Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020
35 830 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020
Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 25 juni 2021
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
                  aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het
                  Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 1).
               
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni
                  2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Kunt u aangeven hoeveel er extra is uitgegeven aan het postennetwerk vanuit de begroting
                     voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? In hoeverre zijn dat
                     extra fte's?
                  
Antwoord:
Als onderdeel van de beleidsnota «Investeren in perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 1), is extra capaciteit op een aantal posten ingezet om uitvoering te kunnen geven
                     aan de ontwikkelingscomponenten van de agenda, zoals voorkomen van conflicten en verminderen
                     van armoede en duurzame en inclusieve groei en klimaatactie. Vanuit het budget voor
                     ontwikkelingssamenwerking is hiervoor, inclusief ondersteuning, een bedrag van EUR 6 miljoen
                     ingezet. Met dit budget zijn de nieuw geopende posten in Ouagadougou, Niamey en Ndjamena
                     uitgebreid en zijn in totaal 40 fte toegevoegd aan het postennetwerk.
                  
2
Kunt u aangeven hoeveel middelen er via het postennetwerk zijn uitgegeven aan het
                     behalen van ontwikkelingsdoelen?
                  
Antwoord:
Via het postennetwerk is EUR 497,5 miljoen uitgegeven aan het behalen van ontwikkelingsdoelen
                     (ODA).
                  
3
Kunt u aangeven hoe in 2020 financiële invulling is gegeven aan het aanpakken van
                     grondoorzaken van migratie?
                  
Antwoord:
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is gericht is op de aanpak van grondoorzaken
                     van armoede, van migratie, conflict, geweld, vervolging, terreur, van klimaatverandering
                     en bevolkingsgroei. Zoals ook aangegeven in de BHOS-nota «Investeren in perspectief»
                     zijn migratiesamenwerking en de opvang en bescherming van vluchtelingen, intern ontheemden
                     en kwetsbare migranten regulier onderdeel van het BHOS-beleid. In 2020 is in totaal
                     EUR 158 miljoen ingezet ten behoeve van migratiesamenwerking en opvang in de regio.
                     Voor de precieze uitgaven en resultaten zie www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
                  
4
Kunt u een overzicht geven van de kasschuif die in 2020 heeft plaatsgevonden en welke
                     beleidsartikelen daardoor in de toekomst zullen moeten worden gekort?
                  
Antwoord:
Met de kasschuif is budget uit de jaren 2023–2025 naar de jaren 2020–2022 verschoven
                     vanuit het verdeelartikel 5.4 om de gevolgen van de BNI-daling deels op te kunnen
                     vangen. De budgetten op het verdeelartikel zijn niet toegewezen aan beleidsartikelen.
                     Deze kasschuif is voor de jaren 2021 t/m 2025 met Voorjaarsnota 2021 teruggedraaid.
                  
5
Kunt u aangeven welke projecten FMO is aangegaan in de focusregio's sinds het begin
                     van de coronacrisis?
                  
Antwoord:
FMO heeft sinds het begin van de COVID-19 crisis in zes landen binnen de focusregio’s
                     geïnvesteerd, namelijk in Egypte, Jordanië, Tunesië, Burkina Faso, Nigeria en Senegal.
                     Deze investeringen zijn terug te vinden op de website van FMO: www.fmo.nl/worldmap.
                  
Daarnaast heeft FMO zich breed ingezet om haar bestaande klanten die geraakt zijn
                     door de crisis (binnen en buiten de focusregio’s) te ondersteunen, onder andere door
                     het verlenen van noodsubsidies, door kennisuitwisseling en door bestaande leningen
                     te herstructureren.
                  
6
Welke Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) dreigen onder invloed van de pandemie niet
                     te worden gehaald in 2030? Kunt u toelichten hoe u er in 2020 voor heeft gezorgd dat
                     de vooruitgang in het behalen van de SDGs niet verloren gaat aan gevolg van de coronacrisis?
                     Welke additionele Nederlandse actie is noodzakelijke om versnelling te bewerkstelligen?
                  
Antwoord:
Veel ontwikkelingslanden liepen al achter op het bereiken van de SDGs in 2030, maar
                     door de COVID-19 crisis raken de SDGs verder uit zicht. Alle SDG’s staan onder druk
                     in deze multidimensionale crisis en ondervinden nadelige gevolgen van de pandemie.
                     De voorlopige versie van het SDG Voortgangsrapport van de Secretaris-Generaal van
                     de Verenigde Naties1 geeft aan dat in ieder geval geldt voor SDG’s 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 16.
                     Achteruitgang op het ene doel versterkt ook achteruitgang op andere vanwege de onderlinge
                     dwarsverbanden.
                  
Extreme armoede neemt wereldwijd daardoor weer toe. In 2030 leven er naar verwachting
                     wereldwijd 1 miljard mensen in (extreme) armoede. 250 miljoen van hen zouden daarin
                     terecht zijn gekomen door COVID-19. Verder hebben ook zonder COVID-19 al meer dan
                     800 miljoen mensen te maken met voedselonzekerheid. De COVID-19 crisis verergert deze
                     situatie: 30 miljoen mensen hebben volgens het World Food Programme nu acuut voedselhulp nodig. De beleidsbrief «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid»
                     stelt dat bewerkstelligen van voedselzekerheid een van de prioriteiten vormt van het
                     Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
                  
Ook staan gezondheidssystemen onder druk, nemen moeder- en kindersterfte toe, liggen
                     vaccinatieprogramma’s stil en wordt de bestrijding van hiv/aids en malaria gehinderd.
                     Binnen het Nederlandse gezondheidsbeleid staan seksuele en reproductieve gezondheid
                     en rechten (SRGR), inclusief hiv/aids, centraal.
                  
Voor het merendeel van de basisschoolleerlingen in ontwikkelingslanden gaat het onderwijs
                     niet of maar beperkt door – hier wreekt zich de digital divide.
                  
Van de 1,6 miljard mensen die in de informele economie werken, zijn velen hun inkomen
                  kwijt. In de formele economie verliezen vooral jongeren hun baan. De Nederlandse inzet
                  om goede banen te creëren en economische groei te realiseren (SDG8), is daarom alleen
                  nog maar belangrijker geworden. Ook waarschuwen de Verenigde Naties voor sterke toename
                  van gender-gerelateerd geweld als gevolg van de COVID-19 crisis en de onevenredige
                  impact van de crisis op vrouwen en meisjes. Belangrijk is dat kinderen en jongeren
                  (vooral meisjes) onderwijs krijgen dat hen perspectief biedt op een behoorlijk bestaan.
                  Op de website «Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking» kan meer informatie worden gevonden
                  over de Nederlandse inzet op het behalen van de SDG’s.2
Ook in Nederland zal de corona-crisis mogelijk een impact hebben op het behalen van
                  de SDG’s voor 2030. De Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2021 en de vijfde Nationale
                  SDG rapportage (Kamerstuk 26 485, nr. 370) tonen aan dat over de hele linie de effecten van de coronacrisis op macroniveau
                  in eerste instantie beperkt lijken te zijn. Op basis van de scores zijn de uitdagingen
                  voor Nederland vergelijkbaar met die in voorgaande jaren. De brede welvaart in het
                  «hier en nu» blijft ondanks de crisis in grote lijnen substantieel, al bestaan er
                  wel verschillen tussen groepen. Met name jongeren geven aan veel negatieve effecten
                  van de crisis te ondervinden en zich zorgen te maken over hun toekomst. De uitdaging
                  zit vooral in de brede welvaart op langere termijn: de «later» dimensie geeft aan
                  dat met name het natuurlijke kapitaal onder druk staat. Ook op enkele sociale doelen
                  constateert het CBS dat uitdagingen blijven bestaan en de trends niet uitsluitend
                  positief zijn. Tot slot blijft de Nederlandse negatieve ecologische voetafdruk op
                  landen elders ter wereld groot.
               
7
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse bijdragen aan multilaterale organisaties
                     in 2020, uitgesplitst naar verplichte en vrijwillige bijdragen?
                  
Antwoord:
8
Kunt u, voor zover dat bekend is, een overzicht bieden van de thematische prioriteiten
                     van de EU-lidstaten in hun beleid voor ontwikkelingssamenwerking?
                  
Antwoord:
Voor een overzicht van de thematische prioriteiten van de EU-lidstaten in hun beleid
                     voor ontwikkelingssamenwerking verwijs ik u naar de peer reviews van het Development
                     Assistance Committee van de OESO. Deze reviews zijn te vinden op:  www.oecd.org/dac/peer-reviews/. Daarnaast is er ook veel waardevolle informatie te vinden op de website www.donortracker.org/countries. Deze website biedt nuttige overzichten van cijfers en prioriteiten per land.
                  
9
Kunt u inzicht geven in daadwerkelijke uitgaven aan klimaatfinanciering in 2020, zoals
                     weergegeven in de tabel «Verwachte klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden 2021»
                     in bijlage 7 van de HGIS-nota 2021? Kunt u daarbij ook inzichtelijk maken wat de verhouding
                     is tussen uitgaven aan klimaatadaptatie en klimaatmitigatie?
                  
Antwoord:
Ja. In 2020 besteedde Nederland EUR 596 miljoen aan publieke middelen voor klimaatactie
                     ten behoeve van ontwikkelingslanden en mobiliseerde Nederland EUR 592 miljoen aan
                     private investeringen in klimaatprojecten. Voor de verdeling mitigatie versus adaptatie
                     en verdere informatie over de in 2020 gerealiseerde klimaatfinanciering wordt verwezen
                     naar bijlage 6 van het HGIS jaarverslag voor 2020.
                  
10
Welk aandeel van de uitgaven aan Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     ging in 2020 naar organisaties met een confessionele grondslag?
                  
Antwoord:
De confessionele grondslag van organisaties wordt niet vastgelegd en daarmee is het
                     aandeel in de uitgaven aan Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet bekend.
                  
11
Kunt u een overzicht geven van de uitgaven die zijn gedaan in 2020 aan medische hulpgoederen
                     voor andere landen ter bestrijding van COVID-19, waarbij ook de uitgaven van andere
                     departementen inzichtelijk worden gemaakt?
                  
Antwoord:
Enerzijds heeft NL via multilaterale kanalen financiële steun gegeven aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) ter bestrijding van COVID-19. In 2020 werd EUR 5 miljoen ingezet voor vaccins
                     via COVAX AMC en EUR 5 miljoen voor sneltesten via FIND.
                  
In aanvulling op bovenstaande multilaterale aanvullingen zijn vanuit het programma
                  ondersteuning buitenland beleid (POBB) – COVID verschillende bilaterale steunprojecten
                  gesteund. In totaal is EUR 10.78 miljoen (EUR 5.28 miljoen non-ODA en EUR 5.5 miljoen
                  ODA) bijgedragen voor de aanschaf van medische hulpmiddelen, technische ondersteuning
                  en crisis respons, onderzoeksprogramma’s, preventie- en communicatie strategieën en
                  het mitigeren van de socio-economische effecten van de crisis. Het budget is besteed
                  aan projecten van partnerorganisaties zoals de WHO, het Rode Kruis, het IAEA, de VN
                  en IOM. Een beperkt deel is ingezet voor het honoreren van in natura steunverzoeken
                  uit derde landen zoals 2 grote COVID-steunpakketten aan Suriname, de levering van
                  desinfectant aan Italië, de donatie van persoonlijke beschermingsmiddelen, COVID testkits
                  en medische apparatuur aan Montenegro, Armenië, Kosovo en Colombia. Daarbij bekostigde
                  het Ministerie van Buitenlandse Zaken het transport en in enkele gevallen de medische
                  hulpmiddelen.
               
12
Aan welke begroting zullen eventuele toekomstige donaties van vaccins of andere medische
                     hulpgoederen aan andere landen ter bestrijding van COVID-19 ten laste worden gelegd?
                  
Antwoord:
De financiële dekking voor eventueel toekomstige bijdragen ten behoeve van de COVID-19-bestrijding
                     zal – als die situatie zich voordoet – in overleg met betrokken departementen worden
                     bepaald.
                  
13
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens de Palestijnse gebieden? Kunt u een overzicht geven van deze bestedingen, uitgesplitst
                     naar organisaties en (lopende) projecten?
                  
Antwoord vraag 13 & 95:
Het totale bedrag aan decentrale uitgaven in de Palestijnse Gebieden in 2020 bedraagt
                     EUR 19,8 miljoen. Dit bedrag is verdeeld in uitgaven op de volgende hoofdthema’s:
                     rechtvaardige en vreedzame samenleving (EUR 4.742.248), mensenrechten (EUR 2.070.791),
                     toegang tot land, water en energie (EUR 12.544.539) en duurzame handel, economische
                     ontwikkeling en voedselzekerheid (EUR 2.518.983). Het totale bedrag aan centrale uitgaven
                     in de Palestijnse Gebieden in 2020 bedraagt EUR 18.158.210. Voor een overzicht van
                     de bestedingen per project verwijs ik u naar de website www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Kuzu en Simons (Kamerstuk
                     21 501-20, nr. 1676).
                  
14
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens het – internationaal als terroristische organisatie erkende én openlijk naar
                     de vernietiging van Israël strevende – Volksfront voor de Bevrijding van Palestina/Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?
                  
Antwoord:
0 euro. Het kabinet steunt geen terroristische organisaties.
15
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens de Union of Agricultural Work Committees (UAWC)?
                  
Antwoord:
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma,
                     In 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een
                     nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma
                     Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Het consortium ontvangt een bijdrage
                     van EUR 11,7 miljoen uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor
                     een periode van 4 jaar (2017–2020). In 2020 werd EUR 1,27 miljoen uitbetaald aan UAWC.
                     Op 9 juli 2020 is besloten om betalingen aan UAWC aan te houden en een extern onderzoek
                     in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en de terroristische organisatie PFLP.
                  
Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde
                     dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse
                     boeren. De totale bijdrage voor dat programma was EUR 8,5 miljoen Tevens werkt Nederland
                     met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund (er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC) en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (de Nederlandse bijdrage is ongeoormerkt), samen met onder meer de EU.
                     UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen
                     en meerdere internationale ngo’s.
                  
16
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens het Palestijns-Arabische Health Work Committee (HWC)?
                  
Antwoord:
0 Euro. HWC is geen partner van Nederland. Een zoekopdracht in de digitale archieven
                     heeft ook geen aanwijzing opgeleverd dat HWC in het verleden een partner van Nederland
                     is geweest.
                  
17
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens het Palestijns-Arabische Al-Haq?
                  
Antwoord:
0 Euro. De financiering van Al-Haq is afgelopen in 2018.
18
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens het Palestijns-Arabische Defense for Children Palestine?
                  
Antwoord:
Defence for Children – Palestine (DCI-P) wordt indirect door Nederland gesteund, via het VN-programma Sawasya. Via Sawasya
                     heeft DCI-P van de VN sinds januari 2.018 USD 0,392 miljoen ontvangen, waarvan ongeveer
                     de helft toegerekend kan worden aan de Nederlandse bijdrage.
                  
19
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens het Palestijns-Arabische project Kanaän?
                  
Antwoord:
Het Kanaän project is bij het ministerie niet bekend als een project dat door Nederland
                     gesteund zou worden. Volgens van Israël ontvangen informatie zou dit door HWC worden
                     uitgevoerd met financiering van andere donoren. HWC wordt niet door Nederland gesteund.
                  
20
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNWRA) gegaan?
                  
Antwoord:
In 2020 is, zoals vermeld in de Slotwet (Kamerstuk 35 830 XVII, nr. 3) en de Decemberbrief (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 49), de verplichting met EUR 6 miljoen verhoogd. Als gevolg hiervan is EUR 19 miljoen
                     uitgekeerd aan UNRWA. Dit betreffen ODA-fondsen.
                  
21
Wat is het totale bedrag – zowel ODA als non-ODA-gelden – aan uitgaven en verplichtingen
                     jegens landen die lid zijn van de Organisation of Islamic Cooperation (OIC/OCI)? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd? Kunt u dit uitsplitsen
                     per land?
                  
Antwoord:
Nederland heeft geen financieringsrelatie (ODA of non-ODA) met of via de Organisation of Islamic Cooperation (OIC). Een aantal van de 57 lidstaten van de OIC is ontvanger van Nederlandse ontwikkelingsssamenwerking
                     (ODA). Het betreft de landen in de MENA-regio, Sahel en de Hoorn van Afrika (m.u.v.
                     Kenia, Zuid-Soedan en Ethiopië), Afghanistan, Bangladesh, Benin en Mozambique. De
                     uitsplitsing per regio en per land is opgenomen in de HGIS-nota (Kamerstuk 35 571, nr. 1) (Bijlage 4). Lopende projecten zijn terug te vinden via de OS-portal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl).
                  
22
Welke organisaties met activiteiten binnen Nederland hebben subsidie ontvangen, vanuit
                     beleidskaders voor de versterking van het maatschappelijk middenveld of anderszins?
                     Om hoeveel subsidie gaat dit?
                  
Antwoord:
Het kabinet verstrekt subsidies aan maatschappelijke organisaties primair voor hun
                     werk in het buitenland voor het bereiken van de SDGs en het versterken van zuidelijke
                     organisaties in de doellanden. Slechts een klein deel van de activiteiten gaat over
                     het beïnvloeden van het maatschappelijk debat in Nederland waar aandacht wordt gevraagd
                     voor mondiale vraagstukken zoals verwoord in de SDGs. Een uitsplitsing naar aandeel
                     binnen de subsidies is niet te geven.
                  
23
Zijn er in 2020 in het kader van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     door het ministerie consultancybureaus ingehuurd? Voor welke doeleinden en welk bedrag
                     is hiermee gemoeid?
                  
Antwoord:
In 2020 zijn net als in voorgaande jaren onder andere bedrijven ingeschakeld om (delen
                     van) programma’s op te zetten, uit te voeren of evalueren. Daaronder bevinden zich
                     ook consultancybedrijven. Het bedrag dat daarmee is gemoeid kan niet worden gespecificeerd.
                     De administratie is in lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften onder andere ingericht
                     op de naam van de contractpartner en kostensoorten, maar niet op de aard van de contractpartner.
                  
24
Hoeveel geld ging er in 2020 naar Mali? Welke organisaties en (lopende) projecten
                     zijn met dit geld bekostigd?
                  
Antwoord:
In 2020 bedroegen de Nederlandse financiële uitgaven van het naar de ambassade gedelegeerd
                     landenbudget in Mali ruim EUR 26 miljoen. Het grootste deel van dit geld kwam ten
                     goede aan projecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde. Daarnaast zijn er
                     projecten gefinancierd op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten,
                     voedselzekerheid, water en privatesectorontwikkeling. De Nederlandse inzet op het
                     gebied van ontwikkelingssamenwerking in Mali loopt voor het overgrote deel via non-gouvernementele
                     kanalen en multilaterale instellingen. De bedragen die hiermee gemoeid zijn, zijn
                     meegenomen in het hierboven genoemde bedrag. Informatie over activiteiten van het
                     Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, de
                     begroting en resultaten per land en thema zijn te vinden op het openbare online portaal
                     voor ontwikkelingssamenwerking (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl).
                  
25
Wat is er uitgegeven aan verzoeningsprojecten tussen Israël en Palestijnen en via
                     welke projecten?
                  
Antwoord:
Er is in 2020 in totaal EUR 1.171.396 uitgegeven aan verzoeningsprojecten. Een deel
                     van deze projecten is vertrouwelijk van aard, met het oog op de bescherming van deelnemers
                     en deelnemende organisaties. Verzoening tussen Israëliërs en Palestijnen is helaas
                     controversieel binnen bepaalde stromingen in zowel de Palestijnse als Israëlische
                     samenleving. Voorbeelden van projecten die in 2020 steun van Nederland ontvingen en
                     niet vertrouwelijk van aard zijn, betreffen het Youth Peace Initiative (YPI), Peace Players en de Hebrew University Netherlands Association (HUNA).
                  
26
Kunt u aangeven op welke secundaire effecten van de crisis vooral is gereageerd?
Antwoord:
De COVID-19 crisis veroorzaakte forse secundaire effecten in lage- en middeninkomenslanden:
                     armoede, ongelijkheid, (jeugd)werkloosheid en schulden van overheden namen toe, politieke
                     en burgerrechten staan (verder) onder druk, remittances en klimaatinvesteringen zijn gedaald. Digitalisering nam juist een vlucht. Voor de
                     inzet op digitale technologieën in de context van COVID-19 verwijs ik graag naar de
                     Kamerbrief van 22 maart jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 129).
                  
Om secundaire effecten het hoofd te bieden, heeft Nederland zich ingezet om banen,
                     met name voor jongeren en vrouwen, te behouden en het internationaal opererend bedrijfsleven
                     zo goed mogelijk te ondersteunen. Extra activiteitenzijn gestart om de handel in essentiële goederen en diensten op gang te houden, liquiditeit
                     voor het MKB op peil te houden, garanties te verstrekken voor medische klinieken,
                     sociale vangnetten in te richten voor kwetsbare groepen en de weerbaarheid van waardeketens
                     te vergroten. Nederland heeft 30 ontwikkelingslanden ondersteund bij het formuleren
                     en uitvoeren van groen herstelbeleid in reactie op de COVID-19 pandemie.
                  
Nederland heeft EUR 10 miljoen extra geïnvesteerd in de Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF) en Access to COVID Tools Accelerator (ACT-A). Nederland vroeg hierbij om aandacht voor de secundaire effecten van COVID-19
                     op gezondheidssystemen en toegang tot SRGR dienstverlening.
                  
Voor de aanpak aangaande conflictrisico’s als gevolg van de pandemie verwijs ik graag
                     naar de Kamerbrief van 16 april jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 133). Nederland stelde eerder al in totaal EUR 83 miljoen euro beschikbaar voor het door
                     de VN ontwikkelde COVID-noodhulpplan.
                  
27
Kunt u aangeven voor hoeveel Nederland garant staat bij VN-organisaties, het Internationaal
                     Monetair Fonds (IMF) en multilaterale ontwikkelingsbanken die een cruciale rol speelden
                     in het mitigeren van de economische crisis in ontwikkelingslanden?
                  
Antwoord:
Nederland heeft aan de VN organisatie geen garanties afgegeven. Met betrekking tot
                     de multilaterale ontwikkelingsbanken is in 2020 alleen een garantie verleend aan de
                     African Development Bank als gevolg van de geplande 7e kapitaalaanvulling (Global Capital Increase GCI-VII). De reeds eerder afgegeven garanties aan de ontwikkelingsbanken zijn opgenomen
                     in het overzicht «risicoregelingen» op blz 29 van het BHOS jaarverslag 2020.
                  
28
Zijn er middelen toegekend aan Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) of is dit een beleidsmatige verplichting?
Antwoord:
Het betreft hier bovenal een beleidsmatige verplichting gekoppeld aan structurele
                     preventie en aanpak van SEAH die geldt voor alle BHOS gerelateerde uitgaven. In humanitaire
                     portfolio zijn geoormerkte middelen voor SEAH aangewend om vernieuwingen te testen.
                  
29
Hoe gaat u ervoor zorgen dat NGO’s en vrouwenrechtenactivisten een betekenisvolle
                     bijdrage kunnen blijven leveren aan Beijing-processen en de uitvoering van VN Resolutie
                     1325, gelet op de langdurige effecten van de COVID-19 pandemie?
                  
Antwoord:
Nederland zorgt voor betekenisvolle deelname van ngo’s en vrouwenrechtenactivisten
                     aan internationale fora en processen gericht op (versnelde) uitvoering van het Beijing Program of Action (BPoA) en VN veiligheidsresolutie 1325. Dit doet Nederland door hun deelname te bepleiten
                     bij de organisatoren (VN/IFI-organisaties, lidstaten, ngo’s) van deze fora en processen,
                     ook als het om virtuele bijeenkomsten gaat.
                  
Daarnaast ondersteunt Nederland vrouwenrechtenorganisaties en ngo’s via het SDG5 fonds,
                     specifiek als het gaat om het voeren en verbeteren van lobby en pleitbezorging van
                     gendergelijkheid op lokaal, regionaal en globaal niveau.
                  
Nederland let bij organisatie van door Nederland gesteunde bijeenkomsten erop dat
                     vrouwenrechtenactivisten – en organisaties zoveel mogelijk kunnen bijdragen aan de
                     opzet en uitvoering hiervan.
                  
30
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de commitments vanuit het vierde Nationaal Actieplan
                     (NAP) 1325 op humanitaire hulp en het stabiliteits- en veiligheidsbeleid ten volle
                     worden uitgevoerd?
                  
Antwoord:
Uitvoering van het vierde Nationaal Actieplan1325 (NAP1325-IV) is een kabinetsbrede
                     verantwoordelijkheid. Het ministerie werkt nauw samen met de ministeries die zich
                     aan het NAP-13250IV hebben gecommitteerd: MinDEF, MinOC&W, MinJenV. Uiteraard wordt
                     ook samengewerkt met de maatschappelijke organisaties die het NAP hebben ondertekend.
                  
De ministeries, WO=MEN Nederlands genderplatform en twee maatschappelijke organisaties nemen deel aan de Oversight Board (OB) die de uitvoering van het NAP1325-IV ondersteunt, bijvoorbeeld als het gaat
                     om monitoring, evaluatie en invulling van de leeragenda.
                  
Om de voortgang te monitoren voorziet NAP1325-IV in een monitoringsraamwerk met indicatoren.
                     Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontwikkelt voor zijn aandeel in de uitvoering
                     een Implementatieplan 1325 (IP1325). De eerste rapportage over de uitvoering van NAP1325-IV
                     staat gepland voor het eerste kwartaal van 2022.
                  
31
Wat zijn de concrete doelstellingen van de Action Coalition Investing in Feminist Movements & Leadership? Hoe draagt Nederland hier aan bij? Hoe zorgt Nederland ervoor dat andere VN-lidstaten
                     zich aan de doelstellingen van deze Action Coalition committeren?
                  
Antwoord:
De Action
                        Coalition
                        Investing in Feminist Movements & Leadership heeft de volgende vier hoofddoelstellingen: 1) Het financieren en ondersteunen van
                     diverse feministische organisaties en bewegingen wereldwijd; 2) Het beschermen van
                     het maatschappelijk middenveld ter bevordering van feministische organisaties en actie;
                     3) Het bevorderen van betekenisvolle participatie van vrouwen, meisjes en non-binaire
                     personen, alsook hun leiderschap en invloed op besluitvorming; en 4) Het ondersteunen
                     van adolescente meisjes en jong feministisch leiderschap in hun organisaties. Nederland
                     is met Canada en Malawi trekker van de Action
                        Coalition Investing in Feminist Movements and Leadership. Nederland heeft de agenda voor dit thema ontwikkeld, voortbouwend op de Nederlandse
                     reputatie als voorvechter van vrouwenrechten en gendergelijkheid, samen met deze landen,
                     VN-organisaties, internationale organisaties en de private sector. Nederland draagt
                     hieraan bij via de programma’s van Power of Voices en het SDG5-fonds, waarvan Leading from the South en Power of Women specifiek vrouwenrechtenorganisaties ondersteunen.
                  
Daarnaast spoort Nederland andere VN-lidstaten aan zich aan de doelstellingen te committeren
                     door zich te verenigen in gelijkgezinde landengroepen. Nederland neemt onder andere
                     actief deel aan de Global Alliance for Sustainable Feminist Movements. Dit is een multi-stakeholderinitiatief dat zich inzet voor het vermeerderen, in
                     stand houden en verbeteren van financiële en politieke steun voor vrouwenrechten en
                     feministische organisaties. Nederland bepleit dat breed scala aan betrokkenen zich
                     hierbij aansluit, waaronder vrouwenrechtenorganisaties, bilaterale donoren, filantropen
                     en private sector.
                  
32
In hoeverre is de Nederlandse COVID-19 respons voortgekomen uit de Kabinetsreactie
                     op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken gendersensitief en genderresponsief
                     (geweest)? Van welke instrumenten maakt u gebruik om toe te zien op een gendersensitieve
                     en -responsieve COVID-19 respons?
                  
Antwoord:
In de kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van
                     COVID-19 van 10 juli 2020 (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320) heeft het kabinet beschreven hoe opvolging is gegeven aan de aanbevelingen van het
                     AIV-advies.
                  
De ondersteuningspakketten gericht op preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische
                  weerbaarheid in de meest kwetsbare landen worden uitgevoerd via bestaande kanalen,
                  binnen kaders van steunverzoeken van multilaterale organisaties, met betrokkenheid
                  van lokale overheden, maatschappelijke organisaties en de private sector. Nederland
                  heeft daarbij consequent aandacht gevraagd voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen
                  zoals vluchtelingen, ontheemden en irreguliere migranten.
               
De mate waarin deze gendersensitief en genderreponsief zijn wordt in geval van programmatische
                  bijdragen vooraf getoetst met behulp van een gender marker. Op basis van uitvoerings-
                  en verantwoordingsrapportages en middels beleidsdialoog wordt toegezien of een gendersensitieve
                  en -responsieve COVID-19 respons plaatsvindt en waar en op welke wijze dit zo nodig
                  te versterken.
               
33
Wat doet Nederland in het kader van de leidende rol binnen de Action Coalition Investing in Feminist Movements & Leadership eraan om te zorgen dat meer financiering direct bij lokale gendergelijkheids- en
                     vrouwenrechtenorganisaties terecht komt?
                  
Antwoord:
Nederland was een voortrekker in de totstandkoming van deze Actiecoalitie. Nederland
                     maakt zich ook bilateraal hard voor politieke en financiële steun aan lokale vrouwenrechtenorganisaties
                     door middel van het SDG5 fonds (EUR 510 miljoen in totaal), waaronder Leading from the South (EUR 80 miljoen), Power of Women (EUR 75 miljoen), Women, Peace and Security (EUR 40 miljoen) en het Seksuele Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) Partnerschap
                     Fonds (EUR 315 miljoen) en voorgangers als FLOW en het MDG3 Fonds. Binnen het actiecoalitie
                     verband en de eerder genoemde Global Alliance for Sustainable Feminist Movements evenals andere multilaterale fora pleit Nederland actief voor meer directe financiering
                     voor lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties.
                  
34
Hoe draagt Nederland verder bij aan de effectieve uitvoering van het derde Gender Action Plan (GAP III)? Op welke manier wordt er door het kabinet lering getrokken uit de jaarlijkse
                     GAP-rapporten over de Nederlandse inzet op het gebied van gender?
                  
Antwoord:
Nederland heeft de conclusies van het voorzitterschap van de Raad van 16 december
                     jl. ondersteund, waarin het nieuwe EU-genderactieplan 2021–2025 (GAP III) wordt onderschreven.
                     Het GAP III vormt de basis voor nauwere samenwerking op het gebied van gendergelijkheid
                     en de empowerment van vrouwen en meisjes – op multilateraal, regionaal en partnerlandniveau.
                  
De GAP III-doelstellingen voor genderrelevante uitgaven zijn opgenomen in het nieuwe
                     Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument, NDICI): 85% van de nieuwe acties die met NDICI-middelen worden gefinancierd, moet
                     gender-relevant zijn en 5% van alle activiteiten die uit het NDICI worden gefinancierd
                     dient gendergelijkheid als hoofddoelstelling te hebben.
                  
Nederland onderstreept het belang van een effectieve implementatie van GAP III (2021–2025)
                  in de samenwerking met de Commissie en EU-delegaties bij de programmering en uitvoering
                  van NDICI-activiteiten in de partnerlanden en wereldwijd. Momenteel worden er door
                  EU-delegaties in samenwerking met EU-lidstaten – waaronder Nederland – uitvoeringsplannen
                  op landenniveau voor GAP III ontwikkeld. Daarnaast worden de GAP III doelstellingen
                  geïntegreerd in de komende politieke en diplomatieke activiteiten en de meerjarige
                  indicatieve programma’s. Door voldoende ambitie te tonen in de programmeringsfase
                  wordt reeds een belangrijke stap gezet richting het behalen van de GAP III streefwaarden.
               
Nederland maakt onderdeel uit van de speciale genderdeskundigengroep van lidstaten
                  en de Europese Commissie en de EU-taskforce voor vrouwen, vrede en veiligheid. Binnen
                  deze gremia worden inspanningen op technisch niveau gecoördineerd en op elkaar afgestemd
                  en zal de vooruitgang die wordt geboekt bij de gezamenlijke uitvoering van het GAP
                  III worden gemonitord.
               
2021 is het eerste implementatiejaar van GAP III. In de jaarlijkse GAP III voortgangsrapportages
                  rapporteert de Europese Commissie over de mate waarin de streefwaarden behaald zijn
                  evenals de geleerde lessen. Indien zou blijken dat op de streefwaarden onvoldoende
                  voortgang wordt geboekt, zal het kabinet aandringen op aanvullende actie. De onderhandelingen
                  over de Raadsconclusies die jaarlijks worden aangenomen over de GAP III voortgangsrapportages
                  bieden daartoe een goede gelegenheid. Waar relevant zullen de GAP III rapporten door
                  het kabinet worden gebruikt ter verbetering van de Nederlandse inzet op gendergelijkheid
                  en vrouwenrechten in het buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
               
35
Welke fondsen zijn ingezet voor het ondersteunen van kleine boeren en hoeveel geld
                     is hieraan besteed? Wat voor activiteiten voor duurzaam gebruik werden hiermee gestimuleerd?
                  
Antwoord:
Vanuit de artikelen voedselzekerheid (artikel 2.1) en private sector-ontwikkeling
                     (artikel 1.3) wordt de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden ondersteund.
                     In het verslagjaar werd hierin EUR 65,9 miljoen vanuit artikel 2.1 en circa EUR 50 miljoen
                     vanuit artikel 1.3 geïnvesteerd. De betreffende middelen werden geheel besteed aan
                     het verbeteren van productiviteit en inkomen van kleinschalige producenten (m/v) op
                     een manier die ecologisch houdbaar en (klimaat)schokbestendig is en die de lokale
                     voedselzekerheid verbetert. Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen is integraal
                     onderdeel van deze inzet. Meest voorkomende activiteiten in dat verband zijn geïntegreerd
                     bodemvruchtbaarheidsbeheer, watermanagement, aangepast uitgangsmateriaal, gewasdiversificatie
                     en -rotatie, agroforestry, het bevorderen van natuurlijk regeneratie en duurzaam beheer van omliggende landschappen
                     of stroomgebieden.
                  
36
Hoeveel subsidies zijn er in 2020 in totaal besteed aan landbouw in ontwikkelingslanden?
                     Kunt u een overzicht geven, per land, van de diverse projecten en programma’s, uitgesplitst
                     naar akkerbouw, veeteelt en tuinbouw, inclusief de daarbij behorende bedragen?
                  
Antwoord:
De ondersteuning van landbouw in ontwikkelingslanden wordt gefinancierd vanuit de
                     artikelen voedselzekerheid (2.1) en private sector-ontwikkelingen (1.3). De betreffende
                     middelen worden geheel besteed aan het verbeteren van productiviteit en inkomen van
                     kleinschalige producenten (m/v) op een manier die ecologisch houdbaar en (klimaat)schokbestendig
                     is en die de lokale voedselzekerheid verbetert.
                  
In het verslagjaar is EUR 65,9 miljoen van het centrale voedselzekerheidsbudget besteed
                     aan landbouwontwikkeling, door te investeren in bijvoorbeeld digitale diensten zoals
                     weersvooruitzichten, verbeterd zaaigoed en meststoffen, financiële diensten en nieuwe
                     of verbeterde toegang tot markten. Vanuit private sector ontwikkeling is circa EUR 50 miljoen
                     aan landbouwontwikkeling besteed. Deze financiering richt zich voornamelijk op het
                     verstrekken van leningen, technische assistentie en advies aan agri-entrepreneurs.
                  
Van het voedselzekerheidsbudget dat via de ambassades wordt uitgegeven is landbouw
                     het belangrijkste onderdeel, naast voeding en duurzaam landgebruik. Per land worden
                     de bestedingen van de totale uitgaven op artikel 2.1 (voedselzekerheid) geadministreerd
                     (zie tabel met de uitgaven voor 2020) en in openaid.nl worden details van de verschillende
                     projecten gegeven. Er wordt daarbij geen uitsplitsing gemaakt naar genoemde sub-sectoren
                     akkerbouw, veeteelt of tuinbouw.
                  
•
Ghana
€ 8,1 mln
•
Ethiopië
€ 42,2 mln
•
Mali
€ 4,8 mln
•
Burundi
€ 18,5 mln
•
Benin
€ 11,3 mln
•
Bangladesh
€ 5,2 mln
•
Indonesië
€ 1,0 mln
•
Zuid-Soedan
€ 6,5 mln
•
Oeganda
€ 11,6 mln
•
Grote meren regio
€ 4,0 mln
•
Rwanda
€ 16,7 mln
•
Mozambique
€ 9,7 mln
•
Kenia
€ 1,4 mln
•
Palestijnse Autoriteit
€ 1,3 mln
•
Nigeria
€ 0,4 mln
•
Jordanië
€ 0,5 mln
•
Burkina Faso
€ 1,9 mln
•
Niger
€ 0,0 mln
•
Egypte
€ 2,7 mln
37
Hoeveel geld is er besteed aan organisaties uit het maatschappelijk middenveld die
                     opkomen voor inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers? Om welke bedragen gaat
                     dit en naar welke organisaties is dit gegaan?
                  
Antwoord:
De bescherming van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het mensenrechtenbeleid
                     van het kabinet. Daarbij is conform de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 35 000 V, nr. 24) bijzondere aandacht voor de bescherming, zichtbaarheid en legitimiteit van het werk
                     van inheemse volkeren, landrechtenverdedigers en milieuactivisten (Kamerstuk 32 735, nr. 272). Dit betekent dat alle beschikbare instrumenten ter bescherming en ondersteuning
                     van mensenrechtenverdedigers kunnen worden ingezet voor milieuactivisten en landrechtenverdedigers.
                     Uw Kamer wordt middels de Mensenrechtenrapportage geïnformeerd over de inzet van het
                     kabinet in het afgelopen jaar. Via het Mensenrechtenfonds zijn in 2020 62 projecten
                     gefinancierd voor een totaalbedrag van EUR 5.856.863. Een voorbeeld is de bijdrage
                     van EUR 680.000 in de periode 2020–2024 via het decentrale Mensenrechtenfonds aan
                     Lifeline, een consortium dat zich o.a. richt op inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers.
                     Een ander voorbeeld is het bedrag van EUR 1.075.000 dat Frontline Defenders in de periode 2020–2023 via het centrale mensenrechtenfonds ontvangt voor soortgelijke
                     ondersteuning aan mensenrechtenverdedigers. Een laatste voorbeeld zijn de Nederlandse
                     subsidies aan Planet Protectors (EUR 180.000) en Shelter and Resilience for Human Rights Defenders (EUR 90.000) waarmee inheemse land – en milieurechtenverdedigers in Midden-Amerikaanse
                     landen worden ondersteund. In het kader van Samenspraak & Tegenspraak werden in 2020
                     verschillende consortia van maatschappelijke organisaties gesteund die opkomen voor
                     inheemse volkeren en milieurechtenbeschermers of samenwerken met organisaties die
                     inheemse groepen vertegenwoordigen. In 2020 werd ruim EUR 9 miljoen besteed aan de
                     Fair Green and Global Alliance onder leiding van Both Ends, EUR 8 miljoen aan de Green Livelihoods Alliance onder leiding van Milieudefensie, meer dan EUR 9 miljoen aan Shared Resources Joint Solutions onder leiding van IUCN-NL, en EUR 6 miljoen aan de Global Alliance for Green and Gender Action (GAGGA) onder leiding van Fondo Centroamericano de Mujeres.
                  
38
Kunt u aangeven hoe de inzet van Nederland en gelijkgezinde landen op de uitfasering
                     van «fossiele financieringen» praktisch vorm is gegeven?
                  
Antwoord:
De Nederlandse inzet voor uitfasering van fossiele financieringen is beschreven in
                     de kamerbrief Internationaal Financieren in Perspectief: kansen pakken, resultaten
                     boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 44).
                  
In het bilaterale financieringsinstrumentarium werkt het kabinet ambitieus aan het
                  mobiliseren van groene investeringen en wordt vanaf 2020 geen nieuwe financiering
                  verschaft aan steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden
                  olie en gas in het buitenland.
               
In het bestuur van multilaterale banken vraagt Nederland de portefeuilles in lijn
                     te brengen met het streven naar beperking van de opwarming van de aarde tot maximaal
                     1,5 graden en vraagt Nederland bij alle nieuwe projectvoorstellen die worden voorgelegd
                     te onderbouwen of ze in lijn zijn met de Parijs doelen. Nederland geeft geen steun
                     meer aan nieuwe financiering van winning, transport en gebruik van (steen)kolen en
                     aan de exploratie, ontwikkeling en productie van aardolie en aardgas (upstream olie
                     en gas). Nederland geeft alleen steun aan financiering van transport, bewerking, marketing
                     en distributie en gebruik van olie en gas (downstream olie en gas) in uitzonderlijke
                     situaties waarbij:
                  
• Een project significant bijdraagt aan het oplossen van energietekort of energietoegang
                           in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede;
                        
• Een project significant bijdraagt aan een energietransitiepad richting klimaatneutraal;
• Er geen haalbaar duurzaam alternatief is en het betreffende land investeert in hernieuwbare
                           energie.
                        
Nederland kan specifieke transitiepaden voor downstream olie- en gasprojecten overeenkomen
                     met de multilaterale banken, mits deze passen binnen de doelen van de Overeenkomst
                     van Parijs. In dat geval zal aan deze transitiepaden getoetst worden in plaats van
                     aan bovengenoemde uitzonderingsgronden. Een voorbeeld hiervan is de Europese Investeringsbank
                     Energy Lending Policy. Ook kunnen in uitzonderlijke situaties zwaarwegende geopolitieke overwegingen (inclusief
                     Projects of Common Interest) of de kiesgroepdynamiek aanleiding zijn om toch in te stemmen met downsteam olie
                     en gas.
                  
Nederland trekt bij de beïnvloeding van multilaterale banken samen op met gelijkgestemde
                  landen en neemt in de communicatie met het management van de banken gezamenlijk stelling
                  met deze landen. Dit wordt op het niveau van hoofdsteden gecoördineerd in de Multilateral Development Banks Paris Alignment coalitie met als gelijkgestemden Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Denemarken,
                  Zweden, Finland, Noorwegen, Zwitserland, Canada, Verenigde Staten, België, Ierland,
                  Spanje en Italië. Deze landen hebben ieder hun specifiek uitgewerkte aanpak bij de
                  uitfasering van fossiele financieringen, maar zoeken elkaar op in het bestuur van
                  de banken voor gezamenlijk positiebepaling bij specifieke beleidsontwikkeling en bij
                  individuele projecten. Nederland vervult een (mede-)trekkersrol bij de Wereldbankgroep
                  en de European Bank for Reconstruction and Development.
               
39
Hoe verhoudt de versterkte beleidscoherentie rond klimaat in 2020 zich tot in de Monitor
                     Brede Welvaart geconstateerde stijgende ingevoerde hoeveelheden biomassa en metalen
                     uit de armste landen? Uit welke landen werden deze grondstoffen in 2020 geïmporteerd?
                     Gaat dit samen met klimaatactie in de betreffende landen?
                  
Antwoord:
Zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de Monitor Brede Welvaart &
                     Sustainable Development Goals 2021 (Monitor) aanmerkt, zijn er zowel positieve als negatieve effecten van de uitvoer
                     van biomassa en metalen vanuit de armste landen te verwachten. De uitvoer genereert
                     enerzijds lokaal inkomen en economische groei, terwijl anderzijds het natuurlijk kapitaal
                     kan afnemen. Ook benoemt het CBS het risico van de «resource curse» (Monitor paragraaf 2.4). Wat betreft de effecten van de uitvoer van metalen op het
                     klimaat geeft het Internationale Energieagentschap (IEA) in het recente rapport «The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions» aan dat om de mondiale klimaatambities te kunnen halen de vraag naar metalen en mineralen
                     die gebruikt worden in hernieuwbare energie-technologie explosief zal toenemen. De
                     mijnbouw van metalen en mineralen is aldus een noodzakelijk onderdeel van de klimaatambitie
                     en daarvoor nodige energietransitie.
                  
Beleidscoherentie op dit punt vraagt dan ook om de positieve effecten van uitvoer
                     van biomassa en metalen op de armste landen te maximaliseren en negatieve effecten
                     hiervan tegen te gaan. Dit komt tot uiting in twee doelen uit het Actieplan Beleidscoherentie
                     voor Ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 329), namelijk «Implementatie van het klimaatakkoord van Parijs op een wijze die de armste
                     landen en bevolkingsgroepen ten goede komt (SDG 13)» en «Verduurzaming van productie
                     met name in landen in ontwikkeling (focus op textiel, palmolie en andere agrogrondstoffen
                     en metalen en mineralen) wordt gekoppeld aan verantwoordelijkheid (o.a. voor gepaste
                     zorgvuldigheid) door Nederlandse bedrijven bij inkoop en uitbesteding in die landen
                     (SDG 2, 8, 12, 17)». Implementatie van het Parijs-akkoord en verduurzaming van productie,
                     ook bij uitvoer door minst ontwikkelde landen, komen dus samen in het Nederlandse
                     beleid. Zo gelden voor biomassa die gesubsidieerd wordt onder de SDE++ zeer strenge
                     duurzaamheidseisen die vastgelegd zijn in de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste
                     biomassa voor energietoepassingen.
                  
De Monitor geeft in het Elders-dashboard onder het kopje «milieu en grondstoffen»
                     de invoer weer van metalen en van biomassa uit alle landen evenals de invoer van biomassa
                     en van metalen uit de minst ontwikkelde landen (LDCs). Hierbij gebruikt het CBS de
                     landenclassificatie van de UNCTAD. In de Monitor is voor deze 4 indicatoren met een
                     noot (A) aangegeven dat het cijfer voor 2020 een eerste indicatie is bij gebrek aan
                     complete data voor dat jaar. Ook geeft CBS aan dat vanwege databeperkingen de invoerstroom
                     is weergegeven inclusief het deel dat bestemd is voor de wederuitvoer (Monitor paragraaf
                     2.4)
                  
40
Wat wordt precies bedoeld met de term «fossiele financieringen»? Vallen exportkredietverzekeringen
                     hier ook onder?
                  
Antwoord:
Fossiele financieringen zijn financieringen via het bilaterale en multilaterale financieringsinstrumentarium
                     van fossiele brandstoffen projecten, die betrekking hebben op de exploratie, ontwikkeling
                     en productie van steenkolen, aardolie en aardgas (upstream) en transport, bewerking,
                     marketing en distributie en gebruik (downstream).
                  
De exportkredietverzekeringen (ekv) vallen niet onder «fossiele financieringen». De
                     ekv betreft een instrument voor het verzekeren van exporttransacties en volgt een
                     separaat vergroeningstraject. Staatssecretaris Vijlbrief informeerde in mei jl. de
                     kamer over de status en mogelijkheden ten aanzien van de uitfasering van de exportkredietverzekering
                     voor fossiele brandstoffenprojecten in de brief «Verkenning in lijn brengen EKV-instrumentarium
                     met de Overeenkomst van Parijs» (Kamerstuk 26 485, nr. 367)
                  
41
In welk tempo denkt u de uitfasering van fossiele financieringen te kunnen voltooien?
Antwoord:
Vanuit het bilaterale financieringsinstrumentarium worden sinds 2020 geen nieuwe financieringen
                     verschaft aan steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden
                     olie en gas in het buitenland. Reeds bestaande verplichtingen worden gehonoreerd en
                     zullen voor 2025 beëindigd zijn conform het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling
                     (Kamerstuk 33 625, nr. 265).
                  
Bij multilaterale ontwikkelingsbanken zet Nederland erop in dat vanaf 2023 alle nieuwe
                     projecten in lijn zijn met het 1,5 graden doel van het Parijsakkoord. Daartoe blijft
                     Nederland in gesprek met multilaterale ontwikkelingsbanken voor het aanscherpen van
                     hun strategie voor het uitfaseren van financiering van fossiele brandstoffenprojecten.
                  
42
Hoe ziet het tijdpad voor uitfasering van fossiele financieringen door de belangrijkste
                     multilaterale instellingen die Nederland financiert eruit?
                  
Antwoord:
Het tijdspad voor uitfasering van fossiele financieringen door multilaterale banken
                     wordt uitgewerkt bij het in lijn brengen van alle nieuwe financieringen met de doelen
                     van het Parijsakkoord («Paris Alignment»). De multilaterale banken hebben reeds bij
                     de klimaattop in Katowice in 2018 aangekondigd dit samen uit te werken. Het commitment
                     om dit ook daadwerkelijk toe te passen varieert per bank, vooral door verschillen
                     in de samenstelling van aandeelhouderschap, en is vooral na de recente Amerikaanse
                     verkiezingen in een versnelling gekomen:
                  
• De Europese Investeringsbank heeft reeds in 2019 besloten alle financieringen vanaf
                           2021 in lijn te brengen met het Parijsakkoord en «unabated» fossiele financieringen
                           te beëindigen. Dit beleid is uitgewerkt in de Climate Bank Roadmap 2021–2025, vastgesteld in november 2020.
                        
• De Wereldbankgroep heeft in het concept Climate Change Action Plan 2021–2025 aangekondigd dat alle nieuwe Wereldbank financieringen vanaf 1 juli 2023
                           in lijn zullen zijn met het Parijsakkoord. Voor IFC en MIGA geldt 85% van de directe
                           financieringen per 1 juli 2023 en 100% per 1 juli 2025.
                        
• De European Bank for Reconstruction and Development heeft aangekondigd dat alle nieuwe activiteiten in lijn zullen zijn met het Parijsakkoord
                           vanaf 1 januari 2023.
                        
• De African Development Bank heeft in het concept Strategic Framework for Climate Change and Green Growth voorgesteld dat de nieuwe activiteiten vanaf 2024/25 in lijn zijn met het Parijsakkoord.
• De Asian Development Bank bereidt een aangescherpt energiebeleid voor, maar heeft nog geen tijdslijn aangekondigd
                           voor het in lijn brengen met het Parijsakkoord.
                        
• De Interamerican Development Bank bereidt een aankondiging voor dat alle nieuwe activiteiten vanaf het eerste kwartaal
                           van 2023 in lijn zijn met het Parijsakkoord.
                        
• De Asian Infrastructure Investment Bank heeft zich in de 2020 Corporate Strategy in algemene termen verbonden aan het in lijn brengen van alle activiteiten met het
                           Parijsakkoord, maar nog geen tijdspad of plan daartoe opgesteld.
                        
43
Hoe is de verdubbeling van middelen voor het tegengaan van ontbossing besteed? Naar
                     welke landen is dit gegaan en welke projecten zijn hiermee gefinancierd?
                  
Antwoord:
De verdubbeling van middelen voor het tegengaan van ontbossing volgt de strategische
                     lijnen zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»
                     (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Deze inzet heeft geleid tot nieuwe bijdragen aan het Central African Forest Initiative (CAFI) en het Agri3 fonds en een versterking van de programma’s van het Initiatief
                     Duurzame Handel (IDH), het International Network for Bamboo & Rattan (INBAR) en de Green Livelihoods Alliance (GLA). CAFI is een multi-donor fonds dat zich richt op behoud van het bos in het
                     Congo bekken (Centraal Afrikaanse Republiek, Democratische Republiek Congo, Equatoriaal
                  
Guinea, Gabon, Kameroen, Republiek Congo). De Nederlandse bijdrage richt zich specifiek
                     op het bevorderen van duurzaam bosbeheer door de lokale bevolking. Het Agri3 fonds
                     is erop gericht private investeringen in duurzame landbouw en bosbescherming te mobiliseren
                     en kan wereldwijd worden ingezet in ontwikkelingslanden. Het INBAR programma bevordert
                     klimaatmitigatie en -adaptatie in duurzame bamboe waardeketens in Oost-Afrika (Ethiopië,
                     Kenia, Oeganda). Aanvullend zijn de programma’s van IDH en GLA actief in Latijns-Amerika
                     (Bolivia, Brazilië, Colombia), Zuidoost-Azië (Indonesië, Filipijnen, Maleisië, Vietnam)
                     en Afrika (Ghana, Ivoorkust, Liberia, Nigeria).
                  
44
Hoeveel Nederlandse ondernemers zijn in 2020 ondersteund bij het vinden van financiering
                     voor internationale ambities? Hoeveel van die ondernemers behoorde tot het MKB? Hoeveel
                     aanvragen voor steun zijn er ontvangen? Hoeveel van die ondernemers behoorde tot het
                     MKB? Heeft het ministerie zicht op hoeveel Nederlandse ondernemers in 2020 in het
                     buitenland zijn gaan ondernemen? Is dit een groei of een daling ten opzichte van 2019?
                  
Antwoord:
In 2020 waren er bij de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO), naast 2,4 miljoen website
                     bezoeken, ook ca 20.000 vragen van ondernemers beantwoord over internationaal ondernemen.
                     Van deze vragen gingen er ruim 300 specifiek over financiering. Daarnaast zijn er
                     verschillende tools die ondernemers ondersteunen met specifieke vragen. Met de subsidie
                     en financieringswijzer kan een ondernemer bijvoorbeeld gericht informatie opvragen
                     over ondersteuning bij zakendoen in het buitenland. Hiervan is ca 125.000 keer gebruik
                     van gemaakt. Het Team MKB-Financiering binnen RVO heeft daarbij jaarlijks rond de
                     1000 adviesgesprekken met internationaal opererende bedrijven. Rond de 95% hiervan
                     is MKB. Er is geen zicht op exacte aantal Nederlandse ondernemers die in 2020 in het
                     buitenland zijn gaan ondernemen.
                  
Op instrumentniveau zijn de volgende cijfers beschikbaar:
DTIF:
Vanuit het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF), onderdeel investeren en in uitvoering bij RVO, zijn in 2020 totaal 12 Nederlandse
                     ondernemers ondersteund. Het betrof investeringen aan het mkb en starters. Dit betreft
                     een stijging ten opzichte van 2019, toen er in totaal 7 Nederlandse ondernemers werden
                     ondersteund. In beide jaren waren alle ontvangen aanvragen afkomstig van het MKB en
                     deze werden ook alle gehonoreerd.
                  
DGGF:
Vanuit het Dutch Good Growth Fund (DGGF), onderdeel investeren Nederlands mkb, zijn in 2020 in totaal 61 Nederlandse
                     ondernemers ondersteund. Het betrof 18 financieringen vanuit het investeringskapitaal
                     en 43 TA projecten. Dit betreft een stijging ten opzichte van 2019, toen er in totaal
                     55 Nederlandse ondernemers werden ondersteund. In beide jaren waren alle ontvangen
                     aanvragen afkomstig van het MKB en deze werden ook allen gehonoreerd.
                  
DHI:
Vanuit de regeling voor Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies
                     (DHI) zijn er in 2020 157 aanvragen ingediend door 100 unieke MKB-bedrijven. Er zijn
                     uiteindelijk 102 aanvragen goedgekeurd. Dit betreft een stijging ten opzichte van
                     2019, toen er 142 aanvragen werden ingediend, waarvan 95 goedgekeurd.
                  
SIB:
Vanuit de regeling Starters International Business (SIB) zijn er in 2020 ruim 2500 vouchers verstrekt aan ondernemers waarvan er meer
                     dan 1700 zijn goedgekeurd. Alle ondernemers zijn MKB.
                  
D2B:
In 2020 zijn er vanuit D2B 7 NL bedrijven ondersteund in hun internationale activiteiten,
                     waarvan 6 mkb-ers.
                  
45
Kan het kabinet aantonen dat ook Nederlandse vrouwelijke ondernemers bereikt zijn
                     met de financiering, n.a.v. de inzet van het kabinet op verbeterde toegang tot financiering
                     van Nederlandse ondernemers voor buitenlandse activiteiten? Hoe heeft het kabinet
                     extra inzet geleverd om ook Nederlandse vrouwelijke ondernemers te bereiken met deze
                     financiering?
                  
Antwoord:
Invest International wordt opgericht om het voor Nederlandse ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken
                     de juiste financiering te vinden voor buitenlandse activiteiten. Met Invest International wordt één financieringsloket gecreëerd voor deze ondernemers. De operationalisering
                     van Invest International volgt na behandeling van de oprichtingswet in de Eerste Kamer (gepland op 22 juni
                     a.s.). Eerste resultaten over het bereik, inclusief Nederlandse vrouwelijke ondernemers,
                     zijn dus nog niet bekend.
                  
Met de «Groei over Grenzen» campagne zet het kabinet in op bewustwording bij Nederlandse
                  vrouwelijke ondernemers met internationale ambities over het beschikbare handelsinstrumentarium.
                  In 2020 werden zeven online evenementen gericht op Nederlandse vrouwelijke ondernemers
                  georganiseerd waar in realtime 413 personen aan deelnamen. Er verschenen twaalf praktijkverhalen en er werden vier
                  informatievideo’s ontwikkeld met testimonials van vrouwelijke ondernemers.
               
In het afgelopen jaar is het aantal vrouwelijke Nederlandse ondernemers dat financiering
                  heeft ontvangen vanuit het investeringskapitaal van het DGGF, toegenomen met vier;
                  vanuit DGGF TA werden in totaal 15 vrouwelijke ondernemers bediend. Dit is mede het
                  resultaat van proactieve communicatie door uitvoerder RVO. Ter promotie van het fonds
                  zijn diverse filmpjes, podcasts en praktijkverhalen gemaakt waarbij vrouwelijk ondernemerschap
                  in ontwikkelingslanden onder de aandacht is gebracht.
               
In 2020 is opdracht aan het CBS gegeven om onderzoek te doen naar het gebruik van
                  het RVO handelsinstrumentarium door Nederlandse vrouwelijke ondernemers. Daaruit blijkt
                  dat 23 procent van het aantal ondernemers dat in 2019 gebruik maakte van het RVO instrumentarium,
                  vrouw is3. 27 Procent van het totaal aantal internationaal actieve Nederlandse ondernemers
                  was in 2019 vrouw.4 In 2021 voert het CBS een verdere analyse uit op de beschikbare gegevens.
               
46
Hoe heeft Nederland zich ingezet om met e-commerce en digitale handel bij te dragen
                     aan het behalen van SDG5?
                  
Antwoord op vragen 46 en 47:
Het kabinet hecht belang aan de participatie van ontwikkelingslanden in digitale handel,
                     omdat het bijdraagt aan de economische transitie, werkgelegenheid en weerbaarheid
                     in die landen. De digitale economie biedt kansen, wanneer juist ingezet, om de SDGs
                     te behalen. Daarbij zet Nederland in het bijzonder in op SDG 5; het versterken van
                     ondernemerschap van vrouwen, bevorderen van gendergelijkheid in de wetgeving en toename
                     van gebruik van ICT.
                  
Met de Nederlandse Aid for Trade agenda ondersteunt het kabinet digitale handel door vrouwen in ontwikkelingslanden.
                  Het eTrade4All platform brengt ontwikkelingslanden samen met donoren, bedrijfsleven en financiële
                  organisaties om te voorzien in hun technische en financiële behoefte om hun vraagstukken
                  op het gebied van digitale handel te adresseren. Daarbij is ook specifieke aandacht
                  voor de economische verzelfstandiging van vrouwen. Zo versterkte het door Nederland
                  gesteunde eTrade for Women initiatief de internationale kansen en skills van vrouwelijke digitale ondernemers
                  in ontwikkelingslanden. De eTrade for Women advocates dragen bij aan capaciteitsopbouw onder vrouwelijke tech-ondernemers om
                  hun bedrijven verder te laten groeien in de uitdagende context van de COVID-19-crisis.
               
Richting MC12 benadrukt Nederland bij de EU in Brussel dat in de e-commerce onderhandelingen
                  de ontwikkelingsdimensie wordt meegenomen en draagt in zijn programma’s bij aan een
                  sterkere positie van vrouwen in e-commerce. Door concreet bij te dragen aan programma’s
                  en afspraken te maken waarin de gender dimensie wordt meegenomen zet NL in op een
                  betere positie van vrouwen en meisjes in internationale digitale handel. Ook zet Nederland
                  er richting MC12 op in dat de EU een voortrekkersrol inneemt in de opvolging van de
                  Buenos Aires Declaration on Women’s Economic Empowerment. In dat kader is het onderzoeken van gendereffecten van handelsbeleid relevant, waaronder
                  over e-commerce.
               
47
Op welke manier zet Nederland zich ook tijdens de twaalfde ministeriële conferentie
                     van de WTO in voor de koppeling van de e-commerce agenda met het bereiken van SDG
                     5?
                  
Antwoord:
Zie vraag 46.
48
Is de tijdlijn voor de geplande publicatie van het voorstel van de Europese Commissie
                     voor brede due diligence-wetgeving (juni 2021) nog actueel?
                  
Antwoord:
Nee. De Europese Commissie heeft het uitbrengen van het wetgevende voorstel op het
                     gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
                     uitgesteld van juni 2021 naar de tweede helft van 2021.
                  
49
Op welke manier houdt u rekening met de vertraging die het EU-voorstel voor due diligence-wetgeving
                     heeft opgelopen in de Nederlandse processen? Gaat u meer prioriteit geven aan nationale
                     wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) nu het
                     blijkt dat EU due diligence-wetgeving vertraagd is?
                  
Antwoord op vraag 49 & 124:
Het wetgevende voorstel van de Europese Commissie is met enkele maanden uitgesteld
                     en zal worden gepubliceerd in de tweede helft van 2021. Het kabinet zet in op ambitieuze
                     EU-wetgeving en houdt daarover contact met de Europese Commissie.
                  
Het kabinet geeft in overweging om de balans op te maken op het moment dat het wetgevende
                  voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur wordt gepubliceerd. Ook de
                  posities van het Europees Parlement en de lidstaten zijn daarbij van belang.
               
De uitwerking van de bouwstenen voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
                  die primair als input voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Zoals
                  opgenomen in de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven dat mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees
                  niet van de grond komen, de bouwstenen klaarliggen voor het invoeren van nationale
                  dwingende maatregelen.
               
50
Wanneer worden de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) voor de Wet Zorgplicht
                     Kinderarbeid aan de Kamer voorgelegd?
                  
Antwoord:
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
                     die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. Het kabinet stelt in deze beleidsnota
                     en in de begeleidende Kamerbrief dat als er een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting
                     op EU-niveau komt deze te verkiezen is boven de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK).
                     Een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting onderkent dat problemen niet tot één
                     sector of thema zijn beperkt. Invoering van een dergelijke verplichting op EU-niveau
                     leidt tot grotere impact in de keten en draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven.
                  
Tegelijkertijd heeft Nederland met de aanname van de WZK een eigen verantwoordelijkheid
                  en moeten vraagstukken die hiervoor relevant zijn verder worden uitgewerkt. Deze vraagstukken
                  overlappen één op één met de bouwstenen die momenteel worden uitgewerkt voor een brede
                  gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Het gaat om de reikwijdte, de gepaste zorgvuldigheidseisen
                  en de inrichting van het toezicht.
               
Primair om het aanstaande Commissievoorstel te beïnvloeden werkt het kabinet deze
                  bouwstenen uit, maar Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren
                  van nationale dwingende maatregelen.
               
De bouwstenen worden afgerond nadat de SER en het ATR een advies hebben uitgebracht
                  over de invulling en uitwerking ervan. Ik zal uw Kamer hier separaat over informeren.
               
51
Hoe lang kan het kabinet staatsrechtelijk gezien wachten met de invoering van een
                     door de Eerste Kamer aangenomen wet, in dit geval de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?
                  
Antwoord:
In het staatsrecht is geen vaste termijn bepaald waarbinnen een door de Eerste Kamer
                     aangenomen wet in werking dient te treden. Zie verder de antwoorden op de vragen 48,
                     49 en 50.
                  
52
Waarom ontbreekt in het jaarverslag de inzet op het bevorderen van ketenverduurzaming
                     via het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
                  
Antwoord:
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt gerapporteerd over de behaalde resultaten
                     met betrekking tot maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) binnen de rijksoverheid.
                     Dat gebeurt dus niet in het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
                     Over de inzet van medeoverheden op het gebied van MVI wordt, zoals toegezegd in het
                     Nationaal Plan MVI 2021–2025, door de verantwoordelijke bewindspersoon bij IenW jaarlijks
                     gerapporteerd in een rapportage en een brief aan uw Kamer. Verder staat in de IMVO-beleidsnota
                     «Van voorlichten tot verplichten» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot het beleid en de uitvoering
                     rond de internationale sociale voorwaarden (ISV).
                  
53
Wat is de voortgang op de in de beleidsnota Van Voorlichten tot Verplichten (2020)
                     genoemde beleidsvoornemens voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen, waaronder de
                     pilot voor de uitwisseling van sectorspecifieke informatie en het onderzoeken van
                     het standaard toepassen van de Internationale Sociale Voorwaarden in andere categorieën
                     dan de bestaande tien risicocategorieën?
                  
Antwoord:
Momenteel worden interdepartementaal afspraken gemaakt over de uitvoering van de toezeggingen
                     op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Inkopen uit de IMVO-beleidsnota van
                     16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Specifiek voor de genoemde pilot heeft een eerste interne inventarisatie plaatsgevonden.
                     Hierin werd de behoefte aan sectorspecifieke informatie in een aantal inkoopcategorieën
                     bevestigd
                  
54
Hoe staat het met het onderzoeken van de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte
                     van het toepassen van de Internationale Sociale Voorwaarden als gunningscriterium,
                     dat wordt aangekondigd in de beleidsnota Van Voorlichten tot Verplichten (2020)?
                  
Antwoord:
Zoals in het antwoord op vraag 53 aangegeven worden momenteel interdepartementale
                     afspraken gemaakt over de uitvoering van de toezeggingen op het gebied van Maatschappelijk
                     Verantwoord Inkopen uit de IMVO- beleidsnota van 16 oktober 2020, alvorens het onderzoek
                     naar de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van de Internationale
                     Sociale Voorwaarden als gunningscriterium kan worden uitgevoerd.
                  
55
Welke bedrijven hebben de twaalf toezeggingen gedaan om kinderarbeid uit hun keten
                     te verbannen? Op welke manier zijn deze bedrijven over de streep getrokken?
                  
Antwoord:
Tijdens de internationale bijeenkomst «Taking next steps to eliminate child labour in global supply chains» zijn 12 toezeggingen gedaan door de volgende bedrijven: ADMC Group, Cargill, Nestle,
                     Olam Cocoa, Verstegen Spices & Sauces, Fairphone, Arte, Moyee Coffee, Sympany, Demin
                     Expert ltd, WE Fashion en Hunkemoller. De meeste van deze bedrijven zijn of waren
                     betrokken bij een project van het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK). Alle bedrijven
                     hebben uit eigen motivatie een toezegging gedaan, waaruit hun inzet op de bestrijding
                     van kinderarbeid blijkt.
                  
56
Op welke manier werkt Nederland toe naar de implementatie van conventie 190 van de
                     Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)?
                  
Antwoord:
Nederland overweegt, in samenspraak met andere EU lidstaten en de Europese Commissie,
                     over te gaan tot ratificatie van deze nog relatief nieuwe ILO-conventie. Het verdrag
                     treedt in juni 2021 in werking en is op dat moment bindend voor de landen die het
                     ratificatieproces hebben voltooid. Dat is voor geen van de EU-lidstaten al het geval.
                     Ook Nederland is nog bezig met de analyse van de verdragsbepalingen in relatie tot
                     de nationale en Europese regelingen op het terrein van geweld en intimidatie op de
                     werkvloer, in samenwerking met de verschillende betrokken departementen en in overleg
                     met de sociale partners. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is hierin
                     leidend.
                  
57
Hoe heeft het kabinet zich ingezet voor het waarborgen van gendergelijkheid en vrouwenrechten
                     in het IMVO-beleid?
                  
Antwoord:
Bij de consultaties over de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is met handelspartners in productielanden specifiek aandacht besteed aan gender.
                     Daaruit bleek onder andere dat hoewel veel productielanden wel beleid hebben met betrekking
                     tot bijvoorbeeld gender-gerelateerd geweld, de implementatie daarvan uitblijft. Ook
                     is in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek uitgevoerd naar
                     het genderbeleid bij grote Nederlandse bedrijven, waarbij is gekeken naar het genderbeleid
                     van bedrijven in hun waardenketens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de
                     Kamerbrief van 11 februari 2021 over de voortgang van de uitvoering van de IMVO-beleidsnota
                     (Kamerstuk 26 485, nr. 364). Dit onderzoek zal in de komende twee jaar nog tweemaal worden herhaald. Mede uit
                     de consultatie en het onderzoek blijkt dat bedrijven nog moeite hebben met het betrekken
                     van genderspecifieke risico’s in hun toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Om bedrijven
                     hierbij te helpen ontwikkelde de vrouwenrechtenorganisatie Women Win, met steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, concrete handvatten om gender
                     mee te nemen in gepaste zorgvuldigheid. Deze handvatten worden online en openbaar
                     aangeboden via het Gender-Responsive Due Diligence Platform, dat op 8 maart 2021 is gelanceerd: www.genderduediligence.org. Samen met het kabinet werkt Women Win aan een strategie om dit platform zo breed mogelijk bij bedrijven onder de aandacht
                     te brengen.
                  
58
Hoeveel heeft Nederland tot nu toe verdiend aan het gesloten handelsakkoord tussen
                     de EU en Vietnam? Welke sectoren hebben het meest baad gehad bij dit handelsakkoord?
                     Hoeveel heeft het MKB aan dit handelsakkoord verdiend?
                  
Antwoord:
Het handelsakkoord tussen de EU en Vietnam is per 1 augustus 2020 in werking getreden.
                     Wat de effecten zijn op de Nederlandse handel is nog niet goed vast te stellen. Er
                     zijn veel verschillende factoren van invloed op onze handel met het buitenland, zoals
                     de stand van de wereldeconomie, seizoensfluctuaties en, in het afgelopen jaar, verstoorde
                     handelsstromen door de COVID-19 crisis.
                  
Het CBS heeft over de periode sinds 1 augustus 2020 de onderstaande voorlopige cijfers
                     gepubliceerd voor de handel van ons land met Vietnam. De cijfers zijn gesplitst naar
                     handel in goederen en handel in diensten. De cijfers voor de handel in diensten zijn
                     alleen per kwartaal beschikbaar (het derde kwartaal begint per 1 juli, het EU-Vietnam
                     handelsverdrag is dus gedurende het kwartaal in werking getreden). Zoals de tabel
                     laat zien, fluctueren de handelsstromen aanzienlijk per maand/kwartaal.
                  
De waarde van invoer en uitvoer is niet gelijk aan wat we er aan verdienen. Daarvoor
                     zijn gegevens nodig over de toegevoegde waarde. Die zijn nog niet beschikbaar. Daarbij
                     zou ook nog moeten worden vastgesteld dat veranderingen in handelsstromen en toegevoegde
                     waarde enkel het gevolg zijn van het handelsakkoord en niet van andere ontwikkelingen.
                  
Concluderend is het niet mogelijk vast te stellen hoeveel Nederland tot nu toe heeft
                     verdiend aan het handelsakkoord met Vietnam en ook is niet vast te stellen waar deze
                     winst is neergeslagen (bij MKB of grootbedrijf).
                  
Goederen
Uitvoer (EUR mln.)
Invoer (EUR mln.)
Saldo (EUR mln.)
aug-20
83
513
430
sep-20
73
610
537
okt-20
102
469
367
nov-20
55
539
484
dec-20
78
471
393
jan-21
113
474
361
feb-21
100
496
396
Diensten
                         
                         
                         
3e kwart 20
56
13
43
4e kwart 20
23
12
11
Bron: CBS voorlopige cijfers
59
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van import- en exportcijfers uit en
                     naar Vietnam, sinds de inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Vietnam,
                     uitgesplitst naar sector?
                  
Antwoord:
Zie vraag 58.
60
Hoeveel is er tot op heden besteed aan de Brexit multimedia campagne, het online brexitloket
                     en de Brexit impact scan? Hoeveel gebruik is er gemaakt van deze instrumenten?
                  
Antwoord:
Van half 2018 tot eind februari 2021 is EUR 2,3 miljoen uitgegeven aan de Brexit campagne.
                     Dit geld is uitgegeven aan de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de campagne.
                     Inclusief de media-inkoop en de campagne effectonderzoeken die zijn gedaan. (Hierbij
                     verwijs ik u naar de Campagneresultaten 2020). Binnen de campagne is gebruik gemaakt: radio en tv spots, online via bannering,
                     video’s en search, podcasts, een glossy magazine, evenementen waarbij het Brexit karakter
                     is ingezet, social media posts, track & trace actie (interactieve game) en een toolkit
                     voor partners om hun achterban te informeren. De campagne richtte zich met name op
                     de ondernemers (MKB), in diverse sectoren, en op het laatst ook op burgers.
                  
Sinds de oprichting van het Brexitloket in 2018 hebben 350.502 unieke bezoekers het
                  loket bezocht en is de Brexit Impact Scan 142.994 keer ingevuld (stand april 2021).
                  Over deze looptijd hebben de opdrachtgevers EZK en BZ circa EUR 1 miljoen per ministerie
                  besteed. Daarbij is het goed om te vermelden dat de opdracht van het Brexitloket nog
                  niet afgerond is. De uiteindelijke kosten zullen nog veranderen.
               
61
Heeft het ministerie zich op welke sectoren relatief harder zijn getroffen door de
                     Brexit? Zo ja, welke? Heeft het ministerie afgelopen jaar extra in deze sectoren geïnvesteerd?
                  
Antwoord:
Op 21 mei jl. heef StasEZK de Kamer geïnformeerd over de actuele cijfers van de handel
                     met het Verenigd Koninkrijk (VK) in 2020 en het eerste kwartaal van 2021. Hoewel deze
                     cijfers een eerste inzicht in de impact van de Brexit bieden, zijn nog niet alle effecten
                     voor het bedrijfsleven zichtbaar en kan geen volledig beeld van de economische effecten
                     op nationaal en sectoraal niveau worden geboden. Zo zijn niet alle data beschikbaar,
                     vond een samenspel met de coronacrisis plaats en worden aan Britse zijde de douaneformaliteiten
                     en grensprocedures nog gradueel ingevoerd.
                  
62
Kunt u de vijf projectvoorstellen ontwikkelt door de Taskforce Handelsbevordering
                     NL-Afrika met betrekking tot gezondheidszorg, agrofood, afval- en circulaire oplossingen,
                     duurzame energie, en water delen met de Kamer?
                  
Antwoord:
Eind juni zal er een brief naar de Kamer worden gestuurd over de voortgang van de
                     Taskforce Handelsbevordering NL- Afrika waarin er nader zal worden ingegaan op de
                     verschillende kansentrajecten.
                  
63
Aan hoeveel handelsmissies nam Nederland deel in 2020, zowel uitsturend als ontvangend?
                     Hoeveel hiervan vonden digitaal plaats en hoeveel fysiek?
                  
Antwoord:
In 2020 organiseerde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in opdracht van het
                     Ministerie van Buitenlandse Zaken negen handelsmissies onder aanvoering van een of
                     meer bewindspersonen. Hiervan vonden er zes in virtuele vorm plaats. In 2020 ontving
                     het kabinet geen door buitenlandse bewindspersonen geleide, inkomende handelsmissies.
                     Daarnaast werden dertien kleinere, op één specifieke sector of doelgroep (zoals startups)
                     gerichte economische missies naar buitenlandse markten georganiseerd. Hiervan vonden
                     er acht in virtuele vorm plaats.
                  
64
Kunt u per handelsmissie uiteenzetten wat de geschatte opgebrachte waarde bedraagt,
                     uitgesplitst naar sector?
                  
Antwoord:
De geschatte waarde van contracten die zijn afgesloten of worden verwacht naar aanleiding
                     van een missie wordt voor iedere door een bewindspersoon geleide missie in kaart gebracht,
                     maar niet uitgesplitst naar de verschillende sectoren waarop de missie in kwestie
                     zich richtte.
                  
In juli 2020 ontving u reeds de cijfers met betrekking tot de in de eerste kwartaal
                  van 2020 door bewindspersonen geleide missies in de «Rapportage economische missies en bezoeken, 2de helft 2019 en eerste kwartaal 2020»5.
               
Binnenkort ontvangt u de nieuwste Rapportage virtuele economische missies en bezoeken met bewindspersonen in de tweede
                     helft van 2020, met daarin de cijfers met betrekking tot de overige in 2020 door een bewindspersoon
                  geleide missies. De totale waarde van alle contracten die zijn afgesloten of worden
                  verwacht naar aanleiding van de in 2020 door bewindspersonen geleide missies wordt
                  geschat op ruim 770 miljoen euro.
               
65
Wat bedroegen de kosten van het organiseren en deelnemen aan handelsmissies in 2020?
Antwoord:
De kosten van het organiseren van de in 2020 door een bewindspersoon geleide, fysieke -
                     en virtuele handelsmissies bedroegen circa vijf miljoen euro.
                  
Deelnemende bedrijven betaalden in 2020 respectievelijk EUR 950 dan wel EUR 250 om
                     deel te nemen aan een fysieke - of een virtuele handelsmissie die door een bewindspersoon
                     werd geleid; daarbovenop betaalden deelnemers hun eventuele eigen reis- en verblijfkosten.
                  
66
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse uitgaven aan ODA die zijn gericht op
                     de capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen, met name in de focusregio’s?
                  
Antwoord:
In 2020 is EUR 35 miljoen uitgegeven aan programma’s waarin rechtstreeks wordt samenwerkt
                     met overheidsinstellingen in de focusregio’s. Daarnaast droeg Nederland via andere
                     kanalen (multilateraal, EU) bij aan programma’s met overheden in focusregio’s. Voor
                     vrijwel al deze programma’s geldt dat capaciteitsversterking onderdeel uitmaakt van
                     de doelstellingen en de activiteiten. Uitgaven voor capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen
                     in de focusregio’s worden echter niet apart geadministreerd.
                  
67
Wat is de reden dat het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen in
                     2020 sterk is teruggevallen ten opzichte van 2019?
                  
Antwoord:
De resultaten van door Nederland gesteunde landbouwprojecten kunnen per jaar schommelingen
                     vertonen omdat ze afhankelijk zijn van wat er door uitvoerders in het betreffende
                     jaar aan uitkomsten kan worden gerapporteerd. In 2019 werd de driejaarlijkse IFAD-impactrapportage
                     opgeleverd, met in dat jaar gemeten cijfers over toename van productiviteit en inkomen
                     bij een groot aantal boeren als uitkomst van drie jaar investeren. Hierdoor waren
                     de resultaten in dat jaar veel hoger.
                  
68
Hoe kan het aantal van 14 miljoen mensen met verbeterde voedselinname aan het Nederlandse
                     beleid toegeschreven worden?
                  
Antwoord:
Dankzij Nederlandse financiering voeren organisaties, zoals UNICEF, activiteiten uit
                     die gericht zijn op het bestrijden van ondervoeding. Een aantal van deze activiteiten,
                     zoals het verstrekken van schoolvoeding, langdurige therapeutische voeding of voedingssupplementen,
                     leiden direct tot een verbeterde voedselinname bij de mensen die daarmee worden bereikt.
                     Deze resultaten worden dankzij monitoring en evaluaties zichtbaar gemaakt. De door
                     Nederland gerapporteerde resultaten worden berekend naar rato van de Nederlandse financiële
                     bijdrage aan programma’s. Op deze manier kan gesteld worden dat Nederland heeft bijgedragen
                     aan een verbeterde voedselinname van 14 miljoen mensen.
                  
69
Hoe kan het aantal boeren met toegenomen productiviteit en inkomen in 2020 toegeschreven
                     worden aan het Nederlandse beleid?
                  
Antwoord:
Met Nederlandse financiering ondersteunen uitvoerende organisaties, zoals IFAD en
                     SNV, kleinschalige voedselproducenten met landbouwadvies, training, technologie en
                     het op de markt brengen van productie. Tijdens het monitoren en evalueren van deze
                     programma’s wordt bijgehouden bij hoeveel van deze boeren daadwerkelijk een stijging
                     van inkomen en productiviteit plaatsvindt. Steeds vaker gebeurt dat met behulp van
                     digitale Management Informatie Systemen, die trends in productie en inkomen per boer
                     inzichtelijk maken. De door Nederland gerapporteerde resultaten worden berekend naar
                     rato van de Nederlandse financiële bijdrage aan deze programma’s. Op deze manier kan
                     gesteld worden dat Nederland heeft bijgedragen aan stijging van productiviteit en
                     inkomen van 1,9 miljoen boeren, overigens zonder dat voor alle gevallen kan worden
                     geclaimd dat die stijging uitsluitend aan de Nederlandse bijdrage kan worden toegeschreven.
                  
70
Waarom is in het jaarverslag SDG8 vier keer omschreven als «Inclusieve en duurzame
                     groei», terwijl de juiste term in het Nederlands «Waardig werk en economische groei»
                     is, ook volgens SDG Nederland? Waarom is afgeweken van de eigenlijke term?
                  
Antwoord:
De officiële Nederlandse vertaling van SDG 8 is: «Bevorder aanhoudende, inclusieve,
                     en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig
                     werk voor iedereen.». Doorgaans wordt dit afgekort tot «waardig werk en economische
                     groei», maar de inclusieve en duurzame aspecten van economische groei zijn ook onderdelen
                     van de doelstelling.
                  
71
Haalt het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) de doelstelling van een 50–50 balans tussen mitigatie en adaptatie?
Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat binnen het DFCD klimaatadaptatie voldoende aan bod komt, is
                     afgesproken dat minimaal 50 procent, met een streven naar 65 procent, van de fondsmiddelen
                     wordt gebruikt voor projecten op het vlak van
                  
klimaatadaptatie. In het DFCD jaarverslag over 2020 rapporteert de fondsmanager een
                     percentage van 65,7 procent voor klimaatadaptatie.
                  
72
Kunt u aangeven in hoeverre de extra middelen voor bestrijding van de COVID-19 crisis
                     bij andere bestaande fondsen/projecten zijn vrijgemaakt en welke dat dan zijn?
                  
Antwoord:
Voor de bestrijding van COVID-19 zijn in 2020 twee steunpakketten gepresenteerd. Het
                     steunpakket van EUR 90 miljoen in het voorjaar en het steunpakket van EUR 150 miljoen
                     in de zomer.
                  
Het budget voor het steunpakket van EUR 90 miljoen (plus EUR 10 miljoen voor 2021)
                     is vrijgemaakt binnen de BHOS-begroting. Hiermee is een belangrijk deel van de niet-juridisch
                     en niet-bestuurlijk verplichte ruimte gebruikt. Deze ruimte is gevonden binnen alle
                     beleidsartikelen, waarbij getracht is de impact op lopende programma’s zoveel als
                     mogelijk te beperken. Hierbij is geanticipeerd op programma’s die vertragingen opliepen
                     als gevolg van de COVID-pandemie. Gedetailleerde beantwoording over de verdeling van
                     de dekking werd eerder gegeven bij (de beantwoording van de feitelijke vragen over)
                     de eerste suppletoire begroting BHOS 2020.
                  
Het budget voor het steunpakket van EUR 150 miljoen naar aanleiding van het AIV advies
                  (waarvan EUR 139 miljoen op de BHOS-begroting) betrof een compensatie uit de algemene
                  middelen.
               
73
Kunt u de inzet van het ministerie voor het bevorderen van internationale kaders voor
                     IMVO via de VN, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
                     en EU toelichten?
                  
Antwoord:
De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) vormen de norm voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
                     (IMVO). Het kabinet verwacht dat bedrijven deze internationale richtlijnen naleven.
                     Zoals aangegeven in de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) zet het kabinet, ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven en een grotere
                     impact in productielanden, in op een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur
                     op Europees niveau.
                  
De Europese Commissie zal in de tweede helft van 2021 een voorstel voor een EU gepaste
                  zorgvuldigheidsverplichting uitbrengen, Nederland onderhoudt – ook samen met andere
                  EU-lidstaten – contacten met de Europese Commissie en bepleit ambitieuze wetgeving.
                  Nederland pleit ervoor dat deze wetgeving ingebed wordt in een EU IMVO-actieplan met
                  een doordachte mix aan IMVO-maatregelen.
               
Op VN-niveau staat het kabinet open voor gesprekken over een juridisch bindend instrument
                  en blijft het zich inzetten voor een constructief verdragsproces dat brede steun kan
                  genieten van zoveel mogelijk landen. Uitgangspunten daarbij zijn dat een dergelijk
                  instrument geschikt moet zijn voor het na te streven doel, effectief moet kunnen worden
                  geïmplementeerd en gehandhaafd, en voldoende draagvlak moet hebben. Ook dient het
                  instrument proportioneel te zijn en voort te bouwen op de UNGP’s.
               
Via de OESO zet het kabinet in op effectieve implementatie en naleving van de OESO-Richtlijnen
                  en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s. Nederland
                  heeft bijvoorbeeld bij de OESO aangedrongen op het identificeren van stappen vooruit
                  om de toepassing van de OESO-richtlijnen op de digitale economie te verduidelijken.
                  Eind 2020 verscheen het, mede door Nederland mogelijk gemaakte, OESO-rapport over
                  digitalisering en RBC.
               
74
Op welke manier zet Nederland zich in de MVO-werkgroep van de OESO in voor een eventuele
                     herziening van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?
                  
Antwoord:
De OESO Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) is momenteel bezig met een stocktaking om in kaart te brengen of en op welke punten de OESO-richtlijnen herzien zouden moeten
                     worden. Deze zomer is hiervoor een publieke consultatie voorzien door de OESO. Naar
                     verwachting zal de WPRBC in het najaar op basis van de uitkomsten van de stocktaking bepalen of een herziening nodig is en zo ja, op welke onderdelen. Nederland zet zich
                     in voor een zorgvuldig en transparant stocktaking-proces waarbij ook de inbreng van stakeholders wordt meegenomen.
                  
De inzet van Nederland is steeds en vooral een effectieve implementatie en naleving
                     van de OESO-Richtlijnen, waarbij Nederland het toejuicht dat ook nieuwe ontwikkelingen
                     en relevante thema’s zoals landrechten, gender en digitalisering betrokken worden.
                  
75
Op welke manier brengt Nederland de thema’s dierenwelzijn en landrechten onder de
                     aandacht in de OESO?
                  
Antwoord:
Nederland zet zich in voor effectieve implementatie en naleving van de OESO-richtlijnen
                     en het daarbij betrekken van nieuwe ontwikkelingen en relevante thema’s. De OESO Working Party on Responsible Business Conduct (WPRBC) is momenteel bezig met een stocktaking om in kaart te brengen of en op welke punten de OESO-richtlijnen herzien zouden moeten
                     worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 74. Diverse stakeholders noemen ook dierenwelzijn
                     als thema dat uitdrukkelijker aandacht zou moeten krijgen. Naar verwachting zal de
                     WPRBC in het najaar op basis van de uitkomsten van de stocktaking bepalen of een herziening nodig is en zo ja, op welke onderdelen. Zoals eerder aan
                     uw Kamer gemeld, zal Nederland zich ook actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn
                     in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wanneer het stocktaking proces tot een herziening leidt. Hiermee zal verdere harmonisatie worden bereikt
                     (Kamerstuk 28 286, nr. 987).
                  
Nederland heeft financiering beschikbaar gesteld voor het proces dat geresulteerd
                     heeft in The OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains voor met name het bedrijfsleven in landen met slecht geregelde landrechten. Dit wordt
                     opgevolgd in lijn met de aandacht voor landrechten in de BHOS nota.
                  
76
Kunt u aangeven welk deel van de uitgaven voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     in 2020 is gegaan naar sociale vangnetten? Welk deel hiervan gaat om het versterken
                     van sociale vangnetten die worden georganiseerd of gerund door overheden in partnerlanden?
                  
Antwoord:
Nederland droeg in 2020 via meerdere programma’s bij aan sociale vangnetten in ontwikkelingslanden.
                     Bijdragen aan multi-donor programma’s opgezet met de overheid in Ethiopië (Productive Safety Net Program), Mozambique (Cash Transfers for Inclusive Development) en Soedan (Sudan Family Support Program) beliepen in totaal EUR 26,7 miljoen.
                  
Verder werkt de mede door Nederland gefinancierde Global Financing Facility for Women, Children and Adolescents (GFF) van de Wereldbank in sommige landen met cash transfers (bijvoorbeeld in Bangladesh, waar huishoudens een transfer krijgen als meisjes gedurende
                     een bepaalde tijd op school zijn geweest). Welk deel van de Nederlandse bijdrage (EUR 10 miljoen
                     in 2020) naar deze specifieke GFF-activiteiten ging, is niet goed aan te geven. Onder
                     programma’s op het gebied van Opvang in de Regio wordt ook bijgedragen aan cash transfers en cash for work programma’s, onder andere via het Prospects partnerschap (met onder meer ILO, UNHCR en UNICEF). Binnen de humanitaire hulpverlening
                     wordt veel gebruik gemaakt van bijvoorbeeld voedsel vouchers of multipurpose unrestricted cash, onder meer door UNHCR, ICRC, WFP en DG-ECHO. Zo besteden WFP en DG-ECHO meer dan
                     een derde van hun programmabudget in de vorm van cash transfers.
                  
77
Welke projecten zijn er exact gefinancierd met de € 416,637 miljoen – ruim € 13,437 miljoen
                     meer dan begroot – bedoeld voor het «versterken van de private sector en arbeidsmarkt
                     in ontwikkelingslanden»? Naar welke landen is het geld gegaan en welke organisaties
                     en projecten hebben het geld ontvangen?
                  
Antwoord:
Een overzicht van de uitgaven is toegevoegd als bijlage (zie bijlage 1)6. Voor de uitgaven per land door de organisaties wordt verwezen naar de open data van het International Aid Transparency Initiative (IATI).
78
Is de recente daling van het BNP van invloed geweest op het besluit om de financiering
                     van het vakbondsmedefinancieringsprogramma terug te schroeven? Zo ja, zou een toekomstige
                     stijging van het BNP ook kunnen leiden tot extra financiering binnen het vakbondsmedefinancieringsprogramma?
                  
Antwoord:
De BNP-ontwikkeling is van invloed geweest op de besluitvorming. Maar het beperkte
                     en geleidelijke terugschroeven van de financiering voor het vakbondmedefinancieringsprogramma
                     (VMP) is vooral ingegeven door de afweging om de financieringsbasis van dit programma
                     te verbreden. Het VMP is de afgelopen jaren nagenoeg geheel door het ministerie gefinancierd.
                     Deze financieringsafhankelijkheid maakt het programma kwetsbaar. Daarom is met de
                     vakbonden afgesproken dat zij zich zullen inzetten om de financieringsbasis de komende
                     jaren te verbreden door andere financieringsbronnen te mobiliseren. Het ministerie
                     kan de vakbonden daarbij via haar internationale netwerk desgewenst behulpzaam bij
                     zijn.
                  
Het is in dit stadium niet te zeggen of bij een stijging van het BNP extra financiering
                  beschikbaar zal worden gesteld. Beleidsinhoudelijke overwegingen en de mate waarin
                  de financieringsbasis is verbreed zullen bij eventuele besluitvorming terzake in aanmerking
                  worden genomen.
               
79
Heeft de hogere afdracht aan de Europese Unie gevolgen voor het Nederlandse budget
                     voor ontwikkelingssamenwerking, naast de reeds genoemde decommittering op het Europees
                     Ontwikkelingsfonds (EOF), en zo ja welke?
                  
Antwoord:
De hogere afdracht aan de Europese Unie in 2020 heeft geen gevolgen voor het Nederlandse
                     budget voor ontwikkelingssamenwerking.
                  
80
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse uitgaven en bereikte resultaten in het
                     kader van SDG15 over biodiversiteit?
                  
Antwoord:
In 2020 is EUR 121 miljoen uitgegeven aan biodiversiteit. Een belangrijk deel daarvan
                     is uitgegeven aan activiteiten die zijn gericht op verbeterde landbouw, bosbeheer,
                     waterbeheer en de versterking van (de rol van) het maatschappelijk middenveld. Analoog
                     aan de berekening van klimaatfinanciering, worden uitgaven aan biodiversiteit geschat
                     door toerekening van aan activiteiten toegekende biodiversiteitsmarkers: 100 procent
                     van de totale uitgaven als het een project betreft waar biodiversiteit een hoofddoelstelling
                     is en 40 procent als het om een project gaat met biodiversiteit als nevendoelstelling.
                     Het betreft veelal projecten met biodiversiteit als nevendoelstelling. Bijvoorbeeld
                     programma’s gericht op het tegengaan van ontbossing van tropische regenwouden, die
                     een grote biodiversiteit kennen, of programma’s gericht op productiviteitsverbetering
                     op bestaande landbouwgrond, die areaaluitbreiding ten koste van natuur voorkomen,
                     of programma’s gericht op verbetering van waterbeheer en landschapsplanning, waardoor
                     biodiversiteit beter beschermd wordt. De Nederlandse bijdrage aan het Global Environment
                     Facility (GEF) heeft biodiversiteit als hoofddoelstelling. De GEF-portefeuille bevat
                     een groot aantal projecten op diverse terreinen die publiekelijk toegankelijk zijn
                     via de GEF-projecten website.
                  
81
Wat is precies gefinancierd met de ruim € 211,466 miljoen onder artikel 2.3 bedoeld
                     voor «klimaat»? Welke landen, organisaties en projecten hebben dit geld ontvangen?
                  
Antwoord:
De middelen onder artikel 2.3 «Klimaat» betreffen uitgaven voor projecten en programma’s
                     in het kader van klimaat, hernieuwbare energie en grondstoffen.
                  
Voor Klimaat is onder het instrument «subsidies» een bedrag van EUR 35,9 miljoen uitgegeven
                     aan organisaties als Tropenbos International (Working Landscapes Programme), Stichting AGRI3 (fondsmanager voor het AGRI3 fonds), Stichting IDH (Initiatives for Sustainable Landscapes), World Resources Institute (instellingssubsidie aan WRI, ondersteuning van het NDCP en Partnering for Green Growth) en Stichting IUCN (Mobilising More for Climate).
                  
Voor Klimaat is onder het instrument «bijdrage» een bedrag van EUR 110,9 miljoen uitgegeven
                     aan organisaties als de Wereldbank voor het beheer en de uitvoering van mondiale fondsen
                     als het Green Climate Fund, de Global Environment Facility en het Least Developed Countries Fund, en UNDP voor het multi-donor fonds CAFI (Central African Forest Initiative), alsmede de verdragscontributies aan het Montreal Protocol via UNEP en de United Nations Convention to Combat Desertification.
                  
Voor Energie is onder het instrument «subsidies» een bedrag van EUR 27,5 miljoen uitgegeven
                     aan organisaties als de United Nations Foundation (Clean Cooking Alliance), FMO (Access to Energy Fund en Climate Investor One) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland RVO (het Energising Development Partnership Programma – ENDEV en SDG7 Results).
                  
Voor Energie is onder het instrument «bijdrage» een bedrag van EUR 17,8 miljoen uitgegeven
                     aan organisaties als GIZ (ENDEV), BMZ (voor het programma GET.Invest) en de Wereldbank (ESMAP – Energy Sector Management Assistance Program).
                  
De overige uitgaven zijn besteed aan organisaties als FMO (Dutch Fund for Climate and Development), UNEP (algemene bijdrage), non-ODA programma’s zoals het Polair Programma en de uitvoeringskosten
                     van de RVO.
                  
De middelen zijn besteed in uiteenlopende landen. Zo worden middelen voor het bossenprogramma
                     CAFI uitgegeven in Congo, DRC, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Equatoriaal-Guinea,
                     Gabon en Kameroen. Het programma met Tropenbos International heeft uitgaven in Bolivia,
                     Congo, Ghana, Indonesië, Kameroen, Liberia, Oeganda, Vietnam en nog nader te bepalen
                     landen. Uitgaven voor de Clean Cooking Alliance vinden plaats in Ethiopië, Ghana,
                     Kenia, Nigeria, Oeganda en Rwanda. Middelen voor het ENDEV-programma worden besteed
                     in meerdere landen in Azië, West-Afrika, Oost-Afrika en Zuidelijk Afrika en Latijns-Amerika.
                     De middelen via FMO worden besteed in meerdere landen in Afrika. De uitgaven van IDH
                     voor het ISLA-programma vinden plaats in Brazilië, Ethiopië, Indonesië, Ivoorkust,
                     Kenia en Vietnam.
                  
Voor de mondiale klimaatprogramma’s en fondsen als het GEF, GCF, UNEP worden de middelen
                     in veel verschillende landen gealloceerd.
                  
82
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse uitgaven in het kader van SDG5? Ondersteunt
                     Nederland in dit kader ook programma's die zijn gericht op een constructievere rol
                     van mannen en jongens in het bereiken van gendergelijkheid?
                  
Antwoord:
In 2020 is EUR 49,2 miljoen besteed aan het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid
                     (begrotingsartikel 3.2) en daarnaast wordt ook vanuit andere begrotingsartikelen bijgedragen
                     aan het realiseren van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes (SDG5).
                  
Het kabinet onderschrijft dat zonder de inzet en betrokkenheid van mannen en jongens
                  gendergelijkheid niet mogelijk is. In zowel de genderdiplomatie als in de programma’s
                  ter versterking van het maatschappelijk middenveld staat een gender-transformatieve
                  benadering centraal. Dit betekent het onderzoeken, ter discussie stellen en veranderen
                  van rigide gendernormen en ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen.
                  Dit betekent ook het bevorderen van verandering in sociale attitudes, onder meer door
                  mannen en jongens daarin actief te betrekken en de aandacht te vestigen op de rol
                  van jonge mensen als drijvende krachten voor verandering.
               
Het kabinet steunt organisaties die zich inzetten om ongelijke machtsverhoudingen
                  tussen mannen en vrouwen ter discussie te stellen en geweld tegen vrouwen en meisjes
                  te voorkomen en bestrijden. Hierbij worden mannen en jongens betrokken, evenals lokale
                  en religieuze leiders; zonder hen is geen structurele verandering in gendernormen
                  en -relaties mogelijk. In de resultatenrapportage van 2020 staat als voorbeeld beschreven
                  hoe een FLOW-programma hieraan bijdraagt.
               
83
Hoe draagt de extra investering in de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child (GFF) bij aan het tegengaan van de indirecte effecten van de COVID-19 pandemie op
                     seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) in Afrika? Op welke manier
                     stimuleert Nederland een inclusieve benadering binnen de GFF?
                  
Antwoord:
Met de extra Nederlandse bijdrage van EUR 10 miljoen is de GFF in staat geweest om
                     op nationaal niveau samen met de overheid snel de eerste noodzakelijke aanpassingen
                     in te voeren, zodat gezondheidsstaf in staat was essentiële diensten te blijven leveren.
                     Naast beschermingsmaterialen en trainingen voor gezondheidswerkers, heeft de GFF ook
                     gezorgd voor snelle analyse én communicatie over de impact van COVID-19 op moeder
                     en kind zorg, inclusief Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, op basis
                     waarvan overheden, maar ook andere betrokken partijen in staat waren om sneller en
                     beter te reageren.
                  
De GFF is een partnership, waarbij naast uitvoerende landen en donoren, ook andere
                  gezondheidsfondsen, de private sector en het maatschappelijk middenveld actief aan
                  deelnemen. Nederland bepleit zowel in het bestuur van GFF als in relevante werkgroepen
                  waaraan Nederland deelneemt deze inclusieve benadering waarbij veel nadruk wordt gelegd
                  op het vergroten en verder verbeteren van betekenisvolle deelname van het maatschappelijk
                  middenveld en van jongeren.
               
84
Waaruit bestaan de «Opdrachten; SRGR en hiv/aids» onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve
                     gezondheid en rechten en hiv/aids? Wat is de oorzaak van de totale vermindering van
                     € 3,98 miljoen aan deze opdrachten?
                  
Antwoord:
Het betreft hier een opdracht aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk
                     Onderzoek (NWO), een opdracht aan het RVO voor Product Development Partnerships (PDP’s) en inhuur van expertise.
                  
Voor de opdracht inzake PDP’s werd in de ontwerpbegroting 2020 per abuis een te hoge
                     raming opgenomen voor 2020. Contractueel kan een deel van de middelen pas in 2021
                     betaald worden, waarmee deze vermindering valt te verklaren.
                  
85
Welke programma’s van de RVO worden gefinancierd uit de bijdrage aan agentschappen
                     onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids?
                  
Antwoord:
Onder artikel 3.1 worden via het Fonds Product Development Partnerships III (PDP III) van 2015 t/m 2021 zes PDP’s gefinancierd: Drugs for Neglected Diseases initiative (DNDi), Foundation for Innovative New Diagnostics (FIND), International AIDS Vaccin Initiative (IAVI), International Partnership for Microbicides (IPM), TB Alliance en The Medicines for Malaria Venture (MMV). Deze programma’s worden beheerd door RVO.
86
Wat is de oorzaak van de daling van € 14,49 miljoen in de bijdrage aan het VN Bevolkingsfonds
                     (UNFPA) onder artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids?
                  
Antwoord:
De uitgaven voor UNFPA bestaan uit de jaarlijkse core bijdrage (EUR 33 miljoen) en
                     de vrijwillige bijdrage aan UNFPA Supplies. Voor deze laatste bijdrage is een deel van de betaling die gepland stond voor 2020,
                     vanwege cash management doorgeschoven naar begin 2021.
                  
87
Wat is precies gefinancierd met de onder artikel 3.3 ruim EUR 195,307 miljoen bedoeld
                     voor het versterken van «het maatschappelijk middenveld»? Welke landen, organisaties
                     en projecten hebben dit geld ontvangen?
                  
Antwoord:
Onder artikel 3.3 zijn in 2020 de laatste betalingen verricht voor de 24 programma’s
                     onder Samenspraak en Tegenspraak (S&T), het programma VOICE, het aan de ambassades
                     gedelegeerde Accountability Fonds (voor 2020) en de eerste betalingen voor 13 programma’s onder het Versterking
                     Maatschappelijk Middenveld subsidie instrument Power of Voices (PoV) (vanaf 2021).
                  
De organisaties die onder S&T financiering ontvingen waren werkzaam in de volgende
                     landen: Afghanistan; Argentinië; Armenië; Bangladesh; Belize; Benin; Bolivia; Botswana;
                     Brazilië; Burkina Faso; Burundi; Cambodja; Central Afrikaanse Republiek; China; Colombia;
                     Democratische Republiek Congo; Egypte; El Salvador; Ethiopië; Filippijnen; Georgia;
                     Ghana; Guatemala; Guyana; Haïti; Honduras; India; Indonesië; Irak; Ivoorkust; Kameroen;
                     Kenia; Kosovo; Kirgizstan; Laos; Liberia; Madagaskar; Malawi; Maleisië; Mali; Mauritanië;
                     Mexico; Moldavië; Mongolië; Marokko; Mozambique; Myanmar; Namibië; Nepal; Nicaragua;
                     Niger; Nigeria; Oeganda; Oekraïne; Oezbekistan; Oost Timor; Pakistan; Palestijnse
                     Gebieden; Paraguay; Peru; Rwanda; Senegal; Sierra Leone; Somalië; Sri Lanka; Soedan;
                     Suriname; Syrië (d.w.z. buiten Syrië gericht op Syrië); Tajikistan; Tanzania; Togo;
                     Vietnam; Yemen; Zambia; Zimbabwe; Zuid Afrika en Zuid Soedan.
                  
Aangezien de eerste betaling voor organisaties onder PoV eind 2020 plaatsvond kon
                     deze financiering nog niet exact toegeschreven worden aan specifieke doellanden (dat
                     gebeurt in 2021).
                  
De volgende penvoerende organisaties hebben in 2020 onder S&T en PoV financiering
                     ontvangen: Aidsfonds, Amref, Both Ends, Care, COC, Cordaid, CREA, Fair Wear, FCAM, FPU, GPPAC, Hivos, ICCO, IRC, IUCN, Mama
                     Cash, Milieudefensie, NIMD, Oxfam Novib, PAX, Plan Nederland, Rode Kruis, Rutgers,
                     SNV, Solidaridad, UTZ, Wilde Ganzen, WNF en ZOA.
                  
88
Hoeveel ontwikkelingsgeld is er uitgegeven in landen waarmee we migratieafspraken
                     hebben? Kunt u de bedragen uitsplitsen naar land?
                  
Antwoord:
Nederland heeft in Noord-Afrika, de Hoorn van Afrika, West-Afrika, de Sahel en het
                     Midden-Oosten programma’s ontwikkeld die beogen bij te dragen aan het verbeteren van
                     migratiesamenwerking met landen van oorsprong en transit, onder meer door het tegengaan
                     van mensensmokkel en -handel en het bevorderen van terugkeer en herintegratie. Daarnaast
                     worden landen van opvang ondersteund in de opvang en bescherming van vluchtelingen
                     en hun gastgemeenschappen. In totaal is er voor 2020 voor opvang in de regio en voor
                     migratiesamenwerking een bedrag van EUR 158 miljoen uitgetrokken in de hierboven genoemde
                     regio’s. Voor de precieze uitgaven en resultaten zie https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl/#/budget.
                  
89
Kunt u aangeven hoe innovatie en hervorming bij noodhulporganisaties om efficiënter
                     en effectiever te werken en om de onderlinge coördinatie te versterken vorm is gegeven?
                  
Antwoord:
Sinds de Humanitaire Wereldtop in 2016 is effectiever en efficiënter werken en samenwerken
                     een permanent aandachtspunt binnen de humanitaire sector. De wijze waarop noodhulporganisaties
                     dit vormgegeven verschilt van geval tot geval. Alle VN-organisaties die betrokken
                     zijn bij het verlenen van humanitaire hulp evenals het ICRC, IFRC, donoren en een
                     aanzienlijk aantal ngo’s zijn ondertekenaar van de Grand Bargain. Binnen dit forum
                     wordt onder andere gewerkt aan hervorming op het terrein van flexibele financiering
                     en lokalisering. Daarnaast hebben veel organisaties een eigen strategie en capaciteit
                     op het gebied van innovatie. Zo draagt bijvoorbeeld WFP via het eigen acceleratorprogramma
                     bij aan de ontwikkeling en opschaling van innovaties op het terrein van voedselzekerheid.
                     OCHA en de Rode Kruisbeweging zetten onder meer in op ontwikkeling en het gebruik
                     van data en voorspellende modellen waarmee noodhulp efficiënter en effectiever wordt,
                     doordat humanitaire hulporganisaties al aan het werk kunnen vóór een natuurramp – zoals
                     een overstroming – plaatsvindt. Met tijdige waarschuwingssystemen kan de impact van
                     natuurrampen worden verminderd. De Dutch Relief Alliance (DRA) richt zich onder meer op innovatie op het terrein van cash-programmering en
                     duurzame energievoorziening.
                  
90
Kunt u aangeven hoe versterking opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio,
                     door inzet op betere bescherming en een sterkere rechtspositie voor vluchtelingen
                     vorm is gegeven?
                  
Antwoord:
In haar brief van 25 januari 2021 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de opvang in de regio (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 52).
                  
Het grootste programma voor opvang in de regio is het Prospects Partnerschap. UNHCR maakt deel uit van dit partnerschap en is de internationale organisatie
                     die specifiek is gemandateerd voor de bescherming van vluchtelingen. Bescherming is
                     ook een van de drie programmapijlers van het Prospects Partnerschap. Door inzet op betere bescherming en rechtsposities wordt de zelfredzaamheid
                     van vluchteling bevorderd en hen meer perspectief geboden.
                  
91
In hoeverre zijn vrouwen en meisjes, evenals gemarginaliseerde groepen zoals vrouwen
                     met een beperking, mensen met een andere genderidentiteit of seksuele oriëntatie,
                     betrokken geweest bij de ontwikkeling van humanitaire programma’s middels Nederlandse
                     financiering ten behoeve van de COVID-19 respons?
                  
Antwoord:
Nederland kiest in zijn noodhulpbeleid expliciet voor een brede benadering en voor
                     meerjarige, zogenoemde «ongeoormerkte» financiering (nota «Mensen Eerst!», 2019).
                     Het noodhulpbudget is daarom niet thematisch of geografisch opgeknipt of gekoppeld.
                     In de programmering en uitvoering van noodhulp passen partners afspraken en richtlijnen
                     toe die in het kader van de Inter Agency Standing Committee (IASC) zijn gemaakt over inclusiviteit (gender, leeftijd, beperking). Toepassing
                     van de zogenoemde Gender & Age Marker is verplicht. Monitoring vindt plaats aan de
                     hand van rapportages en in beleidsdialogen. Deze benadering gold ook voor bijdragen
                     voor humanitaire onderdelen van de internationale COVID-respons. Over de voortgang
                     van het Global Humanitarian Response Plan for COVID-19 rapporteerde de VN (OCHA) verschillende malen en ging daarover met donoren in gesprek.
                  
92
In hoeverre waren de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen
                     in de regio gendersensitief en genderresponsief?
                  
Antwoord:
Vrouwenrechten en gender gelijkheid worden systematisch geïntegreerd in programma’s
                     gericht op duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio, van ontwerp
                     en uitvoering tot monitoring en evaluatie. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door een
                     projectontwerp te baseren op een gender-analyse die de behoeften en belangen van vrouwen
                     en mannen in een specifieke context in kaart brengt. Om te bepalen of projecten bijdragen
                     aan gendergelijkheid past Nederland de OECD-DAC Gender Equality Policy Marker toe. In 2020 scoorde 58% van de programma’s gericht op duurzame opvang en bescherming
                     van vluchtelingen in de regio positief op deze marker. Er is een positieve trend:
                     in 2019 was dit percentage nog 18%.
                  
93
Kunt u aangeven hoe u monitort op goede toegang tot SRGR-diensten in acute noodhulp,
                     chronische conflicten en wederopbouw? In hoeverre is hierbij aandacht voor de specifieke
                     hulpbehoeften van overlevenden van seksueel geweld en gender-based violence?
                  
Antwoord:
Nederland verstrekt geoormerkte en ongeoormerkte bijdragen aan diverse (VN-)organisaties
                     – zoals Marie Stopes International, UNFPA en de WHO – om goede toegang tot SRGR-diensten
                     tijdens acute noodhulp, chronische conflicten en wederopbouw te waarborgen. De activiteiten
                     worden middels (jaar)rapportages, veldbezoeken, beleidsdialogen en externe evaluaties
                     consequent door het ministerie gemonitord. Daarbij wordt speciale aandacht besteed
                     aan de verdere implementatie van het Minimum Initial Service Package (MISP) for Sexual and Reproductive Health (SRP) in
                        crisis situations en de transitie naar Comprehensive SRH services. Een van de doelstellingen van het MISP is het voorkomen van seksueel geweld en gender-based violence (SGBV) en adequaat inspelen op de specifieke hulpbehoeften van overlevenden van SGBV
                     in humanitaire situaties.
                  
94
Wat is precies gefinancierd met de onder artikel 4.2 ruim € 157,560 miljoen bedoeld
                     voor «opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking»? Welke landen, organisaties
                     en projecten hebben dit geld ontvangen? Hoeveel migranten zijn er in 2020 specifiek
                     door deze inzet buiten Nederland en de EU gehouden?
                  
Antwoord:
In het kader van migratie samenwerking en opvang in de regio zijn bijdragen gedaan
                     aan internationale gouvernementele organisaties, zoals IOM, UNHCR, UNICEF, ILO, IFC
                     en Wereldbank, als ook subsidies verstrekt non-gouvernementele organisaties, zoals
                     Warchild, Save the Children, Spark en Abaad. Activiteiten zijn gefinancierd in Noord-Afrika,
                     West-Afrika, de Hoorn van Afrika en de Mena regio. Voor meer informatie over de uitgaven
                     zie https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl/#/budget.
                  
Het is niet aan te geven hoeveel migranten door deze inzet buiten Nederland en de
                     EU zijn gehouden. De reden waarom mensen doorreizen naar landen buiten hun regio is
                     afhankelijk van vele factoren. De Nederlandse inzet heeft invloed daarop maar is niet
                     de enige factor die meespeelt bij de keuze voor al dan niet doorreizen.
                  
95
Kunt u aangeven hoe hoog en waaraan de uitgaven in de Palestijnse gebieden binnen
                     de begroting voor BHOS zijn verstrekt?
                  
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 13.
96
Waarom was de rol, die Nederland in VN-verband en binnen de Internationale Financiële
                     Instellingen (IFI’s) heeft gespeeld bij de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19
                     crisis «onvoorzien» en wat hield die rol precies in?
                  
Antwoord:
Toen de BHOS-begroting voor 2020 werd opgesteld waren de COVID-19 crisis en dus alle
                     daarmee gepaard gaande financiële uitgaven nog niet voorzien. In reactie op de grote
                     noden die ontstonden in ontwikkelingslanden als gevolg van COVID-19 heeft het kabinet
                     besloten tot aanvullende steunmaatregelen, onder andere via internationale financiële
                     instellingen en de VN. Deze steunmaatregelen staan beschreven in Nederlandse inzet
                     bestrijding coronacrisis ontwikkelingslanden» (Kamerstuk 33 625, nr. 293), de eerste suppletoire begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     (Kamerstuk 35 450 XVII, nr. 2) en de kabinetsreactie op het advies van de AIV «Nederland en de wereldwijde aanpak
                     van COVID-19» (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320).
                  
97
Kunt u nader toelichten wat wordt bedoeld met Building Back Better, uitgesplitst naar doelen en huidige en toekomstige concrete activiteiten?
Antwoord:
Komende jaren zal inclusief, duurzaam en groen herstel in lage- en middeninkomenslanden
                     noodzakelijk zijn. Met Building Back Better bedoelt het kabinet inclusief, duurzaam en groen herstel na de pandemie, zodat de
                     kans op realisatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zo groot mogelijk blijft.
                     Veel andere landen en organisaties delen dit concept om veerkrachtige en weerbare
                     samenlevingen te creëren. Vanuit deze visie is onder meer een bijdrage van EUR 15 miljoen
                     gedaan aan het COVID-19 Response and Recovery Fund van de VN om de sociaaleconomische impact van de pandemie te mitigeren. Nederland
                     was hiermee de grootste donor van het fonds.
                  
Nederland heeft daarnaast extra bijdragen geleverd aan UNICEF, de Wereldbank en de
                     Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om landen te assisteren bij hun COVID-19 respons.
                     Nederland steunt de door de VN opgerichte initiatieven, ACT-A (The Acces to COVID-19 Tools (ACT) Accelerator) en COVAX (o.a. geleid door de WHO). Niet alleen om bij te dragen aan de mondiale coördinatie
                     van vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests en geneesmiddelen, maar ook
                     om gezondheidssystemen te versterken in lage- en middeninkomenslanden en beter voorbereid
                     te zijn op een nieuwe pandemie.
                  
De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben zich, mede op voorspraak
                     van Nederland, verbonden aan het principe van groen, inclusief herstel. Deze financiële instellingen
                     zetten hun instrumentarium in om landen zo goed mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld
                     door het adresseren van de schuldenproblematiek van de kwetsbaarste landen, het bevorderen
                     van economisch herstel na de crisis en het financieren van sociale vangnetten voor
                     kwetsbare groepen.
                  
Wat voor concrete activiteiten in de toekomst noodzakelijk zullen zijn, is nu niet
                     met zekerheid te zeggen, omdat in veel landen de situatie onvoorspelbaar is. Daarom
                     zal het kabinet ontwikkelingen en lopende activiteiten monitoren, om zo nodig tijdig
                     te kunnen bijsturen, of alternatieve oplossingen mogelijk te maken.
                  
98
Heeft het ministerie projecten of betalingen stopgezet vanwege strijdigheid met het
                     mensenrechtenbeleid?
                  
Antwoord:
Er zijn in 2020 geen projecten of betalingen om die redenen stopgezet.
99
Welke activiteiten zijn er ondernomen onder de «interdepartementale samenwerking om
                     de SDGs meer op het netvlies te zetten als kompas voor nationaal beleid»? Welke concrete
                     resultaten of vervolgstappen heeft dit opgeleverd?
                  
Antwoord:
Interdepartementale samenwerking op het vlak van SDG implementatie vindt hoofdzakelijk
                     plaats binnen de tweemaandelijkse interdepartementale SDG-werkgroep. Deze werkgroep
                     heeft medio 2020 besloten om het huidige Plan van Aanpak over de aansturing van de
                     nationale SDG-uitvoering in de tweede helft van 2020 te laten evalueren. Daarbij is
                     o.a. geïnventariseerd welk binnenlands beleid er is t.a.v. alle 169 subdoelen. Dit
                     leverde aan het begin 2021 een rapport op met daarin een aantal suggesties voor concrete
                     stappen die een nieuw kabinet kan nemen om de SDG’s daadwerkelijk als kompas voor
                     nationaal beleid te gebruiken.
                  
Daarnaast spreekt de Nationale SDG-Coördinator regelmatig op verschillende niveaus
                  met ambtenaren van betrokken departementen over het belang van de SDG’s voor nationaal
                  beleid. Ook adviseert BZ andere departementen de SDG’s te verwerken in nieuwe beleidsvoorstellen.
                  Dit is een actie die voortvloeit uit de toezegging aan de Tweede Kamer naar aanleiding
                  van de motie van het lid Van den Hul vorig jaar, dat bij relevant nieuw beleid aangegeven
                  zal worden aan welke SDG’s wordt bijgedragen (Kamerstuk 35 300 XVII, nr. 41). De toezegging is geagendeerd in relevante interdepartementale overlegstructuren
                  en de Nationale SDG-Coördinator brengt deze regelmatig bij andere ministeries onder
                  de aandacht. Zo is vorig jaar nauw samengewerkt met IenW om aan te geven op welke
                  manier het Milieubeleidskader aan de SDG’s bijdraagt.
               
Verder werkt het SDG-Team van BZ samen met andere ministeries aan het verbeteren van
                     (gebruik van) het Integraal Afwegingskader (IAK), met name de SDG-elementen. Om andere
                     departementen te informeren over de relevantie van de SDG’s voor nationaal beleid
                     en ze te alerteren op de SDG-handleiding in het IAK is een interdepartementale lezing
                     georganiseerd.
                  
In samenwerking met de Ministeries van EZK en BZK zijn in 2020 de vragen rondom het
                     door organisaties meten van SDG-impact in kaart gebracht in het rapport «Eenduidiger
                     meten en rapporteren van SDG-impact voor bedrijven en gemeenten7
In de Vierde Nationale SDG-Rapportage, die op Verantwoordingsdag 2020 uitkwam (Kamerstuk
                  34 298, nr. 31), hebben de ministeries gezamenlijk gereflecteerd op een aantal dwarsdoorsnijdende
                  maatschappelijke opgaven en hoe het daarvoor te formuleren beleid bijdraagt aan de
                  SDG’s.
               
100
Kunt u het verloop van artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen»
                     van de afgelopen 10 jaar geven?
                  
Antwoord:
Artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen», ook wel
                     het verdeelartikel genoemd, is met ingang van de BHOS-begroting voor 2018 op verzoek
                     van de Tweede Kamer gecreëerd. Het verloop van artikel 5.4 is vanaf 2018 hieronder
                     weergeven. De realisatie van artikel 5.4 met de Slotwet is elk jaar per definitie
                     0.
                  
x EUR 1.000
2018
2019
2020
2021
Stand artikel 5.4 (Verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Ontwerpbegroting
– 41.575
101.248
1.088
69.220
Stand artikel 5.4 (Verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de vastgestelde begroting
2.321
50.248
1.088
69.220
Stand artikel 5.4 (verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Voorjaarsnota
55.204
– 114.970
– 87.821
1.798
Stand artikel 5.4 (verdeelartikel) voor betreffende jaar ten tijde van de Najaarsnota
– 56.273
– 44.937
11.475
–
101
Kunt u aangeven hoeveel er in 2020 is uitgegeven aan Product Development Partnerships (PDP’s)?
Antwoord:
Via het Fonds Product Development Partnerships III (PDP III) is er in 2020 in totaal
                     EUR 9,2 miljoen betaald.
                  
102
Kunt u de evaluatie van de PDP’s delen met de kamer?
Antwoord:
Tijdens de evaluatie van PDP III wordt het jaar 2021 – de verlenging van het programma
                     – ook meegenomen. Volgens de huidige planning wordt de evaluatie in oktober van dit
                     jaar afgerond en vervolgens met beleidsreactie met de Tweede Kamer gedeeld.
                  
103
Wat betekent het dat een baan is ondersteund door programma’s voor bedrijfsontwikkeling?
                     Wat is de bijdrage van het Nederlandse beleid daaraan?
                  
Antwoord:
Ontwikkeling van de private sector bevordert inclusieve economische groei, zoals neergelegd
                     in de Beleidsnota «Investeren in Perspectief». Door het ondernemingsklimaat te verbeteren
                     en ondernemerschap te stimuleren groeit de bedrijvigheid en de werkgelegenheid in
                     lage- en middeninkomenslanden. Met goede banen en stabiele inkomens wordt armoede
                     verminderd. Werk en inkomen draagt ook bij aan het wegnemen van de grondoorzaken van
                     conflict en irreguliere migratie.
                  
Conform afspraken tussen internationale donoren is de jaarlijkse monitoring vooral
                     gericht op directe banen binnen ondernemingen die worden ondersteund door programma’s
                     voor private sectorontwikkeling.
                  
Zie hiervoor ook Methodologische notities bij indicatoren Ontwikkelingssamenwerking
104
Zijn er op casusniveau studies of evaluaties beschikbaar van de resultaten van de
                     ondersteuning van investerings- of handelsplannen van jonge ondernemers in Afrika?
                     Kunt u die delen met de Kamer?
                  
Antwoord:
Externe onderzoeks- of evaluatie rapporten van derde partijen die tot stand zijn gekomen
                     met (mede)-financiering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, worden openbaar
                     beschikbaar gesteld via de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl). Informatie en updates over programma’s ter ondersteuning van jonge ondernemers
                     in Afrika, worden daarnaast ook gedeeld via www.youthatheart.nlen jaarlijkse resultaatinformatie wordt tevens gepubliceerd op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
Bevindingen van een recent afgeronde interne (of «zelf»-) evaluatie van het Orange Corners programma zijn gepubliceerd op www.orangecorners.nl.
105
Waarom zijn internationaal geharmoniseerde indicatoren 8.7, over het bestrijden van
                     kinderarbeid en gedwongen arbeid, en 8.8, over het naleven van vakbondsrechten en
                     promoten van gezond en veilig werken, niet meegenomen in het monitoren van de voortgang?
                     Zal dit in volgende jaren wel gebeuren?
                  
Antwoord:
De genoemde geharmoniseerde SDG 8.7 en 8.8 indicatoren zijn wereldwijd richtinggevend
                     bij het plannen, monitoren en evalueren, verantwoorden en communiceren van resultaten.
                     Het zijn impactindicatoren die op zichzelf niet geschikt zijn om de voortgang (attributie)
                     van individuele projecten of activiteiten (aan deze impactindicatoren) te meten. Op
                     dat niveau wordt bijvoorbeeld gewerkt met indicatoren als het aantal toezeggingen
                     van bedrijven om te helpen kinderarbeid uit hun keten te verbannen (zie ook het antwoord
                     op vraag 55). De contributie-analyse die nodig is om het verband tussen deze verschillende
                     resultaten- c.q. indicatorenniveaus goed te kunnen leggen, is complex en nog in ontwikkeling.
                     Het streven is deze in toekomst (impact)evaluaties mee te nemen.
                  
106
Wat doet het digitaliseringsprogramma G4AW en wat zijn de effecten ervan?
Hoe dragen digitale programma’s bij aan duurzame verdubbeling van productiviteit en
                     inkomen van boeren?
                  
Antwoord:
Het «Geodata 4 Agriculture and Water» programma vergroot de toegang voor kleinschalige voedselproducenten tot digitale
                     adviezen over weersverwachtingen, watergebruik, weidebeheer, marktprijzen en financiële
                     dienstverlenging. In de rapportageperiode over 2020 heeft het G4AW programma circa
                     3 miljoen kleinschalige boeren en nomadische veehouders bereikt, en is er bij ruim
                     1 miljoen van hen een stijging van productie en inkomen vastgesteld. Op dit moment
                     wordt het G4AW programma geëvalueerd waarbij gekeken wordt naar de duurzaamheid van
                     deze resultaten.
                  
107
Kunnen oorzaken aangegeven worden van het achterblijven van daadwerkelijk gemeten
                     duurzaam beheer van het land ten opzichte van het bereik van het programma voor duurzame
                     landbouwpraktijken?
                  
Antwoord:
In het rapportagejaar was, ten opzichte van eerdere jaren, sprake van een ruime verdubbeling
                     van het aantal hectare land bereikt met activiteiten gericht op duurzaam landgebruik.
                     Dit is het resultaat van een intensivering die de afgelopen jaren specifiek voor dit
                     doel is ingezet. De oorzaak van het achterblijven van het aantal hectare met daadwerkelijk
                     vastgesteld duurzaam beheer is dat dit effect pas na meerdere jaren van inzet te meten
                     is, bijvoorbeeld in de vorm van een stijging van het organisch stofgehalte in de bodem
                     of een afname van bodemerosie.
                  
108
Wat is het Nederlandse aandeel bij het bereiken van verbeterde toegang tot sanitaire
                     voorzieningen voor 5,8 miljoen mensen? Houden deze mensen blijvend betere toegang
                     tot verbeterde sanitaire voorzieningen?
                  
Antwoord:
5,3 miljoen mensen hebben toegang gekregen tot verbeterde sanitaire voorzieningen
                     dankzij door Nederland gefinancierde programma’s. Deze resultaten zijn geheel aan
                     Nederlandse financiering toe te schrijven.
                  
Alle inspanningen zijn gericht op een duurzame toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen.
                     Nederland heeft het initiatief genomen tot de ontwikkeling van een duurzaamheidsinstrumentarium
                     dat met UNICEF wordt doorontwikkeld. Dit instrumentarium bestaat uit afspraken met
                     de ontvangende organisatie, met een zgn. duurzaamheidsclausule in de overeenkomst
                     en een duurzaamheidscompact, waarin afspraken over duurzaamheid van de resultaten
                     worden vastgelegd tussen overheid en uitvoerende organisatie. Tevens wordt een 2-jaarlijkse
                     onafhankelijke controle uitgevoerd van de staat waarin de programmaresultaten zich
                     bevinden. In de management response wordt vastgelegd hoe en door wie eventuele tekortkomingen
                     worden geadresseerd.
                  
109
Hoe wordt vastgesteld dat 1,9 miljoen mensen in Afrika en Azië direct voordeel hebben
                     ondervonden van verbeterd stroomgebied-beheer en veilige delta’s?
                  
Is dit resultaat volledig toe te schrijven aan Nederlandse inspanningen of draagt
                     Nederland hier gedeeltelijk aan bij?
                  
Antwoord:
De vaststelling van aantallen mensen die direct voordeel hebben ondervonden van verbeterd
                     stroomgebiedbeheer en veilige delta’s is gebaseerd op de rapportages van uitvoerende
                     organisaties. Resultaten van deze (veelal multilaterale) programma’s waaraan Nederland
                     bijdraagt worden naar rato van de Nederlandse bijdrage aan die programma’s berekend.
                  
De gerapporteerde 1,9 miljoen mensen vertegenwoordigen het aandeel van de Nederlandse
                     financiering in deze programma’s en deze zijn dus volledig toe te schrijven aan Nederlandse
                     inspanningen.
                  
110
Hoe komt u tot de inschatting dat het versterken van het enabling environment bijdraagt aan duurzaam waterbeheer en dat de aantallen mensen die zo bereikt worden
                     een factor tien hoger liggen?
                  
Antwoord:
Activiteiten die de enabling environment voor waterbeheer versterken, richten zich op nationale beleidsplannen, strategieën, wetgeving en/of nationale capaciteit om gegevens beter te interpreteren en op basis daarvan betere besluiten
                     te nemen. Daar hebben alle burgers van een land indirect baat bij. Activiteiten die
                     directe verbetering van waterbeheer beogen hebben altijd een sub-nationale schaal. Daar hebben alleen burgers in het betreffende deelgebied baat bij. De «factor
                     10» is een schatting op basis van de portefeuille, en moet worden gelezen als «orde
                     van grootte».
                  
111
Hoe vaak en in welke programma’s of beleid zijn in 2020 diaspora organisaties betrokken
                     bij ontwikkelingssamenwerking, als onderdeel van aantoonbare bijdragen aan betere
                     randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid?
                  
Antwoord:
Diaspora organisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van het vierde Nationaal
                     Actieplan 1325 (NAP-IV) en bij programma’s ter uitvoering van het derde NAP. Daarnaast
                     zijn diaspora organisaties in 2020 via WO=MEN Dutch Gender Platform en directe beleidsdialoog betrokken bij ontwikkelingssamenwerking en het creëren
                     van betere randvoorwaarden voor vrouwenrechten en gendergelijkheid.
                  
112
Hoe is vastgesteld dat traditionele rechtbanken in Zuid-Soedan dankzij trainingen
                     van partners meer gendersensitief functioneren?
                  
Antwoord:
De partners van het NAPIII consortium in Zuid-Soedan hebben dit vastgesteld door middel
                     van monitoring van het NAPIII programma en hierover gerapporteerd in de jaarlijkse
                     rapportage. De vaststelling geldt voor de districten waar het programma actief is.
                  
113
In hoeveel gevallen heeft Nederlandse steun voor een actieve rol van vrouwen in conflictoplossing
                     en vredesopbouw geleid tot deelname van vrouwen aan track 1 processen? Wat waren de
                     obstakels?
                  
Antwoord:
Voor de deelname van vrouwen aan Track I vredesprocessen is niet aan te geven in hoe
                     veel gevallen deelname van vrouwen aan Track I processen daadwerkelijk in 2020 heeft
                     plaatsgevonden door gebrek aan correcte data. M.b.t. 2020 rapporteert de denktank
                     Council on Foreign Relations deelname van vrouwen aan Track I processen in Libië en Myanmar. In de periode 2016–2020
                     financierde Nederland een NAP programma in Libië, waarbinnen ook gepleit werd voor
                     de participatie van vrouwen in het vredesproces op Track I. Nederland is niet de enige
                     actor die inzet pleegt om dit te bevorderen.
                  
Waar inzet om de participatie van vrouwen in vredesprocessen op Track I te bevorderen
                  niet tot concrete resultaten leidt, zijn verschillende obstakels aan te wijzen. O.a.
                  factoren als gebrek aan politieke wil om vrouwen te betrekken, ongelijke machtsverhoudingen
                  tussen mannen en vrouwen, maar ook een gebrek aan middelen om participatie van vrouwen
                  aan Track I vredesprocessen een realiteit te maken spelen hierin een rol.
               
114
Kan worden uitgesplitst wat voor soort maatschappelijke organisaties ondersteund zijn
                     in capaciteitsversterking ten behoeve van gendergelijkheid en vrouwenrechten, bijvoorbeeld
                     het aantal lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties?
                  
Antwoord:
In de rapportageperiode hebben door Nederland ondersteunde programma’s 531 maatschappelijke
                     organisaties versterkt die zich inzetten voor gendergelijkheid en vrouwenrechten.
                     Dit zijn voornamelijk lokale organisaties die ondersteund zijn vanuit genderspecifieke
                     programma’s onder Leading from the South (LFS1), Funding Opportunities for Women (FLOW), Nationaal Actieplan 1325 (NAP) en Samenspraak & Tegenspraak.
                  
115
Hoe wordt het niet behalen van de streefwaardes voor SRGR geëvalueerd? Waarom is besloten
                     het streefdoel voor anticonceptie aan te passen, in plaats van extra inzet te creëren
                     om het doel te behalen? Wat is het nieuwe streefdoel voor anticonceptie voor de periode
                     2021–2025? In welke mate wordt hierbij rekening gehouden met de extra barrières tot
                     SRGR als gevolg van de COVID-19 pandemie?
                  
Antwoord:
Het aantal extra adolescente meisjes en vrouwen dat in 2020 moderne anticonceptie
                     gebruikt in de 69 FP2020 landen (60 miljoen) is lager dan de doelstelling van 120 miljoen,
                     die in 2012 op mondiaal niveau werd vastgesteld. Van 2012 tot 2020 bleef de jaarlijkse
                     realisatie achter bij de trend die nodig was om de genoemde doelstelling te bereiken8.
                  
Oorzaken voor het achterblijven van de mondiale realisatie zijn zowel gerelateerd
                     aan het aanbod als aan de vraag. Het aanbod wordt beperkt door een geringe hoeveelheid
                     (toegankelijke) distributiepunten en slecht functionerende binnenlandse distributiekanalen.
                     Uit het jaarverslag van UNFPA’s Supplies programma blijkt bijvoorbeeld dat in rurale gebieden slechts 49.6% van de vrouwen
                     en adolescente meisjes de anticonceptiemiddelen krijgt waaraan zij behoefte hebben,
                     terwijl dat in stedelijke gebieden 60.3% is9. De beperkte vraag naar anticonceptiemiddelen wordt veroorzaakt door sociaal-culturele
                     aspecten en gebrek aan acceptatie in de gemeenschap. Tenslotte wijzen verschillende
                     onderzoeken op een negatieve invloed van de COVID-19 pandemie op het gebruik van anticonceptie10.
                  
Bij de vaststelling van de FP2020 doelstellingen in 2012 was onvoldoende zicht op
                     de haalbaarheid van de doelstelling van 120 miljoen extra gebruikers in 2020, die
                     ook als basis diende voor de Nederlandse streefcijfers. Voor een realistischer beeld
                     heeft er in 2020 daarom een aanpassing van de streefcijfers voor Nederland plaatsgevonden,
                     die ook in de komende jaren worden gehanteerd. Naast deze harde streefwaarde is het
                     duidelijk geworden dat het ook belangrijk is om zicht te hebben in de mate van keuzevrijheid
                     die vrouwen en meisjes hebben. Bij verschillende levensfasen en levensstijlen passen
                     verschillende anticonceptiemiddelen. Naast het aantal gebruikers is daarom in het
                     resultatenkader voor het thema SRGR ook een indicator toegevoegd die op de beschikbaarheid
                     van verschillende soorten anticonceptiemiddelen meet. De nieuwe streefwaarde voor
                     anticonceptie voor 2025 is 5,1 miljoen extra gebruikers die aan de Nederland kunnen
                     worden toegerekend op basis van 5% financiering. Deze cijfers houden tot nog toe geen
                     rekening met de barrières in toegang tot anticonceptie als gevolg van de COVID-19
                     pandemie. Het Kabinet volgt de onderzoeken en nieuwe gegevens rondom de effecten van
                     COVID-19 op SRGR inclusief toegang tot en gebruik van anticonceptie op de voet.
                  
116
In hoeverre vindt u het uw taak socioculturele barrières op het gebeid van SRGR te
                     doorbreken in landen waar dit politiek, religieus en cultureel gevoelig is?
                  
Hoe verhoudt zich dit beleid tot de noodzaak lokale waarden en cultuur in zekere mate
                     te respecteren?
                  
Antwoord:
Het kabinet zet zich in voor universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid
                     en rechten conform internationale afspraken zoals de SDGs en het Actieprogramma van
                     de International Conference on Population and Development. Dit kan alleen bereikt worden als ook sociaal-culturele barrières op het gebied
                     van SRGR aangekaart en waar mogelijk doorbroken worden. Nederland werkt daarom nauw
                     samen met nationale en lokale maatschappelijke partners en op basis van wetenschappelijk
                     onderzoek dat goed inzicht geeft welke barrières het bereiken van universele toegang
                     tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, met name voor de meest kwetsbare
                     groepen meisjes, vrouwen en jongeren in de weg zitten. Juist door met deze partners
                     te werken worden lokale waarden en cultuur gerespecteerd en waar mogelijk als ingang
                     gebruikt om die barrières aan te kaarten en te doorbreken. Zo worden lokale en religieuze
                     leiders vaak ook partners in het bereiken van betere SRGR, doordat zij bijvoorbeeld
                     zich uitspreken tegen schadelijke praktijken als meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken,
                     of taboes helpen doorbreken rondom jongeren, seksualiteit en anticonceptiegebruik.
                  
117
Hoe is vastgesteld dat 197.000 mensen als gevolg van Nederlandse inzet toegang tot
                     het recht hebben gekregen? Valt er ten aanzien van deze cijfers ook iets te zeggen
                     over de kwaliteit en onafhankelijkheid van de rechtspraak?
                  
Antwoord:
Dit cijfer is opgebouwd uit de resultaten behaald met Nederlandse steun aan verschillende
                     partners (UNDP, IDLO, HiiL, ICTJ) en de resultaten van posten (o.a. Kenia, Mali, Uganda,
                     enz.). De definitie van toegang tot recht is opgenomen in de methodological note11.
                  
De methodological note geeft een duidelijke instructie om te letten op de kwaliteit van de rechtspraak,
                     inclusief de onafhankelijkheid, eerlijkheid en effectiviteit. De partners en posten
                     toetsen zelf hun programma’s en geven alleen steun waar de rechtspraak voldoet aan
                     deze kwalitieve maatstaven. In de praktijk betekent het dat steun voornamelijk is
                     gericht op formele rechtssystemen of op betrouwbare ngo’s die rechtsbijstand leveren.
                  
118
In hoeverre is bij het monitoren van de «Indicator Veiligheid & Rechtsorde (opvang
                     en bescherming in de regio): Het aantal mensen dat formeel/informeel onderwijs en
                     trainingen volgt» gekeken naar sekse- gedisaggregeerde data?
                  
Antwoord:
Voor elke indicator binnen het resultaten raamwerk van Migratie en Ontwikkeling wordt
                     de uitvoerende organisatie gevraagd om gedisaggregeerde data aan te leveren voor sekse.
                     Deze informatie is te vinden op de website NL Ontwikkelingssamenwerking waar BZ jaarlijks
                     haar resultaten rapporteert: www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
119
In hoeverre is bij het monitoren van de «Indicator Veiligheid & Rechtsorde (opvang
                     en bescherming in de regio): Het aantal mensen dat wordt ondersteund in het ontwikkelen
                     van inkomsten genererende activiteiten» gekeken naar sekse- gedisaggregeerde data?
                  
Antwoord:
Voor elke indicator binnen het resultaten raamwerk van Migratie en Ontwikkeling wordt
                     de uitvoerende organisatie gevraagd om gedisaggregeerde data aan te leveren voor sekse.
                     Deze informatie is te vinden op de website NL Ontwikkelingssamenwerking waar BZ jaarlijks
                     haar resultaten rapporteert: www.nlontwikkelingssamenwerking.nl
120
Hebben de honderdduizenden vluchtelingen die toegang tot onderwijs en training hebben
                     gekregen dankzij de Nederlandse bijdragen ook de mogelijkheid te werken in de regio’s
                     waarin zij opgevangen worden? Hebben zij daartoe het recht? Kunt u dit per genoemd
                     land aangeven?
                  
Antwoord:
Of vluchtelingen de mogelijkheid hebben om te werken hangt af van verschillende factoren
                     in de landen die hen opvangen. Ook indien zij volgens de wet wel het recht hebben
                     om te werken, blijkt het in de praktijk vaak veel lastiger om daadwerkelijk aan de
                     slag te gaan. Vluchtelingen kunnen over het algemeen moeilijk een werkvergunning krijgen;
                     veelal krijgen zij te maken met langdurige administratieve processen, of zijn de mogelijkheden
                     beperkt tot bepaalde sectoren, zoals in Irak, Libanon en Jordanië (waaronder landbouw
                     en constructie). Ook in Uganda, Kenia en Ethiopië zijn er – voor zover er recht op
                     werk bestaat – in de praktijk nog vele beperkingen voor vluchtelingen om werk te realiseren.
                     In Soedan is de mate van toegang tot de arbeidsmarkt o.a. ook afhankelijk van de nationaliteit
                     van de vluchtelingen. In Egypte worden er bijvoorbeeld strenge eisen aan werkgevers
                     gesteld t.a.v. de werknemers die zij in dienst nemen. Vluchtelingen werken daarom
                     veelal in de informele sector met het risico op uitbuiting en gebrek aan bescherming
                     (SDG 8 Decent work and economic growth). Andere uitdagingen waar vluchtelingen tegenaan lopen zijn taalbarrières en diploma’s
                     die niet worden erkend. Nederland zet in het kader van zijn opvang in de regio beleid
                     in op het vergroten van de mogelijkheden tot werk, inclusief aanpassing van wetgeving
                     en beleid, maar ook middels training die erop gericht is om mensen te helpen om eigen
                     bedrijfjes op te zetten, om zo de zelfredzaamheid van vluchtelingen te verbeteren.
                  
121
Is de doelstelling dat 90% van de grote bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet
                     onderschrijft nog realistisch? Wat onderneemt u om dit doel na te streven?
                  
Antwoord op vraag 121 en 122:
De overheid heeft in 2018 voor het eerst de voortgang gemeten over rapportagejaar
                     2017. Bij deze nulmeting lag het percentage op 30 procent. Uit de hierop volgende
                     meting in 2019 (over rapportagejaar 2018) bleek dat 35 procent van de grote bedrijven
                     de OESO-richtlijnen onderschrijft (zie Kamerstuk 26 485, nr. 326).
                  
In september 2020 is een stimuleringscampagne gestart, met onder andere een campagnewebsite,
                     een directe telefonische benadering en een Webinar, om de grote bedrijven die nog
                     niet onderschreven, te informeren over, te activeren tot en te ondersteunen bij het
                     aan de slag gaan met de OESO-richtlijnen. Een volgende meting van het onderschrijven
                     door grote bedrijven gaat het najaar van 2021 van start.
                  
In de nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
                  maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het, ondanks de lichte stijging die de meting uit 2019
                  liet zien, onwaarschijnlijk is dat de ambitie in 2023 gehaald wordt. Mede om die reden
                  introduceerde het kabinet in de nota een mix van maatregelen met een brede gepaste
                  zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, als kernelement. Deze
                  verplichting is primair gericht op het in beweging krijgen van achterblijvers, zo
                  ook de grote bedrijven die nog niet onderschreven. Andere onderdelen van de beleidsmix
                  zijn een IMVO-steunpunt voor bedrijven en optimalisatie van reeds bestaande instrumenten,
                  waaronder ondersteuning van sectorale samenwerking, financiële prikkels en het toepassen
                  van IMVO-voorwaarden in rijksoverheid inkoop en bedrijfsleveninstrumentarium.
               
122
Wat wilt u doen om het aantal bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft naar
                     90% te brengen?
                  
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 121.
123
Wat kunt u zeggen over de mate waarin de 35% van de grote bedrijven die de OESO-richtlijnen
                     al hebben onderschreven, het gehele proces van gepaste zorgvuldigheid ook daadwerkelijk
                     implementeren?
                  
Antwoord:
In de laatste tussenmeting van eind 2019 (zie Kamerstuk 26 485, nr. 326) is er, naast criteria ten aanzien van de onderschrijving van de OESO-richtlijnen
                     en/of UNGPs, onderzoek gedaan naar verdiepende elementen van ketenverantwoordelijkheid
                     (de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid uit de OESO-richtlijnen).
                  
Van de 723 grote bedrijven in de onderzoeksgroep is per stap van gepaste zorgvuldigheid
                     gekeken hoeveel bedrijven deze reeds implementeerden. Van de bedrijven die voldoen
                     aan stap 1 (onderschrijving) volgt een selectie van bedrijven die ook stap 2 implementeren.
                     Vervolgens een selectie van bedrijven die ook voldoen aan stap 3 enzovoorts.
                  
Stap 1: 255 bedrijven
Stap 2: 144 bedrijven
Stap 3: 117 bedrijven
Stap 4: 65 bedrijven
Stap 5: 17 bedrijven
Stap 6: 12 bedrijven
Hieruit blijkt dat over rapportage jaar 2018 twaalf van de grote bedrijven het gehele
                  proces van alle zes de stappen van gepaste zorgvuldigheid toepassen.
               
124
Wanneer wordt de publicatie van het voorstel van de Europese Commissie voor brede
                     due diligence-wetgeving verwacht? Welke invloed heeft deze vertraging op de uitkomst van het weegmoment?
                  
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 49.
125
Mogen vluchtelingen in Libanon werken of een bedrijf beginnen?
Geldt dit alleen voor door Libanon erkende vluchtelingen of voor iedere buitenlander
                     in Libanon?
                  
Antwoord:
Libanon heeft zowel het VN-Vluchtelingenverdrag als het Additionele Protocol van New
                     York niet aangenomen. Het land heeft daarmee geen wettelijk kader m.b.t. vluchtelingen.
                     Slechts 20% van de Syrische vluchtelingen heeft een legale status, aldus UNHCR. De
                     restricties m.b.t. het verkrijgen van een legale status dragen bij aan een beperkte
                     toegang tot onder andere de (formele) arbeidsmarkt. Zij hebben slechts toegang tot
                     drie sectoren: landbouw, bouw en afvalbeheer. Ook voor Palestijnen in Libanon zijn
                     veel beroepen verboden.
                  
Vluchtelingen hebben het recht om een bedrijf op te zetten, maar alleen in samenwerking
                     met een Libanese partner; hun eigendomsaandeel moet minder dan 50% bedragen. Deze
                     regel geldt niet voor buitenlanders die meer dan USD 60.000 investeren.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier