Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 814 Regels omtrent garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen (Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong)
Nr. 5
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 7 juni 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
                  haar bevindingen.
               
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
                  tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
                  over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
I. ALGEMEEN
               
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
                  Zij hebben nog enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog
                  enkele vragen.
               
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hier
                  nog enkele vragen over.
               
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel,
                  dat moet dienen tot bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen
                  en tot invoering van een systeem voor garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare
                  bronnen.
               
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.
                  Deze leden hebben nog enkele vragen.
               
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
                  wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
               
1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
               
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het doel van de
                  richtlijn is om de inzet van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto eindverbruik
                  van energie te vergroten. Deze leden vragen de regering om te verduidelijken hoe zij
                  aankijkt tegen de rol die onder andere de import van waterstof zou kunnen spelen bij
                  het behalen van dit doel. In hoeverre zijn daarover afspraken op Europees niveau gemaakt?
               
De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat er een papieren werkelijkheid
                  ontstaat, waarbij de energie niet daadwerkelijk hernieuwbaar is maar door middel van
                  certificaten wordt gegreenwasht? Voorts vragen deze leden om een overzicht van welk
                  aandeel de verschillende vormen van hernieuwbare energie hebben in de garanties van
                  oorsprong die worden afgegeven, zowel in de Europese Unie als geheel als in Nederland.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren uit de voorlopige cijfers van het
                  Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) dat Nederland wat duurzame energie betreft
                  achterloopt op andere landen in de Europese Unie. Deze leden lezen in de memorie van
                  toelichting dat binnen het bestaande systeem van garanties van oorsprong circa 90
                  procent van de betrokken partijen bestaat uit midden- en kleinbedrijven (mkb) en microbedrijven.
                  Uit de mkb-toets komt dat ondernemers behoefte hebben aan meer sturing vanuit de rijksoverheid
                  op de ontwikkeling van de markt voor deze energiedragers. Deze leden vragen in hoeverre
                  het voorliggende wetsvoorstel het mkb voldoende tegemoetkomt in die sturing op de
                  ontwikkeling van de markt. Zij vragen of en hoe bij de relevante aanpassingen in de
                  Regeling gehoor wordt gegeven aan deze oproep tot meer sturing.
               
2. Inhoud wetsvoorstel
               
De leden van de CDA-fractie hebben er meerdere malen voor gepleit om Nederland te
                  positioneren als waterstofpoort van Europa, gezien de (economische) kansen die dat
                  biedt en de gunstige positie die ons land reeds heeft door zijn centrale ligging en
                  de aanwezige kennis en innovatie. Deze leden merken op dat ook in de kabinetsvisie
                  waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485) de belangrijke rol wordt genoemd die Nederland kan spelen met betrekking tot het
                  importeren van duurzame waterstof en onze gunstige uitgangspositie daarbij. Het bevreemdt
                  deze leden in dat kader enigszins dat de regering in de memorie van toelichting op
                  dit wetsvoorstel aangeeft dat de elektriciteit voor waterstofproductie in Nederland
                  moet worden opgewekt om bij te kunnen bijdragen aan de hernieuwbare energiedoelstellingen.
                  Zij vragen de regering om toe te lichten waarom hiervoor is gekozen en wat deze keuze
                  betekent voor de import van hernieuwbare waterstof. In hoeverre zal de voorgestelde
                  beperking tot lokale hernieuwbare elektriciteit voor de productie van waterstof de
                  uitvoering van de Kabinetsvisie waterstof in de weg staan? Welke uitwerking zal deze
                  beperking hebben op de Nederlandse ambitie om een belangrijke rol te spelen op de
                  Europese en wereldwijde waterstofmarkt? Deze leden vragen de regering tevens om aan
                  te geven welke acties er worden ondernomen om de import van hernieuwbare waterstof
                  uit zon- en windrijke gebieden op korte termijn te realiseren.
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering vooralsnog niet heeft gekozen
                  voor de invoering van certificaten van oorsprong voor waterstof en ander gas uit niet-hernieuwbare
                  bronnen. Dit vanwege het feit dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de beoogde
                  Europese wet- en regelgeving hierover. Zij vragen de regering op welke termijn hierover
                  wel duidelijkheid te verwachten is. Erkent de regering dat voor het opzetten van internationale
                  waterstofketens het essentieel is dat geproduceerde hernieuwbare waterstof als hernieuwbaar
                  wordt erkend bij aankomst in Nederland, zodat deze kan worden meegeteld in de Nederlandse
                  verplichtingen voor hernieuwbare energie? Is het juist dat de geïmporteerde hernieuwbare
                  waterstof momenteel als «grijs» zou moeten worden verkocht omdat op dit moment een
                  certificeringssysteem ontbreekt waardoor dat kan worden gewaarborgd? In hoeverre ziet
                  de regering het als een risico dat het opzetten van een Europees certificeringssysteem
                  veel tijd in beslag zal nemen, waardoor Nederland zijn voorlopersrol zou kunnen verliezen?
                  Welke stappen zet de regering om te voorkomen dat dit gebeurt?
               
De leden van de CDA-fractie lezen in het verantwoordingsonderzoek over het jaar 2020
                  door de Algemene Rekenkamer wordt geschreven dat in de overeenkomst met Denemarken
                  in het kader van de statistische overdracht is afgesproken dat die het geld voor hun
                  reeds aanwezige overschot in zullen zetten bij een nieuw waterstofproject. Deze afspraak
                  is echter nog niet verder uitgewerkt, waardoor het vooralsnog niet duidelijk is op
                  welke manier Denemarken ook zal aantonen de extra hernieuwbare energie te hebben geproduceerd,
                  bijvoorbeeld via navolgbare certificeringsprocedures. Deze leden vragen de regering
                  wanneer en op welke wijze er wel invulling zal worden gegeven aan het aantonen van
                  de productie van deze extra hernieuwbare energie. Is de regering hierover in gesprek
                  met Denemarken?
               
2.1 Soorten garanties van oorsprong
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het van belang is om de productie van
                  hernieuwbare energie direct te koppelen aan afname, zodat voorkomen kan worden dat
                  fossiele centrales moeten bijspringen omdat verbruik plaatsvindt wanneer wind en zon
                  niet kunnen leveren. Voor deze koppeling (ook wel momentane koppeling genoemd) is
                  het van belang dat nauwkeurig wordt bijgehouden wanneer de hernieuwbare elektriciteit
                  wordt geproduceerd. De garantie van oorsprong methodiek die in dit wetsvoorstel wordt
                  gehanteerd is hiervoor nog niet geschikt. Deze leden vragen de regering of zij het
                  belang van deze momentane koppeling ziet. Zij vragen daarnaast of de regering wil
                  onderzoeken hoe in de implementatie van deze richtlijn voorgesorteerd kan worden op
                  het mogelijk maken van momentane koppeling en of de regering in het verdere verloop
                  van dit wetgevingstraject kan handelen op basis van de uitkomsten van dat onderzoek.
               
2.1.1. Garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen
De leden van de SGP-fractie constateren dat de uitbreiding van de garanties van oorsprong
                  niet geldt voor de productie van vloeibare producten op basis van groene waterstof.
                  Zij vragen wat de mogelijkheden zijn voor invoering van garanties van oorsprong voor
                  vloeibare producten op basis van groen waterstof.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel
                  ook garanties van oorsprong afgegeven worden voor biogas dat per vrachtwagen getransporteerd
                  wordt. Deze leden constateren echter ook dat de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie++
                  (SDE++-regeling) nog geen ruimte biedt voor subsidiëring van de productie van biogas
                  dat vervolgens over de weg getransporteerd wordt om elders gebruikt te worden voor
                  warmteproductie. Zo valt transport over de weg niet onder het «samenstel van voorzieningen»
                  zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Besluit SDE++. Is de regering bereid
                  en voornemens het genoemde Besluit zodanig aan te passen dat biogasproductie met transport
                  over de weg ook in aanmerking kan komen voor SDE++-subsidie?
               
2.2 Functie van garantie van oorsprong
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de status is van het onderzoek naar de mate
                  waarin het systeem van garanties kan bijdragen aan additionele hernieuwbare opwek.
                  In dit kader wijzen deze leden ook op de aangenomen motie van het lid Sienot/Dik-Faber
                  (Kamerstuk 32 813 nr. 631). Deze leden constateren dat tot op heden voor eindafnemers vaak niet inzichtelijk
                  is of stroom afkomstig is van een fossiele bron of uit een hernieuwbare bron. Deze
                  leden vragen hoe de implementatie van deze richtlijn benut zou kunnen worden voor
                  meer transparantie voor de afnemer in de inkoopzijde van de stroommarkt.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende energieleveranciers grijze
                  stroom inkopen en dit afdekken met de aankoop van garantie-van-oorsprong certificaten.
                  Daarentegen zijn er ook energieleveranciers die daadwerkelijk groene stroom inkopen.
                  Hoe zorgt de regering voor meer transparantie richting de consument over de inkoop
                  van grijze dan wel groene stroom door energieaanbieders, zo vragen deze leden.
               
2.3 Erkenning garanties van oorsprong uit andere lidstaten en uit derde landen
De leden van de CDA-fractie constateren dat de richtlijn bepaalt dat lidstaten door
                  derde landen afgegeven garanties van oorsprong niet erkennen, tenzij de Europese Unie
                  met het betreffende land daarover een overeenkomst heeft gesloten en er verenigbare
                  systemen zijn voor garanties van oorsprong. Ook dit zou een beperking kunnen opleveren
                  voor de Nederlandse ambitie om waterstof te importeren uit derde landen zoals beschreven
                  in de Kabinetsvisie waterstof. Deze leden vragen de regering om hierop in te gaan
                  en daarbij aan te geven hoe deze bepaling zich verhoudt tot de Nederlandse ambitie
                  om waterstof te importeren. Ook vragen zij de regering met welke derde landen de Europese
                  Unie zulke overeenkomsten reeds heeft gesloten en welke concrete plannen er zijn voor
                  het sluiten van nieuwe overeenkomsten.
               
3. Overige aspecten richtlijn
               
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting
                  schrijft dat in de richtlijn expliciet aandacht wordt gevraagd voor kwetsbare consumenten
                  met een laag inkomen. Zij vragen de regering te verduidelijken op welke wijze hiervoor
                  in de richtlijn aandacht voor wordt gevraagd, tot welke concrete stappen dit zou moeten
                  leiden, en hoe in Nederland uitwerking wordt gegeven aan de in de richtlijn gevraagde
                  aandacht voor kwetsbare consumenten met een laag inkomen.
               
3.1 Verplichting inzake aandeel hernieuwbare energie
De leden van de SP-fractie vragen in welke mate het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt
                  aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs. Is 30 tot 32 procent hernieuwbare
                  energie in 2030 voldoende om de opwarming van de aarde te beperken tot anderhalve
                  graad?
               
3.2 Steunregelingen voor hernieuwbare energie
De leden van de SP-fractie vragen of een toelichting kan worden gegeven op de voorwaarden
                  die worden verbonden aan steunregelingen. Kan meer worden gezegd over welke (soort)
                  bedrijven, organisaties en burgers naar verwachting gebruik gaan maken van respectievelijk
                  de SDE++, en de verschillende vormen van fiscale aftrek en garanties?
               
3.3 Samenwerking met andere lidstaten en met derde landen
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de richtlijn de
                  mogelijkheid biedt om samen te werken met andere lidstaten bij het behalen van de
                  doelstellingen door middel van afspraken over statistische overdracht van een hoeveelheid
                  energie uit hernieuwbare bronnen, zodat deze in een andere lidstaat dan waar deze
                  is opgewekt of gebruikt kan meetellen voor het nationale doel. Deze leden zijn van
                  mening dat dergelijke afspraken getuigen van zwakte van nationaal beleid als miljoenen
                  publiek geld wordt uitgegeven aan de statistische overdracht. Wat hebben de samenleving
                  en het klimaat hieraan?
               
3.4 Integratie van hernieuwbare energie in vervoersector
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het maximum dat
                  de richtlijn stelt aan de mate waarin brandstoffen van een bepaalde categorie grondstoffen
                  mogen meetellen voor het minimumaandeel van veertien procent in de vervoersector,
                  niet geldt voor het hoofddoel inzake hernieuwbare energie. Deze categorie bestaat
                  nu uit gebruikte bak- en braadolie, en dierlijke vetten categorie 1 en 2. Deze leden
                  lezen dat de regering niet van de mogelijkheid gebruik maakt het maximum hiervoor
                  aan te passen op grond van de beschikbaarheid van grondstoffen. Uit eerdere communicatie
                  blijkt echter dat de regering voornemens is wel gebruik te maken van de mogelijkheid
                  het maximum aan te passen en dit vast te stellen in het Besluit Energie Vervoer 2022–2030.
                  Deze leden vragen dan ook om verduidelijking op dit punt.
               
3.5 Duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biobrandstoffen, vloeibare
                     biomassa en biomassabrandstoffen
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat flink wordt ingezet
                  op biomassa. Deze leden vinden dit geen goed idee. Hoe ziet de regering deze ontwikkeling
                  in het licht van het SER-advies dat stelt dat biomassa niet meer moet worden ingezet
                  voor het opwekken van energie, aangezien het klimaat er niet mee geholpen is.
               
4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
               
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Autoriteit Consument en Markt
                  (ACM) dat een inspectiebevoegdheid zoals voorzien in artikel 8, tweede lid van het
                  wetsvoorstel niet past binnen het stelsel van systeemtoezicht, waarop het toezicht
                  van de ACM is gebaseerd. Teven lezen deze leden dat de ACM aangeeft dat zij niet geëquipeerd
                  is om een dergelijke inspectiebevoegdheid uit te oefenen. Dit baart deze leden zorgen.
                  Het is immers van groot belang dat de inspectie op garanties van oorsprong goed geregeld
                  is, gezien de verwachte grote toename in het gebruik ervan (bijvoorbeeld van waterstof).
                  Deze leden vragen de regering daarom hoe het verrichten van (steekproefsgewijze) metingen
                  uitgevoerd gaat worden. Tevens vragen deze leden of de regering kan garanderen dat
                  de ACM ondanks haar bezwaren de rol van toezichthouder op dusdanig niveau kan uitvoeren
                  dat er geen fraude met de garanties van oorsprong kan plaatsvinden.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen betreffende de rol van de
                  ACM. In haar advies schrijft de ACM dat de inspectiebevoegdheid niet goed past binnen
                  het stelsel van systeemtoezicht en dat zij onvoldoende geëquipeerd is om een dergelijke
                  inspectiebevoegdheid uit te oefenen. Toch lezen deze leden dat dit advies niet wordt
                  overgenomen en de ACM wordt belast met het verrichten van metingen of te doen verrichten.
                  De ACM geeft aan nog niet volledig zicht te hebben op de eventuele uitvoeringslasten.
                  Deze leden vragen hoe eventuele knelpunten in de rol van de ACM als gevolg van het
                  wetsvoorstel gesignaleerd worden en worden ondervangen.
               
De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.