Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35830-VIII-2)
35 830 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020
Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Algemene Rekenkamer over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020
bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2021. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Vraag 1
Wat doet de Minister er op dit moment aan om de kansengelijkheid in het onderwijs
tegen te gaan en de achterstanden, die de kansengelijkheid verder dreigen te vergroten,
weg te werken?
Hier hebben wij in het kader van ons Verantwoordingsonderzoek 2020 geen onderzoek
naar verricht. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verantwoordelijke
bewindspersoon.
Vraag 2
Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de overheid geen informatie
heeft over de keuzes die scholen maken omtrent de inhaalprogramma’s, klopt dit?
In ons onderzoek hebben wij ons specifiek gericht op de vraag of de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
voldoende informatie hebben om te kunnen bepalen of met de subsidieregeling IOP het
beoogde doel wordt bereikt. Dat de Ministers onvoldoende informatie hebben om dit
te kunnen vaststellen, betekent niet dat er helemaal geen informatie is bij de overheid.
Scholen hebben bij de subsidieaanvraag een korte omschrijving moeten geven van hun
voorgenomen inhaalprogramma en een prognose van het aantal leerlingen. Deze informatie
is beschikbaar bij DUS-i, de organisatie die de subsidieregeling in opdracht van het
Ministerie van OCW uitvoert.
Het doel van de subsidieregeling is dat met de inhaalprogramma’s achterstanden als
gevolg van de scholensluiting worden weggewerkt. De Ministers laten nu onderzoek doen
naar het effect van de inhaalprogramma’s. Uit ons onderzoek bleek overigens dat bijvoorbeeld
vo-scholen verschillen in de manier waarop ze de resultaten van het programma op hun
school probeerden te meten en de effectiviteit probeerden vast te stellen.
Vraag 3
Wat doet de overheid eraan om de risico’s die samenhangen met het gebrek aan zicht
op de inhaalprogramma’s, zoals grotere kansenongelijkheid, te verkleinen? Kan de Minister
toelichten hoe zij de kansenongelijkheid probeert te verkleinen, vooral met het oog
op de doelmatigheid van de eenmalige investering van 8,5 miljard in het Nationaal
Programma Onderwijs, en welke KPI’s1 hiervoor worden gehanteerd?
Voor het antwoord op deze vragen verwijzen wij naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Vraag 4
Welke manier raadt u aan dat het ministerie de besteding van de 8,5 miljard euro binnen
het Nationaal Programma Onderwijs op zowel school als landelijk niveau inzichtelijk
maakt?
In ons verantwoordingsonderzoek 2020 verwijzen we naar onze brief van 31 maart 2021
(Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 211), waarin we uw Kamer een aantal lessen meegeven om mee te nemen in uw overwegingen
en besluitvorming ten aanzien van het Nationaal Programma Onderwijs en de bijbehorende
extra gelden. Deze lessen zijn gebaseerd op de bevindingen van de afgelopen jaren
naar het effect van onderwijsgelden.
We vinden het van belang dat de bewindspersonen vooraf en in afstemming met het onderwijsveld
en in overleg met het parlement duidelijkheid geven over de doelgroepen en maatschappelijke
doelen van publieke middelen. Het bepalen van streefwaarden ten aanzien van het beleidsdoel
is een manier om gericht geïnformeerd te worden over resultaten. Als er nog geen sprake
is van helderheid over uniforme indicatoren op zowel schoolniveau als op landelijk
niveau en betrouwbare informatie over de besteding van het geld ontbreekt, is het
risico reëel dat achteraf niet meer vast te stellen is of de beleidsintensivering
heeft geleid tot het bereiken van beoogde beleidsresultaten.
Die duidelijkheid vooraf maakt verantwoording achteraf over beleidsresultaten mogelijk
en creëert de mogelijkheid om tussentijds van gerealiseerde resultaten te leren, (onderling)
kennis uit te wisselen en bij te sturen.
Bij het beschikbaar stellen van publiek geld aan onderwijsinstellingen die op afstand
staan van het Rijk, is het verder van belang om een weloverwogen keuze te maken in
de manier waarop het kabinet publiek geld beschikbaar stelt (het financieringsinstrument).
Deze keuze heeft immers gevolgen voor de controle op en verantwoording over publiek
geld.
Het is hierbij van groot belang om een zorgvuldig evenwicht te vinden tussen enerzijds
het beperken van de administratieve lasten van onderwijsinstellingen en anderzijds
het vergaren van relevante informatie om de doeltreffendheid en doelmatigheid van
het gevoerde beleid en de rechtmatigheid van de besteding vast te stellen.
Een slim en slank informatie-arrangement kan zorgen voor meer inzicht in de kwaliteit
van het onderwijs zonder dat het leidt tot onnodige bureaucratie. Immers het gaat
om het vergaren van kennis die onderwijsbesturen en de bewindspersonen per definitie
behoren te hebben.
Vraag 5
Wat zijn de resultaten van de vergevorderde pilotfase van traject 1: Role Based Access
Control? Indien deze nog niet bekend zijn, wanneer worden de resultaten verwacht?
Wij hebben in het kader van ons verantwoordingsonderzoek 2020 geen onderzoek verricht
naar de resultaten van Role Based Acces Control en de geautomatiseerde werkwijze.
Voor het antwoord op deze vragen verwijzen wij naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Vraag 6
Wil de Minister, in het licht van de aanbeveling op pagina 24 van het ARK rapport
die stelt dat het cruciaal is dat de 8,5 miljard euro uit het Nationaal Programma
Onderwijs recht- en doelmatig besteed wordt en de adviezen en bezwaren gehoord tijdens
het rondetafelgesprek naar aanleiding van het Nationaal Programma Onderwijs op 26 mei
jongstleden, opnieuw kijken naar zowel de hoogte van het bedrag als wel de duur van
de termijn om de 8,5 miljard euro te mogen uitgeven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
Vraag 7
Hoe had het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de subsidieregeling op
moeten zetten, zodat achteraf wel de effectiviteit kon worden geëvalueerd? Hoe kan
zij dit in het vervolg beter doen?
Als Algemene Rekenkamer kunnen wij een aantal algemene noties meegeven over zaken
die van belang zijn om een subsidieregeling op effectiviteit te kunnen evalueren.
Bij de opzet van een subsidieregeling is het van belang dat doel, doelgroep, beleidsresultaat,
streefwaarden en criteria helder omschreven zijn. Duidelijk moet zijn wat het beoogde
effect is van de subsidie en, als er sprake is van een doelgroep, bij wie.
Bij de evaluatie van de effectiviteit van de regeling is het van belang dat informatie
wordt verzameld over zowel doelbereik als doelgroep bereik. Het gaat niet alleen om
de vraag: leveren de programma’s een concrete bijdrage aan het inhalen van achterstanden
bij de deelnemende leerlingen? Maar ook om de vraag: wat zijn de door de Minister
beoogde leerlingen, zijn zij bereikt en zijn hun leerachterstanden ingehaald? Als
informatie hierover ontbreekt kan de effectiviteit van de subsidieregeling niet worden
vastgesteld.
Vraag 8
Welke verklaring heeft u dat 35% van de scholen in het primair onderwijs en 3% van
de scholen in het middelbaar beroepsonderwijs geen subsidieregeling heeft aangevraagd?
Naar de redenen waarom scholen in het primair onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs
geen subsidie hebben aangevraagd, hebben wij geen onderzoek gedaan.
Vraag 9
Welke verklaring kunt u geven dat vijftig procent van de po2-scholen met een lage achterstandsscore geen aanvraag hebben gedaan?
Naar de redenen waarom scholen geen aanvraag hebben gedaan, hebben wij geen onderzoek
gedaan.
Vraag 10
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de vijfde directeur dat de behoefte bij
leerlingen aan extra ondersteuning losstaat van eventuele leerachterstanden? Zou de
regeling breder toegepast moeten worden?
Wij verwijzen naar de verantwoordelijke bewindspersonen voor het antwoord op deze
vraag.
Vraag 11
Welk onderdeel uit de afspraken omtrent de lumpsumsystematiek wordt niet nageleefd?
De subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s Onderwijs 2020–2021, die
wij in het kader van ons verantwoordingsonderzoek 2020 nader hebben onderzocht, maakt
geen deel uit van de lumpsumbekostiging. Wij kunnen uw vraag daarom niet beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier