika (Ethiopië,
Kenia, Oeganda). Aanvullend zijn de programma’s van IDH en GLA actief in Latijns-Amerika
(Bolivia, Brazilië, Colombia), Zuidoost-Azië (Indonesië, Filipijnen, Maleisië, Vietnam)
en Afrika (Ghana, Ivoorkust, Liberia, Nigeria).
44
Hoeveel Nederlandse ondernemers zijn in 2020 ondersteund bij het vinden van financiering
voor internationale ambities? Hoeveel van die ondernemers behoorde tot het MKB? Hoeveel
aanvragen voor steun zijn er ontvangen? Hoeveel van die ondernemers behoorde tot het
MKB? Heeft het ministerie zicht op hoeveel Nederlandse ondernemers in 2020 in het
buitenland zijn gaan ondernemen? Is dit een groei of een daling ten opzichte van 2019?
Antwoord:
In 2020 waren er bij de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO), naast 2,4 miljoen website
bezoeken, ook ca 20.000 vragen van ondernemers beantwoord over internationaal ondernemen.
Van deze vragen gingen er ruim 300 specifiek over financiering. Daarnaast zijn er
verschillende tools die ondernemers ondersteunen met specifieke vragen. Met de subsidie
en financieringswijzer kan een ondernemer bijvoorbeeld gericht informatie opvragen
over ondersteuning bij zakendoen in het buitenland. Hiervan is ca 125.000 keer gebruik
van gemaakt. Het Team MKB-Financiering binnen RVO heeft daarbij jaarlijks rond de
1000 adviesgesprekken met internationaal opererende bedrijven. Rond de 95% hiervan
is MKB. Er is geen zicht op exacte aantal Nederlandse ondernemers die in 2020 in het
buitenland zijn gaan ondernemen.
Op instrumentniveau zijn de volgende cijfers beschikbaar:
DTIF:
Vanuit het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF), onderdeel investeren en in uitvoering bij RVO, zijn in 2020 totaal 12 Nederlandse
ondernemers ondersteund. Het betrof investeringen aan het mkb en starters. Dit betreft
een stijging ten opzichte van 2019, toen er in totaal 7 Nederlandse ondernemers werden
ondersteund. In beide jaren waren alle ontvangen aanvragen afkomstig van het MKB en
deze werden ook alle gehonoreerd.
DGGF:
Vanuit het Dutch Good Growth Fund (DGGF), onderdeel investeren Nederlands mkb, zijn in 2020 in totaal 61 Nederlandse
ondernemers ondersteund. Het betrof 18 financieringen vanuit het investeringskapitaal
en 43 TA projecten. Dit betreft een stijging ten opzichte van 2019, toen er in totaal
55 Nederlandse ondernemers werden ondersteund. In beide jaren waren alle ontvangen
aanvragen afkomstig van het MKB en deze werden ook allen gehonoreerd.
DHI:
Vanuit de regeling voor Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies
(DHI) zijn er in 2020 157 aanvragen ingediend door 100 unieke MKB-bedrijven. Er zijn
uiteindelijk 102 aanvragen goedgekeurd. Dit betreft een stijging ten opzichte van
2019, toen er 142 aanvragen werden ingediend, waarvan 95 goedgekeurd.
SIB:
Vanuit de regeling Starters International Business (SIB) zijn er in 2020 ruim 2500 vouchers verstrekt aan ondernemers waarvan er meer
dan 1700 zijn goedgekeurd. Alle ondernemers zijn MKB.
D2B:
In 2020 zijn er vanuit D2B 7 NL bedrijven ondersteund in hun internationale activiteiten,
waarvan 6 mkb-ers.
45
Kan het kabinet aantonen dat ook Nederlandse vrouwelijke ondernemers bereikt zijn
met de financiering, n.a.v. de inzet van het kabinet op verbeterde toegang tot financiering
van Nederlandse ondernemers voor buitenlandse activiteiten? Hoe heeft het kabinet
extra inzet geleverd om ook Nederlandse vrouwelijke ondernemers te bereiken met deze
financiering?
Antwoord:
Invest International wordt opgericht om het voor Nederlandse ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken
de juiste financiering te vinden voor buitenlandse activiteiten. Met Invest International wordt één financieringsloket gecreëerd voor deze ondernemers. De operationalisering
van Invest International volgt na behandeling van de oprichtingswet in de Eerste Kamer (gepland op 22 juni
a.s.). Eerste resultaten over het bereik, inclusief Nederlandse vrouwelijke ondernemers,
zijn dus nog niet bekend.
Met de «Groei over Grenzen» campagne zet het kabinet in op bewustwording bij Nederlandse
vrouwelijke ondernemers met internationale ambities over het beschikbare handelsinstrumentarium.
In 2020 werden zeven online evenementen gericht op Nederlandse vrouwelijke ondernemers
georganiseerd waar in realtime 413 personen aan deelnamen. Er verschenen twaalf praktijkverhalen en er werden vier
informatievideo’s ontwikkeld met testimonials van vrouwelijke ondernemers.
In het afgelopen jaar is het aantal vrouwelijke Nederlandse ondernemers dat financiering
heeft ontvangen vanuit het investeringskapitaal van het DGGF, toegenomen met vier;
vanuit DGGF TA werden in totaal 15 vrouwelijke ondernemers bediend. Dit is mede het
resultaat van proactieve communicatie door uitvoerder RVO. Ter promotie van het fonds
zijn diverse filmpjes, podcasts en praktijkverhalen gemaakt waarbij vrouwelijk ondernemerschap
in ontwikkelingslanden onder de aandacht is gebracht.
In 2020 is opdracht aan het CBS gegeven om onderzoek te doen naar het gebruik van
het RVO handelsinstrumentarium door Nederlandse vrouwelijke ondernemers. Daaruit blijkt
dat 23 procent van het aantal ondernemers dat in 2019 gebruik maakte van het RVO instrumentarium,
vrouw is3. 27 Procent van het totaal aantal internationaal actieve Nederlandse ondernemers
was in 2019 vrouw.4 In 2021 voert het CBS een verdere analyse uit op de beschikbare gegevens.
46
Hoe heeft Nederland zich ingezet om met e-commerce en digitale handel bij te dragen
aan het behalen van SDG5?
Antwoord op vragen 46 en 47:
Het kabinet hecht belang aan de participatie van ontwikkelingslanden in digitale handel,
omdat het bijdraagt aan de economische transitie, werkgelegenheid en weerbaarheid
in die landen. De digitale economie biedt kansen, wanneer juist ingezet, om de SDGs
te behalen. Daarbij zet Nederland in het bijzonder in op SDG 5; het versterken van
ondernemerschap van vrouwen, bevorderen van gendergelijkheid in de wetgeving en toename
van gebruik van ICT.
Met de Nederlandse Aid for Trade agenda ondersteunt het kabinet digitale handel door vrouwen in ontwikkelingslanden.
Het eTrade4All platform brengt ontwikkelingslanden samen met donoren, bedrijfsleven en financiële
organisaties om te voorzien in hun technische en financiële behoefte om hun vraagstukken
op het gebied van digitale handel te adresseren. Daarbij is ook specifieke aandacht
voor de economische verzelfstandiging van vrouwen. Zo versterkte het door Nederland
gesteunde eTrade for Women initiatief de internationale kansen en skills van vrouwelijke digitale ondernemers
in ontwikkelingslanden. De eTrade for Women advocates dragen bij aan capaciteitsopbouw onder vrouwelijke tech-ondernemers om
hun bedrijven verder te laten groeien in de uitdagende context van de COVID-19-crisis.
Richting MC12 benadrukt Nederland bij de EU in Brussel dat in de e-commerce onderhandelingen
de ontwikkelingsdimensie wordt meegenomen en draagt in zijn programma’s bij aan een
sterkere positie van vrouwen in e-commerce. Door concreet bij te dragen aan programma’s
en afspraken te maken waarin de gender dimensie wordt meegenomen zet NL in op een
betere positie van vrouwen en meisjes in internationale digitale handel. Ook zet Nederland
er richting MC12 op in dat de EU een voortrekkersrol inneemt in de opvolging van de
Buenos Aires Declaration on Women’s Economic Empowerment. In dat kader is het onderzoeken van gendereffecten van handelsbeleid relevant, waaronder
over e-commerce.
47
Op welke manier zet Nederland zich ook tijdens de twaalfde ministeriële conferentie
van de WTO in voor de koppeling van de e-commerce agenda met het bereiken van SDG
5?
Antwoord:
Zie vraag 46.
48
Is de tijdlijn voor de geplande publicatie van het voorstel van de Europese Commissie
voor brede due diligence-wetgeving (juni 2021) nog actueel?
Antwoord:
Nee. De Europese Commissie heeft het uitbrengen van het wetgevende voorstel op het
gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
uitgesteld van juni 2021 naar de tweede helft van 2021.
49
Op welke manier houdt u rekening met de vertraging die het EU-voorstel voor due diligence-wetgeving
heeft opgelopen in de Nederlandse processen? Gaat u meer prioriteit geven aan nationale
wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) nu het
blijkt dat EU due diligence-wetgeving vertraagd is?
Antwoord op vraag 49 & 124:
Het wetgevende voorstel van de Europese Commissie is met enkele maanden uitgesteld
en zal worden gepubliceerd in de tweede helft van 2021. Het kabinet zet in op ambitieuze
EU-wetgeving en houdt daarover contact met de Europese Commissie.
Het kabinet geeft in overweging om de balans op te maken op het moment dat het wetgevende
voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur wordt gepubliceerd. Ook de
posities van het Europees Parlement en de lidstaten zijn daarbij van belang.
De uitwerking van de bouwstenen voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
die primair als input voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Zoals
opgenomen in de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven dat mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees
niet van de grond komen, de bouwstenen klaarliggen voor het invoeren van nationale
dwingende maatregelen.
50
Wanneer worden de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) voor de Wet Zorgplicht
Kinderarbeid aan de Kamer voorgelegd?
Antwoord:
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Het kabinet stelt in deze beleidsnota
en in de begeleidende Kamerbrief dat als er een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting
op EU-niveau komt deze te verkiezen is boven de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK).
Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting onderkent dat problemen niet tot één
sector of thema zijn beperkt. Invoering van een dergelijke verplichting op EU-niveau
leidt tot grotere impact in de keten en draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven.
Tegelijkertijd heeft Nederland met de aanname van de WZK een eigen verantwoordelijkheid
en moeten vraagstukken die hiervoor relevant zijn verder worden uitgewerkt. Deze vraagstukken
overlappen één op één met de bouwstenen die momenteel worden uitgewerkt voor een brede
gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Het gaat om de reikwijdte, de gepaste zorgvuldigheidseisen
en de inrichting van het toezicht.
Primair om het aanstaande Commissievoorstel te beïnvloeden werkt het kabinet deze
bouwstenen uit, maar Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren
van nationale dwingende maatregelen.
De bouwstenen worden afgerond nadat de SER en het ATR een advies hebben uitgebracht
over de invulling en uitwerking ervan. Ik zal uw Kamer hier separaat over informeren.
51
Hoe lang kan het kabinet staatsrechtelijk gezien wachten met de invoering van een
door de Eerste Kamer aangenomen wet, in dit geval de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?
Antwoord:
In het staatsrecht is geen vaste termijn bepaald waarbinnen een door de Eerste Kamer
aangenomen wet in werking dient te treden. Zie verder de antwoorden op de vragen 48,
49 en 50.
52
Waarom ontbreekt in het jaarverslag de inzet op het bevorderen van ketenverduurzaming
via het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
Antwoord:
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt gerapporteerd over de behaalde resultaten
met betrekking tot maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) binnen de rijksoverheid.
Dat gebeurt dus niet in het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Over de inzet van medeoverheden op het gebied van MVI wordt, zoals toegezegd in het
Nationaal Plan MVI 2021–2025, door de verantwoordelijke bewindspersoon bij IenW jaarlijks
gerapporteerd in een rapportage en een brief aan uw Kamer. Verder staat in de IMVO-beleidsnota
«Van voorlichten tot verplichten» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot het beleid en de uitvoering
rond de internationale sociale voorwaarden (ISV).
53
Wat is de voortgang op de in de beleidsnota Van Voorlichten tot Verplichten (2020)
genoemde beleidsvoornemens voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen, waaronder de
pilot voor de uitwisseling van sectorspecifieke informatie en het onderzoeken van
het standaard toepassen van de Internationale Sociale Voorwaarden in andere categorieën
dan de bestaande tien risicocategorieën?
Antwoord:
Momenteel worden interdepartementaal afspraken gemaakt over de uitvoering van de toezeggingen
op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Inkopen uit de IMVO-beleidsnota van
16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Specifiek voor de genoemde pilot heeft een eerste interne inventarisatie plaatsgevonden.
Hierin werd de behoefte aan sectorspecifieke informatie in een aantal inkoopcategorieën
bevestigd
54
Hoe staat het met het onderzoeken van de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte
van het toepassen van de Internationale Sociale Voorwaarden als gunningscriterium,
dat wordt aangekondigd in de beleidsnota Van Voorlichten tot Verplichten (2020)?
Antwoord:
Zoals in het antwoord op vraag 53 aangegeven worden momenteel interdepartementale
afspraken gemaakt over de uitvoering van de toezeggingen op het gebied van Maatschappelijk
Verantwoord Inkopen uit de IMVO- beleidsnota van 16 oktober 2020, alvorens het onderzoek
naar de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van de Internationale
Sociale Voorwaarden als gunningscriterium kan worden uitgevoerd.
55
Welke bedrijven hebben de twaalf toezeggingen gedaan om kinderarbeid uit hun keten
te verbannen? Op welke manier zijn deze bedrijven over de streep getrokken?
Antwoord:
Tijdens de internationale bijeenkomst «Taking next steps to eliminate child labour in global supply chains» zijn 12 toezeggingen gedaan door de volgende bedrijven: ADMC Group, Cargill, Nestle,
Olam Cocoa, Verstegen Spices & Sauces, Fairphone, Arte, Moyee Coffee, Sympany, Demin
Expert ltd, WE Fashion en Hunkemoller. De meeste van deze bedrijven zijn of waren
betrokken bij een project van het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK). Alle bedrijven
hebben uit eigen motivatie een toezegging gedaan, waaruit hun inzet op de bestrijding
van kinderarbeid blijkt.
56
Op welke manier werkt Nederland toe naar de implementatie van conventie 190 van de
Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)?
Antwoord:
Nederland overweegt, in samenspraak met andere EU lidstaten en de Europese Commissie,
over te gaan tot ratificatie van deze nog relatief nieuwe ILO-conventie. Het verdrag
treedt in juni 2021 in werking en is op dat moment bindend voor de landen die het
ratificatieproces hebben voltooid. Dat is voor geen van de EU-lidstaten al het geval.
Ook Nederland is nog bezig met de analyse van de verdragsbepalingen in relatie tot
de nationale en Europese regelingen op het terrein van geweld en intimidatie op de
werkvloer, in samenwerking met de verschillende betrokken departementen en in overleg
met de sociale partners. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is hierin
leidend.
57
Hoe heeft het kabinet zich ingezet voor het waarborgen van gendergelijkheid en vrouwenrechten
in het IMVO-beleid?
Antwoord:
Bij de consultaties over de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is met handelspartners in productielanden specifiek aandacht besteed aan gender.
Daaruit bleek onder andere dat hoewel veel productielanden wel beleid hebben met betrekking
tot bijvoorbeeld gender-gerelateerd geweld, de implementatie daarvan uitblijft. Ook
is in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek uitgevoerd naar
het genderbeleid bij grote Nederlandse bedrijven, waarbij is gekeken naar het genderbeleid
van bedrijven in hun waardenketens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de
Kamerbrief van 11 februari 2021 over de voortgang van de uitvoering van de IMVO-beleidsnota
(Kamerstuk 26 485, nr. 364). Dit onderzoek zal in de komende twee jaar nog tweemaal worden herhaald. Mede uit
de consultatie en het onderzoek blijkt dat bedrijven nog moeite hebben met het betrekken
van genderspecifieke risico’s in hun toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Om bedrijven
hierbij te helpen ontwikkelde de vrouwenrechtenorganisatie Women Win, met steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, concrete handvatten om gender
mee te nemen in gepaste zorgvuldigheid. Deze handvatten worden online en openbaar
aangeboden via het Gender-Responsive Due Diligence Platform, dat op 8 maart 2021 is gelanceerd: Externe link:www.genderduediligence.org. Samen met het kabinet werkt Women Win aan een strategie om dit platform zo breed mogelijk bij bedrijven onder de aandacht
te brengen.
58
Hoeveel heeft Nederland tot nu toe verdiend aan het gesloten handelsakkoord tussen
de EU en Vietnam? Welke sectoren hebben het meest baad gehad bij dit handelsakkoord?
Hoeveel heeft het MKB aan dit handelsakkoord verdiend?
Antwoord:
Het handelsakkoord tussen de EU en Vietnam is per 1 augustus 2020 in werking getreden.
Wat de effecten zijn op de Nederlandse handel is nog niet goed vast te stellen. Er
zijn veel verschillende factoren van invloed op onze handel met het buitenland, zoals
de stand van de wereldeconomie, seizoensfluctuaties en, in het afgelopen jaar, verstoorde
handelsstromen door de COVID-19 crisis.
Het CBS heeft over de periode sinds 1 augustus 2020 de onderstaande voorlopige cijfers
gepubliceerd voor de handel van ons land met Vietnam. De cijfers zijn gesplitst naar
handel in goederen en handel in diensten. De cijfers voor de handel in diensten zijn
alleen per kwartaal beschikbaar (het derde kwartaal begint per 1 juli, het EU-Vietnam
handelsverdrag is dus gedurende het kwartaal in werking getreden). Zoals de tabel
laat zien, fluctueren de handelsstromen aanzienlijk per maand/kwartaal.
De waarde van invoer en uitvoer is niet gelijk aan wat we er aan verdienen. Daarvoor
zijn gegevens nodig over de toegevoegde waarde. Die zijn nog niet beschikbaar. Daarbij
zou ook nog moeten worden vastgesteld dat veranderingen in handelsstromen en toegevoegde
waarde enkel het gevolg zijn van het handelsakkoord en niet van andere ontwikkelingen.
Concluderend is het niet mogelijk vast te stellen hoeveel Nederland tot nu toe heeft
verdiend aan het handelsakkoord met Vietnam en ook is niet vast te stellen waar deze
winst is neergeslagen (bij MKB of grootbedrijf).
Goederen
Uitvoer (EUR mln.)
Invoer (EUR mln.)
Saldo (EUR mln.)
aug-20
83
513
430
sep-20
73
610
537
okt-20
102
469
367
nov-20
55
539
484
dec-20
78
471
393
jan-21
113
474
361
feb-21
100
496
396
Diensten
3e kwart 20
56
13
43
4e kwart 20
23
12
11
Bron: CBS voorlopige cijfers
59
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van import- en exportcijfers uit en
naar Vietnam, sinds de inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Vietnam,
uitgesplitst naar sector?
Antwoord:
Zie vraag 58.
60
Hoeveel is er tot op heden besteed aan de Brexit multimedia campagne, het online brexitloket
en de Brexit impact scan? Hoeveel gebruik is er gemaakt van deze instrumenten?
Antwoord:
Van half 2018 tot eind februari 2021 is EUR 2,3 miljoen uitgegeven aan de Brexit campagne.
Dit geld is uitgegeven aan de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de campagne.
Inclusief de media-inkoop en de campagne effectonderzoeken die zijn gedaan. (Hierbij
verwijs ik u naar de Campagneresultaten 2020). Binnen de campagne is gebruik gemaakt: radio en tv spots, online via bannering,
video’s en search, podcasts, een glossy magazine, evenementen waarbij het Brexit karakter
is ingezet, social media posts, track & trace actie (interactieve game) en een toolkit
voor partners om hun achterban te informeren. De campagne richtte zich met name op
de ondernemers (MKB), in diverse sectoren, en op het laatst ook op burgers.
Sinds de oprichting van het Brexitloket in 2018 hebben 350.502 unieke bezoekers het
loket bezocht en is de Brexit Impact Scan 142.994 keer ingevuld (stand april 2021).
Over deze looptijd hebben de opdrachtgevers EZK en BZ circa EUR 1 miljoen per ministerie
besteed. Daarbij is het goed om te vermelden dat de opdracht van het Brexitloket nog
niet afgerond is. De uiteindelijke kosten zullen nog veranderen.
61
Heeft het ministerie zich op welke sectoren relatief harder zijn getroffen door de
Brexit? Zo ja, welke? Heeft het ministerie afgelopen jaar extra in deze sectoren geïnvesteerd?
Antwoord:
Op 21 mei jl. heef StasEZK de Kamer geïnformeerd over de actuele cijfers van de handel
met het Verenigd Koninkrijk (VK) in 2020 en het eerste kwartaal van 2021. Hoewel deze
cijfers een eerste inzicht in de impact van de Brexit bieden, zijn nog niet alle effecten
voor het bedrijfsleven zichtbaar en kan geen volledig beeld van de economische effecten
op nationaal en sectoraal niveau worden geboden. Zo zijn niet alle data beschikbaar,
vond een samenspel met de coronacrisis plaats en worden aan Britse zijde de douaneformaliteiten
en grensprocedures nog gradueel ingevoerd.
62
Kunt u de vijf projectvoorstellen ontwikkelt door de Taskforce Handelsbevordering
NL-Afrika met betrekking tot gezondheidszorg, agrofood, afval- en circulaire oplossingen,
duurzame energie, en water delen met de Kamer?
Antwoord:
Eind juni zal er een brief naar de Kamer worden gestuurd over de voortgang van de
Taskforce Handelsbevordering NL- Afrika waarin er nader zal worden ingegaan op de
verschillende kansentrajecten.
63
Aan hoeveel handelsmissies nam Nederland deel in 2020, zowel uitsturend als ontvangend?
Hoeveel hiervan vonden digitaal plaats en hoeveel fysiek?
Antwoord:
In 2020 organiseerde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in opdracht van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken negen handelsmissies onder aanvoering van een of
meer bewindspersonen. Hiervan vonden er zes in virtuele vorm plaats. In 2020 ontving
het kabinet geen door buitenlandse bewindspersonen geleide, inkomende handelsmissies.
Daarnaast werden dertien kleinere, op één specifieke sector of doelgroep (zoals startups)
gerichte economische missies naar buitenlandse markten georganiseerd. Hiervan vonden
er acht in virtuele vorm plaats.
64
Kunt u per handelsmissie uiteenzetten wat de geschatte opgebrachte waarde bedraagt,
uitgesplitst naar sector?
Antwoord:
De geschatte waarde van contracten die zijn afgesloten of worden verwacht naar aanleiding
van een missie wordt voor iedere door een bewindspersoon geleide missie in kaart gebracht,
maar niet uitgesplitst naar de verschillende sectoren waarop de missie in kwestie
zich richtte.
In juli 2020 ontving u reeds de cijfers met betrekking tot de in de eerste kwartaal
van 2020 door bewindspersonen geleide missies in de «Rapportage economische missies en bezoeken, 2de helft 2019 en eerste kwartaal 2020»5.
Binnenkort ontvangt u de nieuwste Rapportage virtuele economische missies en bezoeken met bewindspersonen in de tweede
helft van 2020, met daarin de cijfers met betrekking tot de overige in 2020 door een bewindspersoon
geleide missies. De totale waarde van alle contracten die zijn afgesloten of worden
verwacht naar aanleiding van de in 2020 door bewindspersonen geleide missies wordt
geschat op ruim 770 miljoen euro.
65
Wat bedroegen de kosten van het organiseren en deelnemen aan handelsmissies in 2020?
Antwoord:
De kosten van het organiseren van de in 2020 door een bewindspersoon geleide, fysieke -
en virtuele handelsmissies bedroegen circa vijf miljoen euro.
Deelnemende bedrijven betaalden in 2020 respectievelijk EUR 950 dan wel EUR 250 om
deel te nemen aan een fysieke - of een virtuele handelsmissie die door een bewindspersoon
werd geleid; daarbovenop betaalden deelnemers hun eventuele eigen reis- en verblijfkosten.
66
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse uitgaven aan ODA die zijn gericht op
de capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen, met name in de focusregio’s?
Antwoord:
In 2020 is EUR 35 miljoen uitgegeven aan programma’s waarin rechtstreeks wordt samenwerkt
met overheidsinstellingen in de focusregio’s. Daarnaast droeg Nederland via andere
kanalen (multilateraal, EU) bij aan programma’s met overheden in focusregio’s. Voor
vrijwel al deze programma’s geldt dat capaciteitsversterking onderdeel uitmaakt van
de doelstellingen en de activiteiten. Uitgaven voor capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen
in de focusregio’s worden echter niet apart geadministreerd.
67
Wat is de reden dat het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen in
2020 sterk is teruggevallen ten opzichte van 2019?
Antwoord:
De resultaten van door Nederland gesteunde landbouwprojecten kunnen per jaar schommelingen
vertonen omdat ze afhankelijk zijn van wat er door uitvoerders in het betreffende
jaar aan uitkomsten kan worden gerapporteerd. In 2019 werd de driejaarlijkse IFAD-impactrapportage
opgeleverd, met in dat jaar gemeten cijfers over toename van productiviteit en inkomen
bij een groot aantal boeren als uitkomst van drie jaar investeren. Hierdoor waren
de resultaten in dat jaar veel hoger.
68
Hoe kan het aantal van 14 miljoen mensen met verbeterde voedselinname aan het Nederlandse
beleid toegeschreven worden?
Antwoord:
Dankzij Nederlandse financiering voeren organisaties, zoals UNICEF, activiteiten uit
die gericht zijn op het bestrijden van ondervoeding. Een aantal van deze activiteiten,
zoals het verstrekken van schoolvoeding, langdurige therapeutische voeding of voedingssupplementen,
leiden direct tot een verbeterde voedselinname bij de mensen die daarmee worden bereikt.
Deze resultaten worden dankzij monitoring en evaluaties zichtbaar gemaakt. De door
Nederland gerapporteerde resultaten worden berekend naar rato van de Nederlandse financiële
bijdrage aan programma’s. Op deze manier kan gesteld worden dat Nederland heeft bijgedragen
aan een verbeterde voedselinname van 14 miljoen mensen.
69
Hoe kan het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen in 2020 toegeschreven
worden aan het Nederlandse beleid?
Antwoord:
Met Nederlandse financiering ondersteunen uitvoerende organisaties, zoals IFAD en
SNV, kleinschalige voedselproducenten met landbouwadvies, training, technologie en
het op de markt brengen van productie. Tijdens het monitoren en evalueren van deze
programma’s wordt bijgehouden bij hoeveel van deze boeren daadwerkelijk een stijging
van inkomen en productiviteit plaatsvindt. Steeds vaker gebeurt dat met behulp van
digitale Management Informatie Systemen, die trends in productie en inkomen per boer
inzichtelijk maken. De door Nederland gerapporteerde resultaten worden berekend naar
rato van de Nederlandse financiële bijdrage aan deze programma’s. Op deze manier kan
gesteld worden dat Nederland heeft bijgedragen aan stijging van productiviteit en
inkomen van 1,9 miljoen boeren, overigens zonder dat voor alle gevallen kan worden
geclaimd dat die stijging uitsluitend aan de Nederlandse bijdrage kan worden toegeschreven.
70
Waarom is in het jaarverslag SDG8 vier keer omschreven als «Inclusieve en duurzame
groei», terwijl de juiste term in het Nederlands «Waardig werk en economische groei»
is, ook volgens SDG Nederland? Waarom is afgeweken van de eigenlijke term?
Antwoord:
De officiële Nederlandse vertaling van SDG 8 is: «Bevorder aanhoudende, inclusieve,
en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig
werk voor iedereen.». Doorgaans wordt dit afgekort tot «waardig werk en economische
groei», maar de inclusieve en duurzame aspecten van economische groei zijn ook onderdelen
van de doelstelling.
71
Haalt het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) de doelstelling van een 50–50 balans tussen mitigatie en adaptatie?
Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat binnen het DFCD klimaatadaptatie voldoende aan bod komt, is
afgesproken dat minimaal 50 procent, met een streven naar 65 procent, van de fondsmiddelen
wordt gebruikt voor projecten op het vlak van
klimaatadaptatie. In het DFCD jaarverslag over 2020 rapporteert de fondsmanager een
percentage van 65,7 procent voor klimaatadaptatie.
72
Kunt u aangeven in hoeverre de extra middelen voor bestrijding van de COVID-19 crisis
bij andere bestaande fondsen/projecten zijn vrijgemaakt en welke dat dan zijn?
Antwoord:
Voor de bestrijding van COVID-19 zijn in 2020 twee steunpakketten gepresenteerd. Het
steunpakket van EUR 90 miljoen in het voorjaar en het steunpakket van EUR 150 miljoen
in de zomer.
Het budget voor het steunpakket van EUR 90 miljoen (plus EUR 10 miljoen voor 2021)
is vrijgemaakt binnen de BHOS-begroting. Hiermee is een belangrijk deel van de niet-juridisch
en niet-bestuurlijk verplichte ruimte gebruikt. Deze ruimte is gevonden binnen alle
beleidsartikelen, waarbij getracht is de impact op lopende programma’s zoveel als
mogelijk te beperken. Hierbij is geanticipeerd op programma’s die vertragingen opliepen
als gevolg van de COVID-pandemie. Gedetailleerde beantwoording over de verdeling van
de dekking werd eerder gegeven bij (de beantwoording van de feitelijke vragen over)
de eerste suppletoire begroting BHOS 2020.
Het budget voor het steunpakket van EUR 150 miljoen naar aanleiding van het AIV advies
(waarvan EUR 139 miljoen op de BHOS-begroting) betrof een compensatie uit de algemene
middelen.
73
Kunt u de inzet van het ministerie voor het bevorderen van internationale kaders voor
IMVO via de VN, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
en EU toelichten?
Antwoord:
De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) vormen de norm voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO). Het kabinet verwacht dat bedrijven deze internationale richtlijnen naleven.
Zoals aangegeven in de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) zet het kabinet, ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven en een grotere
impact in productielanden, in op een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur
op Europees niveau.
De Europese Commissie zal in de tweede helft van 2021 een voorstel voor een EU gepaste
zorgvuldigheidsverplichting uitbrengen, Nederland onderhoudt – ook samen met andere
EU-lidstaten – contacten met de Europese Commissie en bepleit ambitieuze wetgeving.
Nederland pleit ervoor dat deze wetgeving ingebed wordt in een EU IMVO-actieplan met
een doordachte mix aan IMVO-maatregelen.
Op VN-niveau staat het kabinet open voor gesprekken over een juridisch bindend instrument
en blijft het zich inzetten voor een constructief verdragsproces dat brede steun kan
genieten van zoveel mogelijk landen. Uitgangspunten daarbij zijn dat een dergelijk
instrument geschikt moet zijn voor het na te streven doel, effectief moet kunnen worden
geïmplementeerd en gehandhaafd, en voldoende draagvlak moet hebben. Ook dient het
instrument proportioneel te zijn en voort te bouwen op de UNGP’s.
Via de OESO zet het kabinet in op effectieve implementatie en naleving van de OESO-Richtlijnen
en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s. Nederland
heeft bijvoorbeeld bij de OESO aangedrongen op het identificeren van stappen vooruit
om de toepassing van de OESO-richtlijnen op de digitale economie te verduidelijken.
Eind 2020 verscheen het, mede door Nederland mogelijk gemaakte, OESO-rapport over
digitalisering en RBC.
74
Op welke manier zet Nederland zich in de MVO-werkgroep van de OESO in voor een eventuele
herziening van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?
Antwoord:
De OESO Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) is momenteel bezig met een stocktaking om in kaart te brengen of en op welke punten de OESO-richtlijnen herzien zouden moeten
worden. Deze zomer is hiervoor een publieke consultatie voorzien door de OESO. Naar
verwachting zal de WPRBC in het najaar op basis van de uitkomsten van de stocktaking bepalen of een herziening nodig is en zo ja, op welke onderdelen. Nederland zet zich
in voor een zorgvuldig en transparant stocktaking-proces waarbij ook de inbreng van stakeholders wordt meegenomen.
De inzet van Nederland is steeds en vooral een effectieve implementatie en naleving
van de OESO-Richtlijnen, waarbij Nederland het toejuicht dat ook nieuwe ontwikkelingen
en relevante thema’s zoals landrechten, gender en digitalisering betrokken worden.
75
Op welke manier brengt Nederland de thema’s dierenwelzijn en landrechten onder de
aandacht in de OESO?
Antwoord:
Nederland zet zich in voor effectieve implementatie en naleving van de OESO-richtlijnen
en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s. De OESO Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) is momenteel bezig met een stocktaking om in kaart te brengen of en op welke punten de OESO-richtlijnen herzien zouden moeten
worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 74. Diverse stakeholders noemen ook dierenwelzijn
als thema dat uitdrukkelijker aandacht zou moeten krijgen. Naar verwachting zal de
WPRBC in het najaar op basis van de uitkomsten van de stocktaking bepalen of een herziening nodig is en zo ja, op welke onderdelen. Zoals eerder aan
uw Kamer gemeld, zal Nederland zich ook actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn
in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wanneer het stocktaking proces tot een herziening leidt. Hiermee zal verdere harmonisatie worden bereikt
(Kamerstuk 28 286, nr. 987).
Nederland heeft financiering beschikbaar gesteld voor het proces dat geresulteerd
heeft in The OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains voor met name het bedrijfsleven in landen met slecht geregelde landrechten. Dit wordt
opgevolgd in lijn met de aandacht voor landrechten in de BHOS nota.
76
Kunt u aangeven welk deel van de uitgaven voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
in 2020 is gegaan naar sociale vangnetten? Welk deel hiervan gaat om het versterken
van sociale vangnetten die worden georganiseerd of gerund door overheden in partnerlanden?
Antwoord:
Nederland droeg in 2020 via meerdere programma’s bij aan sociale vangnetten in ontwikkelingslanden.
Bijdragen aan multi-donor programma’s opgezet met de overheid in Ethiopië (Productive Safety Net Program), Mozambique (Cash Transfers for Inclusive Development) en Soedan (Sudan Family Support Program) beliepen in totaal EUR 26,7 miljoen.
Verder werkt de mede door Nederland gefinancierde Global Financing Facility for Women, Children and Adolescents (GFF) van de Wereldbank in sommige landen met cash transfers (bijvoorbeeld in Bangladesh, waar huishoudens een transfer krijgen als meisjes gedurende
een bepaalde tijd op school zijn geweest). Welk deel van de Nederlandse bijdrage (EUR 10 miljoen
in 2020) naar deze specifieke GFF-activiteiten ging, is niet goed aan te geven. Onder
programma’s op het gebied van Opvang in de Regio wordt ook bijgedragen aan cash transfers en cash for work programma’s, onder andere via het Prospects partnerschap (met onder meer ILO, UNHCR en UNICEF). Binnen de humanitaire hulpverlening
wordt veel gebruik gemaakt van bijvoorbeeld voedsel vouchers of multipurpose unrestricted cash, onder meer door UNHCR, ICRC, WFP en DG-ECHO. Zo besteden WFP en DG-ECHO meer dan
een derde van hun programmabudget in de vorm van cash transfers.
77
Welke projecten zijn er exact gefinancierd met de € 416,637 miljoen – ruim € 13,437 miljoen
meer dan begroot – bedoeld voor het «versterken van de private sector en arbeidsmarkt
in ontwikkelingslanden»? Naar welke landen is het geld gegaan en welke organisaties
en projecten hebben het geld ontvangen?
Antwoord:
Een overzicht van de uitgaven is toegevoegd als bijlage (zie bijlage 1)6. Voor de uitgaven per land door de organisaties wordt verwezen naar de open data van het International Aid Transparency Initiative (IATI).
78
Is de recente daling van het BNP van invloed geweest op het besluit om de financiering
van het vakbondsmedefinancieringsprogramma terug te schroeven? Zo ja, zou een toekomstige
stijging van het BNP ook kunnen leiden tot extra financiering binnen het vakbondsmedefinancieringsprogramma?
Antwoord:
De BNP-ontwikkeling is van invloed geweest op de besluitvorming. Maar het beperkte
en geleidelijke terugschroeven van de financiering voor het vakbondmedefinancieringsprogramma
(VMP) is vooral ingegeven door de afweging om de financieringsbasis van dit programma
te verbreden. Het VMP is de afgelopen jaren nagenoeg geheel door het ministerie gefinancierd.
Deze financieringsafhankelijkheid maakt het programma kwetsbaar. Daarom is met de
vakbonden afgesproken dat zij zich zullen inzetten om de financieringsbasis de komende
jaren te verbreden door andere financieringsbronnen te mobiliseren. Het ministerie
kan de vakbonden daarbij via haar internationale netwerk desgewenst behulpzaam bij
zijn.
Het is in dit stadium niet te zeggen of bij een stijging van het BNP extra financiering
beschikbaar zal worden gesteld. Beleidsinhoudelijke overwegingen en de mate waarin
de financieringsbasis is verbreed zullen bij eventuele besluitvorming terzake in aanmerking
worden genomen.
79
Heeft de hogere afdracht aan de Europese Unie gevolgen voor het Nederlandse budget
voor ontwikkelingssamenwerking, naast de reeds genoemde decommittering op het Europees
Ontwikkelingsfonds (EOF), en zo ja welke?
Antwoord:
De hogere afdracht aan de Europese Unie in 2020 heeft geen gevolgen voor het Nederlandse
budget voor ontwikkelingssamenwerking.
80
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse uitgaven en bereikte resultaten in het
kader van SDG15 over biodiversiteit?
Antwoord:
In 2020 is EUR 121 miljoen uitgegeven aan biodiversiteit. Een belangrijk deel daarvan
is uitgegeven aan activiteiten die zijn gericht op verbeterde landbouw, bosbeheer,
waterbeheer en de versterking van (de rol van) het maatschappelijk middenveld. Analoog
aan de berekening van klimaatfinanciering, worden uitgaven aan biodiversiteit geschat
door toerekening van aan activiteiten toegekende biodiversiteitsmarkers: 100 procent
van de totale uitgaven als het een project betreft waar biodiversiteit een hoofddoelstelling
is en 40 procent als het om een project gaat met biodiversiteit als nevendoelstelling.
Het betreft veelal projecten met biodiversiteit als nevendoelstelling. Bijvoorbeeld
programma’s gericht op het tegengaan van ontbossing van tropische regenwouden, die
een grote biodiversiteit kennen, of programma’s gericht op productiviteitsverbetering
op bestaande landbouwgrond, die areaaluitbreiding ten koste van natuur voorkomen,
of programma’s gericht op verbetering van waterbeheer en landschapsplanning, waardoor
biodiversiteit beter beschermd wordt. De Nederlandse bijdrage aan het Global Environment
Facility (GEF) heeft biodiversiteit als hoofddoelstelling. De GEF-portefeuille bevat
een groot aantal projecten op diverse terreinen die publiekelijk toegankelijk zijn
via de GEF-projecten website.
81
Wat is precies gefinancierd met de ruim € 211,466 miljoen onder artikel 2.3 bedoeld
voor «klimaat»? Welke landen, organisaties en projecten hebben dit geld ontvangen?
Antwoord:
De middelen onder artikel 2.3 «Klimaat» betreffen uitgaven voor projecten en programma’s
in het kader van klimaat, hernieuwbare energie en grondstoffen.
Voor Klimaat is onder het instrument «subsidies» een bedrag van EUR 35,9 miljoen uitgegeven
aan organisaties als Tropenbos International (Working Landscapes Programme), Stichting AGRI3 (fondsmanager voor het AGRI3 fonds), Stichting IDH (Initiatives for Sustainable Landscapes), World Resources Institute (instellingssubsidie aan WRI, ondersteuning van het NDCP en Partnering for Green Growth) en Stichting IUCN (Mobilising More for Climate).
Voor Klimaat is onder het instrument «bijdrage» een bedrag van EUR 110,9 miljoen uitgegeven
aan organisaties als de Wereldbank voor het beheer en de uitvoering van mondiale fondsen
als het Green Climate Fund, de Global Environment Facility en het Least Developed Countries Fund, en UNDP voor het multi-donor fonds CAFI (Central African Forest Initiative), alsmede de verdragscontributies aan het Montreal Protocol via UNEP en de United Nations Convention to Combat Desertification.
Voor Energie is onder het instrument «subsidies» een bedrag van EUR 27,5 miljoen uitgegeven
aan organisaties als de United Nations Foundation (Clean Cooking Alliance), FMO (Access to Energy Fund en Climate Investor One) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland RVO (het Energising Development Partnership Programma – ENDEV en SDG7 Results).
Voor Energie is onder het instrument «bijdrage» een bedrag van EUR 17,8 miljoen uitgegeven
aan organisaties als GIZ (ENDEV), BMZ (voor het programma GET.Invest) en de Wereldbank (ESMAP – Energy Sector Management Assistance Program).
De overige uitgaven zijn besteed aan organisaties als FMO (Dutch Fund for Climate and Development), UNEP (algemene bijdrage), non-ODA programma’s zoals het Polair Programma en de uitvoeringskosten
van de RVO.
De middelen zijn besteed in uiteenlopende landen. Zo worden middelen voor het bossenprogramma
CAFI uitgegeven in Congo, DRC, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Equatoriaal-Guinea,
Gabon en Kameroen. Het programma met Tropenbos International heeft uitgaven in Bolivia,
Congo, Ghana, Indonesië, Kameroen, Liberia, Oeganda, Vietnam en nog nader te bepalen
landen. Uitgaven voor de Clean Cooking Alliance vinden plaats in Ethiopië, Ghana,
Kenia, Nigeria, Oeganda en Rwanda. Middelen voor het ENDEV-programma worden besteed
in meerdere landen in Azië, West-Afrika, Oost-Afrika en Zuidelijk Afrika en Latijns-Amerika.
De middelen via FMO worden besteed in meerdere landen in Afrika. De uitgaven van IDH
voor het ISLA-programma vinden plaats in Brazilië, Ethiopië, Indonesië, Ivoorkust,
Kenia en Vietnam.
Voor de mondiale klimaatprogramma’s en fondsen als het GEF, GCF, UNEP worden de middelen
in veel verschillende landen gealloceerd.
82
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse uitgaven in het kader van SDG5? Ondersteunt
Nederland in dit kader ook programma's die zijn gericht op een constructievere rol
van mannen en jongens in het bereiken van gendergelijkheid?
Antwoord:
In 2020 is EUR 49,2 miljoen besteed aan het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid
(begrotingsartikel 3.2) en daarnaast wordt ook vanuit andere begrotingsartikelen bijgedragen
aan het realiseren van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes (SDG5).
Het kabinet onderschrijft dat zonder de inzet en betrokkenheid van mannen en jongens
gendergelijkheid niet mogelijk is. In zowel de genderdiplomatie als in de programma’s
ter versterking van het maatschappelijk middenveld staat een gender-transformatieve
benadering centraal. Dit betekent het onderzoeken, ter discussie stellen en veranderen
van rigide gendernormen en ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen.
Dit betekent ook het bevorderen van verandering in sociale attitudes, onder meer door
mannen en jongens daarin actief te betrekken en de aandacht te vestigen op de rol
van jonge mensen als drijvende krachten voor verandering.
Het kabinet steunt organisaties die zich inzetten om ongelijke machtsverhoudingen
tussen mannen en vrouwen ter discussie te stellen en geweld tegen vrouwen en meisjes
te voorkomen en bestrijden. Hierbij worden mannen en jongens betrokken, evenals lokale
en religieuze leiders; zonder hen is geen structurele verandering in gendernormen
en -relaties mogelijk. In de resultatenrapportage van 2020 staat als voorbeeld beschreven
hoe een FLOW-programma hieraan bijdraagt.
83
Hoe draagt de extra investering in de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child (GFF) bij aan het tegengaan van de indirecte effecten van de COVID-19 pandemie op
seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) in Afrika? Op welke manier
stimuleert Nederland een inclusieve benadering binnen de GFF?
Antwoord:
Met de extra Nederlandse bijdrage van EUR 10 miljoen is de GFF in staat geweest om
op nationaal niveau samen met de overheid snel de eerste noodzakelijke aanpassingen
in te voeren, zodat gezondheidsstaf in staat was essentiële diensten te blijven leveren.
Naast beschermingsmaterialen en trainingen voor gezondheidswerkers, heeft de GFF ook
gezorgd voor snelle analyse én communicatie over de impact van COVID-19 op moeder
en kind zorg, inclusief Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, op basis
waarvan overheden, maar ook andere betrokken partijen in staat waren om sneller en
beter te reageren.
De GFF is een partnership, waarbij naast uitvoerende landen en donoren, ook andere
gezondheidsfondsen, de private sector en het maatschappelijk middenveld actief aan
deelnemen. Nederland bepleit zowel in het bestuur van GFF als in relevante werkgroepen
waaraan Nederland deelneemt deze inclusieve benadering waarbij veel nadruk wordt gelegd
op het vergroten en verder verbeteren van betekenisvolle deelname van het maatschappelijk
middenveld en van jongeren.
84
Waaruit bestaan de «Opdrachten; SRGR en hiv/aids» onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten en hiv/aids? Wat is de oorzaak van de totale vermindering van
€ 3,98 miljoen aan deze opdrachten?
Antwoord:
Het betreft hier een opdracht aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO), een opdracht aan het RVO voor Product Development Partnerships (PDP’s) en inhuur van expertise.
Voor de opdracht inzake PDP’s werd in de ontwerpbegroting 2020 per abuis een te hoge
raming opgenomen voor 2020. Contractueel kan een deel van de middelen pas in 2021
betaald worden, waarmee deze vermindering valt te verklaren.
85
Welke programma’s van de RVO worden gefinancierd uit de bijdrage aan agentschappen
onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids?
Antwoord:
Onder artikel 3.1 worden via het Fonds Product Development Partnerships III (PDP III) van 2015 t/m 2021 zes PDP’s gefinancierd: Drugs for Neglected Diseases initiative (DNDi), Foundation for Innovative New Diagnostics (FIND), International AIDS Vaccin Initiative (IAVI), International Partnership for Microbicides (IPM), TB Alliance en The Medicines for Malaria Venture (MMV). Deze programma’s worden beheerd door RVO.
86
Wat is de oorzaak van de daling van € 14,49 miljoen in de bijdrage aan het VN Bevolkingsfonds
(UNFPA) onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids?
Antwoord:
De uitgaven voor UNFPA bestaan uit de jaarlijkse core bijdrage (EUR 33 miljoen) en
de vrijwillige bijdrage aan UNFPA Supplies. Voor deze laatste bijdrage is een deel van de betaling die gepland stond voor 2020,
vanwege cash management doorgeschoven naar begin 2021.
87
Wat is precies gefinancierd met de onder artikel 3.3 ruim EUR 195,307 miljoen bedoeld
voor het versterken van «het maatschappelijk middenveld»? Welke landen, organisaties
en projecten hebben dit geld ontvangen?
Antwoord:
Onder artikel 3.3 zijn in 2020 de laatste betalingen verricht voor de 24 programma’s
onder Samenspraak en Tegenspraak (S&T), het programma VOICE, het aan de ambassades
gedelegeerde Accountability Fonds (voor 2020) en de eerste betalingen voor 13 programma’s onder het Versterking
Maatschappelijk Middenveld subsidie instrument Power of Voices (PoV) (vanaf 2021).
De organisaties die onder S&T financiering ontvingen waren werkzaam in de volgende
landen: Afghanistan; Argentinië; Armenië; Bangladesh; Belize; Benin; Bolivia; Botswana;
Brazilië; Burkina Faso; Burundi; Cambodja; Central Afrikaanse Republiek; China; Colombia;
Democratische Republiek Congo; Egypte; El Salvador; Ethiopië; Filippijnen; Georgia;
Ghana; Guatemala; Guyana; Haïti; Honduras; India; Indonesië; Irak; Ivoorkust; Kameroen;
Kenia; Kosovo; Kirgizstan; Laos; Liberia; Madagaskar; Malawi; Maleisië; Mali; Mauritanië;
Mexico; Moldavië; Mongolië; Marokko; Mozambique; Myanmar; Namibië; Nepal; Nicaragua;
Niger; Nigeria; Oeganda; Oekraïne; Oezbekistan; Oost Timor; Pakistan; Palestijnse
Gebieden; Paraguay; Peru; Rwanda; Senegal; Sierra Leone; Somalië; Sri Lanka; Soedan;
Suriname; Syrië (d.w.z. buiten Syrië gericht op Syrië); Tajikistan; Tanzania; Togo;
Vietnam; Yemen; Zambia; Zimbabwe; Zuid Afrika en Zuid Soedan.
Aangezien de eerste betaling voor organisaties onder PoV eind 2020 plaatsvond kon
deze financiering nog niet exact toegeschreven worden aan specifieke doellanden (dat
gebeurt in 2021).
De volgende penvoerende organisaties hebben in 2020 onder S&T en PoV financiering
ontvangen: Aidsfonds, Amref, Both Ends, Care, COC, Cordaid, CREA, Fair Wear, FCAM, FPU, GPPAC, Hivos, ICCO, IRC, IUCN, Mama
Cash, Milieudefensie, NIMD, Oxfam Novib, PAX, Plan Nederland, Rode Kruis, Rutgers,
SNV, Solidaridad, UTZ, Wilde Ganzen, WNF en ZOA.
88
Hoeveel ontwikkelingsgeld is er uitgegeven in landen waarmee we migratieafspraken
hebben? Kunt u de bedragen uitsplitsen naar land?
Antwoord:
Nederland heeft in Noord-Afrika, de Hoorn van Afrika, West-Afrika, de Sahel en het
Midden-Oosten programma’s ontwikkeld die beogen bij te dragen aan het verbeteren van
migratiesamenwerking met landen van oorsprong en transit, onder meer door het tegengaan
van mensensmokkel en -handel en het bevorderen van terugkeer en herintegratie. Daarnaast
worden landen van opvang ondersteund in de opvang en bescherming van vluchtelingen
en hun gastgemeenschappen. In totaal is er voor 2020 voor opvang in de regio en voor
migratiesamenwerking een bedrag van EUR 158 miljoen uitgetrokken in de hierboven genoemde
regio’s. Voor de precieze uitgaven en resultaten zie Externe link:https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl/#/budget.
89
Kunt u aangeven hoe innovatie en hervorming bij noodhulporganisaties om efficiënter
en effectiever te werken en om de onderlinge coördinatie te versterken vorm is gegeven?
Antwoord:
Sinds de Humanitaire Wereldtop in 2016 is effectiever en efficiënter werken en samenwerken
een permanent aandachtspunt binnen de humanitaire sector. De wijze waarop noodhulporganisaties
dit vormgegeven verschilt van geval tot geval. Alle VN-organisaties die betrokken
zijn bij het verlenen van humanitaire hulp evenals het ICRC, IFRC, donoren en een
aanzienlijk aantal ngo’s zijn ondertekenaar van de Grand Bargain. Binnen dit forum
wordt onder andere gewerkt aan hervorming op het terrein van flexibele financiering
en lokalisering. Daarnaast hebben veel organisaties een eigen strategie en capaciteit
op het gebied van innovatie. Zo draagt bijvoorbeeld WFP via het eigen acceleratorprogramma
bij aan de ontwikkeling en opschaling van innovaties op het terrein van voedselzekerheid.
OCHA en de Rode Kruisbeweging zetten onder meer in op ontwikkeling en het gebruik
van data en voorspellende modellen waarmee noodhulp efficiënter en effectiever wordt,
doordat humanitaire hulporganisaties al aan het werk kunnen vóór een natuurramp – zoals
een overstroming – plaatsvindt. Met tijdige waarschuwingssystemen kan de impact van
natuurrampen worden verminderd. De Dutch Relief Alliance (DRA) richt zich onder meer op innovatie op het terrein van cash-programmering en
duurzame energievoorziening.
90
Kunt u aangeven hoe versterking opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio,
door inzet op betere bescherming en een sterkere rechtspositie voor vluchtelingen
vorm is gegeven?
Antwoord:
In haar brief van 25 januari 2021 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de opvang in de regio (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 52).
Het grootste programma voor opvang in de regio is het Prospects Partnerschap. UNHCR maakt deel uit van dit partnerschap en is de internationale organisatie
die specifiek is gemandateerd voor de bescherming van vluchtelingen. Bescherming is
ook een van de drie programmapijlers van het Prospects Partnerschap. Door inzet op betere bescherming en rechtsposities wordt de zelfredzaamheid
van vluchteling bevorderd en hen meer perspectief geboden.
91
In hoeverre zijn vrouwen en meisjes, evenals gemarginaliseerde groepen zoals vrouwen
met een beperking, mensen met een andere genderidentiteit of seksuele oriëntatie,
betrokken geweest bij de ontwikkeling van humanitaire programma’s middels Nederlandse
financiering ten behoeve van de COVID-19 respons?
Antwoord:
Nederland kiest in zijn noodhulpbeleid expliciet voor een brede benadering en voor
meerjarige, zogenoemde «ongeoormerkte» financiering (nota «Mensen Eerst!», 2019).
Het noodhulpbudget is daarom niet thematisch of geografisch opgeknipt of gekoppeld.
In de programmering en uitvoering van noodhulp passen partners afspraken en richtlijnen
toe die in het kader van de Inter Agency Standing Committee (IASC) zijn gemaakt over inclusiviteit (gender, leeftijd, beperking). Toepassing
van de zogenoemde Gender & Age Marker is verplicht. Monitoring vindt plaats aan de
hand van rapportages en in beleidsdialogen. Deze benadering gold ook voor bijdragen
voor humanitaire onderdelen van de internationale COVID-respons. Over de voortgang
van het Global Humanitarian Response Plan for COVID-19 rapporteerde de VN (OCHA) verschillende malen en ging daarover met donoren in gesprek.
92
In hoeverre waren de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen
in de regio gendersensitief en genderresponsief?
Antwoord:
Vrouwenrechten en gender gelijkheid worden systematisch geïntegreerd in programma’s
gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio, van ontwerp
en uitvoering tot monitoring en evaluatie. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door een
projectontwerp te baseren op een gender-analyse die de behoeften en belangen van vrouwen
en mannen in een specifieke context in kaart brengt. Om te bepalen of projecten bijdragen
aan gendergelijkheid past Nederland de OECD-DAC Gender Equality Policy Marker toe. In 2020 scoorde 58% van de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming
van vluchtelingen in de regio positief op deze marker. Er is een positieve trend:
in 2019 was dit percentage nog 18%.
93
Kunt u aangeven hoe u monitort op goede toegang tot SRGR-diensten in acute noodhulp,
chronische conflicten en wederopbouw? In hoeverre is hierbij aandacht voor de specifieke
hulpbehoeften van overlevenden van seksueel geweld en gender-based violence?
Antwoord:
Nederland verstrekt geoormerkte en ongeoormerkte bijdragen aan diverse (VN-)organisaties
– zoals Marie Stopes International, UNFPA en de WHO – om goede toegang tot SRGR-diensten
tijdens acute noodhulp, chronische conflicten en wederopbouw te waarborgen. De activiteiten
worden middels (jaar)rapportages, veldbezoeken, beleidsdialogen en externe evaluaties
consequent door het ministerie gemonitord. Daarbij wordt speciale aandacht besteed
aan de verdere implementatie van het Minimum Initial Service Package (MISP) for Sexual and Reproductive Health (SRP) in
crisis situations en de transitie naar Comprehensive SRH services. Een van de doelstellingen van het MISP is het voorkomen van seksueel geweld en gender-based violence (SGBV) en adequaat inspelen op de specifieke hulpbehoeften van overlevenden van SGBV
in humanitaire situaties.
94
Wat is precies gefinancierd met de onder artikel 4.2 ruim € 157,560 miljoen bedoeld
voor «opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking»? Welke landen, organisaties
en projecten hebben dit geld ontvangen? Hoeveel migranten zijn er in 2020 specifiek
door deze inzet buiten Nederland en de EU gehouden?
Antwoord:
In het kader van migratie samenwerking en opvang in de regio zijn bijdragen gedaan
aan internationale gouvernementele organisaties, zoals IOM, UNHCR, UNICEF, ILO, IFC
en Wereldbank, als ook subsidies verstrekt non-gouvernementele organisaties, zoals
Warchild, Save the Children, Spark en Abaad. Activiteiten zijn gefinancierd in Noord-Afrika,
West-Afrika, de Hoorn van Afrika en de Mena regio. Voor meer informatie over de uitgaven
zie Externe link:https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl/#/budget.
Het is niet aan te geven hoeveel migranten door deze inzet buiten Nederland en de
EU zijn gehouden. De reden waarom mensen doorreizen naar landen buiten hun regio is
afhankelijk van vele factoren. De Nederlandse inzet heeft invloed daarop maar is niet
de enige factor die meespeelt bij de keuze voor al dan niet doorreizen.
95
Kunt u aangeven hoe hoog en waaraan de uitgaven in de Palestijnse gebieden binnen
de begroting voor BHOS zijn verstrekt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 13.
96
Waarom was de rol, die Nederland in VN-verband en binnen de Internationale Financiële
Instellingen (IFI’s) heeft gespeeld bij de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19
crisis «onvoorzien» en wat hield die rol precies in?
Antwoord:
Toen de BHOS-begroting voor 2020 werd opgesteld waren de COVID-19 crisis en dus alle
daarmee gepaard gaande financiële uitgaven nog niet voorzien. In reactie op de grote
noden die ontstonden in ontwikkelingslanden als gevolg van COVID-19 heeft het kabinet
besloten tot aanvullende steunmaatregelen, onder andere via internationale financiële
instellingen en de VN. Deze steunmaatregelen staan beschreven in Nederlandse inzet
bestrijding coronacrisis ontwikkelingslanden» (Kamerstuk 33 625, nr. 293), de eerste suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(Kamerstuk 35 450 XVII, nr. 2) en de kabinetsreactie op het advies van de AIV «Nederland en de wereldwijde aanpak
van COVID-19» (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320).
97
Kunt u nader toelichten wat wordt bedoeld met Building Back Better, uitgesplitst naar doelen en huidige en toekomstige concrete activiteiten?
Antwoord:
Komende jaren zal inclusief, duurzaam en groen herstel in lage- en middeninkomenslanden
noodzakelijk zijn. Met Building Back Better bedoelt het kabinet inclusief, duurzaam en groen herstel na de pandemie, zodat de
kans op realisatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zo groot mogelijk blijft.
Veel andere landen en organisaties delen dit concept om veerkrachtige en weerbare
samenlevingen te creëren. Vanuit deze visie is onder meer een bijdrage van EUR 15 miljoen
gedaan aan het COVID-19 Response and Recovery Fund van de VN om de sociaaleconomische impact van de pandemie te mitigeren. Nederland
was hiermee de grootste donor van het fonds.
Nederland heeft daarnaast extra bijdragen geleverd aan UNICEF, de Wereldbank en de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om landen te assisteren bij hun COVID-19 respons.
Nederland steunt de door de VN opgerichte initiatieven, ACT-A (The Acces to COVID-19 Tools (ACT) Accelerator) en COVAX (o.a. geleid door de WHO). Niet alleen om bij te dragen aan de mondiale coördinatie
van vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests en geneesmiddelen, maar ook
om gezondheidssystemen te versterken in lage- en middeninkomenslanden en beter voorbereid
te zijn op een nieuwe pandemie.
De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben zich, mede op voorspraak
van Nederland, verbonden aan het principe van groen, inclusief herstel. Deze financiële instellingen
zetten hun instrumentarium in om landen zo goed mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld
door het adresseren van de schuldenproblematiek van de kwetsbaarste landen, het bevorderen
van economisch herstel na de crisis en het financieren van sociale vangnetten voor
kwetsbare groepen.
Wat voor concrete activiteiten in de toekomst noodzakelijk zullen zijn, is nu niet
met zekerheid te zeggen, omdat in veel landen de situatie onvoorspelbaar is. Daarom
zal het kabinet ontwikkelingen en lopende activiteiten monitoren, om zo nodig tijdig
te kunnen bijsturen, of alternatieve oplossingen mogelijk te maken.
98
Heeft het ministerie projecten of betalingen stopgezet vanwege strijdigheid met het
mensenrechtenbeleid?
Antwoord:
Er zijn in 2020 geen projecten of betalingen om die redenen stopgezet.
99
Welke activiteiten zijn er ondernomen onder de «interdepartementale samenwerking om
de SDGs meer op het netvlies te zetten als kompas voor nationaal beleid»? Welke concrete
resultaten of vervolgstappen heeft dit opgeleverd?
Antwoord:
Interdepartementale samenwerking op het vlak van SDG implementatie vindt hoofdzakelijk
plaats binnen de tweemaandelijkse interdepartementale SDG-werkgroep. Deze werkgroep
heeft medio 2020 besloten om het huidige Plan van Aanpak over de aansturing van de
nationale SDG-uitvoering in de tweede helft van 2020 te laten evalueren. Daarbij is
o.a. geïnventariseerd welk binnenlands beleid er is t.a.v. alle 169 subdoelen. Dit
leverde aan het begin 2021 een rapport op met daarin een aantal suggesties voor concrete
stappen die een nieuw kabinet kan nemen om de SDG’s daadwerkelijk als kompas voor
nationaal beleid te gebruiken.
Daarnaast spreekt de Nationale SDG-Coördinator regelmatig op verschillende niveaus
met ambtenaren van betrokken departementen over het belang van de SDG’s voor nationaal
beleid. Ook adviseert BZ andere departementen de SDG’s te verwerken in nieuwe beleidsvoorstellen.
Dit is een actie die voortvloeit uit de toezegging aan de Tweede Kamer naar aanleiding
van de motie van het lid Van den Hul vorig jaar, dat bij relevant nieuw beleid aangegeven
zal worden aan welke SDG’s wordt bijgedragen (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 41). De toezegging is geagendeerd in relevante interdepartementale overlegstructuren
en de Nationale SDG-Coördinator brengt deze regelmatig bij andere ministeries onder
de aandacht. Zo is vorig jaar nauw samengewerkt met IenW om aan te geven op welke
manier het Milieubeleidskader aan de SDG’s bijdraagt.
Verder werkt het SDG-Team van BZ samen met andere ministeries aan het verbeteren van
(gebruik van) het Integraal Afwegingskader (IAK), met name de SDG-elementen. Om andere
departementen te informeren over de relevantie van de SDG’s voor nationaal beleid
en ze te alerteren op de SDG-handleiding in het IAK is een interdepartementale lezing
georganiseerd.
In samenwerking met de Ministeries van EZK en BZK zijn in 2020 de vragen rondom het
door organisaties meten van SDG-impact in kaart gebracht in het rapport «Eenduidiger
meten en rapporteren van SDG-impact voor bedrijven en gemeenten7
In de Vierde Nationale SDG-Rapportage, die op Verantwoordingsdag 2020 uitkwam (Kamerstuk
34 298, nr. 31), hebben de ministeries gezamenlijk gereflecteerd op een aantal dwarsdoorsnijdende
maatschappelijke opgaven en hoe het daarvoor te formuleren beleid bijdraagt aan de
SDG’s.
100
Kunt u het verloop van artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen»
van de afgelopen 10 jaar geven?
Antwoord:
Artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen», ook wel
het verdeelartikel genoemd, is met ingang van de BHOS-begroting voor 2018 op verzoek
van de Tweede Kamer gecreëerd. Het verloop van artikel 5.4 is vanaf 2018 hieronder
weergeven. De realisatie van artikel 5.4 met de Slotwet is elk jaar per definitie
0.
x EUR 1.000
2018
2019
2020
2021
Stand artikel 5.4 (Verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Ontwerpbegroting
– 41.575
101.248
1.088
69.220
Stand artikel 5.4 (Verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de vastgestelde begroting
2.321
50.248
1.088
69.220
Stand artikel 5.4 (verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Voorjaarsnota
55.204
– 114.970
– 87.821
1.798
Stand artikel 5.4 (verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Najaarsnota
– 56.273
– 44.937
11.475
–
101
Kunt u aangeven hoeveel er in 2020 is uitgegeven aan Product Development Partnerships (PDP’s)?
Antwoord:
Via het Fonds Product Development Partnerships III (PDP III) is er in 2020 in totaal
EUR 9,2 miljoen betaald.
102
Kunt u de evaluatie van de PDP’s delen met de kamer?
Antwoord:
Tijdens de evaluatie van PDP III wordt het jaar 2021 – de verlenging van het programma
– ook meegenomen. Volgens de huidige planning wordt de evaluatie in oktober van dit
jaar afgerond en vervolgens met beleidsreactie met de Tweede Kamer gedeeld.
103
Wat betekent het dat een baan is ondersteund door programma’s voor bedrijfsontwikkeling?
Wat is de bijdrage van het Nederlandse beleid daaraan?
Antwoord:
Ontwikkeling van de private sector bevordert inclusieve economische groei, zoals neergelegd
in de Beleidsnota «Investeren in Perspectief». Door het ondernemingsklimaat te verbeteren
en ondernemerschap te stimuleren groeit de bedrijvigheid en de werkgelegenheid in
lage- en middeninkomenslanden. Met goede banen en stabiele inkomens wordt armoede
verminderd. Werk en inkomen draagt ook bij aan het wegnemen van de grondoorzaken van
conflict en irreguliere migratie.
Conform afspraken tussen internationale donoren is de jaarlijkse monitoring vooral
gericht op directe banen binnen ondernemingen die worden ondersteund door programma’s
voor private sectorontwikkeling.
Zie hiervoor ook Methodologische notities bij indicatoren Ontwikkelingssamenwerking
104
Zijn er op casusniveau studies of evaluaties beschikbaar van de resultaten van de
ondersteuning van investerings- of handelsplannen van jonge ondernemers in Afrika?
Kunt u die delen met de Kamer?
Antwoord:
Externe onderzoeks- of evaluatie rapporten van derde partijen die tot stand zijn gekomen
met (mede)-financiering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, worden openbaar
beschikbaar gesteld via de website van de rijksoverheid (Externe link:www.rijksoverheid.nl). Informatie en updates over programma’s ter ondersteuning van jonge ondernemers
in Afrika, worden daarnaast ook gedeeld via Externe link:www.youthatheart.nlen jaarlijkse resultaatinformatie wordt tevens gepubliceerd op Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
Bevindingen van een recent afgeronde interne (of «zelf»-) evaluatie van het Orange Corners programma zijn gepubliceerd op Externe link:www.orangecorners.nl.
105
Waarom zijn internationaal geharmoniseerde indicatoren 8.7, over het bestrijden van
kinderarbeid en gedwongen arbeid, en 8.8, over het naleven van vakbondsrechten en
promoten van gezond en veilig werken, niet meegenomen in het monitoren van de voortgang?
Zal dit in volgende jaren wel gebeuren?
Antwoord:
De genoemde geharmoniseerde SDG 8.7 en 8.8 indicatoren zijn wereldwijd richtinggevend
bij het plannen, monitoren en evalueren, verantwoorden en communiceren van resultaten.
Het zijn impactindicatoren die op zichzelf niet geschikt zijn om de voortgang (attributie)
van individuele projecten of activiteiten (aan deze impactindicatoren) te meten. Op
dat niveau wordt bijvoorbeeld gewerkt met indicatoren als het aantal toezeggingen
van bedrijven om te helpen kinderarbeid uit hun keten te verbannen (zie ook het antwoord
op vraag 55). De contributie-analyse die nodig is om het verband tussen deze verschillende
resultaten- c.q. indicatorenniveaus goed te kunnen leggen, is complex en nog in ontwikkeling.
Het streven is deze in toekomst (impact)evaluaties mee te nemen.
106
Wat doet het digitaliseringsprogramma G4AW en wat zijn de effecten ervan?
Hoe dragen digitale programma’s bij aan duurzame verdubbeling van productiviteit en
inkomen van boeren?
Antwoord:
Het «Geodata 4 Agriculture and Water» programma vergroot de toegang voor kleinschalige voedselproducenten tot digitale
adviezen over weersverwachtingen, watergebruik, weidebeheer, marktprijzen en financiële
dienstverlenging. In de rapportageperiode over 2020 heeft het G4AW programma circa
3 miljoen kleinschalige boeren en nomadische veehouders bereikt, en is er bij ruim
1 miljoen van hen een stijging van productie en inkomen vastgesteld. Op dit moment
wordt het G4AW programma geëvalueerd waarbij gekeken wordt naar de duurzaamheid van
deze resultaten.
107
Kunnen oorzaken aangegeven worden van het achterblijven van daadwerkelijk gemeten
duurzaam beheer van het land ten opzichte van het bereik van het programma voor duurzame
landbouwpraktijken?
Antwoord:
In het rapportagejaar was, ten opzichte van eerdere jaren, sprake van een ruime verdubbeling
van het aantal hectare land bereikt met activiteiten gericht op duurzaam landgebruik.
Dit is het resultaat van een intensivering die de afgelopen jaren specifiek voor dit
doel is ingezet. De oorzaak van het achterblijven van het aantal hectare met daadwerkelijk
vastgesteld duurzaam beheer is dat dit effect pas na meerdere jaren van inzet te meten
is, bijvoorbeeld in de vorm van een stijging van het organisch stofgehalte in de bodem
of een afname van bodemerosie.
108
Wat is het Nederlandse aandeel bij het bereiken van verbeterde toegang tot sanitaire
voorzieningen voor 5,8 miljoen mensen? Houden deze mensen blijvend betere toegang
tot verbeterde sanitaire voorzieningen?
Antwoord:
5,3 miljoen mensen hebben toegang gekregen tot verbeterde sanitaire voorzieningen
dankzij door Nederland gefinancierde programma’s. Deze resultaten zijn geheel aan
Nederlandse financiering toe te schrijven.
Alle inspanningen zijn gericht op een duurzame toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen.
Nederland heeft het initiatief genomen tot de ontwikkeling van een duurzaamheidsinstrumentarium
dat met UNICEF wordt doorontwikkeld. Dit instrumentarium bestaat uit afspraken met
de ontvangende organisatie, met een zgn. duurzaamheidsclausule in de overeenkomst
en een duurzaamheidscompact, waarin afspraken over duurzaamheid van de resultaten
worden vastgelegd tussen overheid en uitvoerende organisatie. Tevens wordt een 2-jaarlijkse
onafhankelijke controle uitgevoerd van de staat waarin de programmaresultaten zich
bevinden. In de management response wordt vastgelegd hoe en door wie eventuele tekortkomingen
worden geadresseerd.
109
Hoe wordt vastgesteld dat 1,9 miljoen mensen in Afrika en Azië direct voordeel hebben
ondervonden van verbeterd stroomgebied-beheer en veilige delta’s?
Is dit resultaat volledig toe te schrijven aan Nederlandse inspanningen of draagt
Nederland hier gedeeltelijk aan bij?
Antwoord:
De vaststelling van aantallen mensen die direct voordeel hebben ondervonden van verbeterd
stroomgebiedbeheer en veilige delta’s is gebaseerd op de rapportages van uitvoerende
organisaties. Resultaten van deze (veelal multilaterale) programma’s waaraan Nederland
bijdraagt worden naar rato van de Nederlandse bijdrage aan die programma’s berekend.
De gerapporteerde 1,9 miljoen mensen vertegenwoordigen het aandeel van de Nederlandse
financiering in deze programma’s en deze zijn dus volledig toe te schrijven aan Nederlandse
inspanningen.
110
Hoe komt u tot de inschatting dat het versterken van het enabling environment bijdraagt aan duurzaam waterbeheer en dat de aantallen mensen die zo bereikt worden
een factor tien hoger liggen?
Antwoord:
Activiteiten die de enabling environment voor waterbeheer versterken, richten zich op nationale beleidsplannen, strategieën, wetgeving en/of nationale capaciteit om gegevens beter te interpreteren en op basis daarvan betere besluiten
te nemen. Daar hebben alle burgers van een land indirect baat bij. Activiteiten die
directe verbetering van waterbeheer beogen hebben altijd een sub-nationale schaal. Daar hebben alleen burgers in het betreffende deelgebied baat bij. De «factor
10» is een schatting op basis van de portefeuille, en moet worden gelezen als «orde
van grootte».
111
Hoe vaak en in welke programma’s of beleid zijn in 2020 diaspora organisaties betrokken
bij ontwikkelingssamenwerking, als onderdeel van aantoonbare bijdragen aan betere
randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid?
Antwoord:
Diaspora organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van het vierde Nationaal
Actieplan 1325 (NAP-IV) en bij programma’s ter uitvoering van het derde NAP. Daarnaast
zijn diaspora organisaties in 2020 via WO=MEN Dutch Gender Platform en directe beleidsdialoog betrokken bij ontwikkelingssamenwerking en het creëren
van betere randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid.
112
Hoe is vastgesteld dat traditionele rechtbanken in Zuid-Soedan dankzij trainingen
van partners meer gendersensitief functioneren?
Antwoord:
De partners van het NAPIII consortium in Zuid-Soedan hebben dit vastgesteld door middel
van monitoring van het NAPIII programma en hierover gerapporteerd in de jaarlijkse
rapportage. De vaststelling geldt voor de districten waar het programma actief is.
113
In hoeveel gevallen heeft Nederlandse steun voor een actieve rol van vrouwen in conflictoplossing
en vredesopbouw geleid tot deelname van vrouwen aan track 1 processen? Wat waren de
obstakels?
Antwoord:
Voor de deelname van vrouwen aan Track I vredesprocessen is niet aan te geven in hoe
veel gevallen deelname van vrouwen aan Track I processen daadwerkelijk in 2020 heeft
plaatsgevonden door gebrek aan correcte data. M.b.t. 2020 rapporteert de denktank
Council on Foreign Relations deelname van vrouwen aan Track I processen in Libië en Myanmar. In de periode 2016–2020
financierde Nederland een NAP programma in Libië, waarbinnen ook gepleit werd voor
de participatie van vrouwen in het vredesproces op Track I. Nederland is niet de enige
actor die inzet pleegt om dit te bevorderen.
Waar inzet om de participatie van vrouwen in vredesprocessen op Track I te bevorderen
niet tot concrete resultaten leidt, zijn verschillende obstakels aan te wijzen. O.a.
factoren als gebrek aan politieke wil om vrouwen te betrekken, ongelijke machtsverhoudingen
tussen mannen en vrouwen, maar ook een gebrek aan middelen om participatie van vrouwen
aan Track I vredesprocessen een realiteit te maken spelen hierin een rol.
114
Kan worden uitgesplitst wat voor soort maatschappelijke organisaties ondersteund zijn
in capaciteitsversterking ten behoeve van gendergelijkheid en vrouwenrechten, bijvoorbeeld
het aantal lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties?
Antwoord:
In de rapportageperiode hebben door Nederland ondersteunde programma’s 531 maatschappelijke
organisaties versterkt die zich inzetten voor gendergelijkheid en vrouwenrechten.
Dit zijn voornamelijk lokale organisaties die ondersteund zijn vanuit genderspecifieke
programma’s onder Leading from the South (LFS1), Funding Opportunities for Women (FLOW), Nationaal Actieplan 1325 (NAP) en Samenspraak & Tegenspraak.
115
Hoe wordt het niet behalen van de streefwaardes voor SRGR geëvalueerd? Waarom is besloten
het streefdoel voor anticonceptie aan te passen, in plaats van extra inzet te creëren
om het doel te behalen? Wat is het nieuwe streefdoel voor anticonceptie voor de periode
2021–2025? In welke mate wordt hierbij rekening gehouden met de extra barrières tot
SRGR als gevolg van de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
Het aantal extra adolescente meisjes en vrouwen dat in 2020 moderne anticonceptie
gebruikt in de 69 FP2020 landen (60 miljoen) is lager dan de doelstelling van 120 miljoen,
die in 2012 op mondiaal niveau werd vastgesteld. Van 2012 tot 2020 bleef de jaarlijkse
realisatie achter bij de trend die nodig was om de genoemde doelstelling te bereiken8.
Oorzaken voor het achterblijven van de mondiale realisatie zijn zowel gerelateerd
aan het aanbod als aan de vraag. Het aanbod wordt beperkt door een geringe hoeveelheid
(toegankelijke) distributiepunten en slecht functionerende binnenlandse distributiekanalen.
Uit het jaarverslag van UNFPA’s Supplies programma blijkt bijvoorbeeld dat in rurale gebieden slechts 49.6% van de vrouwen
en adolescente meisjes de anticonceptiemiddelen krijgt waaraan zij behoefte hebben,
terwijl dat in stedelijke gebieden 60.3% is9. De beperkte vraag naar anticonceptiemiddelen wordt veroorzaakt door sociaal-culturele
aspecten en gebrek aan acceptatie in de gemeenschap. Tenslotte wijzen verschillende
onderzoeken op een negatieve invloed van de COVID-19 pandemie op het gebruik van anticonceptie10.
Bij de vaststelling van de FP2020 doelstellingen in 2012 was onvoldoende zicht op
de haalbaarheid van de doelstelling van 120 miljoen extra gebruikers in 2020, die
ook als basis diende voor de Nederlandse streefcijfers. Voor een realistischer beeld
heeft er in 2020 daarom een aanpassing van de streefcijfers voor Nederland plaatsgevonden,
die ook in de komende jaren worden gehanteerd. Naast deze harde streefwaarde is het
duidelijk geworden dat het ook belangrijk is om zicht te hebben in de mate van keuzevrijheid
die vrouwen en meisjes hebben. Bij verschillende levensfasen en levensstijlen passen
verschillende anticonceptiemiddelen. Naast het aantal gebruikers is daarom in het
resultatenkader voor het thema SRGR ook een indicator toegevoegd die op de beschikbaarheid
van verschillende soorten anticonceptiemiddelen meet. De nieuwe streefwaarde voor
anticonceptie voor 2025 is 5,1 miljoen extra gebruikers die aan de Nederland kunnen
worden toegerekend op basis van 5% financiering. Deze cijfers houden tot nog toe geen
rekening met de barrières in toegang tot anticonceptie als gevolg van de COVID-19
pandemie. Het Kabinet volgt de onderzoeken en nieuwe gegevens rondom de effecten van
COVID-19 op SRGR inclusief toegang tot en gebruik van anticonceptie op de voet.
116
In hoeverre vindt u het uw taak socioculturele barrières op het gebeid van SRGR te
doorbreken in landen waar dit politiek, religieus en cultureel gevoelig is?
Hoe verhoudt zich dit beleid tot de noodzaak lokale waarden en cultuur in zekere mate
te respecteren?
Antwoord:
Het kabinet zet zich in voor universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid
en rechten conform internationale afspraken zoals de SDGs en het Actieprogramma van
de International Conference on Population and Development. Dit kan alleen bereikt worden als ook sociaal-culturele barrières op het gebied
van SRGR aangekaart en waar mogelijk doorbroken worden. Nederland werkt daarom nauw
samen met nationale en lokale maatschappelijke partners en op basis van wetenschappelijk
onderzoek dat goed inzicht geeft welke barrières het bereiken van universele toegang
tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met name voor de meest kwetsbare
groepen meisjes, vrouwen en jongeren in de weg zitten. Juist door met deze partners
te werken worden lokale waarden en cultuur gerespecteerd en waar mogelijk als ingang
gebruikt om die barrières aan te kaarten en te doorbreken. Zo worden lokale en religieuze
leiders vaak ook partners in het bereiken van betere SRGR, doordat zij bijvoorbeeld
zich uitspreken tegen schadelijke praktijken als meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken,
of taboes helpen doorbreken rondom jongeren, seksualiteit en anticonceptiegebruik.
117
Hoe is vastgesteld dat 197.000 mensen als gevolg van Nederlandse inzet toegang tot
het recht hebben gekregen? Valt er ten aanzien van deze cijfers ook iets te zeggen
over de kwaliteit en onafhankelijkheid van de rechtspraak?
Antwoord:
Dit cijfer is opgebouwd uit de resultaten behaald met Nederlandse steun aan verschillende
partners (UNDP, IDLO, HiiL, ICTJ) en de resultaten van posten (o.a. Kenia, Mali, Uganda,
enz.). De definitie van toegang tot recht is opgenomen in de methodological note11.
De methodological note geeft een duidelijke instructie om te letten op de kwaliteit van de rechtspraak,
inclusief de onafhankelijkheid, eerlijkheid en effectiviteit. De partners en posten
toetsen zelf hun programma’s en geven alleen steun waar de rechtspraak voldoet aan
deze kwalitieve maatstaven. In de praktijk betekent het dat steun voornamelijk is
gericht op formele rechtssystemen of op betrouwbare ngo’s die rechtsbijstand leveren.
118
In hoeverre is bij het monitoren van de «Indicator Veiligheid & Rechtsorde (opvang
en bescherming in de regio): Het aantal mensen dat formeel/informeel onderwijs en
trainingen volgt» gekeken naar sekse- gedisaggregeerde data?
Antwoord:
Voor elke indicator binnen het resultaten raamwerk van Migratie en Ontwikkeling wordt
de uitvoerende organisatie gevraagd om gedisaggregeerde data aan te leveren voor sekse.
Deze informatie is te vinden op de website NL Ontwikkelingssamenwerking waar BZ jaarlijks
haar resultaten rapporteert: Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
119
In hoeverre is bij het monitoren van de «Indicator Veiligheid & Rechtsorde (opvang
en bescherming in de regio): Het aantal mensen dat wordt ondersteund in het ontwikkelen
van inkomsten genererende activiteiten» gekeken naar sekse- gedisaggregeerde data?
Antwoord:
Voor elke indicator binnen het resultaten raamwerk van Migratie en Ontwikkeling wordt
de uitvoerende organisatie gevraagd om gedisaggregeerde data aan te leveren voor sekse.
Deze informatie is te vinden op de website NL Ontwikkelingssamenwerking waar BZ jaarlijks
haar resultaten rapporteert: Externe link:www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
120
Hebben de honderdduizenden vluchtelingen die toegang tot onderwijs en training hebben
gekregen dankzij de Nederlandse bijdragen ook de mogelijkheid te werken in de regio’s
waarin zij opgevangen worden? Hebben zij daartoe het recht? Kunt u dit per genoemd
land aangeven?
Antwoord:
Of vluchtelingen de mogelijkheid hebben om te werken hangt af van verschillende factoren
in de landen die hen opvangen. Ook indien zij volgens de wet wel het recht hebben
om te werken, blijkt het in de praktijk vaak veel lastiger om daadwerkelijk aan de
slag te gaan. Vluchtelingen kunnen over het algemeen moeilijk een werkvergunning krijgen;
veelal krijgen zij te maken met langdurige administratieve processen, of zijn de mogelijkheden
beperkt tot bepaalde sectoren, zoals in Irak, Libanon en Jordanië (waaronder landbouw
en constructie). Ook in Uganda, Kenia en Ethiopië zijn er – voor zover er recht op
werk bestaat – in de praktijk nog vele beperkingen voor vluchtelingen om werk te realiseren.
In Soedan is de mate van toegang tot de arbeidsmarkt o.a. ook afhankelijk van de nationaliteit
van de vluchtelingen. In Egypte worden er bijvoorbeeld strenge eisen aan werkgevers
gesteld t.a.v. de werknemers die zij in dienst nemen. Vluchtelingen werken daarom
veelal in de informele sector met het risico op uitbuiting en gebrek aan bescherming
(SDG 8 Decent work and economic growth). Andere uitdagingen waar vluchtelingen tegenaan lopen zijn taalbarrières en diploma’s
die niet worden erkend. Nederland zet in het kader van zijn opvang in de regio beleid
in op het vergroten van de mogelijkheden tot werk, inclusief aanpassing van wetgeving
en beleid, maar ook middels training die erop gericht is om mensen te helpen om eigen
bedrijfjes op te zetten, om zo de zelfredzaamheid van vluchtelingen te verbeteren.
121
Is de doelstelling dat 90% van de grote bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet
onderschrijft nog realistisch? Wat onderneemt u om dit doel na te streven?
Antwoord op vraag 121 en 122:
De overheid heeft in 2018 voor het eerst de voortgang gemeten over rapportagejaar
2017. Bij deze nulmeting lag het percentage op 30 procent. Uit de hierop volgende
meting in 2019 (over rapportagejaar 2018) bleek dat 35 procent van de grote bedrijven
de OESO-richtlijnen onderschrijft (zie Kamerstuk 26 485, nr. 326).
In september 2020 is een stimuleringscampagne gestart, met onder andere een campagnewebsite,
een directe telefonische benadering en een Webinar, om de grote bedrijven die nog
niet onderschreven, te informeren over, te activeren tot en te ondersteunen bij het
aan de slag gaan met de OESO-richtlijnen. Een volgende meting van het onderschrijven
door grote bedrijven gaat het najaar van 2021 van start.
In de nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het, ondanks de lichte stijging die de meting uit 2019
liet zien, onwaarschijnlijk is dat de ambitie in 2023 gehaald wordt. Mede om die reden
introduceerde het kabinet in de nota een mix van maatregelen met een brede gepaste
zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, als kernelement. Deze
verplichting is primair gericht op het in beweging krijgen van achterblijvers, zo
ook de grote bedrijven die nog niet onderschreven. Andere onderdelen van de beleidsmix
zijn een IMVO-steunpunt voor bedrijven en optimalisatie van reeds bestaande instrumenten,
waaronder ondersteuning van sectorale samenwerking, financiële prikkels en het toepassen
van IMVO-voorwaarden in rijksoverheid inkoop en bedrijfsleveninstrumentarium.
122
Wat wilt u doen om het aantal bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft naar
90% te brengen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 121.
123
Wat kunt u zeggen over de mate waarin de 35% van de grote bedrijven die de OESO-richtlijnen
al hebben onderschreven, het gehele proces van gepaste zorgvuldigheid ook daadwerkelijk
implementeren?
Antwoord:
In de laatste tussenmeting van eind 2019 (zie Kamerstuk 26 485, nr. 326) is er, naast criteria ten aanzien van de onderschrijving van de OESO-richtlijnen
en/of UNGPs, onderzoek gedaan naar verdiepende elementen van ketenverantwoordelijkheid
(de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid uit de OESO-richtlijnen).
Van de 723 grote bedrijven in de onderzoeksgroep is per stap van gepaste zorgvuldigheid
gekeken hoeveel bedrijven deze reeds implementeerden. Van de bedrijven die voldoen
aan stap 1 (onderschrijving) volgt een selectie van bedrijven die ook stap 2 implementeren.
Vervolgens een selectie van bedrijven die ook voldoen aan stap 3 enzovoorts.
Stap 1: 255 bedrijven
Stap 2: 144 bedrijven
Stap 3: 117 bedrijven
Stap 4: 65 bedrijven
Stap 5: 17 bedrijven
Stap 6: 12 bedrijven
Hieruit blijkt dat over rapportage jaar 2018 twaalf van de grote bedrijven het gehele
proces van alle zes de stappen van gepaste zorgvuldigheid toepassen.
124
Wanneer wordt de publicatie van het voorstel van de Europese Commissie voor brede
due diligence-wetgeving verwacht? Welke invloed heeft deze vertraging op de uitkomst van het weegmoment?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 49.
125
Mogen vluchtelingen in Libanon werken of een bedrijf beginnen?
Geldt dit alleen voor door Libanon erkende vluchtelingen of voor iedere buitenlander
in Libanon?
Antwoord:
Libanon heeft zowel het VN-Vluchtelingenverdrag als het Additionele Protocol van New
York niet aangenomen. Het land heeft daarmee geen wettelijk kader m.b.t. vluchtelingen.
Slechts 20% van de Syrische vluchtelingen heeft een legale status, aldus UNHCR. De
restricties m.b.t. het verkrijgen van een legale status dragen bij aan een beperkte
toegang tot onder andere de (formele) arbeidsmarkt. Zij hebben slechts toegang tot
drie sectoren: landbouw, bouw en afvalbeheer. Ook voor Palestijnen in Libanon zijn
veel beroepen verboden.
Vluchtelingen hebben het recht om een bedrijf op te zetten, maar alleen in samenwerking
met een Libanese partner; hun eigendomsaandeel moet minder dan 50% bedragen. Deze
regel geldt niet voor buitenlanders die meer dan USD 60.000 investeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier