Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wörsdörfer over de Verwijsindex Risicojongeren
Vragen van het lid Wörsdörfer (VVD) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Verwijsindex Risicojongeren (ingezonden 30 maart 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
4 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2448.
Vraag 1
Klopt het dat het in het algemeen overleg Huiselijk geweld/Kindermishandeling van
17 februari 2021 voor het begin van het tweede kwartaal van dit jaar toegezegde onderzoek
naar de toepassing van de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) nog in volle gang is?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Ligt het in de planning dat in dit onderzoek ook het perspectief van ouder en kind
wordt meegenomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid dit alsnog mee te nemen?
Antwoord 2
Ja. Gezien de uiteenlopende gebruikerservaringen en opvattingen over de Verwijsindex
Risicojongeren (hierna: VIR) is het belangrijk dat de verschillende perspectieven
op de VIR worden meegenomen in het verdiepend onderzoek. Als onderdeel hiervan worden
het ouder- en kind perspectief meegenomen. De onderzoekers zullen hiertoe gesprekken
voeren met een vertegenwoordiger van een ouderorganisatie en een jongerenorganisatie.
Vraag 3
Wat is inmiddels de planning van dit onderzoek en wanneer wordt de Kamer hierover
geïnformeerd?
Antwoord 3
Ik heb uw Kamer in de brief «Stand van zaken opvolging van de wetsevaluatie Verwijsindex
Risicojongeren»2 van 30 april jl. geïnformeerd over de verdere opvolging van de wetsevaluatie van
de VIR. Na de zomer zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het verdiepend
onderzoek en mijn beleidsreactie hierop geven. Eventuele vergaande besluitvorming
over de toekomstbestendigheid van de VIR is aan het volgende kabinet.
Vraag 4
Welke toetsing vindt er plaats met betrekking tot het correct toepassen van het afwegingskader
om opgenomen te worden in de VIR en is dit onderdeel van het onderzoek? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 4
De werking van de VIR, de toepassing en de toetsing daarop zijn in de Jeugdwet beschreven.
Op de verdeling van de verantwoordelijkheden is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing:
regel lokaal wat lokaal kan en regel landelijk wat landelijk moet.
– Het Ministerie van VWS zorgt voor een landelijk systeem voor de VIR. Daarnaast staat
in het Besluit Jeugdwet vermeld welke typen partijen wettelijk aan de VIR mogen melden
en in welke situaties een melding aan de VIR is toegestaan.
– De gemeenten zijn verantwoordelijk voor een regionaal meldingsconvenant. Daarin is
exact geregeld welke partijen in die regio aan de VIR mogen melden, wie voor die partijen
de contactpersoon is, wat de criteria zijn voor het kunnen doen van een melding en
hoe de partijen naar aanleiding van een melding in de hulpverlening met elkaar samenwerken.
– Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het regionaal bevorderen van het gebruik
van de VIR en het toezien op het correct gebruik van de VIR door de meldingsbevoegden.
De gemeente ziet er tevens op toe dat partijen met elkaar contact hebben opgenomen
naar aanleiding van een melding in de VIR.
– De meldingsbevoegde professional is zelf verantwoordelijk voor het maken van de afweging
of er gemeld moet worden in de VIR. Om professionals te ondersteunen bij deze afweging
en de wettelijke meldingsgronden te expliciteren is een handreiking3 ontwikkeld. In de wet is bewust gekozen voor een meldrecht en niet voor een meldplicht. Ook over het voortijdig beëindigen of terugtrekken van een melding beslist de meldingsbevoegde
professional. De gemeente ziet hierop toe. De meldingsbevoegde moet de betrokken ouders
en kinderen juist en volledig informeren over de melding.
– Ouders of kinderen (ouder dan 12 jaar) die menen dat een melding onterecht is gedaan,
kunnen bezwaar maken bij de gemeente. De gemeente beslist hierover. De meldingsbevoegde
professionals kan de gemeente adviseren over het in stand houden of intrekken van
een melding. Het mogen inzien van een melding of het recht op bezwaar zijn algemene
rechten voorvloeiend uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
– Binnen de gemeente ziet de Functionaris Gegevensbescherming toe op de naleving van
de AVG en daarboven ziet de Autoriteit Persoonsgegevens hierop toe.
Het verdiepend onderzoek gaat in op de werking van dit stelsel en de algemene werking
van een afwegingskader daarin. De vraag met betrekking tot het correct toepassen van
het afwegingskader is geen onderdeel van het onderzoek, omdat dit hoort bij de taak
van de gemeente richting de meldingsbevoegde professional.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het risico van stigmatisering en vooroordelen op de loer ligt
nu de brede invalshoek lijkt geworden dat eenieder die een (simpele) hulpvraag heeft,
opgenomen wordt in de VIR? Op welke wijze kan dit risico worden teruggedrongen?
Antwoord 5
Voorop staat dat ik het belang onderschrijf dat de VIR wordt gebruikt zoals bedoeld
en beschreven wordt in de Jeugdwet (zie ook het antwoord op vraag 4). Dit wil zeggen
dat ik van mening ben dat een meldingsbevoegde professional enkel bij een redelijk
vermoeden van de in de Jeugdwet (artikel 7.1.4.1) genoemde risicosignalen een melding
kan doen in de VIR. Risicosignalen zoals beschreven in de Jeugdwet zijn onder andere:
de jeugdige staat bloot aan geestelijk, lichamelijk of seksueel geweld, enige andere
vernederende behandeling, of verwaarlozing; de jeugdige is minderjarig en moeder of
zwanger; de jeugdige heeft geen vaste woon- of verblijfplaats; de jeugdige verzuimt
veelvuldig van school of ander onderwijsinstelling, dan wel verlaat die voortijdig
of dreigt die voortijdig te verlaten en de jeugdige heeft meer dan bij zijn leeftijd
normaliter voorkomende financiële problemen, psychische problemen, ernstige opgroei-
of opvoedingsproblemen. Het gaat om «risicosignalen»: de meldingsbevoegde professional
moet ervan overtuigd zijn dat dit risico de ontwikkeling naar volwassenheid van de
jeugdige in de weg staat. Als een registratie onterecht blijkt na een bezwaar, dan
zal de registratie zoals verplicht op grond van de wet geheel verwijderd worden uit
de regionale en landelijke VIR. Oók uit het historisch meldingenarchief.
Het beeld dat elke simpele hulpvraag stelselmatig leidt tot een melding in de VIR
herken ik niet. Dit blijkt ook niet uit de evaluatie4 van de VIR door ZonMW.
Recent zijn er wel signalen ontvangen over onrechtmatig melden in de VIR. Naar aanleiding
hiervan heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onlangs haar leden toegelicht5 hoe de Verwijsindex correct te gebruiken conform de Jeugdwet. Daarbij heeft de VNG
de gemeenten opgeroepen om de wettelijke eisen aan een melding te communiceren richting
de organisaties en professionals met wie de gemeenten afspraken rondom de VIR heeft
vastgelegd in een regionaal convenant.
Vraag 6
Bij wie berust de verantwoordelijkheid om te toetsen of gemeenten de VIR correct toepassen?
Antwoord 6
In het correct toepassen van de VIR zijn twee niveaus: ten eerste het correct melden
en ten tweede het correct bevorderen van het gebruik van de VIR. Het correct melden
is aan de meldingsbevoegde professional op basis van de kaders in de wet. De gemeente
ziet daarop toe. Het bevorderen van het correct gebruik van de VIR is een taak van
de gemeente. Zie de beantwoording op vraag 4 voor een uitgebreide toelichting op de
verantwoordelijkheidsverdeling.
Het bevorderen van het gebruik van de VIR is een gemeentelijke taak binnen de Jeugdwet,
waar het reguliere toezicht op van toepassing is. Dit betekent dat de Wet Revitalisering
Generiek Toezicht (Wet RGT) richting de gemeenten van toepassing is. Verder ziet de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toe op de naleving van de Jeugdwet in het
algemeen. In dat kader heeft de IGJ al een aantal keer aangegeven dat zij verwachten
van gemeenten dat zij hun rol oppakken in het bevorderen van het gebruik van de VIR
en daartoe afspraken maken met de desbetreffende organisaties.
Vraag 7
Wordt in het onderzoek inzichtelijk gemaakt hoeveel gemeenten de VIR vanuit de oorspronkelijke
basisbehoefte en invulling toepassen?
Antwoord 7
Nee. Voor meer toelichting op het verdiepend onderzoek en de doelen hiervan, verwijs
ik u naar mijn recente brief «Stand van zaken opvolging van de wetsevaluatie Verwijsindex
Risicojongeren»6 van 30 april jl.
Vraag 8
Is het inzichtelijk hoeveel zogenoemde matches vanuit de VIR hebben geleid tot succesvolle
ondersteuning van ouder en kind? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke kwalitatieve
informatie relevant is voor het lerend vermogen van onder meer de jeugdinstellingen,
Veilig Thuis en de Jeugdbescherming?
Antwoord 8
Zoals beschreven in mijn brief «Stand van zaken opvolging van de wetsevaluatie Verwijsindex
Risicojongeren»7 van 30 april jl. biedt de huidige wetsevaluatie geen inzicht in de effectiviteit
van de VIR ten aanzien van de doelstelling: vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegde professionals te bewerkstelligen,
opdat zij jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kunnen verlenen om daadwerkelijke
bedreigingen van de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling
naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te nemen. Om inzicht in de effectiviteit van de VIR te verschaffen, wordt binnen het huidige
onderzoek specifiek gekeken in hoeverre de VIR bijdraagt aan voorgenoemde doelstelling.
Deze informatie is tevens relevant voor het lerend vermogen van de meldingsbevoegde
organisaties en gemeenten.
Vraag 9
Hoe is de informatievoorziening naar ouder en kind bij een opname in de VIR en hoe
kunnen ouder en kind laagdrempelig inzicht krijgen of zij opgenomen zijn in de VIR?
Antwoord 9
De meldingsbevoegde professional dient ouders van jongeren tot 16 jaar en jongeren
vanaf 12 jaar te informeren over een registratie in de VIR. Deze informatieplicht
(Jeugdwet art. 7.1.5.1) houdt in dat ouders en/of jeugdigen geïnformeerd worden over:
het signaal in de VIR, de reden daarvan en waar men terecht kan indien er bezwaar
is. Enkel in uitzonderlijke gevallen, wanneer het in alle redelijkheid niet mogelijk
is om ouders en/of jeugdige te informeren, of in het belang van de jeugdige niet wenselijk
is, dan kan dit uitgesteld worden. Dit moet dan wel gemotiveerd en gedocumenteerd
worden in het cliëntdossier van de meldingsbevoegde professional. Na het ontstaan
van een (gezins)match en voorafgaand aan de samenwerking tussen de betrokken professionals,
is er toestemming nodig van de jeugdige en/of de ouders (afhankelijk van de leeftijd
van de jeugdige) om inhoudelijke informatie uit te mogen wisselen. Daarnaast kan er
een verzoek tot inzage worden gedaan bij de gemeente. Voor jeugdigen tot 12 jaar door
de ouders, voor jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar door de jeugdige en ouders gezamenlijk
en voor jeugdigen van 16 jaar en ouder door de jeugdige zelf.
Vraag 10
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij het maken van de keuze tussen enerzijds het verbeteren
en anderzijds het afschalen en vervangen van de VIR, gekomen wordt tot een instrument
dat beperkt blijft tot het specifieke doel (adequate hulpverlening) en dat voorkomen
wordt dat de VIR generiek gebruikt en gevuld wordt, hetgeen betrokken ouder en kind
lang kan achtervolgen met alle (on)bewuste gevolgen van dien?
Antwoord 10
In het verdiepend onderzoek worden verschillende mogelijkheden verkend. Om ervoor
te zorgen dat de (doorontwikkelde) VIR of een alternatief gebruikt wordt zoals bedoeld,
staat in het huidige onderzoek de achterliggende doelstelling van de Verwijsindex
centraal: vroegtijdige en onderlinge afstemming tussen meldingsbevoegde hulpverleners
te bewerkstelligen, opdat zij jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kunnen
verlenen om daadwerkelijke bedreigingen van de noodzakelijke condities voor een gezonde
en veilige ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te nemen.
Op deze manier wordt een eventuele doorontwikkeling of alternatief bezien in relatie
tot de achterliggende doelstelling van de VIR.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.