Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake o.a. de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021 (deel 2) (Kamerstuk 21501-32-1295)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1305 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 12 mei 2021 over de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1295).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 7 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven van
het kabinet over het GLB, de Landbouw- en Visserijraad, EU-regels omtrent etikettering
en het actieplan groei biologische productie. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
Bijenrichtsnoer
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de vastgelopen discussie over
het bijenrichtsnoer. De discussie wordt daarom geëscaleerd naar de Landbouw- en Visserijraad
van juni. Daar zal een voorstel worden gedaan om te komen tot een reductie van 10
procent. Hoe kijkt de Minister daartegenaan? Welke mogelijkheden ziet de Minister
om in de raad van juni wel tot een besluit te kunnen komen en wat zal de Nederlandse
lijn worden?
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangekondigd om overeenstemming te zoeken over het te
hanteren beschermdoel voor honingbijen ten behoeve van een herzien bijenrichtsnoer
door agendering van dit vraagstuk in een Landbouw- en Visserijraad in juni 2021.1 Ik steun de Europese Commissie hierin en hoop dat de lidstaten die hier tot dusver
hier geen positie over innamen, dit nu wel zullen doen. Overeenstemming is van groot
belang omdat dit de weg opent naar het daadwerkelijk toepassen van het bijenrichtsnoer
waardoor de bijen in Europa beter zullen zijn beschermd.
Mijn uitgangspunt voor de discussie zal zijn dat bijen zo goed mogelijk worden beschermd.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 533) vind ik dat de Europese Commissie daarom met een voorstel dient te komen uitgaande
van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer
uit 2013 en zich hierbij rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die
in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.
Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
Op welke wijze komen de aanbevelingen van de Europese Commissie tot stand, zo vragen
de leden van de VVD-fractie. Is dit een reactie op een Nederlandse inzet in via het
Nationaal Strategische Plan? Een «gestructureerd dialoog» klinkt als een interactief
proces, maar behoudt Nederland zelf het initiatief over haar eigen NSP; waar zijn
de Europese aanbevelingen op gebaseerd?
Antwoord
De Europese Commissie heeft de situatie van de verschillende lidstaten met betrekking
tot de negen specifieke doelstellingen van het toekomstige GLB en de horizontale doelstelling
inzake kennis, innovatie en digitalisering geanalyseerd. Dit heeft de Commissie gedaan
op basis van de bij hen meest recente beschikbare gegevens over de lidstaten en, in
voorkomend geval, rekening houdend met nadere informatie die door de lidstaten is
verstrekt. Het is geen reactie op de Nederlandse inzet voor het nationaal strategisch
plan (NSP) (Kamerstuk 28 625, nr. 264); die heeft de Europese Commissie nog niet, maar het zijn aanbevelingen om rekening
mee te houden bij het opstellen van het NSP. Ik hecht er aan dat Nederland zelf de
regie over het Nederlandse NSP houdt.
De Minister geeft aan dat de Europese Commissie aangeeft bij goedkeuring van de NSP’en
bijzondere aandacht besteedt aan de manier waarop lidstaten verwachten bij te dragen
aan de Green Deal ambities. Op welke wijze is dit voor Nederland relevant, zo vragen
de leden van de VVD-fractie. Wordt hier door de EC ook rekening gehouden met nationale
aangelegenheden, zoals in het geval van Nederland de opgaven mbt de stikstofaanpak?
Antwoord
Aangezien Nederland de Green Deal en de daarin geformuleerde ambities in algemene
zin ondersteunt, is dit relevant. De Europese Commissie heeft aangegeven met nationale
aangelegenheden rekening te houden.
De leden van de VVD-fractie vinden het verstandig dat het kabinet effectieve inzet
van GLB-middelen bepleit en wijst op vermindering van die effectiviteit door te dun
uitgesmeerde middelen. Kan de Minister concrete voorbeelden geven waar deze «verschraling»
in de breedte onwenselijk kan uitpakken voor de Nederlandse situatie?
Antwoord
Een concreet voorbeeld is de stikstof problematiek. De opgaven zijn groot en het is
nog maar de vraag of met de uitsmering van GLB-middelen de doelstellingen gehaald
worden. Voor dergelijke opgaven kan een meer (gebieds-)gerichte aanpak, aanvullende
nationale middelen of normering opportuun zijn. Voorstellen worden getoetst aan een
aantal uitgangspunten, waarvan effectiviteit er één is.
De leden van de VVD-fractie vragen aan de Minister hoe de sector betrokken is geweest
bij de opstelling van de kabinetsreactie op de verschillende aanbevelingen van de
Europese Commissie. Hoe zal de sector worden betrokken bij verdere hervorming van
het GLB?
Antwoord
Het is op dit moment aan de sector en andere belanghebbenden om op mijn appreciatie
van de aanbevelingen van de Europese Commissie te reageren.
De sector is op verschillende manieren betrokken bij de hervorming van het GLB. Uiteraard
is de sector met verschillende belangenorganisaties vertegenwoordigd in de Maatschappelijke
Begeleidingsgroep (MBG) van het GLB-NSPf. De MBG komt om de zes weken bij elkaar om
de voortgang van het NSP te bespreken, ook de aanbevelingen van de Europese Commissie
zijn met de MBG gedeeld en besproken. Daarnaast vindt er op ad hoc basis themagericht
overleg plaats met de sector en de verschillende werkgroepen van het NSP-programma.
De inbreng van de praktijk vindt ook plaats vanuit de boerenpraktijk. In 2019 zijn
zeven GLB-pilots gestart. In zes pilots worden verschillende mogelijke maatregelen
getest die mogelijk onderdeel worden van de ecoregeling. De zevende GLB-pilot, de
zogenaamde sectorale pilot heeft middels enquêtes en bijeenkomsten gepeild wat boeren
graag terug zien in het nieuwe GLB, en hoe zij over de door de EU gepubliceerde voorstellen
denken. De resultaten van de deze zeven pilots zijn input voor de ecoregeling die
ontworpen wordt, het zogenaamde puntensysteem. Komende zomer wordt in een onderzoek
getest of de nieuwe maatregelen in de praktijk goed toe te passen zijn middels zogenaamde
keukentafelgesprekken en interviews met boeren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie in het werkdocument Nederland
uitnodigt om nieuwe nationale streefwaarden vast te stellen. Maar zoals de Minister
beschrijft, heeft Nederland al eigen doelen geformuleerd. Is de Minister het met de
leden van de VVD-fractie eens dat eventuele nieuwe streefwaarden dan daarbij betrokken
dienen te worden? En is het huidige nationale kader wellicht reeds afdoende, zo vragen
zij de Minister. Zo ja, hoe gaat zij dat terugkoppelen aan de Commissie?
Antwoord
Ik ben het met de VVD-fractie eens dat reeds ingezet nationaal beleid moet worden
betrokken zodat het kan worden voortgezet, inclusief de instrumenten en indicatoren
die daarvoor in onze context met goede redenen gekozen zijn. Ik zal in de «gestructureerde
dialoog» met de Europese Commissie altijd uitleggen waarom het specifieke nationale
beleid, en eventuele nieuwe streefwaarden, ingezet is en op welke wijze het bijdraagt
aan de doelen.
Aanbeveling 1:
Kan het Minister een (grafische) weergave geven van reguliere geldstromen van landbouwbedrijven:
«gerichte, effectieve en efficiënter verdeling van rechtstreekse betalingen», lezen
de leden van de VVD-fractie. Op welke geldstromen wordt hier gedoeld?
Antwoord
De geldstromen waar in de appreciatie van aanbeveling 1 op wordt gedoeld zijn de rechtstreekse
betalingen uit de eerste pijler van het GLB. Een gerichte, effectieve en efficiënte
inzet van deze middelen krijgt bijvoorbeeld vorm door de introductie van de doelgerichte
ecoregelingen en een eventuele inzet op regionalisering of herverdeling van de basispremie.
Met andere betrokkenen beraad ik me nog over de invulling van het NSP en de mogelijkheden
voor regionalisering en plafonnering/herverdeling van eerste Pijler-middelen.
Aanbeveling 2 en 3
Binnen de landbouwsector bestaand vele vormen van bedrijvigheid. Deelt het kabinet
de opvatting van de VVD-fractie dat bij de opgave (en daarmee alle steunmogelijkheden)
om te komen tot het vergroten van de toegevoegde waarde niet alleen wordt gekeken
naar de vorm van het bedrijf (bijvoorbeeld «biologisch»), maar naar de bedrijfsvoering
binnen het bedrijf. Waarmee dus niet de bedrijfsvorm, maar de werkwijze bepalend is
voor steun bij versterking van het verdienvermogen?
Antwoord
Ja.
Aanbeveling 5
Klopt de aanname dat alle genoemde kwantitatieve doelstellingen met betrekking tot
de emissies van andere stoffen dan CO2 staan verankerd in het Klimaatakkoord? Zo nee, waar staan deze doelstellingen dan
opgenomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Antwoord
Het Klimaatakkoord en het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan zijn belangrijke
bronnen van informatie voor het NSP. Het laatste is tevens toegestuurd aan de Europese
Commissie. De doelstellingen die hierin zijn opgenomen worden niet allemaal met het
NSP gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld aangegeven in de bossenstrategie. In het NSP
wordt wel aangegeven wat de bijdrage van het GLB kan zijn aan deze doelstellingen.
Aanbeveling 6
Kan de Minister een toelichting geven aan de leden van de VVD-fractie op het aangekondigde
onderzoek naar de wenselijkheid om voor bepaalde gebieden in Nederland een extra vergoeding
te geven voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Hoe zouden regionalisering van
de basispremie en aanvullende hectarepremies eruit kunnen zien?
Antwoord
Bij het opstellen van het NSP wordt ook de systematiek voor de berekeningen van vergoedingen
binnen het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb), die ook voor de ecoregeling
relevant is, herijkt. Daarbij wordt ook gekeken naar regionale verschillen in kosten
voor een maatschappelijke dienst. Op dit moment is er geen aanleiding om de wijze
van subsidiering die we nu bij het ANLb gebruiken te herzien. Het onderzoek kan natuurlijk
tot nieuwe inzichten leiden.
Lidstaten kunnen besluiten het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren
tussen verschillende groepen en/of gebieden die te maken hebben met verschillende
sociaal-economische of agronomische omstandigheden. Dat geeft de mogelijkheid om agrarische
ondernemers een hogere basispremie te geven bij bijvoorbeeld een onevenredige doorwerking
van een conditionaliteit op de bedrijven in een bepaald gebied. Deze vergoeding is
dan van toepassing voor alle agrariërs in dat gebied.
Aanbeveling 7
Hoe definieert de Europese Commissie «biologische landbouw», zo vragen de leden van
de VVD-fractie. Gaat het hier uitsluitend om de bedrijfsvorm van een landbouwbedrijf,
of wordt hier ook gekeken naar de bedrijfsvoering? Dit sluit aan bij de vragen bij
aanbeveling 2 en 3 en is van belang om ervoor te zorgen dat bijdragen aan doelstellingen
van de Europese Green Deal gericht zijn op de concrete werkwijzen binnen bedrijven.
Antwoord
De Europese Commissie ziet biologische landbouw als onderdeel van biologische productie,
zoals vastgelegd in Europese wetgeving die van toepassing is in alle lidstaten: de
biologische productie is een alomvattend systeem om landbouwbedrijven te beheren en
levensmiddelen te produceren volgens een methode die de beste milieu- en klimaatactiepraktijken,
een hoog biodiversiteitsniveau, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en de
toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en productie combineert
en is afgestemd op de vraag van een toenemend aantal consumenten naar producten die
worden vervaardigd met natuurlijke stoffen en processen.2
Kortom, het uitgangspunt van biologische productie is bijdragen aan publieke doelen.
Biologische (landbouw)bedrijven zijn wettelijk verplicht hun bedrijfsvoering in te
richten conform genoemde wetgeving. Zij dragen zo bij aan die publieke doelstellingen,
zoals ook geformuleerd in de Green Deal.3
Aanbeveling 10
Is de Minister bereid om bij deze reactie expliciet aandacht te vragen bij de Europese
Commissie voor het grote aantal ontheffingen die lidstaten geven voor het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen? Voorbeeld is het verbod op suikerbietenzaden: Nederland
houdt zich hier aan de regels waar andere lidstaten gebruik maken van ontheffingen.
Dit schaadt de Nederlandse concurrentiepositie en is onwenselijk.
Antwoord
Ik vind dat lidstaten terughoudend moeten zijn met vrijstellingen, zeker indien het
vrijstellingen betreft voor gewasbeschermingsmiddelen met een werkzame stof waarvoor
de EU het gebruik heeft verboden of ingeperkt. Te allen tijde is het nodig om vrijstellingen
goed te onderbouwen en ik steun de actie van de Europese Commissie die lidstaten daarop
aanspreekt. Ik heb dit in het SCoPAFF-overleg reeds kenbaar gemaakt. Een herhaling
hiervan in het kader van het Nationaal Strategisch Plan lijkt mij minder passend.
Aanbeveling 11
Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat de aanbeveling van de
EC om «meer jongeren en met name vrouwen aan te moedigen om in de landbouwsector te
gaan werken» geen Europese verantwoordelijkheid is en kan de Minister de leden geruststellen
dat we hier geen Europese koppen op Nederlandse inzet en dat we uitgaan van een verleidende
en niet van een sturende aanpak?
Antwoord
Ik ben van mening dat het aanmoedigen van jongeren om in de landbouwsector te gaan
werken in de eerste plaats van belang is voor Nederland: generatievernieuwing in de
landbouw is nodig om ook in de toekomst een vitale landbouwsector in Nederland te
hebben. Het is om deze reden van belang dat het agrarisch ondernemerschap aantrekkelijk
blijft voor jongeren. Gelet op het gegeven we in Europees verband, landbouwbeleid
uitvoeren en dit in belangrijke mate een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is,
is dit ook een Europees belang. Vanwege die gedeelde verantwoordelijkheid zetten we
in Nederland naast Europese, ook nationale instrumenten in om deze generatievernieuwing
te ondersteunen. Naast jongeren in het algemeen, vind ik het ook van belang dat vrouwen
werkzaam zijn in de agrarische sector. Dit gebeurt gelukkig ook in Nederland, maar
dat is niet altijd terug te zien in de statistieken. Dat komt onder andere door de
vele man-vrouwmaatschappen binnen de landbouw, waarbij de «oudste», vaak mannelijke,
eigenaar op papier het bedrijfshoofd lijkt te zijn. Momenteel heb ik het beeld dat
vrouwen in Nederland evenveel mogelijkheden en toegang hebben tot opleidingsmogelijkheden
en kapitaal als mannen. Op basis hiervan zie ik op dit moment geen reden om specifiek
beleid in te zetten om dit verder te stimuleren.
Aanbeveling 13
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat het Nederlandse beleid
ten aanzien van dierenwelzijn al aanzienlijk ambitieuzer is dan in andere Europese
lidstaten? Als de Minister stelt dat zij mogelijkheden ziet om de Europese dierenwelzijnsregelgeving
naar een ambitieuzer niveau te brengen, richt zij zich dan op een ambitie voor Nederland,
of op een hogere ambitie voor andere Europese lidstaten en is zij bereid hier te handelen
in de lijn van de aangenomen Kamermotie van het lid Van Campen c.s. Kamerstuk 35 398, nr. 16?
Antwoord
De Europese regelgeving op het gebied van dierenwelzijn is in beginsel gelijk voor
alle lidstaten. Uit de evaluatie van de dierenwelzijnsstrategie van de Europese Commissie,
concludeert de Commissie onder andere wel dat de naleving in de lidstaten beter moet.
De Europese Commissie concludeert in haar evaluatie daarnaast dat herziening van de
Europese dierenwelzijnsregelgeving kan bijdragen om geïdentificeerde lacunes in te
vullen. De herziening is een kans om zaken die verbeterd zouden moeten worden bij
de Commissie in te brengen. Mijn ambitie is om het Europese dierenwelzijnsniveau daarmee
naar een hoger niveau te brengen. Deels zal ik trachten EU-regelgeving naar Nederlands
niveau te krijgen (waar Nederland strenger of uitgebreider is), deels zijn aanvullende,
betere, aangescherpte en geactualiseerde EU-voorschriften nodig die ook in Nederland
toepassing zullen moeten krijgen. De leden van de VVD verwijzen naar de motie van
het lid van Campen waarin wordt gevraagd in Europa de meerwaarde van het Nederlandse
stelsel van diergezondheid onder de aandacht te brengen. Deze motie gaat over diergezondheid,
maar ook op het gebied van dierenwelzijn kan ik aangeven dat ik bij mijn inzet rekening
houdt met een gelijk speelveld in Europa en mij inspan om dierenwelzijn op Europees
niveau te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de
Landbouw en Visserrijraad op 26 en 27 mei 2021. Zij wensen de Minister enkele vragen
voor te leggen.
Visserij
De leden van de D66-fractie constateren uit de antwoorden van de Minister dat zij
het heel belangrijk vindt om met pilots te onderzoeken of cameratoezicht effectief
is.4 Wat zij echter niet kunnen lezen uit het antwoord van de Minister is of zij ook bereid
is akkoord te gaan met het voorstel om camera’s aan boord in te zetten zonder het
vooraf inzetten van deze pilots?
Antwoord
Zoals het er naar uitziet komt er binnen afzienbare tijd een Europese verplichting
op het inzetten van camera’s bij het toezicht op de aanlandplicht. Nederland zal daar
in dat geval invulling aan geven. Het heeft mijn uitdrukkelijke voorkeur om de effectiviteit
van toezicht met behulp van camera’s eerst met pilotstudies te onderzoeken en ervaring
op te doen met de analyse van de beelden. In bestaande pilotstudies met camera’s wordt
geconstateerd dat cameratoezicht niet zonder meer een goede oplossing is. Uit verschillende
studies blijkt dat actieve medewerking van vissers essentieel is voor een effectief
toezicht met camera’s. Zo moeten camera’s goed schoon en droog gehouden worden om
de beelden te kunnen gebruiken. Tevens is het duidelijk geworden dat het niet ongebruikelijk
is dat camerasystemen aan boord problemen ondervinden, omdat deze nog niet goed zijn
aangepast aan omstandigheden aan boord, zoals zout water en soms ruwe weersomstandigheden.
Ook hebben deze leden vernomen dat in Denemarken al wel studies zijn uitgevoerd naar
de effectiviteit van Remote Electronic Monitoring (REM) aan boord van visserijschepen,
zoals de studie «Observing incidental harbour porpoise Phocoena phocoena bycatch by
remote electronic monitoring» van Kindt-Larsen et al.5 Is de Minister op de hoogte van deze studies en hoe beoordeelt zij deze? Neemt zij
deze mee in haar beoordeling van de effectiviteit van bijv. REM of cameratoezicht?
Tenslotte horen deze leden graag wanneer de Minister wenst dat de pilots zijn afgerond
zodat kan worden overgegaan op de inwerkingtreding van de nieuwe controleverordening.
Welke deadline zit hier aan vast?
Antwoord
Wereldwijd zijn verschillende pilotstudies gedaan met het gebruik van camera’s aan
boord. Gepubliceerde resultaten van deze pilotstudies worden gebruikt bij de uitwerking
van cameratoezicht. De Deense studie waar de D66-fractie naar verwijst gaat over de
monitoring van de bijvangst van zeezoogdieren. Dit is een andere doelstelling dan
de inzet van camera’s voor controle op de aanlandplicht, maar ook in dit kader bekijk
ik de mogelijkheden van de inzet van camera’s. Bij de uitwerking van pilots voor het
toezicht op de aanlandplicht werken we toe naar afronding hiervan voor inwerkingtreding
van de herziene controle-verordening voor visserij. Indien de Raad in juni tot een
akkoord komt over een Algemene Oriëntatie, kunnen na de zomer de trilogen tussen Europese
Commissie, Raad en Europees Parlement starten. Het is op dit moment niet duidelijk
hoe lang dit proces zal duren, maar waarschijnlijk zal op zijn vroegst in december
2021 een akkoord bereikt worden. De wijzigingsverordening treedt 24 maanden na publicatie
in werking.
De leden lezen dat iedere lidstaat afzonderlijk een projectvoorstel indient onder
het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF).6 Waar zet de Minister op in bij het Nederlandse projectvoorstel om toezicht op de
visserij te waarborgen? Zal verplichte REM een onderdeel zijn van het projectvoorstel
van Nederland? Zo ja, hoe groot is de rol van cameratoezicht hierbij volgens de Minister?
De leden van de D66-fractie lezen dat de projecten in de verschillende landen parallel
en geharmoniseerd dienen te verlopen, terwijl elk land haar eigen voorstel doet. Hoe
gaat de Minister erop waken dat zaken die belangrijk zijn volgens Nederland parallel
lopen aan landen die wellicht tegenstrijdige wensen hebben?
Antwoord
De controle-experts van de Scheveningengroep hebben gezamenlijk de hoofdlijnen van
een REM-pilot opgesteld in samenwerking met de European Fisheries Control Agency (EFCA).
Vooralsnog zijn camerasystemen het enige REM-middel in dit voorstel. Nederland is
voornemens om allereerst een technische haalbaarheidsstudie uit te voeren, met daarin
een advies voor het soort systemen aan boord en aan wal (voor opslag en analyse) en
of naast camera’s nog andere middelen kunnen bijdragen aan een goede monitoring op
naleving van de aanlandplicht. De resultaten hiervan zullen ook gedeeld worden in
de Scheveningengroep. De bewaking van de harmonisatie van de projecten verloopt in
de overleggen van de controle experts van de Scheveningengroep.
De leden van de D66-fractie zouden een dergelijke verplichting graag zien voor alle
schepen waarbij een risico bestaat dat op niet-naleving van de aanlandplicht, en op
bijvangst van gevoelige soorten. Kan de Minister garanderen dat schepen onder de 24
meter hier minder risico op hebben, aangezien dit nu de standaard is die wordt gehanteerd
in het voorstel van het Portugese voorzitterschap? Zo nee, is de Minister bereid in
te zetten op een verbreding naar ook schepen onder de 24 meter die een risico hebben
op niet-naleving en bijvangst van gevoelige soorten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2253), is mijn inzet altijd gericht op een gelijk speelveld tussen vlootsegmenten, juist
omdat er geen verschil is in risico op niet-naleving van de aanlandplicht tussen vaartuigen
groter en kleiner dan 24 meter. Echter, alleen Nederland en Denemarken hebben hierop
aangedrongen.
Tenslotte vernamen de leden van de D66-fractie ook dat er gekeken wordt naar het aanpassen
van de tolerantiemarge voor de visvangst. Kan de Minister toelichten wat hierin het
standpunt is dat wordt aangenomen door Nederland? Deelt de Minister de mening van
deze leden dat de tolerantiemarge niet verzwakt moet worden?
Antwoord
De voorstellen over de tolerantiemarge hebben betrekking op de toegestane afwijkingen
tussen het geschatte vangstgewicht dat tijdens de visreis in het elektronische logboek
wordt geregistreerd en het werkelijke vangstgewicht zoals dat bij weging na aanlanding
wordt vastgesteld. Op dit moment geldt er een tolerantiemarge van 10% per soort. Voor
kleine pelagische soorten die ongesorteerd aan boord gehouden worden en in de industriële
visserij geldt een tolerantiemarge van 10% op de totale (ongesorteerde) vangst. Door
verschillende lidstaten is aangegeven dat ook grotere pelagische soorten ongesorteerd
aan boord gehouden worden en in sommige gevallen is de morfologische gelijkenis zo
groot dat het niet mogelijk is om per soort een schatting van het vangstgewicht te
maken die niet meer dan 10% afwijkt van het vangstgewicht na weging. In het laatste
compromisvoorstel voor een Algemene Oriëntatie wordt nu voorgesteld om op basis van
wetenschappelijke informatie over morfologische gelijkenis, ook voor deze soorten
een tolerantiemarge van 10% op de totale (ongesorteerde) vangst toe te staan tussen
het geschatte vangstgewicht in het elektronisch logboek en werkelijke vangstgewicht
na weging. Ik wil hierbij benadrukken dat de geschatte vangstopgave in het elektronisch
logboek niet de basis is voor het quotumbeheer, want dat is het werkelijke vangstgewicht
bij weging aan land. Het Nederlandse standpunt in dezen is dat regelgeving naleefbaar
en uitvoerbaar moet zijn en dat in dat verband een praktische oplossing lijkt te zijn
gevonden voor een praktisch probleem. Overigens speelt dit probleem niet in de Nederlandse
visserijsector.
Vogelgriep
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de aanpak van de vogelgriep.
Zo is de motie van de leden van de D66-fractie en VVD-fractie aangenomen over preventieve
vaccinatie in het diergezondheidsinstrumentarium (Kamerstuk 35 398, nr. 14). Deze verzoekt de regering, zich samen met de sector in te zetten voor preventieve
vaccinatie als onderdeel van het diergezondheidsinstrumentarium, inclusief de handelsaspecten
daarvan. Deze leden zijn van mening dat het bij de uitvoering van deze motie van groot
belang is dat de Minister ook in Europees verband preventieve vaccinatie aankaart,
gezien de handelsaspecten alleen in internationaal verband kunnen worden opgelost.
Gaat de Minister dit aankaarten bij haar Europese collega’s? Zo ja, kan zij reflecteren
op de standpunten van de andere lidstaten en het potentiële draagvlak? Deze leden
vernemen dat er een veelbelovend vaccin is die al veelvuldig buiten Europa wordt gebruikt.
Deze kan gebruikt worden om kalkoenen en kippen te vaccineren en geeft bescherming
tegen verschillende varianten van de H5NX hoog pathogene vogelgriep.7 Welke kansen ziet de Minister voor een dergelijk vaccin? Ook vragen deze leden of
Minister een update kan geven over de honderden (dode) vogels in het Lauwersmeer met
verschijnselen van vogelgriep. Zijn deze inmiddels verplaatst of geruimd? Eerder vroegen
deze leden hier al naar tijdens het Plenair debat – Wijziging van de Wet dieren in
verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Kamerstuk
35 398). Zien Ministers van andere Europese lidstaten net als Nederland een toename van
het aantal met vogelgriep besmette vogels?8 Zo ja, welke extra maatregelen nemen zij tegen verspreiding?
Antwoord
Ik onderschrijf de stelling dat een gezamenlijke, Europese aanpak belangrijk is in
de bestrijding van vogelgriep. Het voorzitterschap van de Europese Unie heeft aangegeven
het onderwerp tijdens de juni vergadering van de Chief Veterinary Officers (CVO’s)
van de EU te agenderen. Zowel bij de Europese Commissie als bij de lidstaten zijn
veel zorgen om de vele besmettingen met vogelgriep in Europa de afgelopen maanden.
Draagvlak voor de mogelijkheden om preventieve vaccinatie te onderzoeken verwacht
ik bij Frankrijk en bij andere landen die het afgelopen jaar zwaar getroffen zijn
door de vogelgriep.
Op dit moment wordt door de Europese Commissie nog gewerkt aan de uitwerking van een
gedelegeerde handeling over vaccinatie, onder andere tegen Aviaire Influenza (AI).
Nederland is betrokken bij de besprekingen daarover en houdt daarbij rekening met
de optie om pluimvee door middel van vaccinatie te beschermen tegen infectie met AI.
Ik zal dit onderwerp op Europees niveau blijven aankaarten daar waar dat opportuun
is.
Er wordt door diverse onderzoekers gewerkt aan de ontwikkeling van AI-vaccins die
in de toekomst mogelijk kunnen worden ingezet voor preventieve vaccinatie of noodvaccinatie.
Het is aan de farmaceutische industrie om potentiële kandidaat-vaccins door te ontwikkelen
voor de markt en om een markttoelating aan te vragen.
Het vaccin dat de leden van de D66-fractie noemen is nog niet toegelaten in Nederland
of in de EU. De fabrikant van het vaccin kan een Europese toelating aanvragen bij
het Europees Medicijnagentschap (EMA), of een nationale toelating aanvragen bij het
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het is van belang dat een vaccin
getoetst is op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit volgens de Europese normen.
Er zijn onlangs dode wilde vogels in het Lauwersmeer gevonden die vermoedelijk besmet
waren met AI. Dode vogels die langs wandelpaden liggen worden door de terreinbeheerders
opgeruimd volgens een door de NVWA voorgeschreven hygiëneprotocol. Het opruimen van
dode vogels in natuurgebieden kan leiden tot extra verstoring van (broedende) vogels
en andere dieren in deze gebieden, wat negatieve effecten op de daar levende dieren
kan hebben en het risico op verspreiding van vogelgriep kan vergroten. Daarom houdt
de provincie rekening met de locatie en de kans op mogelijke verstoring van vogels
bij hun besluit om in een gebied karkassen van vogels op te ruimen.
Er is ambtelijk contact tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) en de provincie Groningen over het opruimen van dode wilde vogels. De gesprekken
over het opruimen zullen ook worden gevoerd met andere provincies om tot een gezamenlijke
werkwijze te komen voor het opruimen van dode vogels met vogelgriep. De verschillende
bestuurslagen en overheidsorganisaties kunnen elkaar daarbij aanvullen.
Het aantal dode wilde vogels wordt niet in alle lidstaten op dezelfde manier onderzocht
en bijgehouden. Ik heb geen overzicht van het exacte aantal dode vogels. Er zijn de
laatste weken wel minder meldingen gedaan van vondsten van dode wilde vogels in Europa.
Kabinetsappreciatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de appreciatie van de aanbevelingen
die de Europese Commissie aan Nederland gestuurd heeft voor het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) in de periode 2023–2027 en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
Aanbeveling 1: De levensvatbaarheid van landbouwbedrijven versterken
De leden van de D66-fractie zijn positief over de herverdeling van de inkomenssteun
naar doelgerichte betalingen voor duurzaamheid en overheveling naar de tweede pijler
waardoor de basispremie flink lager wordt. De nadruk wordt meer gelegd op inkomenssteun
voor kleinere landbouwbedrijven in Nederland. Klopt deze observatie? De leden zijn
echter ook van mening dat inkomenssteun economisch gezien niet de oplossing is voor
de huidige problematiek omdat de waarde van de steun weglekt naar de productiefactor
grond waardoor het netto effect voor de boer gering is. Is de Minister dit met de
leden eens? Zo ja, bent u het dan eens dat een zo groot mogelijk deel van de betalingen
gericht moet worden ingezet voor bovenwettelijke doeleinden? Is de Minister het ook
eens dat een zo groot mogelijk deel van het NSP ingezet moet worden voor de transitie
naar kringlooplandbouw? Is de Minister bereid om de basisinkomensteun te korten ten
gunste van klimaat, milieu en biodiversiteit?
Antwoord
Het is mijn inzet om in het NSP de beweging van inkomenssteun naar doelgerichte betalingen
te maken ten gunste van verduurzaming. Dat betekent dat de hectarepremies zullen dalen.
Het is ook mijn inzet om geld uit pijler 1 over te gaan hevelen naar pijler 2 voor
doelgerichte betalingen. Ik zoek hierbij naar de juiste balans waarbij het verdienvermogen
van de boeren belangrijk is.
De leden zijn positief dat de Minister verder wil kijken voor een optimalisatie daar
waar grote bedrijven meer steun ontvangen dan noodzakelijk naar bedrijven met een
inkomen onder het minimum. Welk gemiddeld inkomen en over hoeveel jaar wordt dit naar
alle waarschijnlijkheid berekend?
Antwoord
De onderhandelingen van het Portugese voorzitterschap met het Europese Parlement gaan
onder andere nog over de regels voor de toedeling van directe betalingen. Ik kan daarom
nog niet aangegeven hoe het berekend zal worden.
De leden vragen de Minister hoe het puntensysteem van de ecoregelingen dat zij voornemens
is te ontwikkelen verhoudt tot de gelden?9 Deelt de Minister de zorg van Transitiecoalitie Voedsel dat op deze manier veel inkomenssteun
uit het GLB terecht komt bij boeren die dat niet nodig hebben? Zo ja, wat is de Minister
voornemens te doen om hier verandering in te brengen zodat inkomenssteun wel degelijk
bij boeren terecht komt die voldoen aan duurzaamheidseisen, ten goede komt aan het
klimaat en biodiversiteit? Zo nee, waarom deelt de Minister deze zorg niet?
Antwoord
Het puntensysteem van de ecoregelingen heeft als doel om diensten die bijdragen aan
het versterken van klimaat en leefomgeving te belonen. De doelstelling is dat het
met het puntensysteem voor elke agrariër mogelijk is om op een integrale manier te
werken aan het verduurzamen van zijn bedrijfsvoering. Het is dus geen directe inkomenssteun,
maar een prestatiebetaling. Wanneer de overheid vraagt aan agrariërs om meer te doen
aan klimaat en biodiversiteit dan volgens de wet vastgelegde duurzaamheidseisen, is
het redelijk dat hier een vergoeding tegenover staat.
Aanbeveling 4: De nutriëntenverontreiniging van water en lucht verminderen, de stikstofdepositie
in de voor stikstof kwetsbare Natura 2000-gebieden terugdringen tot onder de kritieke
waarden, en bijdragen aan verwezenlijking van de doelstelling voor nutriëntenverliezen
in Nederland uit de Europese Green Deal
De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit dat het Kabinet voornemens
is op onder andere de ecoregelingen in te zetten op het verlagen van nutriëntenverontreiniging
en in wilt zetten op een integrale benadering. De leden zijn van mening dat het Europese
doel om nutriëntenverliezen met ten minste 50% terug te dringen leidend moet zijn.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan dit Europese doel en welke concrete doelstellingen
heeft de Minister hier voor ogen?
Antwoord
Het tegengaan van nutriëntenverliezen strekt verder dan de ecoregeling, en ook verder
dan het GLB. Binnen het GLB kunnen daarvoor de conditionaliteit voor de basisbetaling,
de ecoregeling, het agrarisch natuur- en landschapsbeheer en kennis, samenwerking
en investeringen hiervoor worden ingezet. Dit is ook het doel. In een later stadium,
uiterlijk wanneer ik uw Kamer informeer over de invulling van het NSP, kan ik concreter
aangeven welke bijdrage het GLB kan leveren aan de in uw vraag opgenomen doelstelling.
Aanbeveling 5: Emissies van andere stoffen dan CO2 door de veehouderij en bodembemesting verminderen en de capaciteit voor koolstofopslag
verhogen.
Op welke manier past agrarische bosbouw bij deze aanbeveling en welke concrete doelen
heeft de Minister hier voor ogen? Is de Minister bereid om in veenweidegebeiden boeren
onder de eerste pijler een hogere vergoeding te geven als zij hun bedrijfsvoering
voortzetten bij een hogere grondwaterstand?
Antwoord
Agrarische bosbouw, ook wel agroforestry genoemd, is een breed begrip met een verscheidenheid
aan verschijningsvormen. Landschapselementen zullen in het NSP opgenomen worden als
subsidiabele landbouwgrond en om meer bomen toe te staan op gras- en bouwland, zonder
dat dit leidt tot een situatie dat het geen landbouwgrond meer is, maar een bos. Gezien
de diversiteit van agrarische bosbouw, zal dit ook tot een diversiteit van invullingen
leiden. In een later stadium, uiterlijk wanneer ik uw Kamer informeer over de invulling
van het NSP, kan ik concreter aangeven welke bijdrage het GLB kan leveren aan de in
uw vraag opgenomen doelstelling.
Het vraagstuk van het tegengaan van CO2 uitstoot door het verbranden van veen is verweven in verschillende interventies in
het GLB. Bij het verzwaren van een conditionaliteit is het uitgangspunt dat het voorschrift
binnen de invloedssfeer van de boer moet liggen. Bij het verzwaren wordt hierbij gedacht
aan teelt (alleen gras of natte teelt) of bewerking (niet ploegen of scheuren). Daarnaast
wordt in de ecoregelingen met name gekeken naar koolstofvastlegging (langjarig grasland
of kruidenrijk grasland). Binnen het ANLb wordt tevens extra geld vrijgemaakt om op
vrijwillige basis klimaat en water te stimuleren. Het vrijwillig verhogen van waterpeil
is nu ook al mogelijk, in combinatie met weidevogelgebied. In de voorstellen voor
het toekomstig GLB wordt ook ruimte gemaakt voor experimenten. Deze kunnen ook worden
ingezet voor het verhogen van het waterpeil in veenweidegebieden, naast bijvoorbeeld
experimenten voor het tegengaan van stikstof. Hier spelen de gebiedsprocessen een
belangrijke rol, wellicht met een rol voor de collectieven. Bij deze experimenten
staat centraal wat er nodig is om het peil te verhogen en deze kunnen dus verder gaan
dan alleen het peil. Hier wordt ook gekeken naar kennisontwikkeling en bijvoorbeeld
het aanpassen van het machinepark en aanleg van drukdrainage. De doelstelling is om
op basis van deze experimenten eventueel bij de midterm
review in 2026, indien noodzakelijk vanuit doelbereik, de klimaatinzet van het GLB te herzien.
Aanbeveling 6: Een gunstige staat van instandhouding bereiken van habitats en soorten
die in verband staan met landbouwsystemen, de fragmentatie van habitats en het verlies
van biodiversiteit verminderen en bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green
Deal inzake diversiteitsrijke landschapselementen
De Minister geeft aan te overwegen om de basispremie te regionaliseren en aanvullende
hectarepremies voor gebieden met natuurlijke handicaps mogelijk te maken. Kan de Minister
aangeven wat hierin haar afwegingen zijn en wat de eventuele consequenties zijn voor
landbouwers die hier niet onder vallen?
Antwoord
Het regionaliseren van de basispremie en/of een aanvullende hectarepremie voor gebieden
met handicaps hangt samen met een onevenredige doorwerking van een conditionaliteit
of andere vorm van normstelling op bedrijven in een gebied. Het komen tot zo’n vorm
van normstelling is een zorgvuldig proces, wat veel kennis en afstemming vereist.
Daarnaast geeft het GLB de ruimte om hier eerst mee te gaan experimenteren, alvorens
deze daadwerkelijk door te voeren. In een later stadium, uiterlijk wanneer ik uw Kamer
informeer over de invulling van het NSP, zal ik toelichten hoe hier verder invulling
aan wordt gegeven. Het effect van een verhoogde vergoeding voor bepaalde gebieden
is dat vergoedingen voor andere interventies, zoals bijvoorbeeld de basisbetaling,
in zekere mate afnemen. Bij het extra inzetten op regio specifieke vergoedingen is
het daarom ook een overweging of generieke doelen die gelden voor de gehele landbouw,
nog voldoende kunnen worden ondersteund.
Aanbeveling 7: Bijdragen aan de doelstelling van de Europese Green Deal voor biologische
landbouw
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Nederland in tegenstelling tot de
meeste landen geen nationaal (actie)plan voor biologisch landbouw heeft. Ook de commissie
benadrukt deze stelling. Wat is hiervan de reden? Welke doelstellingen heeft de Minister
in gedachten voor de biologische sector in Nederland binnen het NSP? Is de Minister
op de hoogte dat bij andere lidstaten duidelijke afgebakende doelen zijn geformuleerd
voor de biologisch sector? Op welke manier zorgt de Minister voor een eerlijk speelveld
binnen de EU wanneer concrete doelstellingen ontbreken voor de biologische sector?
Is de Minister bereid om in buffergebieden rondom natura 2000-gebieden biologische
landbouw extra te gaan steunen om zo te gaan voldoen aan de Europese ambities in deze?
Antwoord
In 2011 is besloten om biologische landbouw in het algemene landbouwbeleid te integreren
en hier geen aparte strategie voor op te stellen. Intussen heb ik toegezegd om wel
een nationale strategie op te stellen, net als vele andere lidstaten.10 Op de inhoud daarvan kan ik nu niet vooruit lopen.
Het Nationaal Strategisch Plan GLB is een van de instrumenten die kunnen bijdragen
aan het stimuleren/ondersteunen van de biologische sector. Op dit moment zit ik nog
midden in het proces van het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan.
Rond Natura-2000 gebieden is het, onder andere als onderdeel van de stikstofaanpak,
belangrijk om extensieve vormen van landbouw te realiseren. Dat kan biologische landbouw
zijn, maar ook andere vormen van extensieve landbouw zoals natuur-inclusieve kringlooplandbouw.
Een dergelijke aanpak maakt herstel van de natuur mogelijk en biedt perspectief voor
boeren.
Deze vraagstukken worden ook meegenomen in de werkgroep overgangsgebieden onder het
Programma Natuur (Kamerstuk 35 334, nr. 131).11
Aanbeveling 11: Meer jongeren en met name vrouwen aanmoedigen om in de landbouwsector
te gaan werken.
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat het voor jonge, duurzame boeren
lastig is om toegang te krijgen tot kapitaal voor landbouwgrond. Is de Minister dit
met de leden eens? Zo nee, waarom niet? De hoge grondprijzen en het lage rendement
op vermogen leiden tot een financieringskloof voor jonge boeren. Daarom raadt de Commissie
aan om in te zetten op toegang tot kapitaal voor landbouwgrond en het vergemakkelijken
van groene investeringen. De Minister geeft aan te willen overwegen om naast de huidige
investeringssteun die Nederland geeft uit het GLB ook gekeken kan worden naar vestigingssteun.
Kan de Minister dit nader toelichten?
Antwoord
Het is inderdaad vaak een probleem voor jonge landbouwers om voldoende financiering
te vinden om een landbouwbedrijf te starten of over te nemen. Na overname is het vervolgens
niet eenvoudig om voldoende financiële ruimte te creëren voor investeringen in het
bedrijf. Dit is de reden waarom ik samen met provincies en diverse belangenorganisaties
aan het onderzoeken ben of het inzetten van het instrument «vestigingssteun» ondersteuning
kan bieden voor jonge landbouwers die de stap willen zetten om een landbouwbedrijf
te leiden. Naast de vestigingssteun voor bedrijfsovername, is er de mogelijkheid om
steun te geven voor het verduurzamen van het bedrijf door te investeren. Ook deze
mogelijkheid is onderdeel van de zoektocht naar de meest effectieve instrumenten die
binnen het GLB ingezet kunnen worden voor het stimuleren van generatievernieuwing
in de Nederlandse landbouw.
Mededeling actieplan biologische productie
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de mededeling actieplan
biologische productie.
Kan de Minister toelichten wat de rol van de supermarkten is bij de groei van de biologische
sector? Op welke manier ziet de Minister een samenwerking met de biologische sector
voor zich om de vraag naar biologische producten te vergroten?
Antwoord
Supermarkten gaan over hun eigen aanbod en laten dit grotendeels afhangen van de vraag.
Ik ben van mening dat zij een erg belangrijke rol spelen in het genereren van meer
vraag naar biologisch geproduceerde producten, omdat zij deze vraag (deels) kunnen
beïnvloeden door een mooi aanbod te bieden van biologische producten in hun winkels.
Bij het opstellen van een nationale strategie voor biologische productie, zal ik samen
met alle partijen, beschrijven op welke wijze de vraag naar en het aanbod van biologische
producten in Nederland kan worden gestimuleerd.
De motie van de leden Boswijk en Tjeerd de Groot12 is hierbij van belang en ik neem daarbij natuurlijk ook de aanbevelingen vanuit het
SER rapport «Naar een duurzaam toekomst perspectief voor de landbouw» mee (Bijlage
bij Kamerstuk 35 600, nr. 58), waarbij biologische landbouw als één van de zeven transitiepaden wordt aangeduid
en zo een onderdeel zou kunnen zijn van een landbouwakkoord.
De leden hebben vernomen dat het onderzoeksbudget niet gekaderd wordt voor de biologische
landbouwsector. Echter heeft het biologische keurmerk zelf wel duidelijk kaders. Hoe
ziet de Minister dit? Ziet de Minister het risico dat onderzoeksresultaten niet toepasbaar
binnen biologische praktijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt dit
risico aangepakt?
Antwoord
Het is positief dat de Commissie met de Green Deal en het kennisprogramma Horizon
Europe meer aandacht heeft voor biologische landbouw. Ik verwacht dat veel onderzoeksresultaten
uit Horizon Europe toepasbaar zullen zijn voor de biologische landbouw.
Het onderzoek in Nederland richt zich op het verduurzamen van de gehele landbouwsector
middels kringlooplandbouw. Biologische landbouw is daarbij een van de mogelijkheden
maar er zijn meer vormen van duurzame landbouw. Biologische landbouw wordt in de verschillende
kennis- en innovatietrajecten expliciet meegenomen en de biologische sector is hier
nauw bij betrokken. Behalve aan onderzoek wordt in Nederland ook veel aandacht besteed
aan toepasbaarheid van resultaten in de praktijk en het (groene) onderwijs.
Kortom, ik zie binnen de huidige arrangementen volop mogelijkheden voor de biologische
landbouw om te participeren in onderzoek.
Bijenrichtsnoer
De leden van de D66-fractie vinden het onacceptabel dat het vernieuwen van het EFSA
bijenrichtsnoer zo lang op zich laat wachten. Is de Minister dit met de leden eens?
De leden hebben vernomen dat in een brief aan het Europees Parlement en de Raad de
Eurocommissaris Kyriakides voorstelt om de discussie rondom het bijenrichtsnoer te
escaleren naar de Landbouw- en Visserijraad in juni. Wat wordt de Nederlandse inzet
betreffende het voorgestelde uitgangspunt van Eurocommissaris Kyriakides om in te
zetten op een maximum reductie van 10% in de grootte van een kolonie als specifiek
beschermingsdoel in het nieuwe bijenrichtsnoer? En kan de Minister hierbij duidelijk
omschrijven wat de onderliggende onderbouwing is van het Nederlandse standpunt?
Antwoord
Ik vind dat er snel een herzien bijenrichtsnoer moet worden vastgesteld en heb daar
meerdere malen in EU-overleg op aangedrongen. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd
over mijn standpunt over het te hanteren beschermdoel binnen het bijenrichtsnoer (Kamerstuk
27 858, nr. 533). Ik ben van mening dat de Europese Commissie met een voorstel dient te komen uitgaande
van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer
uit 2013 en zich hierbij rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die
in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen. De door Commissaris Kyriakides genoemde
10% is gepresenteerd als startpunt van een discussie, dus het is nog niet bekend wat
het uiteindelijke voorstel van de Europese Commissie zal worden.
Ik steun de Europese Commissie in het streven om overeenstemming te zoeken en hoop
dat lidstaten die tot dusver geen positie hadden ingenomen, dit nu wel zullen doen.
Overeenstemming over het te hanteren beschermdoel voor bijen zal betekenen dat de
bijen in Europa beter zullen worden beschermd mits dat beschermdoel ambitieus is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021. Deze leden hebben daar enkele vragen
over.
Zijn er volgens de Minister voor elk agrarisch bedrijfstype geschikte eco-regelingen
om aan mee te doen zodat de boer zijn/haar inkomen uit subsidie op peil kan houden
of zullen er veel boeren er door deze regeling financieel op achteruit gaan?
Antwoord
De ecoregeling wordt zo ontwikkeld dat elke boer deel kan nemen, en dus de keuze heeft
of hij/zij hiervoor subsidie wil ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggen stukken voor het
schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister wil verkennen hoe de toegang van
jonge landbouwers tot kapitaal kan worden verbeterd en hoe instrumenten uit het GLB
zoals vestigingssteun daarbij een rol kunnen spelen. Deze leden vinden het van groot
belang dat ook komende generaties boeren zicht hebben op een solide toekomst voor
hun familiebedrijf. Helaas zijn de huidige regelingen zoals het jongeboerenfonds vaak
nog te bureaucratisch en worden deze onvoldoende benut. Deze leden zouden daarom graag
zien dat het aanvragen van middelen uit deze fondsen wordt vereenvoudigd en meer wordt
toegespitst op de behoeften van jonge boeren zelf. Zij vragen de Minister hoe zij
ervoor gaat zorgen dat haar streven naar het verbeteren van toegang tot kapitaal voor
jonge boeren er ook daadwerkelijk toe gaat leiden dat zij hier gemakkelijker gebruik
van kunnen maken en dat deze middelen ook daadwerkelijk worden benut.
Antwoord
Voor de toekomst van de Nederlandse landbouw is het belangrijk dat ook de komende
generaties toekomst zien in het agrarisch ondernemerschap. Ik ben het ermee eens dat
de steun die bedoeld is om jonge boeren te stimuleren om dit ondernemerschap aan te
gaan, eenvoudig aan te vragen moet zijn en toegespitst op de behoeften van jonge boeren
zelf. Om die reden is het Jonge Boerenfonds, het Vermogens Versterkend Krediet (VVK),
in nauw overleg met o.a. NAJK ontwikkeld en ben ik regelmatig met hen in contact over
de voortgang. Ook ben ik in gesprek met jonge boeren om te onderzoeken hoe de steun
vanuit het GLB in de nieuwe programmaperiode het beste aansluit bij de behoeften die
er op dit moment leven bij de jonge boeren. Het Europese kader voor het GLB-NSP biedt
mij de mogelijkheid om onder andere gebruik te maken van het inzetten van vestigingssteun.
Samen met de jonge boeren ben ik aan het verkennen of deze vorm van steun effectief
kan zijn voor generatievernieuwing in de Nederlandse landbouw.
De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsappreciatie dat de Europese Commissie
aanbevelingen doet over het terugdringen van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.
Inmiddels is voor maatregelen in dit kader tot 2030 € 6 miljard beschikbaar gesteld.
Deze leden merken op dat in het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» (Bijlage
bij Kamerstuk 35 334, nr. 138) wordt gesteld dat o.a. veranderende klimatologische omstandigheden ertoe kunnen
leiden dat de gestelde ambities, zelf ondanks deze forse inspanningen, buiten bereik
kunnen blijven. Zij vragen zich daarom af in hoeverre de invloed van autonome ontwikkelingen,
met name de gevolgen van klimaatverandering op onze natuur, voldoende worden meegenomen
bij o.a. het bepalen van welke maatregelen het meest geschikt zijn voor het behalen
van doelen op het gebied van natuurkwaliteit. Deze leden menen dat het van belang
is om in nationaal en internationaal verband nader onderzoek te doen naar deze ontwikkelingen,
zodat er voldoende informatie beschikbaar is voor het al dan niet aanpassen van maatregelen
en/of doelen. Zij vragen de Minister of ook zij het belang hiervan onderkend. Is de
Minister bereid om in Europees verband in te zetten op het opstellen van een wetenschappelijke
en politieke agenda waarin nader onderzoek naar belangrijke onderwerpen zoals de impact
van klimaatverandering (en andere autonome ontwikkelingen) op de natuurkwaliteit aan
de orde kunnen komen?
Antwoord
Autonome ontwikkelingen, zoals de invloed van klimaatverandering op de natuurcondities,
kunnen inderdaad van invloed zijn op de ecologische ontwikkeling in de Natura 2000-gebieden
en/of realisatie van instandhoudingsdoelstellingen. Zo zijn er gebieden die reeds
te kampen hebben met te lage waterstanden of extra verdrogen als gevolg van droge
zomers. De effecten van stikstofdepositie kunnen daardoor ook nadrukkelijker naar
voren komen. Dit onderstreept het belang van maatregelen om de gebieden weerbaarder
te maken tegen externe invloeden. Bij het maatregelenpakket van de structurele aanpak
stikstof wordt daarom integraal rekening gehouden met dit soort ontwikkelingen en
het samenspel van factoren dat van invloed is op de ecologische ontwikkelingen in
de gebieden. Zo wordt aan de hand van de monitoringssystematiek de effectiviteit van
de verschillende maatregelen gevolgd, ook in het licht van veranderende omstandigheden
over tijd (zoals bijvoorbeeld droogte) en de interactie tussen verschillende drukfactoren.
Op die manier kunnen maatregelen tijdig aangepast dan wel vervangen worden, zodat
invulling gegeven kan worden aan het realiseren van de stikstofreductie- en natuurdoelen.
Bovendien wordt er in het kader van het Programma Natuur geïnvesteerd in onderzoek
dat onder andere gericht is op het vormgeven van maatregelen in relatie tot de omstandigheden
en factoren die in gebieden van invloed zijn op ecologische ontwikkelingen.
Ik vind het van groot belang dat het natuurbeleid ook in de toekomst klimaatrobuust
blijft, zodat we veerkrachtige natuur houden die weerbaar is en kan meebewegen met
een veranderend klimaat. Informatie over de impact van klimaatverandering op natuurkwaliteit
is juist in de Nederlandse context van belang. Daarom zet ik onder andere in op wetenschappelijk
onderzoek naar klimaatrobuust natuurbeleid. Daarnaast zijn we bezig met het formuleren
van actielijnen klimaatadaptatie en natuur. Hierover zal ik uw Kamer na de zomer informeren.
De leden van de CDA-fractie vinden het, net als het kabinet, van cruciaal belang dat
in het GLB het gelijke speelveld in Europa wordt gehandhaafd en dat in het GLB voldoende
ruimte is voor maatwerk per lidstaat. Zij lezen dat de Minister in het nationaal strategisch
plan (GLB-NSP) zal kijken naar het optimaliseren van de verdeling van directe betalingen
en dat zij daarbij ook naar een eventuele regionalisering van de basispremie wil kijken.
Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken hoe zij een dergelijke regionalisering
voor zich ziet en hoe deze in de praktijk gestalte zou kunnen krijgen. Welke gebieden
in Nederland zouden hiervoor bijvoorbeeld in aanmerkingen komen en op basis waarvan
zal dat worden bepaald? Kan de Minister tevens aangeven hoe de landbouwsector betrokken
zal worden bij de vormgeving van een eventuele regionalisering?
Antwoord
Voor gebieden die te maken hebben met bepaalde sociaal-economische of agronomische
omstandigheden, en waar bijvoorbeeld een conditionaliteit anders doorwerkt dan voor
andere gebieden, kan er in het GLB voor worden gekozen een extra vergoeding binnen
de basispremie te geven. De reden om dit te overwegen is om een onevenredig nadeel
van zo’n voorwaarde voor de bedrijfsvoering in een gebied te kunnen compenseren. Het
doorvoeren van zo’n voorwaarde vergt afstemming tussen overheden en met de landbouwsector.
Dit zijn bijvoorbeeld gebieden als de veenweidegebieden en/of zones rond Natura-2000-gebieden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland inzet op een CO2-reductie van 1 Mton in veenweidegebieden, met name door maatregelen gericht op het
verhogen van de grondwaterstand. Zij vragen de Minister of er inmiddels duidelijkheid
is over hoe deze opgave zal worden verdeeld over de provincies waarin deze problematiek
speelt. Tevens vragen zij de Minister op welke wijze deze CO2-reducties in de praktijk daadwerkelijk zullen worden gemeten. Kan de Minister een
stand van zaken geven op dit thema? Deze leden lezen tevens dat de Minister in de
kabinetsappreciatie het verhogen van het waterpeil in veenweidegebieden noemt als
voorbeeld van een maatregel waarbij de negatieve invloed op de landbouwproductie kan
worden vergoed vanuit het GLB. Zij vragen de Minister op welke wijze zij een dergelijke
vergoeding vorm wil geven, hoe dit past binnen het door haar voorgestelde regionaliseren
van de basispremie, en hoe het verdelen van deze middelen over de betrokken regio’s
plaats zal vinden.
Antwoord
Het is mijn inzet om nog voor de zomer via de Regiegroep veenweide overeenstemming
te bereiken met de provincies waarin deze problematiek speelt over een indicatieve
verdeling van de opgaven om de emissies van broeikasgassen (CO2, methaan en lachgas) met jaarlijks 1Mton te reduceren in 2030. Deze indicatieve verdeling
wordt door de provincies gebruikt bij de opstelling van de eerste generatie provinciale
veenweidevisies die naar verwachting eind van dit jaar in ontwerp gereed zijn.
Met het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweide wordt onderzoek gedaan
naar het effect op de reductie van broeikasgasemissies uit veenbodems van verschillende maatregelen die gericht zijn op het verhogen
van de grondwaterstanden en in pilots onder praktijkomstandigheden worden uitgevoerd.
Op de uitkomsten hiervan worden de modellen gebaseerd waarmee de reducties worden
berekend die op gebieds- en nationaal niveau worden gerealiseerd door toepassing van
de verschillende maatregelen.
Het GLB biedt meerdere mogelijkheden om voorwaarden in veenweidegebieden die een negatieve
invloed op de landbouwproductie kunnen hebben; vanuit het GLB te vergoeden. Een mogelijkheid
is een geregionaliseerde basispremie, zie mijn antwoord op uw vorige vraag. Dit is
echter niet de enige mogelijkheid. CO2-reductie in veenweidegebieden kan met verschillende interventies worden ondersteund.
Zo zullen wellicht ook de ecoregeling, het agrarisch natuur- en landschapsbeheer en
investeringen hier een bijdrage aan leveren. Het GLB is een gereedschapskist waarmee
verschillende interventies kunnen worden ingezet die gezamenlijk tot een optimale
invulling leiden om toekomstbestendig boeren in een gebied te bevorderen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
stukken waaronder de geannoteerde agenda van de komende Landbouw- en Visserijraad
en de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met de kabinetsappreciatie
van het de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (Kamerstuk 28 625, nr. 288). Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie ondersteunen uiteraard het doel van het toekomstbestendig
maken van het GLB. Wat betreft deze leden is een toekomstbestendige landbouw een landbouw
die goed is voor de biodiversiteit, het milieu, het klimaat, de voedselkwaliteit en
tenslotte ook goed voor de boer. Nederlandse moet invulling aan dat komende GLB geven
door middel van een nationaal strategisch plan (GLB-NSP). Net zoals de Europese Commissie
hechten de leden van de PvdA-fractie veel waarde aan het NSP als middel om de Green
Deal te bewerkstelligen. De leden van de PvdA-fractie proeven uit de kabinetsappreciatie
echter dat de Nederlandse regering de aanbevelingen van de Europese Commissie weliswaar
serieus lijkt te nemen maar dat zij zelf genoeg speelruimte gaat nemen om daar zelf
invulling aan te geven en eventueel af te wijken. Zien deze leden dat goed?
Zo lijkt de regering niet van plan te zijn om voor doelen ten aanzien van stikstof,
antibioticagebruik en gewasbescherming in ook het NSP-streefwaarden op te nemen. Zien
deze leden dat goed en wat zijn de bezwaren om al bestaande streefwaarden die toch
al buiten het NSP bestaan ook daarin op te nemen? Wil Nederland daar niet op afgerekend
kunnen worden?
Kunt u aangeven de Minister aangeven op welke manier de doelstellingen uit het EGD
in het Nederlandse NSP worden betrokken?
Antwoord
Het GLB-budget is groot, maar de middelen en het instrumentarium van het GLB zijn
uiteraard niet toereikend om alle Europese Green Deal doelstellingen tegelijk op te
lossen, inclusief de stikstofproblematiek. Bovendien zijn de uitdaging op bepaalde
thema’s heel specifiek voor een lidstaat. Om een voorbeeld te geven: in Nederland
is de laatste tien jaar een aanzienlijke antibioticareductie behaald in de veehouderijsectoren
en dit resultaat zorgt ervoor dat Nederland al onder de door de EU gestelde referentiewaarde
voor 2030 zit. Bovendien werk ik nationaal met een andere streefwaarde, de dierdagdosering.
Als het in Nederland impact geeft wil ik het GLB gebruiken bij te dragen bijdragen
aan de doelstellingen van de Europese Green Deal.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat u aanbeveling 1 met betrekking tot de inkomenssteun
aan boeren voor Nederland anders wilt invullen namelijk door minder in te zetten op
de basispremie per hectare en meer op gerichte steun voor bijvoorbeeld investeringen
en kennisverwerving. De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat een gerichte
besteding van het GLB beter is dan een ongerichte inkomenssteun. Wel zouden zij niet
willen dat er daardoor minder ruimte voor de ecoregelingen ontstaat. Kunt u garanderen
dat dat niet het geval zal zijn?
Antwoord
Het gaat hier om een verdelingsvraagstuk: de middelen kunnen hetzij aan inkomenssteun,
hetzij aan gerichte betalingen voor de ecoregeling, hetzij aan doelgerichte betalingen
in de tweede pijler worden besteed. Ik deel de mening van de PvdA-fractie dat er ruimte
moet zijn via de gerichte besteding van GLB-middelen voor de ecoregelingen. Wat betreft
de ecoregelingen wordt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, in de triloog een akkoord
gezocht tussen de Raadspositie om 20% van het eerste-pijler-budget hiervoor in te
zetten en de EP-positie die een inzet van 30% beoogt.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat in de ontwerpverordening van de Europese
Commissie voor het nieuwe GLB staat dat de conditionaliteit (de basiseisen voor hectaretoeslagen)
bij moet dragen aan Goede Landbouwkundige en Milieukundige Condities (GLMC's). Pas
als aan die situatie voldaan wordt kunnen boeren in het voorstel van de Europese Commissie
hectaretoeslagen krijgen. In welke mate en vorm gaat u hier invulling aan geven? En
ik welke mate dient de conditionaliteit een bijdrage te leveren aan het doelbereik
op het gebied van bijvoorbeeld stikstof (VHR), klimaat (Klimaatakkoord) en water (KRW)?
Antwoord
Goede landbouw- en milieucondities zijn onderdeel van de conditionaliteit van het
nieuwe GLB. Het zijn bovenwettelijke voorwaarden waar een agrariër aan moet voldoen
om in aanmerking te komen voor een basispremie. De doelstelling is dat deze voorwaarden
een gunstig effect hebben op klimaat en leefomgeving, met name op de Europese doelen
voor klimaat, het milieu, biodiversiteit en landschap. Zij vormen ook de basis waarboven
via het GLB subsidie kan worden gegeven voor additionele grondgebonden inspanningen
die een agrariër voor deze doelen levert. Bij een invulling van conditionaliteiten
is het dus van belang om voldonede ruimte te laten voor de invulling van de ecoregeling
en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In een later stadium, zal ik toelichten
hoe hier verder invulling aan wordt gegeven.
Ten aanzien van aanbeveling 7 over biologische landbouw zouden de leden van de PvdA-fractie
erop willen wijzen dat in de EU-biodiversiteitsstrategie de doelstelling is gesteld
om ten minste 25% van het landbouwareaal te gebruiken voor biologische productie.
Met slechts 3,2% is er voor Nederland nog een lange weg te begaan. Daarbij helpt het
niet dat Nederland in tegenstelling tot de meeste landen geen nationaal (actie)plan
voor biologisch landbouw heeft. Kunt u aangeven hoe u concreet het GLB gaat gebruiken
om de biologische landbouw in Nederland op een hoger plan te brengen? Gaat u een nationaal
actieplan opstellen?
Antwoord
Zoals aangekondigd in het BNC-fiche over het biologisch actieplan, zal Nederland een
nationale strategie voor biologische productie opstellen.13
Op dit moment zit ik nog midden in het proces van het opstellen van het Nationaal
Strategisch Plan. Daarbij neem ik ook de inbreng van de biologische sector mee. Ik
zal dan een afweging maken over hoe ik met het GLB/NSP de Nederlandse landbouw het
beste kan verduurzamen, inclusief hoe ik biologische landbouw daartoe vanuit het NSP
kan ondersteunen. In de overwegingen neem ik ook de motie van de leden Boswijk en
de Tjeerd Groot mee met het verzoek om biologische landbouw een prominente plek in
het NSP te geven.14
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie bedanken de Minister voor de stukken ter voorbereiding
van de Landbouw- en Visserijraad. Zij begrijpen uit deze stukken dat er een laatste
supertriloog plaatsvindt vrij kort na deze raad. In deze supertriloog worden nog enkele
heel belangrijke beslissingen genomen, met name over de vergroening van het GLB. De
leden van de GroenLinks-fractie zullen in hun inbreng hier daarom ook vragen over
stellen en daarbij verwijzen naar de gestuurde kabinetsappreciatie over het GLB.
In de appreciatie van de GLB-aanbevelingen schrijft de Minister dat zij het GLB-instrumentarium
toegankelijk wil maken voor zoveel mogelijk boeren. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn dan ook benieuwd of het ministerie onderzoekt hoe juist een selectiever maar
ook gerichter toewijzingsbeleid kan bijdragen aan het behalen van de Nederlandse natuurdoelen
in combinatie met bijvoorbeeld de landelijke en regionale stoppersregelingen?
Antwoord
Bij de invulling van het GLB wordt gezocht naar een balans tussen een inzet op urgente
vraagstukken, zoals bijvoorbeeld de stikstofproblematiek of de inzet voor boerenlandvogels,
en het op de lange termijn versterken van de duurzaamheid van de landbouw. Het GLB-budget
is niet onuitputtelijk, dus hierin moeten keuzes worden gemaakt. Bij deze keuzes wordt
nadrukkelijk gekeken wat op andere beleidsterreinen wordt gedaan, en wordt ernaar
gestreefd dat deze elkaar versterken. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat door het GLB
de kennis op het boerenerf wordt versterkt, wat de boer helpt bij zijn keuze om gebruik
te maken van de stoppersregeling.
De Europese Commissie heeft in het kader van de Europese Green Deal, Van Boer tot
Bord-strategie en Biodiversiteitsstrategie op een aantal specifieke beleidsterreinen
(klimaat, biodiversiteit, gewasbeschermingsmiddelen, nutriëntenverliezen, kunstmest,
biologische landbouw, antibiotica, voedselverspilling) gekwantificeerde doelstellingen
geformuleerd. De leden van de GroenLinks-fractie horen graag van de Minister of deze
Europese doelstellingen of reeds geformuleerde nationale doelstellingen nog steeds
de inhoud van het Nationaal Strategisch Plan bepalen. Kan de Minister dit per gekwantificeerde
doelstelling aangeven en toelichten?
Antwoord
De Europese Commissie heeft in het kader van de Green Deal gekwantificeerde doelstellingen
geformuleerd voor de EU als geheel. Het bijdragen aan deze EU-brede doelstellingen
in Nederland kan met het GLB en met andere beleidsinstrumenten. De door de Europese
Commissie geformuleerde Green Deal-doelen en ook de GLB-aanbevelingen beïnvloedt de
opzet van het NSP wel en ook het daarop volgend goedkeuringsproces. Uiteraard wordt
het NSP conform de EU-kaders opgezet en dus gebaseerd op de nationaal geformuleerde
doelstellingen volgend uit het voorgeschreven proces van de SWOT en de interventiestrategie.
Het lijkt de leden van de GroenLinks-fractie noodzakelijk dat er tijdig geanticipeerd
wordt op de genoemde toekomstige ontwikkelingen. In het verleden hebben we ons als
Nederland nog wel eens door EU-regelgeving laten overrompelen. Om hier goed op vooruit
te lopen hebben deze leden kennis genomen van een onderzoek dat verschillende organisaties
in Oostenrijk recentelijk hebben uitgevoerd waarin zij onderzoeken in hoeverre de
doelstellingen uit de Green Deal gehaald gaan worden met het huidige voorstel van
het Oostenrijkse NSP. Is de Minister bekend met het onderzoek, «Fit für den Green
Deal»15 genaamd? Wat is de reactie van de Minister op de uitkomsten van dit onderzoek, namelijk
dat met het huidige voorstel dat er ligt, Oostenrijk de doelstelling uit de Green
Deal niet zal gaan halen? Hoe beziet de Minister de relatie tussen de doelstellingen
van de Green Deal in Nederland en de plannen voor het NSP? Is de Minister ermee eens
dat het NSP een bijdrage zou moeten leveren aan de Green Deal? Is de Minister bereid
te onderzoeken of de huidige plannen voor het NSP een bijdrage leveren aan de Green
Deal?
Antwoord
Zoals ik heb aangegeven in de appreciatie van de GLB-aanbevelingen (Kamerstuk 28 625, nr. 288) beschouw ik het GLB als een belangrijk instrument om aan Green Deal-doelen en kringlooplandbouw
bij te dragen. Maar het verrast mij niet dat het GLB alleen niet voldoende is om alle
Green Deal-doelen te realiseren. De Europese Commissie heeft aangegeven dat zij bij
de goedkeuring van de nationale strategische plannen bijzondere aandacht zal besteden
aan de manier waarop de lidstaten in hun GLB-NSP verwachten bij te dragen aan de ambities
van de Green Deal. Hoewel de aanbevelingen die in de vorm van een werkdocument zijn
gepubliceerd en voor het GLB juridisch niet bindend zijn, zullen ze naar verwachting
wel een belangrijke rol gaan spelen bij de goedkeuring van het GLB-NSP door de Europese
Commissie. In de procedure van het GLB-Nationaal Strategisch Plan (NSP) is voorzien
in de ex-ante evaluatie en het opstellen van een strategische Milieu Effect Rapportage.
Daarmee is voorzien in een doorrekening van de effecten van het NSP.
Water
Zoals hierboven genoemd, lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de conditionaliteit
van de hectaretoeslagen volgens de Europese Commissie moet bijdragen aan een Goede
Landbouwkundige en Milieukundige situatie. Daarmee mag er dus geen achteruitgang plaatsvinden
op het gebied van bodemgezondheid en de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Kamer geïnformeerd dat de Kaderrichtlijn
Water (KRW) doelstellingen niet in alle regio’s gehaald gaan worden in 2027 (Kamerstuk
27 625, nr. 532). Kijkt het Ministerie van LNV naar strengere eisen voor de toekenning van hectaretoeslagen
om bij te dragen aan het tijdig behalen van de KRW-doelstellingen? Zo ja, welke strengere
eisen worden op dit moment besproken?
Antwoord
Bij het toekennen van een hectaretoeslag behoren boeren inderdaad te voldoen aan conditionaliteiten,
waarbij de bovenwettelijke voorwaarden zijn vastgelegd in de Goede landbouw- en milieucondities.
De invulling daarvan moet garanderen dat de activiteiten die een boer onderneemt een
bepaald basisniveau ten aanzien van het milieu en de leefomgeving respecteren en niet
leiden tot achteruitgang. Nederland heeft de mogelijkheid om op sommige punten deze
GLMC’s aan te scherpen. Binnen het NSP wordt gezocht naar een optimale balans tussen
conditionaliteiten, ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer, met als doel om het
mogelijk te maken voor boeren om hun bedrijfsvoering meer te verduurzamen door het
ondersteunen van de prestaties die de boer daarvoor levert. Waterkwaliteit is daarbij
een belangrijk doel.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast in het rapport Landbouw en Waterkwaliteit
van de WER van maart 2021, in opdracht van het Ministerie van LNV: «Modelberekeningen
geven aan dat de maatregelen uit het Vijfde en Zesde Actieprogramma en de maatregelen
uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer waarschijnlijk niet tot de realisatie van
de nitraatdoelstellingen zullen leiden». Op welke wijze wordt in het GLB en het NSP
voorzien in het bijdragen aan het wel halen van deze doelen? Wordt een impact assessment
gedaan op keuzes in het NSP zodat zeker gesteld wordt dat de doelen (door inzet van
GLB middelen in samenhang met ander beleid) wel tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 2027,
zullen zijn behaald?
Antwoord
Met het GLB-NSP wil ik ook bijdragen aan de opgaven voor nitraat en waterkwaliteit.
Op welke wijze dat het beste kan met de beperkte middelen en met inachtneming van
de andere doelen die ook geadresseerd moeten worden, wordt momenteel nog uitgewerkt.
Vóór indiening in Brussel van het NSP zal een ex-ante evaluatie en een strategische
millieueffectrapportage worden uitgevoerd over de voorstellen om te bezien in welke
mate het NSP bijdraagt aan de doelen van het GLB.
Biologische landbouw
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zich bewust van het feit dat in de Green Deal
de doelstelling is opgenomen om ten minste 25% van het landbouwareaal te gebruiken
voor biologische productie. In Nederland is dit nu 3.2%. Er zijn dan ook grote stappen
die gezet moeten worden, dat zegt ook de Europese Commissie in haar aanbevelingen.
Hierin benadrukt de Commissie dat Nederland in tegenstelling tot de meeste landen
geen nationaal (actie)plan voor biologisch landbouw heeft. De leden van de GroenLinks-fractie
vinden dit zorgelijk maar hebben begrepen dat de Minister werkt aan een dergelijk
plan. Wat gaat het demissionaire kabinet samen met de provincies doen om al concrete
stappen te nemen in het vormen van een nationale strategie die zorgt voor groei van
biologische productie en consumptie? Kan de Minister inzicht geven in welke concrete
middelen zij ziet om deze productie en consumptie te verhogen? Een concreet punt zou
zijn om alle publieke keukens in bijvoorbeeld ziekenhuizen, overheidsgebouwen en scholen
biologisch te maken. Wat vindt de Minister hiervan? En kan zij daarnaast toelichten
in hoeverre GLB-gelden gebruikt kunnen worden om boeren die de overstap willen maken
naar biologisch te ondersteunen?
Antwoord
Omdat ik biologische landbouw, naast kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw,
als een van de vormen van duurzame landbouw zie, werk ik aan een nationale strategie
voor biologische landbouw. Hierin neem ik zowel de aanbod- als de vraagzijde mee.
Bij het opstellen van deze nationale strategie, ga ik in gesprek met alle relevante
partijen, inclusief de provincies, om te bespreken op welke wijze de biologische landbouw
in Nederland kan worden gestimuleerd. Zoals aangekondigd in het BNC-fiche over het
biologisch actieplan, zal hierbij ook gekeken worden naar de mogelijkheden van het
inkoopbeleid van de overheid voor biologische inkoop.16 Het is te vroeg om nu al op de concrete invulling hiervan vooruit te lopen.
Bij het opstellen van het GLB-NSP bekijk ik ook of en hoe landbouwers gesteund kunnen
worden die hun verdienvermogen willen versterken door te gaan produceren conform een
kwaliteitskeurmerk, zoals de biologische productiewijze. Het GLB is echter niet het
enige instrument, zo kijk ik hiervoor ook naar aansluiting op de agrarische ondernemerschapsagenda,
het Omschakelprogramma duurzame landbouw en het Borgstellingskrediet MKB-landbouw.
De Minister schrijft in het BNC fiche «Het kabinet en de provincies zullen bij het
opstellen van het NSP bekijken hoe biologische landbouw het beste meegenomen kan worden.»
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd waarom de Minister er niet nu al
voor kiest om biologisch een plek te geven in het NSP? Daarnaast zijn de leden van
de GroenLinks-fractie benieuwd hoe de Minister specifiek onderzoek naar de mogelijkheden
van biologische landbouw gaat financieren? Hoe neemt zij dit mee in haar biologisch
actieplan? En als laatste zijn deze leden benieuwd of de Minister in kan gaan op welke
publieke diensten en voordelen een sterke en grote biologische sector de Nederlandse
samenleving kan bieden?
Antwoord
Op dit moment is het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan nog in volle gang.
Belangrijke overweging bij het opstellen van het NSP is hoe het NSP het beste kan
bijdragen aan het verduurzamen van de hele landbouwsector. Biologische landbouw speelt
daar een rol in en zal dus ook in het NSP aandacht krijgen in lijn met de motie van
leden Tjeerd de Groot en Boswijk, die verzoekt om biologische landbouw een prominente
plek in het NSP te geven.17 Ik bekijk nu met welke GLB-interventies de verduurzaming van de landbouwsector het
beste kan worden bereikt.
Veenweide
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de appreciatie dat de Minister de mogelijkheden
wil bekijken voor regionalisatie van de basispremie om zodoende de negatieve gevolgen
van bijvoorbeeld een hoger waterpeil in veenweidegebieden te kunnen compenseren. Het
ministerie heeft eerder aangegeven dat het niet mogelijk is om dit vanuit de basispremie
te faciliteren, omdat dit het volledige budget van de basispremie zou opslokken. Kan
de Minister aangeven op welke manier een regionalisatie van de basispremie kan bijdragen
aan de veenweideproblematiek? De best renderende klimaatmaatregelen voor het veenweidegebied
in ons land (zijnde vernatting) zouden in principe ook gebaseerd kunnen worden op
artikel 66 van de concept-verordening. Is de Minister van mening dat dit artikel ook
gebruikt zou kunnen worden om via de conditionaliteit maatregelen te nemen voor de
veenweidegebieden in ons land? De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe
de Minister in hetzelfde licht kijkt naar de bufferzones rond N2000-gebieden op basis
van artikel 67? Ziet de Minister mogelijkheden om maatregelen t.b.v. veenweidegebieden
en bufferzones te regelen via de conditionaliteit (o.a. via GLMC 9 en GLMC 4) of ziet
zij alleen mogelijkheden om hiervoor het een en ander te regelen via de ecoregelingen?
Antwoord
Een geregionaliseerde basispremie zou bij kunnen dragen aan compensatie van hogere
eisen door specifieke maatregelen, bijvoorbeeld via de conditionaliteit, in veenweidegebieden.
GLMC2 is specifiek gericht op veengebieden, GLMC4 en 9 zijn dat niet. Ik voorzie problemen
met betrekking tot de grootschalige toepassing van artikel 66 voor veengebieden. Datzelfde
geldt voor de bufferzones rond Natura2000-gebieden als het gaat om het gebruik van
artikel 67. De ruimte daarvoor is beperkt, ook in financiële zin omdat dit tweede-pijler-instrumenten
zijn. Ecoregelingen lijken daarvoor beter toepasbaar.
Bijenrichtsnoer
De leden van de GroenLinks-fractie hebben afgelopen jaar flink wat vragen gesteld
over het bijenrichtsnoer. Deze leden zijn erg bezorgd over de mate waarin het acceptabel
gevonden wordt dat bijen overlijden door bijvoorbeeld het gebruik van landbouwgif.
Deze leden begrijpen dat Eurocommissaris Kyriakides voorstelt om dit belangrijke punt
weer op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad te zetten. De Eurocommissaris wil
als uitgangspunt van de discussie nemen om te kijken naar een maximum reductie van
10% in de grootte van een kolonie als specifiek beschermingsdoel. Wat vindt de Minister
hier van en wat is zij van plan in te brengen als dit ter sprake komt?
Antwoord
Ik steun de Europese Commissie in het streven om overeenstemming te vinden over het
te hanteren beschermdoel voor honingbijen. Overeenstemming is van groot belang omdat
dit de weg opent naar het daadwerkelijk toepassen van het bijenrichtsnoer waardoor
de bijen in Europa beter zullen zijn beschermd.
Mijn uitgangspunt voor de discussie zal zijn dat bijen zo goed mogelijk worden beschermd.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 533) vind ik dat de Europese Commissie daarom met een voorstel dient te komen uitgaande
van het meest conservatieve beschermingsniveau conform de versie van het bijenrichtsnoer
uit 2013 en zich hierbij rekenschap te geven van de wetenschappelijke inzichten die
in de afgelopen tijd beschikbaar zijn gekomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Bijenrichtsnoer
Het is slecht gesteld met de hoeveelheid en de verscheidenheid aan bijen in Europa,
met als hoofdoorzaak onze grootschalige, industriële landbouw. Het landbouwgif dat
gebruikt wordt voor de intensieve, grootschalige landbouw vormt een grote bedreiging
voor insecten, waaronder honingbijen, hommels en wilde solitaire bijen. Voordat landbouwgif
toegelaten mag worden op de Europese markt moet het daarom strenger getest worden
op de effecten op deze insecten. Het originele bijenrichtsnoer, zoals in 2013 gepresenteerd
door de EFSA is daarvoor een goed instrument; ook het Nederlandse18 en het Europese19Parlement hebben dat reeds erkend.
Toch is er tot op de dag van vandaag discussie over dit bijenrichtsnoer. De leden
van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn tevreden te lezen dat de Europese
Commissie Nederland in het kamp van de lidstaten schaart die zich inzetten voor het
voorkómen van massale bijensterfte en die pleiten voor een maximale bijensterfte door
een pesticide van 7%. De Minister schrijft vervolgens dat zij dit standpunt alleen
inneemt voor honingbijen en dat zij voor hommels en solitaire bijen nog geen standpunt
inneemt, omdat zij wacht op de adviezen van de EFSA en het Ctgb. Deze leden wijzen
de Minister erop dat de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50) expliciet verzoekt ook het beschermingsniveau aan te houden uit het originele bijenrichtsnoer
uit 2013 voor hommels en solitaire bijen. Kan de Minister bevestigen dat dit inhoudt
dat ook voor hommels en solitaire bijen een maximale sterfte van 7% van de populatie
zou moeten gelden? Kan de Minister aangeven of zij dit standpunt overneemt en daarmee
de hele motie uitvoert?
Antwoord
De European Food and Safety Authority (EFSA) werkt momenteel aan de wetenschappelijke overwegingen die kunnen worden gebruikt
voor het vaststellen van de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen binnen
het bijenrichtsnoer. Wanneer dit wetenschappelijke werk beschikbaar komt, zal ik mij
hierover zoals gebruikelijk laten adviseren door het Ctgb alvorens ik een standpunt
inneem. Uiteraard ben ik van mening dat ook hommels en solitaire bijen zo goed mogelijk
moeten worden beschermd.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben vernomen dat de discussie over
het bijenrichtsnoer in juni op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad zal staan.
Zal dit tijdens de informele raad van 14 en 15 juni zijn, of tijdens de formele raad
van 28 en 19 juni? Deze leden zien er naar uit dat de Minister het Nederlandse standpunt,
zoals gesteld in verschillende moties, met kracht over zal brengen ten einde de bijen
en de bijenpopulaties zoveel mogelijk te beschermen.
Antwoord
De discussie over het bijenrichtsnoer zal voor zover nu bekend geagendeerd worden
voor de formele Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni.
Kan de Minister bovendien bevestigen dat België het originele bijenrichtsnoer uit
2013 al toepast?20 Klopt het dus dat België een nationale aanpak heeft opgesteld waarbij voor de nationale
toelating van pesticiden wordt getoetst aan de hand van het bijenrichtsnoer uit 2013?
Kan de Minister bevestigen dat dit dus mogelijk is, zonder dat er nog nota van genomen
is door het SCoPAFF? Kan de Minister daarnaast bevestigen dat het Europese Hof recent
heeft geoordeeld, in het hoger beroep dat gifproducent Bayer aanspande tegen het verbod
op imidacloprid, clothianidine en thiamethoxam, dat het reeds toepassen van het originele
bijenrichtsnoer geoorloofd is, en dat de genoemde verboden dus gerechtvaardigd zijn?21 Is de Minister voornemens om het goede voorbeeld van België te volgen en een nationale
aanpak te ontwikkelen voor de bescherming van insecten, gebruikmakend van het originele
bijenrichtsnoer uit 2013? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In Nederland hanteert het Ctgb al een nationale aanpak voor de beoordeling van de
risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen. België hanteert een vergelijkbare
aanpak. Die aanpak is gebaseerd op het in de EU geldende toetsingskader en maakt gebruik
van het EFSA-bijenrichtsnoer uit 2013 op onderdelen waar het geldende toetsingskader
onvoldoende handvatten biedt voor de beoordeling van bepaalde data, zoals chronische
toxiciteit voor honingbijen of toxiciteit voor hommels. De praktijk in België komt
dus overeen met die in Nederland.
Het Europese Hof heeft geoordeeld dat het gebruik van het EFSA-bijenrichtsnoer (2013)
bij de herbeoordeling (conform artikel 21 van de gewasbeschermingsverordening) van
neonicotinoiden in 2013 gerechtvaardigd was. De uitspraak heeft betrekking op deze
specifieke casus en staat in die zin los van de afspraak om voor de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen gebruik te maken van Europees overeengekomen toetsingskaders.
SCoPAFF-comité
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn ervan overtuigd dat het
de democratische besluitvorming ten goede komt wanneer stemmingen openbaar te volgen
zijn en ook de Europese Ombudsman heeft het belang hiervan – zeker wanneer het over
milieuzaken gaat – onderschreven.22 Deze leden vernemen daarom graag van de Minister of en hoe zij reeds uitvoering heeft
gegeven aan de motie van het lid Wassenberg23, die de regering verzoekt actief bij de Europese Commissie te pleiten voor openbaarmaking
van de posities van lidstaten na stemmingen in het SCoPAFF-comité. Indien deze motie
nog niet is uitgevoerd, wanneer kunnen deze leden dit dan verwachten en kan de Minister
hen daarover op de hoogte houden?
Antwoord
Ik heb de Europese Commissie op 3 mei 2021 schriftelijk verzocht om, conform de motie
van het lid Wassenberg24, de stemposities van lidstaten in het SCoPAFF-comité openbaar te maken. Wanneer de
Europese Commissie hierop heeft gereageerd, zal ik uw Kamer nader informeren.
Triloogonderhandelingen GLB – Etikettering van herkomst eieren
In Europa, ook in Nederland, worden nog altijd miljoenen kippen gehouden in kooisystemen.
Kippen die gedwongen worden «kooieieren» te leggen. In supermarkten worden deze eieren
niet meer verkocht. Maar toch krijgen veel consumenten onbewust tientallen kooieieren
per jaar binnen, omdat deze worden verwerkt in allerlei producten zoals koekjes, cakes,
diepvriesmaaltijden en kant-en-klaarmaaltijden.25 Waar consumenten bij het kopen van een doosje eieren kunnen kiezen voor bijvoorbeeld
biologische of vrije uitloopeieren, is het bij producten met verwerkte eieren onduidelijk
hoe de kippen die de eieren hebben gelegd, hebben moeten leven. Vermelding van de
herkomst van deze eieren is namelijk niet verplicht.
Duitsland heeft nu een voorstel gedaan om informatie over de herkomst van eieren verplicht
op te nemen op verpakkingen van producten waarin eieren zijn verwerkt, hebben de leden
vernomen.26 Klopt het dat Nederland in deze discussie slechts heeft gewezen op de noodzaak om
te kijken naar de kosten voor de hele eierketen? Kan de Minister bevestigen dat zij
het heel belangrijk noemt dat de «burger weet waar zijn eten vandaan komt»?27 Kan de Minister bevestigen dat ze zij van mening is dat de consument «ook een plicht
heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op [te] doen»?28 Hoe is het dan mogelijk dat de Minister de kosten voor de eierketen boven het belang
van transparantie lijkt te stellen? Kunnen de leden van de Partij voor de Dierenfractie
er op rekenen dat de Minister dit Duitse voorstel zal omarmen en ondersteunen? Zo
nee, hoe verwacht de Minister dan dat consumenten kunnen weten waar hun eten vandaan
komt? Hoe kunnen burgers volgens de Minister zelf onderzoeken hoe de leghennen die
de eieren in de door hen aangeschafte koekjes hun leven hebben moeten slijten?
Antwoord
Duitsland heeft de Commissie tijdens de vorige Landbouwraad op 26 april 2021 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1293) gevraagd om de opties te onderzoeken voor een EU-brede verplichting om het type
houderij van leghennen te vermelden op voedingsmiddelen waarin eieren zijn verwerkt
en om daarover met een wetgevingsvoorstel te komen. Dit in het verlengde van het aanduidingssysteem
dat al voor verse eieren in schaal geldt.
Ik vind het belangrijk dat de burger weet waar zijn voedsel vandaan komt. Daarbij
is het ook een verantwoordelijkheid van de consument om bewust na te denken over de
achtergrond van zijn voedsel. Wel moet de benodigde informatie dan toegankelijk zijn.
Zoals ik aangaf in mijn brief van 16 april 2018 (Kamerstuk 31 532, nr. 193) is goede en toegankelijke informatie over de herkomst van ons eten, de voedingswaarde,
de samenstelling van levensmiddelen en de duurzaamheid nodig zodat consumenten een
gezonde en duurzame keuze kunnen maken.
Transparantie in de voedselketen is fundamenteel voor consumentenvertrouwen.
Ik heb het verzoek van Duitsland dan ook ondersteund en zal dat blijven doen. Bij
een zorgvuldig proces van onderzoeken van opties hoort behalve het voordeel voor dierenwelzijn
ook dat onderzocht wordt wat andere mogelijke consequenties zijn, zoals de administratieve
lasten.
De leden vragen de Minister tot slot waarom zij nog altijd niet met een antwoord is
gekomen op de schriftelijke vragen over het verbod op verrijkte kooien voor leghennen.29 Hoe kan het dat dit zoveel tijd kost?
Antwoord
De schriftelijke vragen over het verbod op verrijkte kooien voor leghennen zijn reeds
op 26 mei 2021 beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2933).
Stimuleren biologische landbouw
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het
antwoord van de Minister in het Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 april 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1284) dat het kabinet bij het opstellen van het nationaal strategisch plan (NSP) zal bekijken
hoe biologische landbouw in het NSP meegenomen kan worden om zo de groei van de biologische
productie en consumptie in Nederland te stimuleren. Ook de mededeling in het BNC-fiche
dat het kabinet een nationale strategie op zal stellen voor biologische productie
en consumptie vinden deze leden positief. Het werd hoog tijd, nadat alle andere EU-landen
hier al een nationale strategie voor hebben.
Deelt de Minister het inzicht dat het stimuleren van biologische landbouw een concrete
stap is in de aanpak van de grote uitdagingen waarmee (juist) de Nederlandse landbouw
te maken heeft? Deze leden benadrukken dat het biologisch keurmerk boeren een verdienmodel
geeft waarmee zij minder dieren kunnen houden (wat nodig is vanwege de stikstof- en
de klimaatcrisis), met meer dierenwelzijn, minder vervuiling door mest en kunstmest
en met veel minder landbouwgif. Zo brengt een omschakeling naar biologisch verschillende
doelen in de landbouw dichterbij. Welke concrete maatregelen voor biologische productie
is de Minister voornemens te nemen in het NSP en in de nationale strategie? Hoe zullen
deze strategieën op elkaar inwerken en elkaar versterken?
Antwoord
Biologische landbouw is een vorm van duurzame landbouw en biedt daarmee een mogelijk
perspectief voor de gangbare landbouw. Het is echter niet de enige vorm van duurzame
landbouw. Het kabinet werkt momenteel in samenwerking met de provincies aan het Nationaal
Strategisch Plan. Bij het opstellen hiervan wordt bezien hoe biologische landbouw
hierin het beste kan worden meegenomen.
Op dit moment is het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan nog in volle gang.
Belangrijke overweging bij het opstellen van het NSP is hoe het NSP het beste kan
bijdragen aan het verduurzamen van de hele landbouwsector. Biologische landbouw heeft
daarbij een rol en zal dus ook in het NSP aandacht krijgen in lijn met de motie van
de leden Tjeerd de Groot en Boswijk, die verzoekt om biologische landbouw een prominente
plek in het NSP te geven.30 Ik bekijk nu met welke GLB-interventies de verduurzaming van de landbouwsector het
beste kan worden bereikt.
Het GLB is echter niet het enige instrument. Zo kijk ik hiervoor ook naar aansluiting
op de agrarische ondernemerschapsagenda, het Omschakelprogramma duurzame landbouw
en het Borgstellingskrediet MKB-landbouw.
Helaas constateren deze leden ook dat de Minister bij deze mededelingen nog geen concrete
doelen stelt. Deze leden roepen de Minister op om er niet langer in te berusten dat
Nederland zo ver achterloopt qua biologische landbouw in vergelijking met andere Europese
landen, en zich te committeren aan de doelstelling voor 25% biologische landbouw in
2030. De Minister blijft benadrukken dat dit doel EU-breed is geformuleerd, en dus
niet per land, maar deze leden blijven zich afvragen waarom Nederland, uit zichzelf,
het doel overneemt en daarmee de uitdaging aangaat, in plaats van te berusten in de
eeuwige achterblijvers-positie. Is de Minister voornemens concrete doelen op te nemen
in de nationale strategie voor biologische landbouw?
Antwoord
Bij het opstellen van deze nationale strategie, ga ik in gesprek met alle partijen
om conform de drie assen uit het biologische actieplan te bespreken op welke wijze
de biologische landbouw in Nederland het beste kan worden gestimuleerd en er een goede
balans tussen vraag- en aanbod blijft bestaan. Als uitkomst van deze gesprekken, zal
ik een ambitie op biologische landbouw formuleren.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie pleiten ervoor dat de extra kosten die
boeren maken gedurende de tweejarige omschakelperiode naar een biologische bedrijfsvoering,
zonder dat zij hun producten als biologisch kunnen verkopen, volledig gesubsidieerd
worden uit het GLB. Deze uitgaven dienen, volgens deze leden, gecompenseerd worden
met een kleiner budget voor directe inkomenssteun. Deelt de Minister het inzicht dat
deze maatregel de stimulering van biologische landbouw een goede impuls kan geven?
Antwoord
Zoals ik hiervoor heb aangegeven ben ik bezig met het opstellen van het Nationaal
Strategisch Plan. Ik bekijk met welke inzet van interventies en middelen ik met het
NSP optimaal kan bijdragen aan het verduurzamen van de landbouw in Nederland. Biologische
landbouw speelt daarbij een rol en zal dus ook in het NSP aandacht krijgen in lijn
met de motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk, die verzoekt om biologische
landbouw een prominente plek in het NSP te geven.31
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de Minister uitvoering geeft
aan de motie van het lid Bisschop over een kritische beoordeling van de Farm to Fork
Strategie (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 64).
Antwoord
Ik deel met u de noodzaak tot het zorgvuldig beoordelen van de strategie-onderdelen
die voortvloeien uit en aangekondigd zijn in de Farm to Fork Strategie en zal dat
ook doen op het moment dat deze strategie-onderdelen zijn uitgewerkt en door de Europese
Commissie aan de lidstaten zijn gestuurd. Zoals gebruikelijk zal ik uw Kamer per strategie-onderdeel
over het voorgenomen kabinetsstandpunt informeren middels het BNC-fiche. In deze fiches
geef ik dan ook een oordeel over subsidiariteit, proportionaliteit en de potentiële
gevolgen voor Nederland.
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de Minister uitvoering geeft
aan de motie van het lid Bisschop die de regering verzoekt zich uit te spreken tegen
de ambitie om het mestgebruik met 20% omlaag te brengen (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 65).
Antwoord
In mijn brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 394) heb ik aangegeven dat uit gesprekken met de Europese Commissie over het Nationaal
Strategisch Plan is gebleken dat de Europese Commissie kijkt naar alle meststoffen
en niet alleen kunstmeststoffen. Uit de aanbevelingen van de Europese Commissie op
het Nationaal Strategisch Plan blijkt dat de Europese Commissie wil kijken naar het
stikstof- en fosfaatoverschot op landbouwgrond (Gross Nutrient Balance) en naar vermindering
van het percentage grondwaterstations boven de 50 mg nitraat per liter (Commissiemededeling
COM(2020)846) als indicatoren voor nutriëntenverliezen.
In gesprekken met de Europese Commissie over de ambities en acties, die voorvloeien
uit de «Van boer tot bord»-strategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2891) is voor Nederland het doel over nutriëntenverliezen leidend. Nederland staat op
het standpunt dat de aanpassing van gebruiksnormen in de toekomst noodzakelijk kan
zijn om de verliezen naar het milieu te beperken, maar het beperken van de input van
nutriënten is geen doel op zich. Verder streeft Nederland naar een geharmoniseerde
berekeningswijze van nutriëntenverliezen, die aansluit op indicatoren (voor bodem-,
lucht- en waterkwaliteit) en heeft zich hier in de Nitraat Expert groep bijeenkomst
van maart 2021 ook al hard voor gemaakt. Daarnaast zet Nederland zich in voor het
mogelijk maken van hergebruik van hoogwaardige meststoffen zodat producten van dierlijke
mest als kunstmestvervanger ingezet kunnen worden. Hierdoor wordt de nutriëntenkringloop
verder gesloten en nemen de emissies naar het milieu verder af. Hiermee geef ik uitvoering
aan deze motie.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Visserijcommissie van het Europees
Parlement voor een Frans voorstel heeft gestemd waardoor Zuid-Europese lidstaten meer
geld zouden krijgen uit de Brexit Adjustment Reserve en Nederland en enkele andere
noordelijke lidstaten minder. Deze leden ontvangen graag een nadere duiding van dit
voorstel. Wat zou dit kunnen betekenen voor de compensatiegelden voor Nederlandse
vissers? Gaat de Minister zich ervoor inzetten dat dit Franse voorstel uiteindelijk
niet overgenomen wordt? Zo ja, hoe?
Antwoord
Over het Commissievoorstel voor de Brexit Adjustment Reserve (BAR) besluiten Raad
en Europees Parlement op grond van de gewone wetgevingsprocedure (artikel 175, derde
alinea, VWEU). Op 30 april jl. stelde de Raad zijn positie vast en werd uw Kamer geïnformeerd
over de kabinetsappreciatie van de Raadspositie. Ook het Europees Parlement (EP) neemt
een standpunt in over het Commissievoorstel. In het EP zijn de commissies Regionale
Ontwikkeling (REGI), Begroting (BUDG) en Visserij (PECH) hierbij betrokken, en is
de commissie Regionale Ontwikkeling leidend. De opinie die op 11 mei jl. in de commissie
Visserij is aangenomen heeft geen directe betekenis voor de Nederlandse vissers. De
opinie van de commissie Visserij is gericht aan de commissie Regionale Ontwikkeling.
De commissie Regionale Ontwikkeling kan (onderdelen van) de opinie van de commissie
Visserij overnemen in zijn verslag. Nadat deze commissie Regionale Ontwikkeling zijn
verslag heeft vastgesteld, kunnen de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees
Parlement starten (triloog). Het Portugese voorzitterschap zal namens de Raad met
de Raadspositie als mandaat onderhandelen. Het Europees Parlement onderhandelt met
het verslag van de commissie Regionale Ontwikkeling als mandaat. Over het resultaat
van de triloog met het EP besluit de Raad vervolgens met gekwalificeerde meerderheid
en heeft het EP medebeslissingsrecht.
De Raadspositie over de BAR voldoet aan de Nederlandse inzet om de lidstaten die economisch
het meest verweven zijn met het VK financieel te ondersteunen en zo de impact van
het uittreden van het VK uit de EU te verkleinen. Voor Nederland is van belang dat
in het resultaat van de triloog de BAR gericht blijft op de zwaarst door Brexit getroffen
lidstaten en sectoren, met een verdeelsleutel gebaseerd op relatieve economische verwevenheid,
conform de ER-conclusies van juli 2020. Nederland zal zich hier met gelijkgestemde
lidstaten voor blijven inzetten. Het kabinet hoopt op snelle afronding van de triloog
opdat de middelen waar Nederland aansprak op kan maken nog dit jaar besteed kunnen
worden.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de controleverordening voor de visserij.
Antwoord
Het Europees Parlement heeft in maart 2021 het verslag met amendementen op het voorstel
voor wijziging van de controle verordening voor visserij vastgesteld. De beraadslagingen
in de Raad bevinden zich in een vergevorderd stadium. Naar verwachting zal een voorstel
voor een algemene oriëntatie ter vaststelling worden voorgelegd aan de Landbouw- en
Visserijraad van juni 2021. Als de Raad de algemene oriëntatie heeft vastgesteld,
kunnen de interinstitutionele onderhandelingen tussen EP, Raad en Commissie, de zogenaamde
trilogen, beginnen. De huidige controle verordening uit 2009 is nog van voor de inwerkingtreding
van de nieuwe basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) in
2013 en dient hierop aangepast te worden. Daarbij wordt van de gelegenheid gebruik
gemaakt om de verordening in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon.
Is de veronderstelling juist dat sprake is van een (voorgenomen) ingebrekestelling
voor de huidige controleverordening? Op welke aspecten van de verordening richt deze
ingebrekestelling zich?
Antwoord
Op 30 oktober heeft de Europese Commissie Nederland inderdaad in gebreke gesteld voor
het toezicht bij aanlanding van vis. Hierover is de uw Kamer ook geïnformeerd (Kamerstuk
21 501-32, nrs. 1259 en 1261 en Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 929). Zoals eerder aangegeven neem ik de constateringen van de Commissie in de ingebrekestelling
zeer serieus en worden de noodzakelijke stappen genomen met betrekking tot de capaciteit
in het toezicht bij aanlanding alsmede in de werkwijze bij uitvoering van het toezicht.
Hoe denkt de Minister invulling te kunnen gaan geven aan een nog uitgebreidere controleverordening
terwijl de uitvoering van de huidige verordening als lastig blijkt te zijn? Hoe waardeert
de Minister het voorgenomen 24/7-cameratoezicht in verband met de handhaving van de
aanlandplicht in het licht van het verbod op de pulsvisserij? Is de Minister bereid
zich te verzetten tegen 24/7-cameratoezicht aan boord van kotters?
Antwoord
Nederland is gecommitteerd aan de implementatie van het GVB en daarmee ook aan het
op een goede manier invulling geven aan het toezicht op naleving van de voorgeschreven
maatregelen. Zoals aangegeven in de BNC-fiche met betrekking tot het Commissie voorstel
tot wijziging van de Controleverordening van 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2679), is het toezicht op de aanlandplicht een heikel punt en de inzet van camera’s kan
mogelijk een bijdrage bieden aan een verbeterde controle. Ik ben dan ook niet tegen
het gebruik van camera’s. Wel ben ik van mening dat er voorafgaand aan invoering voldoende
tijd gereserveerd moet worden om te onderzoeken op welke manier camera’s op een effectieve
manier ingezet kunnen worden in het toezicht. Ik ben niet bereid om in mijn inbreng
in de Europese discussie over dit onderwerp af te wijken van het standpunt in het
BNC-fiche. Het verbod op de pulsvisserij, hoe vervelend ik dit ook vind, doet hier
niets aan af.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier