Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Staat van de rijksverantwoording 2020
35 830 Financieel jaarverslag van het Rijk 2020
Nr. 32 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2021
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 19 mei 2021 inzake het rapport Staat van de rijksverantwoording
2020 (Kamerstuk 35 830, nr. 3).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Sneller
De griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Verrast de constatering van de Algemene Rekenkamer u dat het financieel beheer bij
veel departementen structureel zwak of in ieder geval kwetsbaar is of zelfs ernstig
tekortschiet?
Antwoord op vraag 1
• Het totaal aan onvolkomenheden in de bedrijfsvoering van het Rijk is 50 en betekent
een lichte stijging van 3 ten opzichte van 2019. Deze stijging lijkt niet te duiden
op ernstig tekortschieten.
• In 2020 is, ondanks de coronacrisis, hard gewerkt aan het oplossen van onvolkomenheden.
Er zijn 11 onvolkomenheden van voorgaande jaren opgelost.
• Veel departementen hebben uitdagingen in de bedrijfsvoering. Ook mijn departement.
Financiën is van 5 onvolkomenheden in 2019 naar 6 onvolkomenheden in 2020 gegaan.
• De stijging van het aantal onvolkomenheden bij het Rijk is te zien bij ICT en de financiële
bedrijfsvoering. Met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering gaat het vooral
over afspraken binnen administratiesystemen over onder andere prestatieverklaringen,
verplichtingen- en voorschottenbeheer.
• We doen als kabinet ons best om verbeteringen door te voeren en leggen hier verantwoording
over af. Echter, het oplossen van onvolkomenheden heeft tijd nodig, zeker bij weerbarstige
problematiek.
Vraag 2
Heeft u, in de wetenschap dat de Algemene Rekenkamer signaleert dat we in het afgelopen
jaar zagen dat het parlement meerdere keren niet in staat werd gesteld zich vooraf
uit te spreken over voorgenomen uitgaven van de regering terwijl dat naar letter en
geest van de wet altijd moet, houvast aan een inzichtelijk toetsingskader, beleidskader
of andere richtlijnen om «op sijn saeck te letten» alsmede vast te stellen wanneer
de nood naar het inzicht van de regering de wet breekt?
Antwoord op vraag 2
Ook tijdens de crisissituatie werden budgettaire zaken afgestemd met het Ministerie
van Financiën en waren van toepassing zijnde wet- en regelgeving van kracht.
Het uitgangspunt van het budgetrecht is dat het parlement begrotingswetten autoriseert
voordat uitgaven worden gedaan of verplichtingen worden aangegaan. In sommige situaties
is het niet in het belang van het Rijk om de uitvoering van beleid uit te stellen
tot de begrotingswetten zijn geautoriseerd. In coronatijd is die situatie meer dan
ooit voorgekomen (zie ook het antwoord op vraag 49 over het Financieel Jaarverslag
Rijk). Daarvoor biedt de Comptabiliteitswet 2016 met ingang van 1 januari 2018 een
uitzonderingsgrond met artikel 2.27, tweede lid. Daarin wordt gesteld dat nieuw beleid
dat ten grondslag ligt aan een nog niet geautoriseerde begroting in uitvoering kan
worden genomen, onder voorwaarde dat uitstel naar oordeel van de verantwoordelijk
Minister niet in het belang van het Rijk is, en het parlement daarover is geïnformeerd.
Nieuwe kaders zijn hiervoor niet noodzakelijk; wel betere naleving van bestaande kaders.
Vraag 3
Zijn de subsidies, waarvan alleen al bij het Ministerie van VWS zeventien onvolkomenheden
zijn vastgesteld, in de praktijk onbeheersbare geldstromen geworden waarop als het
erop aankomt geen enkel werkelijk zicht is of reële controle zodra deze zijn verstrekt?
Antwoord op vraag 3
Nee, de subsidies zijn geen onbeheersbare geldstromen. De Algemene Rekenkamer heeft
een onvolkomenheid aan subsidiebeheer gegeven omdat «al langer bestaande grote subsidieregelingen nog altijd niet zijn getoetst op staatssteun,
waardoor onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid van deze subsidies. Er is wel
verbetering zichtbaar bij staatssteuntoetsen van nieuwe regelingen. Ondanks de druk
die op het ministerie lag als gevolg van de crisisbestrijding, heeft het ministerie
bij alle nieuwe subsidieregelingen staatssteuntoetsen uitgevoerd. Bovendien heeft
het ministerie gewerkt aan het verder implementeren van de verbeteringen van de kwaliteit
van staatssteuntoetsen.»
Subsidieontvangers zijn te allen tijde verplicht aan te tonen voor welk doel de subsidie
is verstrekt, wat de totale omvang is van de uitgaven waarvoor de subsidie is verstrekt
en dat aan de met de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De eerder gerapporteerde
onvolkomenheden door de Algemene Rekenkamer hebben geen betrekking op het zicht van
de geldstromen.
Vraag 4
Hoe houdt het Ministerie van Financiën toezicht op het financieel beheer bij departementen?
Wanneer werd u op de hoogte gesteld van de problemen bij het Ministerie van VWS? Waarom
heeft u niet eerder ingegrepen?
Antwoord op vraag 4
De vakministers en colleges zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun financieel
beheer (artikel 4.1 Comptabiliteitswet). De verantwoordelijkheid van het Ministerie
van Financiën bij de departementen betreft een systeemverantwoordelijkheid voor het
rijksbreed financieel beheer. De Minister van Financiën bevordert de doelmatigheid
van het financieel beheer (artikel 4.11 Comptabiliteitswet). Dit houdt in dat het
Ministerie van Financiën voorwaarden schept voor het rijksbreed optimaal functioneren
van financieel beheer, bijvoorbeeld door het stellen van regels en kaders en het volgen
van de aanpak van de rijksbrede onvolkomenheden op het gebied van financiële bedrijfsvoering.
Maar ook het bieden van ondersteuning, bevorderen van kennisuitwisseling en delen
van succesvolle praktijkvoorbeelden.
Sinds het najaar van 2020 hebben het Ministerie van Financiën en het Ministerie van
VWS contact gehad over het financieel beheer. Mede als gevolg hiervan is begin 2021
ondersteuning geboden bij de verantwoording 2020.
Vraag 5
Dreigt de coronacrisis sluipend de soliditeit van de Nederlandse overheidsfinanciën
te ondergraven, in aanmerking genomen dat de tolerantiegrens van 1 procent voor het
eerst in een dozijn jaren is overschreden?
Antwoord op vraag 5
• Onderdelen van het Rijk moesten door de pandemie onder hoge tijdsdruk verplichtingen
aangaan en uitgaven doen. Zo zijn er in dit uitzonderlijke jaar veel incidentele suppletoire
begrotingen ingediend om snel te kunnen handelen in de strijd tegen de pandemie en
de gevolgen hiervan. De steunpakketten zijn in hoog tempo opgetuigd.
Als Rijk is er in alle gevallen naar gestreefd om verplichtingen aan te gaan en uitgaven
te doen volgens de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat is immers rechtmatig.
Echter, de tijdsdruk aan met name het begin van de coronacrisis, heeft er mede toe
geleid dat in sommige gevallen niet alle wet- en regelgeving is opgevolgd.
• De AR constateert een totale onrechtmatigheid van 9,1 miljard euro in de verplichtingen
en 4,3 miljard euro in de uitgaven:
o Van de verplichtingen is 6,4 miljard euro (circa 70%) coronagerelateerd. Hiervan is
vervolgens 5 miljard euro (circa 56%) onrechtmatig vanwege het niet tijdig informeren
van het parlement volgens artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet.
Het overige coronagerelateerde deel, namelijk 1,4 miljard euro is geheel onzeker;
niet fout. De onzekerheid zit met name in het ontbreken van onderbouwde prestatie
bij VWS en ontoereikende onderbouwing van dwingende spoed bij inkopen.
o Van de 4,3 miljard euro aan onrechtmatige uitgaven is 2,7 miljard euro (circa 55%)
coronagerelateerd, waarvan 1,1 miljard euro (circa 21%) vanwege het niet tijdig informeren
van het parlement volgens artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet.
Het overige coronagerelateerde deel van de onrechtmatigheden, namelijk 1,6 miljard euro,
is met name toe te schrijven aan het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van
de geleverde prestaties bij het Ministerie van VWS, een onzekerheid over het voldoen
aan alle criteria bij de TOGS-regeling van het Ministerie van EZK en naar aanleiding
van het niet opvragen van een bankgarantie bij voorschotten aan derden door het Ministerie
van VWS.
• De oorzaken van de meeste fouten en onzekerheden in 2020 die niet coronagerelateerd
waren:
o niet geheel voldoen aan aanbestedingsregels en (contract)voorwaarden;
o specifieke uitkeringen onder de 10 miljoen euro niet volgens de Financiële Verhoudingswet
verstrekken;
o onrechtmatige overbruggingsovereenkomsten (voor interim-management & organisatieadvies,
inkoopadvies, auditdiensten en financiële adviesdiensten);
o staatssteuntoetsen die ontbraken of van onvoldoende kwaliteit waren;
o het niet tijdig informeren van het parlement over de tegemoetkoming van de gedupeerde
ouders van de kinderopvangtoeslag.
• We hebben geleerd van de coronacrisis en beschouwen de lessen als basis voor verbeteringen
met betrekking tot de rechtmatigheid van financiële transacties gedurende crisistijd.
Vraag 6
Hoe verklaart u dat voor een bedrag van liefst 5,0 miljard euro aan corona-uitgaven
het parlement niet eens tijdig of volledig wordt geïnformeerd en hoe gaat het kabinet
een herhaling van zetten voorkomen zodat de Kamer niet opnieuw voor voldongen feiten
wordt geplaatst?
Vraag 10
Hoe kan herhaling en structurele doorwerking komende jaren voorkomen worden, gelet
op het feit dat de tolerantiegrens voor zowel uitgaven als verplichtingen in 2020
is overschreden?
Vraag 21
Is het kabinet, gelet op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, momenteel al bezig
om in beeld te krijgen wat de mogelijke effecten van de onrechtmatigheden kunnen zijn
die met coronasteunmaatregelen samenhangen, zoals voorschotten aan bedrijven, of dienen
we te wachten op berichten in de media over ondernemers die in de knel komen, waarop
dan voor ieder nieuw verhaal ad hoc een bypass moet worden uitgedokterd?
Vraag 46
Hoe verklaart u het feit dat de rechtmatigheid van de overheidsuitgaven, maar ook
die van de verplichtingen, zo onder druk staat?
Vraag 47
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat veel onrechtmatigheden
samenhangen met coronasteunmaatregelen, en dat de verwachting is dat de effecten hiervan
ook de komende jaren zichtbaar zullen zijn?
Antwoord op vraag 6, 10, 21, 46, 47
• Het kabinet heeft, met brede instemming van het parlement, een bewuste keuze gemaakt
om met grote snelheid een steunpakket voor de economie en noodmaatregelen voor de
volksgezondheid in te richten. Deze aanpak heeft ertoe geleid dat de overheid burgers
en bedrijven snel steun kon bieden, maar dit betekende ook dat in sommige gevallen
niet alle procedures gevolgd konden worden. Dat laat onverlet dat ik in zijn algemeenheid
de noodzaak onderschrijf van een zorgvuldig besluitvormingsproces waarbij procedures
worden gevolgd.
• In 2020 is 98,48% van de rijksuitgaven rechtmatig besteed, is 97,52% van de verplichtingen
rechtmatig aangegaan en is 99,87% rechtmatig ontvangen.
• De verplichtingen en uitgaven overschrijden de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde
grens van 1% onrechtmatigheid.
• Onderdelen van het Rijk moesten doord de pandemie onder hoge tijdsdruk verplichtingen
aangaan en uitgaven doen. De tijdsdruk heeft er mede toe geleid dat in sommige gevallen
niet alle wet- en regelgeving is opgevolgd.
• De AR constateert een totale onrechtmatigheid van 9,1 miljard euro in de verplichtingen
en 4,3 miljard euro in de uitgaven:
o Van de verplichtingen is 6,4 miljard euro (circa 70%) coronagerelateerd. Hiervan is
vervolgens 5 miljard euro (circa 56%) onrechtmatig vanwege het niet tijdig informeren
van het parlement volgens artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet.
o Het overige coronagerelateerde deel, namelijk 1,4 miljard euro is geheel onzeker;
niet fout. De onzekerheid zit met name in het ontbreken van onderbouwde prestatie
bij VWS en ontoereikende onderbouwing van dwingende spoed bij inkopen.
o Van de 4,3 miljard euro aan onrechtmatige uitgaven is 2,7 miljard euro (circa 55%)
coronagerelateerd, waarvan 1,1 miljard euro (circa 21%) vanwege het niet tijdig informeren
van het parlement volgens artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet.
o Het overige coronagerelateerde deel van de onrechtmatigheden, namelijk 1,6 miljard euro,
is met name toe te schrijven aan het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van
de geleverde prestaties bij het Ministerie van VWS, een onzekerheid over het voldoen
aan alle criteria bij de TOGS-regeling van het Ministerie van EZK en naar aanleiding
van het niet opvragen van een bankgarantie bij voorschotten aan derden door het Ministerie
van VWS.
• De oorzaken van de meeste fouten en onzekerheden in 2020 die niet coronagerelateerd
waren:
o niet geheel voldoen aan aanbestedingsregels en (contract)voorwaarden;
o specifieke uitkeringen onder de 10 miljoen euro niet volgens de Financiële Verhoudingswet
verstrekken;
o onrechtmatige overbruggingsovereenkomsten (voor interim-management & organisatieadvies,
inkoopadvies, auditdiensten en financiële adviesdiensten);
o staatssteuntoetsen die ontbraken of van onvoldoende kwaliteit waren;
o het niet tijdig informeren van het parlement over de tegemoetkoming van de gedupeerde
ouders van de kinderopvangtoeslag.
• Omdat veel steunmaatregelen in 2021 doorlopen en de afrekening van veel gelden die
in 2020 zijn verstrekt nog moet plaatsvinden, verwachten de Auditdienst Rijk en de
Algemene Rekenkamer dat deze effecten meerjarig doorlopen. Het voorkomen van deze
potentiële onrechtmatigheden in 2021 is door deze langere doorlooptijd niet altijd
mogelijk.
• Mijn collega’s en ik zullen ons inzetten om de rechtmatigheid op een stabiel niveau
te krijgen van voor de pandemie.
• De Algemene Rekenkamer geeft een oordeel over de rijksbrede onrechtmatigheden. Ik
kan u daar tussentijds niet over informeren. Ik zal bij mijn collega’s daarentegen
aandacht vragen om het parlement tussentijds te informeren over potentiële onrechtmatigheden
van grote omvang. Dit is een verantwoordelijkheid van de vakministers zelf. Bij mijn
collega’s zal ik tevens extra aandacht vragen voor het tijdig informeren van het parlement
volgens artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. Daarnaast zal ik benadrukken
dat het volgen van overige betreffende wet- en regelgeving van groot belang is.
Vraag 7
Volstaat een aanpak waarbij afzonderlijke Ministers de rechtmatigheid van uitgaven
moeten bewaken op hun departementen, of is de tendens naar toenemende overschrijdingen
van de rechtmatigheid dermate dat een gecoördineerde aanpak nodig is om het financiële
beheer onder controle te krijgen?
Antwoord op vraag 7
Elke bewindspersoon heeft de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het financieel
beheer van het eigen departement (artikel 4.1 Comptabiliteitswet). Comptabele wet-
en regelgeving dienen hierbij als juridisch kader en ondersteunen bij de beheersing
van het financieel beheer.
Mijn collega’s en ik zullen ons het komend jaar blijven inzetten om de rechtmatigheid
weer op een stabiel niveau te krijgen van voor de pandemie. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid
zal ik de ontwikkelingen blijven volgen. Bij mijn collega’s zal ik extra aandacht
vragen voor het tijdig informeren van het parlement.
Vraag 8
Ontstaat er, nu de miljarden bij honderden tegelijk worden uitgegeven en de tolerantiegrens
van 1 procent aan fouten en onzekerheden inzake de rechtmatigheid van ontvangsten,
uitgaven en verplichtingen wordt overschreden, een sfeer dat het allemaal niet zoveel
uitmaakt omdat waar gehakt wordt, spaanders vallen?
Antwoord op vraag 8
• De verplichtingen en uitgaven overschrijden de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde
grens van 1% onrechtmatigheid; de ontvangsten zijn binnen de Algemene Rekenkamernorm
gebleven.
• Ik wil hier benadrukken dat ik rechtmatig handelen van groot belang vind en hier niet
lichtzinnig mee om gegaan moet worden. Tegelijkertijd is ook de context van belang.
• Onderdelen van het Rijk moesten door de pandemie onder hoge tijdsdruk verplichtingen
aangaan en uitgaven doen. De tijdsdruk heeft er mede toe geleid dat in sommige gevallen
niet alle wet- en regelgeving is opgevolgd.
• Zo blijkt dat ongeveer 70% van de onrechtmatige verplichtingen corona gerelateerd
is. Hiervan is meer dan de helft onrechtmatig vanwege het niet tijdig informeren van
het parlement. Van de onrechtmatige uitgaven is ongeveer 55% corona gerelateerd en
hiervan is een vijfde te wijten aan het niet tijdig informeren van het parlement.
• Op basis van de geleerde lessen zullen mijn collega’s en ik ons inzetten om de rechtmatigheid
op een stabiel niveau te krijgen van voor de pandemie.
• Bij mijn collega’s zal ik extra aandacht vragen voor het tijdig informeren van het
parlement.
Vraag 9
Op welke terreinen buiten corona-uitgaven om is er een stijging waarneembaar in de
overschrijding van de rechtmatigheid en waaraan kan dit worden toegeschreven?
Antwoord op vraag 9
• In 2020 is 98,48% van de rijksuitgaven rechtmatig besteed, is 97,52% van de verplichtingen
rechtmatig aangegaan en is 99,87% rechtmatig ontvangen.
• De verplichtingen en uitgaven overschrijden de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde
grens van 1% onrechtmatigheid; de ontvangsten blijven binnen deze norm.
• De oorzaken van andere, niet coronagerelateerde, fouten en onzekerheden in 2020 waren:
o niet geheel voldoen aan aanbestedingsregels en (contract)voorwaarden;
o specifieke uitkeringen onder de 10 miljoen euro niet volgens de Financiële Verhoudingswet
verstrekken;
o onrechtmatige overbruggingsovereenkomsten (voor interim-management & organisatieadvies,
inkoopadvies, auditdiensten en financiële adviesdiensten);
o staatssteuntoetsen die ontbraken of van onvoldoende kwaliteit waren;
o niet tijdig informeren van het parlement.
• Indien de coronagerelateerde fouten en onzekerheden buiten beschouwing gelaten worden,
is het niveau van rechtmatigheid vergelijkbaar met voorgaande jaren.
Vraag 10
Hoe kan herhaling en structurele doorwerking komende jaren voorkomen worden, gelet
op het feit dat de tolerantiegrens voor zowel uitgaven als verplichtingen in 2020
is overschreden?
Antwoord op vraag 10
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 11
Hoe komt het dat het aantal onvolkomenheden sinds 2018 in de bedrijfsvoering van ministeries
en Hoge Colleges van Staat is gaan stijgen en wat had u kunnen doen om dat te mitigeren?
Antwoord op vraag 11
• Het totaal aan onvolkomenheden in de bedrijfsvoering van het Rijk in 2018 en 2019
was 47. In 2020 heeft een lichte stijging plaatsgevonden, waardoor het totaal uitkomt
op 50. Ook zijn er 11 onvolkomenheden uit voorgaande jaren opgelost in 2020.
• In 2020 is, ondanks de coronacrisis, hard gewerkt aan het oplossen van onvolkomenheden,
maar er zijn ook nieuwe onvolkomenheden geïdentificeerd door de Algemene Rekenkamer.
• Veel departementen hebben uitdagingen in de bedrijfsvoering. Ook mijn departement.
Financiën is van 5 onvolkomenheden in 2019 naar 6 onvolkomenheden in 2020 gegaan.
• Ieder departement in kwestie heeft transparant gerapporteerd over uitdagingen in de
bedrijfsvoering in de jaarverslagen en zal maatregelen treffen, dat is aan deze departementen
en Hoge Colleges zelf.
• De stijging van het aantal onvolkomenheden is te zien bij ICT en de financiële bedrijfsvoering.
Met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering gaat het vooral over afspraken binnen
administratiesystemen over onder andere prestatieverklaringen, verplichtingen- en
voorschottenbeheer.
• Uiteraard zal ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volgen hoe onvolkomenheden
op het terrein van de financiële bedrijfsvoering worden opgepakt. Daar waar mogelijk,
zal mijn departement zorgen voor kennisuitwisseling en het delen van succesvolle praktijkvoorbeelden
ten behoeve van het oplossen van soortgelijke onvolkomenheden.
• Het oplossen van onvolkomenheden heeft echter tijd nodig, zeker bij weerbarstige problematiek.
Vraag 12
Hoe komt het dat de onrechtmatigheden bij het Ministerie van VWS zo uit de hand gelopen
zijn voor wat betreft de coronamaatregelen, en waarom heeft u daar niet eerder ingegrepen?
Heeft het Ministerie van VWS eerder om hulp gevraagd?
Vraag 13
Hoe komt het dat de FEZ-afdeling binnen het Ministerie van VWS geen of onvoldoende
controle heeft gehouden op de rechtmatigheid van de uitgaven? Controleert deze afdeling
niet standaard de uitgaven?
Vraag 15
Waarom zijn ten aanzien van de onrechtmatigheden niet de juiste procedures gevolgd,
zoals vastgelegd in de wetgeving?
Antwoord op vraag 12, vraag 13, vraag 15
Het kabinet heeft, met brede instemming van het parlement, een bewuste keuze gemaakt
om met grote snelheid een steunpakket voor de economie en noodmaatregelen voor de
volksgezondheid in te richten. Deze aanpak heeft ertoe geleid dat de overheid burgers
en bedrijven snel steun kon bieden, maar dit betekende ook dat in sommige gevallen
niet alle procedures gevolgd konden worden. Dat laat onverlet dat ik in zijn algemeenheid
de noodzaak onderschrijf van een zorgvuldig besluitvormingsproces waarbij procedures
worden gevolgd.
In de crisis, veroorzaakt door het coronavirus, heeft het Ministerie van VWS hard
gewerkt om voldoende beschermingsmaterialen, beademingsapparatuur, testen (en testcapaciteit),
vaccins te regelen. Daarnaast zijn het RIVM, GGD’en, ziekenhuizen en allerlei partijen
aan de slag gegaan om het coronavirus zo veel mogelijk te beheersen. Daarbij heeft
VWS een nieuwe rol moeten aannemen en veel extra werkzaamheden gekregen. De financiële
functie binnen VWS was, zowel centraal als decentraal onvoldoende toegerust om deze
(nieuwe) verantwoordelijkheden in de volle breedte waar te maken en om tijdig bij
te sturen.
Het Ministerie van VWS heeft de Kamer in 2020 meermalig geïnformeerd over uitdagingen
in het financieel beheer.
De verantwoordelijkheid over de kwaliteit van het financieel beheer van een departement
ligt bij de betreffende bewindspersoon (artikel 4.1 Comptabiliteitswet). Ik acht het
daarom niet gepast om hier in te gaan op de details van het financieel beheer van
de Minister van VWS. Hiervoor verwijs ik u naar de verantwoording van de Minister
van VWS.
Het Ministerie van Financiën heeft een systeemverantwoordelijkheid voor het rijksbreed
financieel beheer. Sinds het najaar van 2020 hebben het Ministerie van Financiën en
het Ministerie van VWS contact gehad over het financieel beheer van VWS. Vanaf begin
2021 heeft het Ministerie van Financiën ondersteuning geboden bij het opstellen van
de verantwoording en het verbeteren van het financieel beheer voor 2021 en verder.
Mijn departement zal het Ministerie van VWS waar nodig blijven ondersteunen bij het
op orde krijgen van het financieel beheer.
Vraag 14
Wat was de rol van de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) bij het controleren van uitgaven
binnen ministeries? Controleert de IRF niet alle grote uitgaven van ministeries?
Antwoord op vraag 14
De Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) is belast met het toezicht op de rijksbegroting.
Dit betekent onder meer dat de IRF alle voorstellen van vakdepartementen beoordeelt
en hierover adviseert, in het bijzonder in het kader van de begrotingsvoorbereiding
en begrotingsuitvoering. Doelmatigheid van de rijksoverheid staat hierbij centraal.
Vakdepartementen dragen zelf verantwoordelijkheid voor het financieel beheer en de
daarbij horende rechtsmatigheid van de uitgaven en verplichtingen van de desbetreffende
begroting.
Vraag 15
Antwoord op vraag 15
Zie antwoord op vraag 12.
Vraag 16
Gaat u uitvoering geven aan de oproep om alle regelingen die belastingen gebruiken
om beleidsdoelen te bereiken opnieuw op de beleidsdoelen, de kosten en de doeltreffendheid
en doelmatigheid te beoordelen?
Antwoord op vraag 16
In de vorig jaar verschenen doorlichting van de evaluaties van fiscale regelingen
is een volledig overzicht gegeven van alle fiscale regelingen en de uitgevoerde evaluaties
daarvan in de periode 2010–2018. In de doorlichting waren ook aanbevelingen opgenomen
die het kabinet heeft overgenomen1. Een van de aanbevelingen was om kwaliteit boven kwantiteit te stellen bij evaluaties
van fiscale regelingen. Door gerichter te evalueren kan ook meer aandacht worden geschonken
aan dataverzameling, hetgeen beoordeling op de in de vraag genoemde aspecten beter
mogelijk maakt. Elk jaar bevat de Miljoenennota een bijlage met een overzicht van
alle fiscale regelingen en inclusief een planning van toekomstige evaluaties van bestaande
fiscale regelingen. In deze evaluaties zal, ook indachtig de aanbevelingen van de
Algemene Rekenkamer en de doorlichting van de evaluaties fiscale regelingen, zo goed
mogelijk de beleidsdoelen, doeltreffendheid en doelmatigheid worden beoordeeld. In
de komende Miljoenennota zal in bijlage 9 meer aandacht worden besteed aan de uitkomsten
van evaluaties.
Vraag 17
Bent u bereid een lijst naar de Kamer te sturen met een overzicht van alle fiscale
maatregelen met evaluaties die op deze regelingen in het verleden reeds hebben plaatsgevonden?
Antwoord op vraag 17
Bijlage 9 en 10 van de Miljoenennota bevatten een overzicht van alle fiscale regelingen
die op dat moment als budgettair en beleidsmatig relevant worden beschouwd. Tevens
staan in deze bijlagen informatie over het budgettaire beslag, de doelstelling van
elke regeling, de uitgevoerde evaluaties en een agenda voor de komende evaluaties.
In de doorlichting van de evaluaties van fiscale regelingen staat ook een overzicht
van alle uitgevoerde evaluaties in de periode 2010-2018, voorzien van een toelichtende
tekst.
Vraag 18
Wie houdt toezicht op de naleving van artikel 2.27 Comptabiliteitswet en waarom is
dat niet/te laat gebeurd inzake de 5 miljard euro in relatie tot de corona-uitgaven
waarover het parlement te laat of onvolledig is geïnformeerd?
Antwoord op vraag 18
Ministers stellen de begrotingswetsvoorstellen voor het eigen begrotingshoofdstuk
op. De Minister van Financiën is belast met het toezicht op het begrotingsbeheer van
het Rijk. De Minister van Financiën toetst de begrotingswetsvoorstellen aan het algemene
financiële beleid, het doelmatig beheer en of het begrotingswetsvoorstel voldoet aan
de vormvereisten van de Rijksbegrotingsvoorschriften. Vervolgen dient de Minister
van Financiën de begrotingswetsvoorstellen in bij de Tweede Kamer.
Indien de verantwoordelijke Minister een beroep wil doen op artikel 2.27, tweede lid,
van de Comptabiliteitswet omdat het niet in het belang van het Rijk is om de uitvoering
van spoedeisend (corona)beleid uit te stellen tot de begrotingswetsvoorstellen door
Tweede en Eerste Kamer zijn geautoriseerd, moet het parlement hier door de desbetreffende
Minister over worden geïnformeerd. In coronatijd is die situatie meer dan ooit voorgekomen.
In een regulier jaar stellen de meeste departementen geen incidentele suppletoire
begrotingswetsvoorstellen op. Ook waren er in de voorgaande jaren nauwelijks incidentele
suppletoire begrotingswetten met dusdanige spoed dat parlementaire behandeling niet
kon worden afgewacht waardoor er ook geen beroep werd gedaan op artikel 2.27, tweede
lid, van de Comptabiliteitswet. Tot slot is ook het wetsartikel zelf nog relatief
kort van kracht (sinds 1 januari 2018) en hebben de meeste departementen tot de uitbraak
van de coronacrisis nog niet met de procedure van het informeren van beide Kamers
der Staten-Generaal te maken gehad. Onder de druk van noodzakelijke snelheid om maatregelen
uit te voeren is vaak te laat of achteraf geconstateerd dat de gevolgde procedure
niet in lijn is met de wet. Daarbij speelt mee dat het informeren van de Eerste Kamer
bij spoed anders loopt dan in een reguliere situatie, omdat er geen tijd is voor de
gebruikelijke volgordelijkheid: eerst behandeling en autorisatie in de Tweede Kamer
die vervolgens het wetsvoorstel doorstuurt naar de Eerste Kamer voor behandeling en
autorisatie.
In 2020 heeft het Ministerie van Financiën de departementen ondersteuning verleend
bij het opstellen van de brieven van de verantwoordelijke Ministers waarin een beroep
werd gedaan op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. In enkele gevallen
is de Tweede Kamer wel en de Eerste Kamer niet op de correcte wijze geïnformeerd.
Vraag 19
Wat betekent het, in het licht van het gegeven dat tegenover 296,06 miljard euro aan
ontvangsten 283,92 miljard euro aan uitgaven staan en er ook nog eens 366,20 miljard euro
aan verplichtingen zijn aangegaan waarmee wij ons nu al op uitgaven in de toekomst
hebben vastgelegd, voor de democratische legitimiteit als naar de toekomst behalve
de zware last wordt doorgeschoven van het aflossen van een enorme, in het verleden
opgebouwde staatsschuld ook nog eens de zware last wordt doorgeschoven van in het
verleden opgebouwde verplichtingen die een substantieel deel van toekomstige begrotingen
zullen beslaan, ofwel in hoeverre is het verantwoord om ons steeds meer financieel
vast te leggen zodat in de toekomst vanwege bestaande verplichtingen steeds minder
keuzes kunnen worden gemaakt?
Antwoord op vraag 19
Het budgetrecht van uw Kamer houdt in dat u zowel het verplichtingenbudget als het
uitgavenbudget autoriseert via begrotingswetsvoorstellen.
Het merendeel van de in 2020 aangegane verplichtingen van 366,20 miljard euro is in
2020 ook uitgegeven. Op 31 december 2020 was de stand van de openstaande verplichtingen
van het rijk 167,35 miljard euro. Dit zijn verplichtingen die in 2021 of in latere
jaren tot uitbetaling komen op alle terreinen van de rijksoverheid zoals voor de aanleg
van infrastructuur, de bekostiging van onderwijs, de aanschaf van defensiematerieel
en de energievoorziening. Dit beeld is niet wezenlijk anders dan dat van eerdere begrotingsjaren.
Indien de Kamer het onverantwoord vindt om zich financieel vast te leggen, kan de
Kamer de begrotingswetsvoorstellen van de regering amenderen.
Vraag 20
Hoe kan het dat 1,8 miljard euro aan beleidsmatige mutaties over 2020 niet of niet
tijdig aan de Kamer is gemeld? Hoe beoordeelt u de dubbele onrechtmatigheid?
Antwoord op vraag 20
De Algemene Rekenkamer constateert dat in totaal voor 1,8 miljard euro aan beleidsmatige
mutaties na Najaarsnota ten onrechte niet (tijdig) is gemeld. Het grootste deel van
het bedrag wordt verklaard door enkele grote wijzigingen op de begrotingen van het
Ministerie van Financiën en het Ministerie van VWS.
In deze gevallen constateert de Algemene Rekenkamer de verplichtingen en/of uitgaven
ook onrechtmatig zijn op basis van het niet vooraf informeren van het parlement over
de uitvoering van nieuw beleid voorafgaand aan parlementaire goedkeuring.
Het budgetrecht van het parlement is van groot belang en de procedures moeten worden
gevolgd. Dat is niet gebeurd en dat is niet goed. Tegelijkertijd weeg ik de «dubbele»
onrechtmatigheid niet zwaarder. Immers, de fout die ten grondslag ligt aan de onrechtmatigheid
is dezelfde: het niet tijdig informeren van het parlement over beleidsmatige aanpassingen
van de begroting.
Vraag 21
Is het kabinet, gelet op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, momenteel al bezig
om in beeld te krijgen wat de mogelijke effecten van de onrechtmatigheden kunnen zijn
die met coronasteunmaatregelen samenhangen, zoals voorschotten aan bedrijven, of dienen
we te wachten op berichten in de media over ondernemers die in de knel komen, waarop
dan voor ieder nieuw verhaal ad hoc een bypass moet worden uitgedokterd?
Antwoord op vraag 21
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 22
Hoe moeilijk kan het zijn om geen voorwaarden te verbinden aan decentralisatie-uitgaven
als geen voorwaarden mogen worden verbonden aan decentralisatie-uitgaven, wat concreet
betekent of het kabinet wil toezeggen dat deze onrechtmatigheid van 643 miljoen euro
over 2020 nog dit jaar definitief wordt aangepakt met het schrappen van voorwaarden
en wordt opgelost?
Antwoord op vraag 22
Door een verbeterd bewustzijn bij departementen en toetsing door fondsbeheerders zijn
in 2020 geen nieuwe onrechtmatige decentralisatie uitkeringen opgezet. De resterende
onrechtmatigheid in 2020 betreft oudere langer lopende decentralisatie-uitkeringen.
De toetsing door de fondsbeheerders van deze decentralisatie uitkeringen is eind 2020
voltooid. Waar mogelijk zijn de voorwaarden geschrapt, zodat de decentralisatie uitkeringen
in het vervolg rechtmatig kunnen worden uitgekeerd. Waar dat niet mogelijk was zijn
decentralisatie uitkeringen voor het overgrote deel stopgezet in 2020, met uitzondering
van 3 regelingen die aflopen in 2021. De stopgezette decentralisatie uitkeringen worden
teruggeboekt naar de departementale begrotingen. Departementen kunnen deze vervolgens
via een alternatieve, rechtmatige uitkeringsvorm uitkeren. Daardoor blijven de onrechtmatigheden
in 2021 naar verwachting onder de tolerantiegrens.
Vraag 23
Mogen we uit de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de Belastingdienst en
de Douane een aantal werkzaamheden zoals fysiek toezicht, boekenonderzoeken en bedrijfsbezoeken
niet hebben kunnen uitvoeren en zaken als onderbezetting, uiteenlopende prioriteiten
en ICT-problemen ten koste gaan van het niveau van toezicht en handhaving, waarbij
noch de mate waarin dit is gebeurd, noch de omvang van de onzekerheden in cijfers
is uit te drukken mede doordat de Belastingdienst nog geen minimumnorm heeft kunnen
vaststellen voor toezicht, de conclusie trekken dat over de Belastingdienst en de
Douane volslagen niets inhoudelijk met enige nauwkeurigheid of zekerheid valt te duiden,
behalve dat het niveau van toezicht en handhaving onder de maat is?
Antwoord op vraag 23
Het jaar 2020 is voor de Belastingdienst, net als voor heel Nederland, zeker een jaar
geweest met veel onzekerheden en beperkingen. In het jaarverslag wordt gedetailleerd
verantwoording afgelegd over het toezicht en de handhaving. Hieruit komt naar voren
dat de key performance indicators (KPI’s) op compliance zijn behaald. De coronacrisis
heeft ervoor gezorgd dat enkele KPI’s op toezicht niet helemaal konden worden behaald
maar wel grotendeels, terwijl de correctieopbrengsten grosso modo op peil zijn gebleven.
Niettemin blijft – zoals ook de Algemene Rekenkamer constateert – verbetering van
het handhavingsbeleid aandacht vragen.
De Belastingdienst heeft de afgelopen jaren al werk heeft gemaakt van het verbeteren
van het handhavingsbeleid. Zo voert de Belastingdienst steekproeven en periodieke
onderzoeken uit naar de naleving door belastingplichtigen en naar de effecten van
het toezicht. De Belastingdienst zal nog aanvullend advies inwinnen over wat er nog
aan nieuwe inzichten nodig is om de inzet van handhavingsinstrumenten te onderbouwen
en hoe het effect van de gemaakte keuzes beter kan worden gemeten en gerapporteerd.
Voor de Douane staan er prestatie indicatoren in het Jaarverslag IX Financiën en Nationale
Schuld bij artikel 9 Douane. Deze geven de relatie weer tussen de drie strategische
doelen van de Douane – afdracht van invoerrechten, beschermen samenleving en versterken
concurrentiepositie bedrijfsleven – en de geleverde prestaties. De indicatoren bevatten
streefwaarden en zijn meetbaar. De indicator op de strategische doelstelling beschermen
betreft afspraken die opdrachtgevende departementen en de Douane hebben gemaakt. Uit
de prestatie indicatoren blijkt dat de gestelde streefwaarden voor 2020 (nagenoeg)
gehaald zijn. Specifiek geldt voor de indicator beschermen dat de opdrachtgevende
departementen in het Opdrachtgevers Opdrachtnemer Beraad Douane hebben aangegeven
tevreden te zijn over de realisatie van de doelstellingen en de samenwerking.
Zoals de Algemene Rekenkamer aangeeft, is de corona crisis in 2020 van invloed geweest
op de handhaving van de Douane. Nadat corona in maart uitbrak heeft de Douane als
gevolg daarvan de handhavingscapaciteit afgeschaald en in afstemming met de opdrachtgevers
zijn planningen van handhavingsactiviteiten naar beneden bijgesteld. Daarbij werden
de risicogerichte controles op het gebied van fiscaliteit, gezondheid en veiligheid
w.o. verdovende middelen ontzien. Aan de hand van protocollen voor veilig werken (o.a.
voor bedrijfsbezoeken) is de handhavingscapaciteit in het voorjaar stapsgewijs weer
opgeschaald. Medio 2020 was de Douane weer volledig opgeschaald in capaciteit.
Vraag 24
Hoeveel fraudezaken zijn naar schatting in 2020 minder opgespoord dan in voorgaande
jaren? Op welke manieren heeft de Belastingdienst wel fraude opgespoord?
Antwoord op vraag 24
Het aantal meldingen dat de Belastingdienst (exclusief Toeslagen en Douane) op grond
van het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied
van douane en toeslagen2 (protocol AAFD) aan de FIOD meldt, is in 2020 aanzienlijk teruggelopen ten opzichte
van eerdere jaren:
Jaar
2017
2018
2019
2020
Aantal meldingen
599
574
575
387
Er zijn diverse omstandigheden die het uitvoerings- en toezichtbeleid (inclusief de
aanpak van mogelijke fraude) van de Belastingdienst negatief hebben beïnvloed. Onder
andere het stilleggen van het buitentoezicht als gevolg van corona en het uitzetten
van de Fraude Signalering Voorziening (FSV), waardoor het signaalproces is stilgelegd
en deze informatie niet kon worden gebruikt voor toezicht, hebben gezorgd voor een
negatief effect op het aantal uitgevoerde toezichtinterventies, met name boekenonderzoeken.
Aangezien een aanmerkelijk deel van de aanmeldingen voor strafrechtelijk onderzoeken
voortkomt uit het «buitentoezicht» ligt hier een verband met de daling van de aangemelde
fraudezaken. Hiernaast speelt een rol dat sinds 13 oktober 2020 geen aangiften binnen
projectcode 1043 worden opgepakt, in afwachting van een geapprecieerde GEB op het
proces «analyse aan de poort».
De Belastingdienst werkt vanuit de Uitvoerings- en toezichtstrategie en zet hiervoor
toezichtinstrumenten in. Ook in 2020 is dit doorgegaan, zij het met de beperkingen
zoals hiervoor beschreven. In geval van onder andere dreigende verjaring, ondermijning
of verduistering kon buitentoezicht wel plaatsvinden. In het jaarplan 2020 is beschreven
op welke thema’s ingezet wordt. Zo is onder andere ingezet op btw-carrouselfraude
en op de aanpak risicovolle netwerken. Ook liep de externe overheidssamenwerking in
de verschillende samenwerkingsverbanden met andere overheidspartijen door.
Vraag 25
Heeft het kabinet een lijst met de waardering van de veiligheid van berichtendiensten
en wat wordt er, behalve het ontraden van het gebruik van WhatsApp, zoals geadviseerd
door de Algemene Rekenkamer, ondernomen om het gebruik van onveilige berichtendiensten
daadwerkelijk tegen te gaan en het gebruik van alternatieven te bevorderen?
Antwoord op vraag 25
• Binnen de rijksoverheid geldt dat medewerkers in beginsel WhatsApp en vergelijkbare
berichten-apps alleen mogen gebruiken voor informele communicatie en niet voor bestuurlijke
aangelegenheden.
• Dit is naar de medewerkers gecommuniceerd, onder meer via het Rijksprogramma Duurzaam
Digitale Informatiehuishouding (RDDI) met als slogan «App met beleid; niet over beleid».
• De veiligheid van berichten-apps is globaal beoordeeld. De berichten zijn versleuteld
en alleen toegankelijk voor de zender en ontvangers. Er zijn op dit moment geen technische
kwetsbaarheden bekend. Wel zijn er verschillen in de verwerkte persoonsgegevens: de
ene berichten-app is privacyvriendelijker dan de andere.
• De reden voor het ontraden van de berichtenapps is de vindbaarheid van informatie
die via deze weg gedeeld wordt. Die staat alleen op de toestellen van de medewerkers,
waardoor het archiveren hiervan complex is.
• Het risico van berichtendiensten wordt vooral veroorzaakt door gedrag en bewustwording
van de gebruikers daarvan. Hier is breed aandacht voor binnen de rijksoverheid.
• Ook in de geactualiseerde «Gedragsregeling voor de digitale werkomgeving» is aandacht voor dit onderwerp. Deze wordt binnenkort vastgesteld. De departementen
zien zelf toe op de toepassing en de naleving daarvan.
Vraag 26
Hoe verklaart het kabinet dat er departementen en diensten zijn die een consistente
lijst van rode kruisjes voeren als het gaat om informatieveiligheid, daar waar veel
organisaties volgens de Algemene Rekenkamer wel erin zijn geslaagd om onvolkomenheden
op te lossen?
Antwoord op vraag 26
Informatiebeveiliging is nooit «af». Er is sprake van een toenemend dreigingsniveau
en toenemende afhankelijkheid van informatie. Om het bestaande niveau te handhaven
en waar nodig te versterken is dus blijvende aandacht en capaciteit nodig is.
De organisaties waarbij de informatiebeveiliging vorig jaar als onvolkomenheid is
aangemerkt, hebben in 2020 bijna allemaal ontwikkeling getoond in het oplossen van
de onvolkomenheid. Het is inderdaad waar dat er nog veel moet gebeuren op het gebied
van informatiebeveiliging.
Het kabinet deelt het beeld van de AR dat de implementatie van de maatregelen om de
informatiebeveiliging van een organisatie te verbeteren veel vergt en blijvende aandacht
vraagt om de risico’s te kunnen beheersen.
Vraag 27
Waarom wordt niet naar het voorbeeld van EZK en LNV meer samengewerkt? Kunnen goed
en slecht presterende ministeries niet van elkaar leren? Wordt rijksbrede samenwerking
overwogen?
Vraag 30
Ziet u punten waarop verbetering ten aanzien van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering
voor de hand ligt? Bijvoorbeeld betere samenwerking tussen departementen of meer ondersteuning?
Antwoord op vraag 27, 30
Ieder departement heeft transparant gerapporteerd over uitdagingen in de bedrijfsvoering
in de jaarverslagen en zal zelf maatregelen treffen.
Uiteraard zal ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volgen hoe onvolkomenheden
op het terrein van de financiële bedrijfsvoering worden opgepakt. Hierbij moet rekening
gehouden worden dat de ene onvolkomenheid de andere niet is. Daar waar mogelijk, zal
mijn departement zorgen voor kennisuitwisseling en het delen van succesvolle praktijkvoorbeelden
ten behoeve van het oplossen van soortgelijke onvolkomenheden.
Vraag 28
Sinds wanneer is het financieel beheer bij VWS al niet op orde?
Antwoord op vraag 28
De verantwoordelijkheid voor het rapporteren over het financieel beheer bij VWS is,
conform de grondwettelijke verhouding, aan de betreffende bewindspersoon. Dit wordt
gedaan in het jaarverslag.
In eerdere jaren heeft VWS geen onvolkomenheid gehad op het financieel beheer in den
brede. De Algemene Rekenkamer heeft wel enkele onvolkomenheden geconstateerd op onderdelen
van de financiële bedrijfsvoering zoals ten aanzien van het inkoop- en subsidiebeheer.
Voor een nadere toelichting op het financieel beheer van het Ministerie van VWS verwijs
ik u naar het jaarverslag van dit departement.
Vraag 29
Wie had eerder kunnen ingrijpen bij het vastgoedmanagement van Defensie en waarom
is dat niet gebeurd?
Antwoord op vraag 29
– Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Vastgoed Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 77) constateert dat verschillende factoren hebben geleid tot de huidige vastgoedproblematiek.
– De informatievoorziening binnen Defensie en het RVB, bijvoorbeeld over de technische
staat of de kosten van het vastgoed, was niet op orde. Ook zijn de besluiten tot afstoting
van locaties niet snel genoeg uitgevoerd en heeft het vastgoed, als onderdeel van
de integrale afweging binnen de Defensiebegroting, vaak geen prioriteit gekregen.
Dit heeft er tezamen toe geleid dat er niet vroegtijdig is ingegrepen om het evenwicht
tussen vastgoed en budget te herstellen.
– Volgens het IBO moeten noodzakelijke randvoorwaarden voor het vastgoedmanagement,
waaronder een betere informatievoorziening, worden ingevuld. Daarnaast doet het rapport
aanbevelingen om de disbalans op te lossen en een stabiel vastgoedstelsel te realiseren.
Vraag 30
Ziet u punten waarop verbetering ten aanzien van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering
voor de hand ligt? Bijvoorbeeld betere samenwerking tussen departementen of meer ondersteuning?
Antwoord op vraag 30
Zie het antwoord op vraag 27.
Vraag 31
Welke verklaring heeft u waarom iets eenvoudigs, iets basaals als de financiële administratie,
een belangrijke basis voor het betrouwbaar en rechtmatig verantwoorden van publiek
geld, bij diverse ministeries, waaronder VWS en I&W, nog niet op orde is?
Antwoord op vraag 31
Het afgelopen jaar was een uitzonderlijk jaar waarin onderdelen van het Rijk onder
grote tijdsdruk, met name aan het begin van de coronacrisis, verplichtingen zijn aangegaan
en uitgaven hebben gedaan. Hierbij is zoveel mogelijk gestreefd naar rechtmatige financiële
transacties, maar de tijdsdruk heeft er mede toe geleid dat in sommige gevallen niet
alle wet- en regelgeving is opgevolgd. Op basis van de geleerde lessen trachten we
in 2021 en verder verbeteringen door te voeren. Zo zal ik mijn collega’s vragen om
aandacht te houden voor het tijdig informeren van het parlement.
Vraag 32
Waarom heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aansporing
van de Algemene Rekenkamer nodig om voortvarender op te treden bij het oplossen van
problemen (onvolkomenheden en aandachtspunten) die al enkele jaren bestaan en waarom
ziet u, gelet op het oordeel van de Algemene Rekenkamer terzake, geen aanleiding om
vanuit uw hoedanigheid en verantwoordelijkheid erop toe te zien dat onvolkomenheden
en aandachtspunten voortvarend ter hand worden genomen?
Antwoord op vraag 32
De Minister van BZK heeft al in 2020 aangetoond een stevige rol te pakken bij de opvolging
van de onvolkomenheden en aandachtspunten en zal de aanpak nog verder versterken in
2021.
Zoals ook in het rapport met de resultaten van het Verantwoordingsonderzoek 2020 bij
het Ministerie van BZK 2020 (Kamerstuk 35 830 VII, nr. 2) onder het kopje «4.1.3 Lines of defense – samen oplossen van onvolkomenheden en
aandachtspunten» is te lezen, heeft het Ministerie van BZK medio 2020 aangetoond een
stevige rol te willen nemen bij het oplossen van problemen (de onvolkomenheden en
aandachtspunten). Zoals de Minister van BZK ook in haar reactie op dit rapport heeft
aangegeven, ziet zij de aanbeveling om dit lines of defense model verder te versterken,
als ondersteuning van haar visie en de reeds ingezette lijn. In de brief aan de Tweede
Kamer van september 2020 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 4) over de «opvolging van de verantwoordingsrapportage 2019 BZK» wordt dit ook toegelicht.
Bij de versterking van dit model binnen het Ministerie van BZK, investeert de Minister
van BZK in de monitoring van de voortgang van de oplossing van de onvolkomenheden
en aandachtspunten. De Minister van BZK onderkent dat de volgende stap is om de procesmatige
verbeteringen door te zetten in consequentere monitoring en opvolging. Zij is voornemens
daar dit jaar verdere verbeterstappen te zetten.
Vraag 33
Herkent u zich in de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat u bent tekortgeschoten
in uw rol als toezichthouder, zowel ten aanzien van de totstandkoming van steunmaatregelen
in de vorm van leningen en garanties om de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden
als ten aanzien van de naleving van de regels rond nieuwe en bestaande fiscale regelingen,
zoals de verplichting om ze te evalueren, terwijl u verder eerder had kunnen handelen
op het punt van het falende financieel beheer en de verantwoording bij het Ministerie
van VWS en hoe vindt u zelf dat het gaat?
Vraag 35
Hoe beziet u dat de Algemene Rekenkamer van mening is dat u bent tekortgeschoten in
uw rol als toezichthouder?
Antwoord op vragen 33 en 35
Het toezicht waar de Algemene Rekenkamer over schrijft betreft drie punten:
1. Het voorafgaand toezicht op de risicoregelingen (leningen en garanties)
2. Toezicht op de fiscale regelingen
3. Toezicht op het rijksbreed financieel beheer naar aanleiding van de ernstige onvolkomenheid
op financieel beheer bij het Ministerie van VWS
Over het voorafgaand toezicht risicoregelingen kan ik melden dat mijn departement
een andere invulling geeft aan het voorafgaand toezicht op risicoregelingen dan de
Algemene Rekenkamer heeft geïnterpreteerd.
Ik wil benadrukken dat op de meerderheid van de leningen en garanties mijn voorafgaand
toezicht conform het Beleidskader risicoregelingen heeft plaatsgevonden.
Volgens het Beleidskader risicoregelingen, onderdeel van de Begrotingsregels van het
huidige kabinet, voert de Minister van Financiën voorafgaand toezicht uit op leningen
en garanties.
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat er geen heldere procedure is voor het uitvoeren
van het voorafgaand toezicht zoals is opgenomen in het Beleidskader risicoregelingen
en maakt een link met het voorafgaand toezicht in de Comptabiliteitswet.
Er is sprake van een verschil in de invulling van het voorafgaand toezicht conform
het Beleidskader risicoregelingen en de Comptabiliteitswet. Het is te begrijpen dat
er door gebruik van dezelfde term verwarring is ontstaan. Daarom zal mijn departement
de komende tijd acties ondernemen om duidelijkheid te scheppen over de invulling van
het toezicht van de Minister van Financiën bij risicoregelingen. Daarnaast worden
de procedures rondom het besluitvormingsproces verder verbeterd en intern en extern
onder de aandacht gebracht.
Met betrekking tot het toezicht op de fiscale regelingen wil ik ter nuancering aangeven
dat de afgelopen jaren is ingezet op tijdige en goede evaluaties van fiscale regelingen.
Ook is in de vorig jaar verschenen doorlichting van de evaluaties van fiscale regelingen
een volledig overzicht gegeven van alle fiscale regelingen en de uitgevoerde evaluaties
daarvan in de periode 2010–2018. In de doorlichting waren ook aanbevelingen opgenomen
die het kabinet heeft overgenomen. Voor mijn beoordeling van de omgang met de vier
regelingen die de Algemene Rekenkamer heeft onderzocht verwijs ik graag door naar
het antwoord op vraag 36. Ik deel echter de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat
de naleving van het toetsingskader kan worden verbeterd. Ik zal mij daarom blijven
inspannen zodat het toetsingskader bij fiscale wetgeving consequenter wordt toegepast,
zowel bij evaluaties van fiscale regelingen als nieuwe. Ik maak daarbij graag van
de gelegenheid gebruik te melden dat momenteel wordt gewerkt aan een rijksbrede herziening
van het Integraal afwegingskader om de toepassing ervan rijksbreed te verbeteren.
Over het toezicht op het rijksbreed financieel beheer kan ik het volgende zeggen:
de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het financieel beheer van een departement
ligt bij de betreffende bewindspersonen (artikel 4.1 Comptabiliteitswet). Ik heb de
systeemverantwoordelijkheid voor het rijksbreed financieel beheer. De Minister van
Financiën bevordert de doelmatigheid van het financieel beheer (artikel 4.11 Comptabiliteitswet).
Dit houdt in dat het Ministerie van Financiën voorwaarden schept voor het rijksbreed
optimaal functioneren van financieel beheer, bijvoorbeeld door het stellen van regels
en kaders en het volgen van de aanpak van de rijksbrede onvolkomenheden op het gebied
van financiële bedrijfsvoering.
Mijn departement biedt, indien nodig, ondersteuning bij het op orde krijgen van het
financieel beheer door kennisuitwisseling en het inzetten van aanwezige expertise
op mijn departement. Mijn departement neemt het financieel beheer niet over en houdt
afstand om overbodige bemoeienis te voorkomen.
De afgelopen tijd heeft mijn departement het Ministerie van VWS ondersteund bij het
op orde krijgen van de verantwoording. Daar waar nodig zal mijn departement het Ministerie
van VWS blijven ondersteunen met het op orde krijgen van het financieel beheer.
Vraag 34
Hoe duidt u de signalering van de Algemene Rekenkamer dat «geen nieuwe grote wissels»
mogen worden getrokken op de Belastingdienst en betekent de opmerking dat niet alles
kan bij de Belastingdienst omdat de Belastingdienst meer tijd en ruimte nodig heeft
dat een grote reorganisatie daarmee is uitgesloten?
Antwoord op vraag 34
De Belastingdienst is volgens de Algemene Rekenkamer gebaat bij besluitvorming waarin
realisme en ambitie hand in hand gaan, van regeerakkoord tot de jaarlijkse belastingplannen.
Een goed uitvoerbaar belastingstelsel is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed
functionerende Belastingdienst. Uitvoeringstoetsen dienen daarom met aandacht te worden
gewogen door kabinet en parlement, waarbij een realistisch beeld ontstaat van de mogelijkheden
om een maatregel uit te voeren. Als de fiscale wetgeving groeit, dan legt dit druk
op de capaciteit inclusief de inpasbaarheid in de ICT-systemen. Dit pleidooi wordt
door mij in mijn reactie op het Verantwoordingsonderzoek Financiën & Nationale Schuld
20203 van harte onderschreven.
In de Kamerbrief van 21 april bent u geïnformeerd over de voortgang op het ontvlechtingstraject
waarin Toeslagen en Douane als zelfstandige directoraten-generaal worden gepositioneerd
naast de Belastingdienst. Hierdoor kan de DG Belastingdienst zich richten op haar
kerntaak, namelijk het heffen en innen van Belastingen, en op het oplossen van de
specifieke uitdagingen voor de eigen organisatie. Zo kan DG Belastingdienst de balans
tussen realisme en ambitie beter borgen. De ontvlechting verloopt stapsgewijs zodat
bij elke stap bewust wordt afgewogen wat de gevolgen per organisatieonderdeel zijn,
wat de toegevoegde waarde ervan is en of er mogelijk sprake is van een bredere impact.
Vraag 35
Hoe beziet u dat de Algemene Rekenkamer van mening is dat u bent tekortgeschoten in
uw rol als toezichthouder?
Antwoord op vraag 35
Zie antwoord op vraag 33.
Vraag 36
Wat is uw mening over het wegnemen van de fiscale regelingen die de Algemene Rekenkamer
heeft onderzocht?
Antwoord op vraag 36
De Algemene Rekenkamer heeft vier regelingen onderzocht en een eigen oordeel gegeven
ten aanzien van te beoordelen punten uit het toetsingskader fiscale regelingen. De
conclusies van de Algemene Rekenkamer zijn samengevat in een tabel. Naar de mening
van het kabinet verdienen deze conclusies enige nuancering, die in de bestuurlijke
reactie zijn opgenomen4. Het onderzoek naar de aftrek specifieke zorgkosten uit 2016 betrof een inventarisatie
van het gebruik en was geen evaluatie met de vraag of werd voldaan aan het toetsingskader
fiscale regelingen. De evaluatie zal terugkomen in de evaluatieplanning in de begroting
van 2022. De evaluaties van de kleinschaligheidsinvesteringsaftek (KIA) en de landbouwvrijstelling
zijn naar de Tweede Kamer gestuurd inclusief een kabinetsstandpunt over die regelingen.
De evaluatie van de lijfrenteaftrek loopt mee in het geheel van de aanstaande pensioenhervorming.
In het algemeen geldt dat bij de afweging van fiscale regelingen ook de politieke
context een belangrijke rol speelt. Wel is het zo dat bij eerdere evaluaties de vragen
uit het toetsingskader in sommige gevallen niet voldoende zijn meegenomen in de onderzoeksopzet
van de evaluaties. In toekomstige evaluaties zullen daarom indien mogelijk de vragen
uit het toetsingskader explicieter worden meegenomen in de evaluaties.
Vraag 37
Waarom is de landbouwvrijstelling nog niet eerder gewijzigd, terwijl er in het verleden
veel onderzoek naar is gedaan?
Antwoord op vraag 37
In de loop der tijd is de landbouwvrijstelling diverse malen onder de loep genomen
en is door verschillende kabinetten de afweging gemaakt om deze regeling te behouden.
Bij deze maar ook bij andere regelingen speelt dat niet alleen de rechtstreekse bijdrage
aan beleidsdoelen een rol speelt, maar ook bijvoorbeeld de neveneffecten van een regeling,
de gevolgen van afschaffing en het draagvlak om een regeling te wijzigen.
Vraag 38
Wat zijn de voor- en nadelen van subsidies ten opzichte van fiscale regelingen?
Antwoord op vraag 38
Subsidies hebben een aantal voordelen ten opzichte van fiscale regelingen. Zo vallen
subsidies binnen het uitgavenplafond van het betreffende departement, waardoor er
jaarlijks een meer integrale afweging kan plaatsvinden met andere instrumenten op
dat beleidsterrein. Tegelijkertijd werken subsidies vaak meer disciplinerend dan bij
fiscale regelingen, die op enkele uitzonderingen na niet zijn gebudgetteerd. De veelheid
aan fiscale regelingen draagt daarnaast bij aan de complexiteit van het belastingstelsel,
vraagt expertise van de Belastingdienst op het beleidsterrein van andere departementen
en geeft extra druk bij de uitvoering van de fiscale wet- en regelgeving.
In sommige gevallen kan een fiscale regeling meer voor de hand liggen dan een subsidie,
bijvoorbeeld als de regeling sterk samenhangt met onderdelen van de fiscaliteit. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan de arbeidskorting. Voorts spelen bij de afweging tussen een
fiscale aftrek en een directe subsidie vragen als: wat is de gewenste afbakening van
de regeling, wat het betekent voor de effectiviteit van de regeling, wie de regeling
uitvoert en wat het betekent voor de administratieve lasten en de uitvoeringslasten.
Aangezien deze afwegingen per regeling kunnen verschillen, is het belangrijk dat er
bij de evaluatie van bestaande regelingen en de afweging bij nieuwe regelingen voldoende
aandacht is voor de voor- en nadelen om bij die regeling te kiezen voor dan wel een
fiscale regeling dan wel een subsidie. Dit doet het Rijk aan de hand van het Integraal
afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK). Bij fiscale regelingen wordt gebruik
gemaakt van het toetsingskader fiscale regelingen, waarin expliciet de vraag wordt
gesteld of een fiscale regeling dan wel subsidie de voorkeur verdient.
Vraag 39
Waarom heeft nog geen verbeteringen aan toetsbare doelstellingen plaatsgevonden, terwijl
de conclusies van de Algemene Rekenkamer al jarenlang om aandacht vragen?
Antwoord op vraag 39
Het kabinet onderkent dat doelstellingen niet altijd dusdanig zijn geformuleerd dat
het goed te bepalen is of doelstellingen worden gerealiseerd. Aan doelstellingen als
«het bevorderen van» zoals bij de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek of «het bijdragen
in de kosten van» zijn vaak geen kwantitatieve doelstellingen gekoppeld. In sommige
gevallen is het wel mogelijk om een indicatie te geven van de effectiviteit van de
regeling in de vorm van effect per uitgegeven euro. Het feit dat doelstellingen vaak
in beperkte mate toetsbaar zijn maakt dat zorgvuldig afgewogen moet worden of een
fiscale regeling ingezet wordt. Hierop zal strenger worden toegezien bij evaluaties
en bij invoering van nieuwe maatregelen.
Vraag 40
Is het langzamerhand niet de allerhoogste tijd om één goed doordacht, eenduidig en
overzichtelijk toetsingskader op te stellen voor een breed scala aan uiteenlopende
beleidsprogramma’s en allerlei regelingen, te weten een kader dat niet alleen voorziet
in een te doorlopen toets bij de start van beleid, maar dat ook voorziet in monitoring
op aspecten als behaalde resultaten in relatie tot beleidsdoelen, kosten in verhouding
tot opbrengsten, doeltreffendheid, doelmatigheid, eventueel proportionaliteit en subsidiariteit,
met andere woorden; een raamwerk kortom dat zowel de regering als het parlement houvast
biedt om beleid niet alleen in gang te zetten, maar ook tussentijds te toetsen om
het tijdig te kunnen bijstellen of te beëindigen?
Antwoord op vraag 40
Het kabinet deelt de wens om tot een goed doordacht raamwerk te komen waarbij aspecten
zoals benoemd in de vraag over een breed scala aan beleidsinstrumenten getoetst kunnen
worden. Er wordt momenteel gewerkt aan een Rijksbrede herziening van het integraal
afwegingskader (IAK) om de toepassing ervan Rijksbreed te verbeteren. Daarnaast is
op fiscaal terrein nadrukkelijk aandacht voor artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
en is er vorig jaar een pilot uitgevoerd waarbij voor de fiscale maatregelen de passages
over doeltreffendheid en doelmatigheid extra zijn uitgelicht.
Tot slot is het belangrijk op te merken dat een van de verbeterpunten uit zowel het
Eindrapport Evaluatiedoorlichting Fiscale Regelingen als de Studiegroep Begrotingsruimte
ziet op het consequenter toepassen van het toetsingskader zelf, bij zowel evaluaties
van bestaande fiscale regelingen als de beoordeling van nieuwe fiscale regelingen.
Het kabinet deelt de conclusie dat de naleving van het toetsingskader kan worden verbeterd
en zal zich blijven inspannen dat het toetsingskader bij fiscale wetgeving consequenter
wordt toegepast.
Vraag 41
Er zijn verantwoordingsvoorschriften; waarom zijn die in gevallen niet gevolgd? Zijn
volgens u afzonderlijke Ministers/ministeries voldoende op de hoogte van deze voorschriften?
Hoe kunt u dit verbeteren?
Antwoord op vraag 41
• Onderdelen van het Rijk moesten door de pandemie onder hoge tijdsdruk verplichtingen
aangaan en uitgaven doen. Er is zoveel mogelijk getracht om financiële transacties
rechtmatig te laten verlopen. Dat is in veel gevallen ook gebeurd.
• De tijdsdruk heeft er mede toe geleid dat in sommige gevallen niet alle wet- en regelgeving
is opgevolgd. Zo blijkt dat ongeveer 70% van de onrechtmatige verplichtingen corona
gerelateerd is. Hiervan is meer dan de helft onrechtmatig vanwege het niet tijdig
informeren van het parlement. Van de onrechtmatige uitgaven is ongeveer 55% corona
gerelateerd en hiervan is een vijfde te wijten aan het niet tijdig informeren van
het parlement. Hierdoor kon het parlement het budgetrecht niet goed vervullen.
• Het uitgangspunt van het budgetrecht is dat het parlement begrotingswetten autoriseert
voordat uitgaven worden gedaan of verplichtingen worden aangegaan. In sommige situaties
is het niet in het belang van het Rijk om de uitvoering van beleid uit te stellen
tot de begrotingswetten zijn geautoriseerd. In coronatijd is die situatie meer dan
ooit voorgekomen. Daarvoor biedt de Comptabiliteitswet 2016 met ingang van 1 januari
2018 een uitzonderingsgrond met artikel 2.27, tweede lid. Daarin wordt gesteld dat
nieuw beleid dat ten grondslag ligt aan een nog niet geautoriseerde begroting in uitvoering
kan worden genomen, onder voorwaarde dat uitstel naar oordeel van de verantwoordelijk
Minister niet in het belang van het Rijk is, en het parlement daarover is geïnformeerd.
• Incidentele suppletoire begrotingswetten zijn in het budgettaire proces normaliter
een zeldzaamheid. In een regulier jaar dienen de meeste departementen geen incidentele
begroting in. Ook is het geen gegeven dat er sprake is van dusdanige spoed dat een
incidentele begroting vergezeld wordt van een beroep op artikel 2.27, tweede lid,
van de Comptabiliteitswet.
• Het wetsartikel is nog relatief kort van kracht (sinds 1 januari 2018) en de meeste
departementen hebben tot de uitbraak van de coronacrisis nog niet met de procedure
te maken gehad. Onder de druk van noodzakelijke snelheid om maatregelen uit te voeren
is vaak te laat of achteraf geconstateerd dat de gevolgde procedure niet in lijn is
met de wet. Daarbij speelt mee dat het informeren van de Eerste Kamer bij spoed anders
loopt dan in een reguliere situatie, omdat er geen tijd is voor de gebruikelijke volgordelijkheid:
eerst behandeling en autorisatie in de Tweede Kamer die vervolgens het wetsvoorstel
doorstuurt naar de Eerste Kamer voor behandeling en autorisatie.
• Al deze factoren hebben ertoe bijgedragen dat de procedure voor het beroep op 2.27,
tweede lid, van de Comptabiliteitswet door departementen in meerdere gevallen niet
goed is gevolgd.
• Mijn collega’s en ik zullen ons inzetten om de rechtmatigheid op een stabiel niveau
te krijgen van voor de pandemie.
• Bij mijn collega’s zal ik extra aandacht vragen voor het tijdig informeren van het
parlement zodat voldaan wordt aan het budgetrecht van het parlement.
Vraag 42
Is het kabinet, terugblikkend op twee decennia aan verzuchtingen over het volslagen
gebrek aan inzicht over doelen, resultaten en kosten van fiscale regelingen, constaterende
dat de (fiscale) instrumentkeuze nadrukkelijker moet worden onderzocht en dat zo veel
mogelijk een horizonbepaling moet worden gehanteerd, overwegende dat kwaliteit boven
kwantiteit zou dienen te worden gesteld, van oordeel dat er over de afgelopen twee
decennia geen wezenlijke verbetering heeft opgetreden met betrekking tot een toetsingskader
voor financiële regelingen waarmee zowel de regering als het parlement de beleidsdoelen,
doeltreffendheid, doelmatigheid en het kostenaspect bij aanvang kunnen vaststellen,
bij voortgang kunnen monitoren en de betreffende regelingen aansluitend weloverwogen
kunnen wijzigen of beëindigen?
Antwoord op vraag 42
Het kabinet onderschrijft niet het beeld over het volslagen gebrek aan inzicht dat
in de vraagstelling wordt geschetst. Er zijn, mede naar aanleiding van de rapporten
van de Algemene Rekenkamer, de afgelopen twee decennia belangrijke stappen gezet om
het inzicht in fiscale regelingen te verbeteren. Een eerste belangrijke stap is iets
meer dan twee decennia geleden gezet door jaarlijks in de Miljoenennota een overzicht
op te nemen van de belastinguitgaven. De Kamer wordt daarmee elk jaar geïnformeerd
over de kosten van de bestaande regelingen. Dat overzicht omvat inmiddels ook van
alle regelingen de doelstelling, een korte omschrijving van de regeling, de laatst
uitgevoerde evaluatie en een planning van de volgende evaluatie. Er is een toetsingskader
voor belastinguitgaven ontwikkeld om nieuwe en bestaande regelingen te beoordelen
op onder meer doelmatigheid en effectiviteit.
Daarnaast is gewerkt aan een sluitende evaluatieprogrammering van alle belastinguitgaven.
Alle individuele evaluatierapporten zijn naar de Kamer gestuurd en gaan vergezeld
van een kabinetsstandpunt over de aanbevelingen die in de evaluaties zijn opgenomen.
In 2017 is de beperkende definitie van belastinguitgaven losgelaten en is het overzicht
uitgebreid tot «fiscale regelingen». Dit was mede naar aanleiding van het rapport
van de studiegroep begrotingsruimte en rapporten van de Algemene Rekenkamer. In 2010
en 2019 zijn doorlichtingen gemaakt van de uitgevoerde evaluaties om zo doende inzicht
te krijgen in wat de evaluaties opleveren. Ook deze rapporten zijn met de Kamer gedeeld.
In de laatste doorlichting is geconcludeerd dat met name de instrumentkeuze en de
horizonbepaling sterk onderbelicht zijn in de uitgevoerde evaluaties en dat daar in
de volgende evaluaties nadrukkelijk aandacht aan moet worden besteed. Het kabinet
wijst ook op de Bouwstenen voor een beter belastingstelsel5 die in mei 2020 naar de Kamer zijn gestuurd. Daarin is ook aandacht besteed aan de
uitgevoerde evaluaties van fiscale regelingen. Verder bevat de Rijksbegroting sinds
vorig jaar de Strategische Evaluatie Agenda, die als doel heeft om de kwaliteit van
evaluaties en daarmee overheidsbeleid te verbeteren.
Wel is het zo dat zowel de rapporten Bouwstenen voor een beter Belastingstelsel als
de 16e Studiegroep begrotingsruimte (SBR) concluderen dat het toetsingskader in sommige
gevallen onvoldoende wordt doorlopen bij zowel evaluaties van bestaande fiscale regelingen
als bij de beoordeling van nieuwe regelingen. Het kabinet zal zich blijven inspannen
dat het toetsingskader bij fiscale wetgeving consequenter wordt toegepast.
Vraag 43
Wil de bevinding van de Algemene Rekenkamer, aangaande de pilot waaraan alle departementen
hebben meegedaan vanaf halverwege 2020 tot begin 2021 meegedaan om de vindbaarheid
te vergroten van de vereiste toelichting bij de onderbouwing van beleid, daadwerkelijk
zeggen dat ministeries naar de vereiste onderbouwing van het beleid moeten zoeken
en dat ze zelfs een proef moeten organiseren om erachter te komen waar die toelichting
dan ergens te vinden is?
Antwoord op vraag 43
Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet stelt vereisten aan de toelichting bij de onderbouwing
van beleid. De pilot richtte zich op het vergroten van de vindbaarheid van deze toelichting
voor uw Kamer door deze toelichting op te nemen in een aparte bijlage bij Kamerbrieven.
De ministeries zijn de opstellers van de aparte bijlage en deden mee aan deze pilot
om de vindbaarheid voor uw Kamer te vergroten.
Vraag 44
Waarom zijn bij de Catshuisregeling niet precies de voorschriften gevolg zoals opgenomen
in artikel 2.27 Comptabiliteitswet? Hoe beoordeelt u de gang van zaken ten aanzien
van rechtmatigheid van de compensatieregeling? Kunt u aangeven hoe u dit in de toekomst
gaat doen, om niet meer in een grijs gebied te zitten?
Antwoord op vraag 44
Het gaat hier vooral om een interpretatie van het verplichtingenbegrip waarover met
de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer op ambtelijke niveau een discussie is
ontstaan. Beiden waren van mening dat door communicatie over de Catshuis-regeling,
richting de getroffen ouders een afdwingbare juridische verplichting was ontstaan,
terwijl dit naar mijn mening ook anders kon worden geïnterpreteerd.
In de brief aan uw Kamer van 22 december 2020 werd immers gesproken over een aanbod
aan de ouders en daarnaast wordt een aanvraag van een ouder altijd eerst beoordeeld.
Het aangaan en vastleggen van de verplichting ontstaat in een dergelijke situatie
pas bij een afgegeven positieve beschikking op die aanvraag. Nog afgezien daarvan
zou, indien met de aankondiging van het aanbod het vertrouwen zou zijn gewekt dat
€ 30.000 wordt uitgekeerd, dit nog niet betekenen dat er een financiële verplichting
is ontstaan. Die ontstaat pas als een derde zich beroept op het opgewekte vertrouwen
dat hij schade heeft geleden nu alsnog niet tot betaling wordt overgegaan en dit bij
de rechter worden afgedwongen.
Het vraagstuk over het al dan niet zijn aangegaan van een verplichting is opgelost
door voor het totale (verwachte) bedrag aan uitgaven voor de regeling alsnog een verplichting
in het jaarverslag 2020 op te nemen, hetgeen ook is gebeurd. Daarmee ontstond echter
een nieuw probleem; door het in 2021 alsnog opnemen van de verplichting in boekjaar
2020 ontstond er een overschrijding van het verplichtingenbudget 2020 omdat de benodigde
verhoging van het verplichtingenbudget 2020 niet middels een suppletoire begrotingswet
door beide Kamers was geautoriseerd. De aangegane verplichting werd daarmee automatisch
onrechtmatig. Door de volgordelijkheid kon het beroep op artikel 2.27, tweede lid,
van de CW bij indiening van de incidentele suppletoire begroting de onrechtmatigheid
niet meer voorkomen. Het artikel is er immers op gericht om het parlement te informeren
over spoedeisende uitgaven voordat kasuitgaven en verplichtingen zijn gedaan of aangegaan.
De AR heeft ondanks haar kritische oordeel ook in haar rapport aangegeven dat in deze
discussie sprake is van een grijs gebied.
Om in de toekomst dergelijke discussies te voorkomen is daarom vanuit Financiën voorgesteld
om met departementen en de controleurs het bredere gesprek over de uitwerking van
het verplichtingenbegrip te voeren.
Vraag 45
Kunt u aangeven welke signalen zijn ontstaan na het stopzetten van de Fraude Signaleringsvoorziening
(FSV)?
Antwoord op vraag 45
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) is op 27 februari 2020 uitgezet. Sinds het
signaalproces stil staat heeft de Belastingdienst circa 15.000 signalen ontvangen.
Deze signalen mogen niet worden benaderd omdat het proces nog niet voldoet aan AVG
wet- en regelgeving. De Belastingdienst kan daarom op dit moment de vraag, wat voor
een soort signalen sindsdien zijn ontvangen, niet beantwoorden.
Vraag 46
Hoe verklaart u het feit dat de rechtmatigheid van de overheidsuitgaven, maar ook
die van de verplichtingen, zo onder druk staat?
Antwoord op vraag 46
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 47
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat veel onrechtmatigheden
samenhangen met coronasteunmaatregelen, en dat de verwachting is dat de effecten hiervan
ook de komende jaren zichtbaar zullen zijn?
Antwoord op vraag 47
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 48
Hoe verklaart u het niet tijdig informeren van de Kamer inzake een aantal coronaregelingen,
te weten de Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C), de Corona-OverbruggingsLening
(COL-faciliteit) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)?
Antwoord op vraag 48
Artikel 2.27 lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW) schrijft voor dat zo lang een voorstel
van wet tot wijziging van een begrotingsstaat niet tot wet is verheven en in werking
is getreden, wordt nieuw beleid dat ten grondslag ligt aan die wijziging, niet in
uitvoering genomen, tenzij uitstel van de uitvoering naar het oordeel van de Minister
die het aangaat niet in het belang is van het Rijk en hij de Staten-Generaal daarover
heeft geïnformeerd.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer tijdig over de drie regelingen geïnformeerd. Voor
de GO-C en COL-faciliteit was dit in de Kamerbrief van 7 april 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 16) en voor de TOGS Caribisch Nederland in de 3e Incidentele Suppletoire Begroting van 7 mei 2020 (Kamerstuk 35 451).
De brieven hadden echter ook naar de Eerste Kamer gestuurd moeten worden en daarnaast
had in die brieven de passage opgenomen moeten worden waarin een beroep werd gedaan
op artikel 2.27 lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW). Dit is abusievelijk niet gebeurd.
Wel is de 2e Incidentele Suppletoire Begroting van 15 april 2020 (Kamerstuk 35 438), waarin de budgetten voor de GO-C en COL zijn opgenomen, per brief van 24 april
2020 naar de Eerste Kamer gestuurd, met vermelding van artikel 2.27 lid 2 van de CW.
Vraag 49
Hoe verklaart u het niet tijdig informeren van de Eerste Kamer inzake steun aan de
sierteelt en andere sectoren door LNV?
Antwoord op vraag 49
Het uitgangspunt van het budgetrecht is dat het parlement begrotingswetten autoriseert
voordat uitgaven worden gedaan of verplichtingen worden aangegaan. In sommige situaties
is het niet in het belang van het Rijk om de uitvoering van beleid uit te stellen
tot de begrotingswetten zijn geautoriseerd. In coronatijd is die situatie meer dan
ooit voorgekomen. Daarvoor biedt de Comptabiliteitswet 2016 met ingang van 1 januari
2018 een uitzonderingsgrond met artikel 2.27, tweede lid. Daarin wordt gesteld dat
nieuw beleid dat ten grondslag ligt aan een nog niet geautoriseerde begroting in uitvoering
kan worden genomen, onder voorwaarde dat uitstel naar oordeel van de verantwoordelijk
Minister niet in het belang van het Rijk is, en het parlement daarover is geïnformeerd.
Vooropgesteld wordt, dat met deze procedure niet lichtzinnig mag worden omgegaan.
Bij een beroep op het artikel worden immers uitgaven gedaan en verplichtingen aangegaan
voordat het parlement haar oordeel over de budgetten heeft kunnen uitspreken. Tegelijkertijd
is ook de context van belang.
In een regulier jaar stellen de meeste departementen geen incidentele suppletoire
begrotingswetsvoorstellen op. Ook waren er in de voorgaande jaren nauwelijks incidentele
suppletoire begrotingswetten met dusdanige spoed dat parlementaire behandeling niet
kon worden afgewacht waardoor er ook geen beroep werd gedaan op artikel 2.27, tweede
lid, van de Comptabiliteitswet. Tot slot is ook het wetsartikel zelf nog relatief
kort van kracht (sinds 1 januari 2018) en hebben de meeste departementen tot de uitbraak
van de coronacrisis nog niet met de procedure van het informeren van beide Kamers
der Staten-Generaal te maken gehad. Onder de druk van noodzakelijke snelheid om maatregelen
uit te voeren is vaak te laat of achteraf geconstateerd dat de gevolgde procedure
niet in lijn is met de wet. Daarbij speelt mee dat het informeren van de Eerste Kamer
bij spoed anders loopt dan in een reguliere situatie, omdat er geen tijd is voor de
gebruikelijke volgordelijkheid: eerst behandeling en autorisatie in de Tweede Kamer
die vervolgens het wetsvoorstel doorstuurt naar de Eerste Kamer voor behandeling en
autorisatie.
Zo heeft de Eerste Kamer formeel geen kennis kunnen nemen van een beroep op artikel 2.27,
tweede lid, als het beroep bijvoorbeeld alleen in de memorie van toelichting op de
betreffende incidentele suppletoire begroting is opgenomen. Al deze factoren hebben
ertoe bijgedragen dat de procedure voor het beroep op 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet
door departementen in meerdere gevallen niet goed is gevolgd. 5,0 miljard van de 9,1 miljard euro
aan onrechtmatigheden op de verplichtingen van de Algemene Rekenkamer zijn verklaard
door het niet juist informeren van het parlement. Bij de uitgaven was het niet juist
informeren van het parlement de verklaring voor 1,1 miljard van de 4,3 miljard euro
aan onrechtmatige uitgaven.
Vraag 50
Acht u de ondersteuning van de Auditdienst Rijk en het Ministerie van Financiën bij
het opstellen van de financiële verantwoording over 2020 van het Ministerie van VWS
met terugwerkende kracht voldoende?
Antwoord op vraag 50
Hierbij wil ik benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het financieel
beheer en het opstellen van de verantwoording bij de betreffende Ministers ligt (zie
artikel 4.1 van de Comptabiliteitswet). Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volgt
mijn departement de onvolkomenheden op financieel beheer en ondersteunen we departementen
door onder andere het beschikbaar stellen van succesvolle praktijkvoorbeelden. De
Auditdienst Rijk is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de controle op de verantwoording
van het Ministerie van VWS.
De afgelopen tijd heeft mijn departement het Ministerie van VWS ondersteund bij het
op orde krijgen van de verantwoording. Dat hebben wij gedaan op het moment dat het
Ministerie van VWS ons hierom vroeg, in het najaar van 2020. Ook de Auditdienst Rijk
heeft hierbij een ondersteunende rol gespeeld, uiteraard met behoud van hun onafhankelijke
positie.
Daar waar nodig zal mijn departement het Ministerie van VWS blijven ondersteunen met
het op orde krijgen van het financieel beheer.
Vraag 51
Bent u voornemens in tijden van eventuele toekomstige crises extra ondersteuning in
te bouwen om de financiële verantwoording accuraat en op orde te houden?
Antwoord op vraag 51
Het is van belang dat de ondersteuning voldoende robuust is om met bijzondere omstandigheden
om te kunnen gaan. We zullen na de coronacrisis, zoals vele organisaties, lessen moeten
trekken. De coronacrisis heeft een buitengewone inspanning gevraagd van de samenleving
en de overheid, waarbij ook heel veel is goed gegaan. Voor de toekomst zullen we kijken
waar het beter kan.
Vraag 52
Waarom is de Kamer voor een voldongen feit gesteld inzake de Catshuisregeling?
Antwoord op vraag 52
In de brief van 22 december jl. is de Catshuisregeling aangekondigd.6 Hierbij heeft het kabinet aangegeven alle getroffen ouders een aanbod te doen om
alvast een bedrag van € 30.000 uit te keren. Het aanbod staat open voor alle ouders
die gedupeerd zijn door de «alles-of-niets» uitleg van de kinderopvangtoeslag of de
buitensporige fraudejacht. Dit bedrag wordt niet verrekend met lopende toeslagen en
hoeft niet terug te worden betaald. Ouders die al eerder een bedrag hebben ontvangen,
worden aangevuld tot € 30.000. Hierbij is toen tevens aangegeven dat het kabinet graag
met uw Kamer het gesprek wil aangaan over de maatregelen en is de mogelijkheid geboden
voor een technische briefing met een toelichting op de aangekondigde maatregelen.
Bij de brief van 15 januari jl. is de uitwerking van de Catshuisregeling in een besluit
als bijlage toegestuurd.7 Toen is tevens de eerste incidentele suppletoire begroting 2021 meegestuurd, waarin
de extra uitgaven voor het herstel zijn begroot. Vanwege het spoedeisende karakter
van deze maatregelen heeft het kabinet in de incidentele suppletoire begroting een
beroep gedaan op lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, zodat spoedig
gestart kon worden met het uitbetalen aan gedupeerde ouders. In de debatten van 19 januari
en 10 en 11 februari jl. is hierover verder met u van gedachte gewisseld (Handelingen II
2020/21 nr. 45, item 4 en Kamerstuk 35 704, nrs. 16 en 17).
Zoals u bekend hebben de ADR en de AR echter geconcludeerd dat met de brief en verklaring
van de Staatssecretaris een afdwingbare verplichting is ontstaan en daarmee geen recht
was gedaan aan het budgetrecht van uw kamer. Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 44.
Vraag 53
Welke consequenties kunnen ondernemers ondervinden van de constatering van de Algemene
Rekenkamer dat uit steekproefcontroles die het Ministerie van EZK zelf achteraf deed,
blijkt dat de rechtmatigheid van ruim een derde van de eenmalige tegemoetkoming van
4.000 euro, 312,7 miljoen euro, onzeker is?
Antwoord op vraag 53
De doelstelling van de TOGS was om snel iets voor de getroffen ondernemers te betekenen
en hen vanuit de overheid een hart onder de riem te steken. Dit is gelukt. Ruim 216.000
ondernemers zijn geholpen door de ergste nood te ledigen in het begin van de crisis.
Gezien deze context en het verwachte grote aantal aanvragen en de relatief geringe
omvang van de tegemoetkoming per onderneming, was het onmogelijk en ondoelmatig om
alle aanvragen vooraf of achteraf te controleren. Het kabinet heeft met de TOGS bewust
een hoger risico geaccepteerd. Ook vanuit deze optiek ondervinden ondernemers geen
consequenties van de constatering van de Algemene Rekenkamer.
EZK heeft de resultaten van de door RvO uitgevoerde steekproefcontrole op 19 maart
jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 242) naar de Tweede Kamer gestuurd. Indien uit de controle bleek dat de ondernemer ten
tijde van de aanvraag evident niet voldeed aan één of meer voorwaarden van de TOGS,
werd het toegekende bedrag altijd teruggevorderd. Aangezien de steekproefcontrole
inmiddels is afgerond, ondervinden ondernemers geen verdere consequenties van de constatering
van de Algemene Rekenkamer. Maar het kabinet blijft uiteraard alert op signalen van
misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit geldt ook bij de uitvoering van de TVL.
Vraag 54
Bij hoeveel ondernemers kon achteraf niet aangetoond worden dat de opgegeven bedragen
aan omzetverlies en vaste lasten aannemelijk zijn?
Antwoord op vraag 54
In de aselecte steekproef blijkt dat 117 ondernemingen op een steekproefpopulatie
van 382 bedrijven (circa 31%) het verwachte omzetverlies en de verwachte vaste lasten
op verzoek van RvO niet aannemelijk hebben kunnen maken.
Vraag 55
Wanneer worden activiteiten als fysiek toezicht en boekenonderzoeken door Belastingdienst
en douane weer opgestart?
Antwoord op vraag 55
De mogelijkheden voor fysiek toezicht door de Belastingdienst wordt stapsgewijs verruimd
naarmate de beperkende maatregelen verder worden afgebouwd. Het is overigens niet
zo dat er op dit moment helemaal geen fysiek buitentoezicht plaatsvindt. In geval
van onder andere dreigende verjaring, ondermijning, verduistering heeft fysiek toezicht
wel plaatsgevonden. Vanaf 1 juni 2021 kan meer fysiek toezicht, in het belang van
de rechtshandhaving, plaats vinden. Het uitgangspunt blijft dat de eerste keus voor
het toezicht buiten digitaal toezicht of toezicht op afstand is. Dit geldt ook voor
boekenonderzoeken. Bij het toezicht op locatie staat de veiligheid en gezondheid van
onze medewerkers en die van de gecontroleerde organisaties voorop.
Nadat corona in maart 2020 uitbrak heeft de Douane als gevolg daarvan de handhavingscapaciteit
afgeschaald en in afstemming met de opdrachtgevers zijn planningen van handhavingsactiviteiten
naar beneden bijgesteld. Daarbij werden de risicogerichte controles op het gebied
van fiscaliteit, gezondheid en veiligheid w.o. verdovende middelen ontzien. Aan de
hand van protocollen voor veilig werken (o.a. voor bedrijfsbezoeken) is de handhavingscapaciteit
in het voorjaar 2020 stapsgewijs weer opgeschaald. Medio 2020 was de Douane weer volledig
opgeschaald in capaciteit.
Vraag 56
Gaat u monitoren welke gevolgen het uitblijven van boekenonderzoeken heeft op de naleving
van belastingregels?
Antwoord op vraag 56
In de begroting IX Financiën en Nationale Schuld zijn key performance indicators (KPI’s)
opgenomen voor de compliance (naleving) en kengetallen voor de belastingmoraal. De
realisatie op deze KPI’s voor het jaar 2020 laten geen verslechtering zien. In 2021
zal een aanvullende meting worden gedaan naar de effecten van de coronacrisis op de
nalevingsbereidheid van MKB-ondernemers, omdat dan pas steekproeven over 2020 kunnen
worden uitgevoerd.
Vraag 57
Wordt er op dit moment gewerkt aan een minimumnorm voor toezicht bij de Belastingdienst?
Zo ja, wanneer is deze norm gereed?
Antwoord op vraag 57
Ten behoeve van een goed evenwicht tussen reguliere uitvoering, dienstverlening, toezicht
en opsporing zijn we in 2020 begonnen met een onderzoek naar wat een acceptabel niveau
van toezicht achteraf is. De resultaten van het onderzoek worden opgenomen in de 1e voortgangsrapportage van het jaarplan 2021 Belastingdienst.
Vraag 58
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de informatiebeveiliging in 2021 echt beter is/wordt
dan in 2019 en 2020?
Antwoord op vraag 58
Informatiebeveiliging is nooit «af». Er is sprake van een toenemend dreigingsniveau
en toenemende afhankelijkheid van informatie. Om een bestaand niveau te handhaven
is dus blijvende aandacht en investering nodig is.
Departementen hebben zich mede naar aanleiding van de rapportage van de AR uitgesproken
om te werken aan de tekortkomingen en hebben acties gepland. In de gesprekken van
CIO Rijk en CISO Rijk met de departementen wordt dit expliciet besproken.
Om de komende jaren extra stappen te zetten op het gebied van informatiebeveiliging
zijn diverse maatregelen benoemd in de nieuwe I-strategie Rijk. Deze is op dit moment
in besluitvorming.
Daarnaast is naar aanleiding van het «Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2020» (Kamerstuk
26 643, nr. 695 in diverse bestuurlijke overleggen geconcludeerd dat versnelling nodig is om de digitale
weerbaarheid binnen de rijksoverheid en vitale sectoren te verhogen. De NCTV en CIO
Rijk werken diverse versnellings-maatregelen uit. Onderdeel hiervan zijn de verdere
uitbreiding van het nationaal detectie netwerk, scannen op kwetsbaarheden, «pas toe
of leg uit» bij beveiligingsadviezen, zicht op netwerk- en informatiesystemen en het
intensiveren van de samenwerking tussen CIO Rijk en het NCSC.
Vraag 59
Waarom heeft VWS niet al in september 2020 stappen gezet om het financieel beheer
te verbeteren?
Antwoord op vraag 59
Door de pandemie moest het Ministerie van VWS onder hoge tijdsdruk verplichtingen
aangaan en uitgaven doen. Zo zijn er in dit uitzonderlijke jaar veel incidentele suppletoire
begrotingen ingediend om snel te kunnen handelen in de strijd tegen de pandemie en
de gevolgen hiervan. De steunpakketten zijn in hoog tempo opgetuigd.
Als Rijk, en daarmee ook het Ministerie van VWS, hebben we er in alle gevallen naar
gestreefd om verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen volgens de van toepassing
zijnde wet- en regelgeving. Dat is immers rechtmatig. Echter, de tijdsdruk aan met
name het begin van de coronacrisis, heeft er mede toe geleid dat in sommige gevallen
niet alle wet- en regelgeving is opgevolgd en dat de prioriteiten anders belegd waren.
Voor een nadere toelichting op het financieel beheer van het Ministerie van VWS verwijs
ik u naar het jaarverslag van dit departement.
Vraag 60
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat er al jarenlang onvoldoende
budget beschikbaar is voor onderhoud van het vastgoed van het Ministerie van Defensie?
Antwoord op vraag 60
– Mede naar aanleiding van de verantwoordingsrapportage van de Algemene Rekenkamer uit
2019 (Kamerstuk 35 470 X, nr. 2) heeft het kabinet een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) ingesteld naar
het vastgoed van Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 77). Het doel van dit IBO was om de problematiek te onderzoeken en beleidsopties te
bieden voor een structureel betaalbare en toekomstvaste portefeuille.
– Het IBO concludeert net als de Algemene Rekenkamer dat er een disbalans is ontstaan
tussen het beschikbare budget en de behoefte die voortvloeit uit de huidige vastgoedportefeuille.
Dat evenwicht moet worden hersteld. Om het vastgoed op orde te brengen wordt ook aanbevolen
om de randvoorwaarden van vastgoedmanagement, waaronder een betere informatievoorziening,
in te vullen en een stabiel vastgoedstelsel in te richten.
– Vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet, worden de beleidsmatige keuzes
overgelaten aan een volgend kabinet.
Vraag 61
Hoe verklaart u het feit dat de Minister van Financiën slechts bij 10 van de 27 regelingen
om instemming is gevraagd?
Vraag 62
Wat gaat u doen om niet opnieuw tekort te schieten als toezichthouder?
Vraag 63
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat u tekort bent geschoten
in uw rol als toezichthouder?
Antwoord op vraag 61, 62 en 63
Het kabinet heeft, met brede instemming van het parlement, een bewuste keuze gemaakt
om met grote snelheid een steunpakket voor de economie (waaronder risicoregelingen)
in te richten. Deze aanpak heeft ertoe geleid dat de overheid burgers en bedrijven
snel steun kon bieden, maar dit betekende ook dat in sommige gevallen niet alle procedures
gevolgd konden worden. Ik wil benadrukken dat de meerderheid van de leningen en garanties
conform het Beleidskader risicoregelingen tot stand is gekomen.
Dat laat onverlet dat ik in zijn algemeenheid de noodzaak onderschrijf van een zorgvuldig
besluitvormingsproces waarbij procedures worden gevolgd. Hoewel er dus verzachtende
omstandigheden zijn, is het ook duidelijk dat de regels niet in alle gevallen gevolgd
zijn. Het is niet zo dat regels in crisissituaties niet meer gelden. Mijn ministerie
is daarom aan de slag gegaan met het verder verbeteren van het besluitvormingsproces
rond risicoregelingen, zodat voor alle betrokkenen binnen dit proces de taken en verantwoordelijkheden
duidelijk zijn.
Over het voorafgaand toezicht risicoregelingen kan ik melden dat mijn departement
een andere invulling geeft aan het voorafgaand toezicht op risicoregelingen dan de
Algemene Rekenkamer heeft geïnterpreteerd. Met betrekking tot de onvolkomenheid «toezichtfunctie
financieel beheer rijksoverheid» moet namelijk een onderscheid gemaakt worden tussen
het voorafgaand toezicht in het Beleidskader risicoregelingen en het voorafgaand toezicht
zoals vastgelegd in art. 4.12, lid 2 Comptabiliteitswet 2016. Door het gebruik van
dezelfde term («voorafgaand toezicht») is verwarring ontstaan over de invulling hiervan
met betrekking tot risicoregelingen. Met de huidige werkwijze van het afstemmen van
toetsingskaders wordt door departementen voldaan aan de invulling van voorafgaand
toezicht zoals in het Beleidskader risicoregelingen is bedoeld. Dit is de werkwijze
vanaf het moment dat het Beleidskader risicoregelingen van kracht werd bij de instelling
van de Begrotingsregels 2018–2022.
Vraag 64
Hoe verklaart u dat bij alle vier de onderzochte fiscale regelingen die de Algemene
Rekenkamer heeft onderzocht, uit het toetsingskader blijkt dat deze niet hadden mogen
worden ingezet?
Antwoord op vraag 64
De Algemene Rekenkamer heeft vier regelingen onderzocht en een eigen beoordeling gegeven
ten aanzien van te beoordelen punten uit het fiscaal toetsingskader. Naar de mening
van het kabinet verdienen de conclusies van de Algemene Rekenkamer enige nuancering,
die in de bestuurlijke reactie zijn opgenomen (zie verder ook het antwoord vraag 36).
Daarnaast geldt ook hier het algemene punt dat niet alleen de uitkomsten van het toetsingskader,
maar ook politieke afwegingen een rol spelen.
Vraag 65
Bent u voornemens alle fiscale regelingen aan de hand van het toetsingskader te checken?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 66
Wordt bij iedere evaluatie van een fiscale regeling het toetsingskader gehanteerd?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 67
Kunt u toezeggen dat voortaan bij iedere evaluatie van een fiscale regeling, het toetsingskader
wordt gehanteerd?
Vraag 68
Gaat u alle fiscale regelingen evalueren? Kunt u hiervoor een planning opstellen en
aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord op vragen 65 t/m 68
De aanbevelingen uit de Evaluatiedoorlichting van de fiscale regeling heeft het kabinet
onderschreven. Dat betekent dat in alle komende evaluaties het toetsingskader streng
moet worden toegepast. Dit geldt zowel voor evaluaties van bestaande regelingen als
ook voor de invoering van nieuwe regelingen. Ik heb ook de aanbeveling uit de Evaluatiedoorlichting
overgenomen dat kwaliteit van evaluaties belangrijker is dan kwantiteit, gegeven de
beperkte capaciteit. In de komende Miljoenennota zal een planning worden opgenomen
voor de komende vier jaar. Ook op de begrotingen van de beleidsverantwoordelijke departementen
worden de evaluaties van de voor hen relevante fiscale regelingen opgenomen.
Vraag 69
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij alle fiscale regelingen bekend is of de beoogde doelen
en effecten worden bereikt en tegen welke prijs?
Antwoord op vraag 69
Er wordt gevraagd of er voor gezorgd kan worden dat doeltreffendheid en doelmatigheid
(tegen welke prijs worden effecten bereikt) van alle fiscale regelingen bekend worden.
Hierbij verwijs ik naar artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW3.1) die bepaalt
dat alle beleidsvoorstellen een toelichting moeten bevatten op doeltreffendheid en
doelmatigheid. Om de toepassing en vindbaarheid van CW3.1 te verbeteren is al een
pilot geweest. Momenteel wordt gekeken naar hoe dit verder vormgegeven kan worden,
zodat voor de Kamer op een toegankelijke manier de doeltreffendheid en doelmatigheid
worden gepresenteerd. Aan de toepassing van CW3.1 raakt ook het belang van goede evaluaties
en de beschikbaarheid van data om die uit te voeren. Momenteel vormt in veel gevallen
de databeschikbaarheid een beperkende factor bij het vaststellen van doeltreffendheid
en doelmatigheid. Door bij de invoering, middels toepassing CW3.1, al na te denken
over de evaluatie en de benodigde data kan er later bij evaluatie een betere beoordeling
gegeven worden over doeltreffendheid en doelmatigheid. Ten slotte zal in de komende
Miljoenennota in bijlage 9 meer aandacht besteed worden aan de uitkomsten van evaluaties.
Vraag 70
Bent u voornemens een totaaloverzicht van fiscale regelingen op te stellen en dit
jaarlijks te actualiseren?
Antwoord op vraag 70
Bijlage 9 en 10 van de Miljoenennota bevatten elk jaar een uitgebreid overzicht van
fiscale regelingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Joost Sneller, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier