Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Paternotte en Hagen over het bericht dat Duitsland reisbeperkingen instelt voor het Verenigd Koninkrijk vanwege de opmars van de Indiase virusvariant B.1617
Vragen van de leden Paternotte en Hagen (beiden D66) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht dat Duitsland reisbeperkingen instelt voor het Verenigd Koninkrijk vanwege de opmars van de Indiase virusvariant B.1617 (ingezonden 25 mei 2021).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 3 juni
2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Germany suspends travel from the U.K. amid
concerns of a variant’s spread»?1 en «No 10 «tried to block» data on spread of new Covid variant in English schools»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoe u de classificatie van het Verenigd Koninkrijk als «virusvariantgebied»
door het Robert Koch Instituut beoordeelt?
Antwoord 2
Varianten worden nauw gevolgd om eventuele gevolgen voor de epidemie op langere termijn
in kaart te brengen. Duitsland heeft het VK uit voorzorg op de lijst van landen met
virusvarianten geplaatst omdat ze de import van meer besmettelijker varianten willen
vertragen zolang de vaccinatiegraad in Duitsland nog laag is (ongeveer 48% volgens
het ECDC). Naar aanleiding van de berichten over de Duitse maatregelen ten aanzien
van Britse reizigers heeft het kabinet het RIVM om advies gevraagd. Het RIVM heeft
aangegeven dat i) de incidentie in het VK veel lager is dan Nederland, ii) het aantal
importgevallen vanuit het VK laag is en iii) de kans op introductie van de Indiase
variant vanuit het VK laag is.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke maatregelen u momenteel heeft getroffen – naast de reguliere
maatregelen ten aanzien van het coronavirus en internationaal reizen – om de opmars
van de Indiase virusvariant B.1617 (hierna: B1617) in Nederland te vertragen?
Antwoord 3
Voor reizigers uit het VK geldt het EU-inreisverbod, een NAAT-testverplichting en
een dringend advies tot quarantaine.
Het RIVM heeft de epidemiologische situatie in het VK beoordeeld en heeft geconcludeerd
dat er op dit moment – vanwege de lage incidentie en het percentage positieve testen
– geen sprake is van een verhoogd risico. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment
niet noodzakelijk. Op mijn verzoek blijft het RIVM de situatie nauwgezet monitoren,
waarbij zij mij gevraagd en ongevraagd zal adviseren indien aanvullende maatregelen
voor reizigers uit het VK op een later moment alsnog nodig blijken.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe lang het momenteel, op 23 mei 2021, duurt voordat bron- en contactonderzoek
gestart kan worden als een variant wordt vastgesteld door de kiemsurveillance (dus
vanaf het afnemen van de eerste test tot de vaststelling van de variant via kiemsurveillance)?
Antwoord 4
De GGD'en starten het bron- en contactonderzoek (BCO) bij de index zodra een positieve
testuitslag bekend is, vrijwel altijd nog op dezelfde dag. Wanneer tijdens het brononderzoek
een link tussen de (bron van de) index en het risicoland wordt gesignaleerd, wordt
kiemsurveillance van het testmonster aangevraagd. Aan de desbetreffende index én zijn/haar
contacten wordt al bij een verdenking op een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd
voor de maatregelen.
De uitslag van kiemsurveillance volgt veel later dan de positieve of negatieve uitslag
van de test, soms tot enkele weken na de initiële uitslag. Het BCO is dan dus al afgerond.
Deze doorlooptijd is inherent aan de DNA-analyse. Het DNA van het virus moet gelezen
worden met speciale apparatuur en vervolgens geanalyseerd worden. Dat kost een paar
weken.
Bij een bevestigde virusvariant (VOI of VOC) uit het kiemsurveillance onderzoek, kan
de regionale GGD aanvullend nog extra acties inzetten met betrekking tot het BCO.
Index en contacten worden soms nog nagebeld om het belang van maatregelen extra te
benadrukken en eventuele clusters nog beter in kaart te brengen. Bij positief geteste
contacten van de index kan gericht sequencing worden ingezet om na te gaan of er sprake
is van de betreffende variant.
Vraag 5
Kunt u specifiek aangeven wat het verschil momenteel is in de wijze van – en intensiteit
waarmee – bron- en contactonderzoek wordt toegepast bij geconstateerde besmettingen
met B1617 ten opzichte van andere varianten?
Antwoord 5
Aan de desbetreffende index én zijn/haar contacten wordt al bij een verdenking op
een virusvariant bijzondere aandacht gevraagd voor de maatregelen. De BCO-medewerker
geeft aan dat de maatregelen (isolatie & quarantaine) extra belangrijk zijn, omdat
niet altijd direct duidelijk is of een virusvariant zich anders kan gedragen, zich
gemakkelijker kan verspreiden en/of bestaande vaccins effectief zijn. Wanneer uit
de kiemsurveillance blijkt dat er sprake is van een variant of concern (VOC), kan
het zijn dat er extra aandacht wordt besteed aan het bron- en contactonderzoek, overleg
plaatsvindt met de superviserend arts / arts infectieziektenbestrijding of sequencing
wordt ingezet in het contactonderzoek.
Vraag 6
Overweegt u momenteel om naast de maatregelen ten aanzien van de situatie in India,
nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617
naar Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Op basis van het advies van het RIVM is het op dit moment nog niet nodig om nadere
maatregelen te treffen ter voorkoming van extra import van virusvariant B1617 vanuit
het VK naar Nederland. De Indiase variant is in totaal 9 keer aangetroffen in de kiemsurveillance.
Als een variant in de kiemsurveillance gevonden wordt, hangt de vondst niet samen
met reizen. Deze variant heeft zich dan al verspreid in de populatie. Op dit moment
is de verspreiding nog in zo kleine aantallen dat er geen percentage op gezet kan
worden.
Vraag 7
Bij hoeveel procent van de positieve testen wordt er momenteel, op 23 mei 2021, kiemsurveillance
toegepast? Is dit binnen de norm van het Europees Centrum voor ziektepreventie en
-bestrijding (ECDC), welke op zijn minst 5%, maar bij voorkeur 10% is?
Antwoord 7
Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance en haalt deze op dit moment ruimschoots.
Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te
sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar
inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage.
Binnen de varianten, waarvan de sequentie is bepaald, kan bekeken worden of varianten
opkomen in Nederland. Steeds meer Nederlandse laboratoria dragen bij aan de Nationale
Kiemsurveillance. In de afgelopen weken zijn er ruim 1500 monsters per week gesequenced
in het kader van kiemsurveillance (zie voor de meest recente informatie: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/virus/varianten).
Vraag 8
Wordt de capaciteit bij de kiemsurveillance van 2250 onderzochte monsters per week,
welke vanaf eind april 2021 beschikbaar zou zijn, momenteel optimaal benut? Zo ja,
hoeveel monsters worden er per week onderzocht? Zo nee, waarom niet?3
Antwoord 8
Momenteel analyseert alleen het RIVM al wekelijks ca. 1500 monsters uit de willekeurige
steekproeven van de kiemsurveillance en voor andere doeleinden. In aanvulling hierop
worden door het RIVM en een aantal andere laboratoria ook nog ca. 500 sequenties bepaald
in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Ook zijn er steeds meer andere laboratoria betrokken, die sequentie-analyses uitvoeren
voor kiemsurveillance en voor andere doeleinden. Het aantal laboratoria wordt nog
verder uitgebreid. Daarmee wordt de doelstelling van 2.250 sequenties per week, op
kleine afwijkingen na, zo goed als gehaald.
Vraag 9
Bent u van mening dat er momenteel voldoende kiemsurveillance op varianten plaatsvindt?
Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dit verder te vergroten zoals bij het Covid-19
Genomics UK Consortium, waar (meer dan) 10% van de positieve testen genetisch geanalyseerd
wordt?
Antwoord 9
Ja, er vindt momenteel voldoende kiemsurveillance plaats. Het RIVM vaart op wetenschappelijke
adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimaal
aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd»
de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord.
Met 1500 monsters per week wordt het mogelijk om een nieuwe variant te detecteren
bij lage prevalentie en twee maanden voordat deze variant dominant wordt in Nederland
in geval van toegenomen besmettelijkheid.
Vraag 10
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen
rondom het coronavirus?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.