Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over de onafhankelijkheid van advocaten bij “zelfonderzoeken” en het verschoningsrecht
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over de onafhankelijkheid van advocaten bij «zelfonderzoeken» en het verschoningsrecht (ingezonden 26 april 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens Minister van
Rechtsbescherming (ontvangen 1 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2680.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam in de zaak
tussen een oud-klokkenluider en een advocaat van SBM Offshore?1,
2,
3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
Hoe wenselijk acht u het dat, naar nu blijkt uit de uitspraak van het Hof, een advocaat
zich mag beroepen op zijn verschoningsrecht als hij «onafhankelijk» fraudeonderzoek
bij zijn cliënt verricht?
Deelt u de opvatting van het Hof dat wanneer sprake is van fraudeonderzoek door advocaten
het gevolg hiervan mogelijk kan zijn dat niet alle relevante informatie over het interne
onderzoek en de onderliggende affaires boven tafel komen en dat dit gevolgen kan hebben
voor de waarde van zulk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan volgens u een advocaat, die is ingehuurd als partijdige belangenbehartiger
van een cliënt, onafhankelijke fraudeonderzoek doen naar diezelfde cliënt? Deelt u
de opvatting van het Hof dat in zo’n situatie geen sprake kan zijn van onafhankelijk,
extern onderzoek? Zo ja, welke consequenties wilt u daaraan verbinden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 2, 3 en 4
De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over zelfonderzoek door advocaten is gebaseerd
op bestaande wetgeving ten aanzien van het verschoningsrecht voor onder meer advocaten.
Een beroep op het verschoningsrecht kan tot gevolg hebben dat het belang van geheimhouding
van bepaalde informatie die door een cliënt aan een advocaat is toevertrouwd prevaleert
boven het belang van waarheidsvinding. Daarbij geldt dat een advocaat wettelijk verplicht
is partijdig te zijn bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn
cliënt. Dit heeft consequenties voor de objectiviteit van zelfonderzoeken uitgevoerd
door advocaten.
Zoals ik eerder heb aangegeven bieden de geldende beroeps- en gedragsregels en het
tuchtrecht naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen
partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.4 Ik vind het goed om te zien dat de Nederlandse orde van advocaten recent de toelichting
op Gedragsregel 2, tweede lid, heeft aangepast om advocaten behulpzaam te zijn bij
het omgaan met die mogelijke spanning.5 In de aangepaste toelichting op Gedragsregel 2, tweede lid wordt nu duidelijk gemaakt
dat de advocaat ook bij zelfonderzoeken een partijdige belangenhartiger is en dat
de advocaat bij de uitvoering van zelfonderzoeken gebonden is aan de kernwaarden en
de beroepsregels en dat er, met verwijzing naar de relevante tuchtrechtelijke jurisprudentie,
risico’s zijn waar de advocaat alert op moet zijn.
Vraag 5
Bent u het eens met de stelling van forensisch onderzoeker Arthur de Groot, dat: «advocaten
aan containment kunnen doen en daarmee belastende informatie voor hun cliënten kunnen
achterhouden, terwijl forensisch accountants dat absoluut niet mogen en zij aan veel
strengere regels zijn gebonden», en dat hier nu precies het probleem zit van fraudeonderzoeken
door advocaten? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?
Antwoord 5
Het klopt dat forensisch accountants aan andere regels zijn gebonden en niet verschoningsgerechtigd
zijn.
Vraag 6 en 7
Hoe ziet u de toekomst van onderzoek door eigen advocaten, bijvoorbeeld bij verdenkingen
van fraude en corruptie, voor zich? Geeft deze uitspraak van het Gerechtshof u aanleiding
hier kritischer in te worden?
Deelt u de mening dat het beter zou zijn te stoppen met dit soort zelfonderzoeken,
vanwege de risico’s die daaraan verbonden zijn voor de waarheidsvinding en de integriteit?
Wat gaat u doen om daar voor te zorgen?
Antwoord 6 en 7
Over mijn zienswijze ten aanzien van (de toekomst van) zelfonderzoek door advocaten
het volgende.
In mijn brief6 van 29 maart jl., in reactie op de brief van 31 januari 2021 van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid, waarin mij werd verzocht te reageren op het artikel getiteld
«Grote twijfels over onafhankelijk onderzoek van advocaten» in het NRC van 11 januari
2021, heb ik, onder verwijzing naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over
dit onderwerp, uw Kamer geïnformeerd over een onderzoek door het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Dit onderzoek richt zich op een inventarisatie
van de voor- en nadelen van zelfonderzoek en daarbij wordt ook meegenomen de betrouwbaarheid
en bruikbaarheid van de resultaten van dergelijk zelfonderzoek voor opsporingsinstanties
en het Openbaar Ministerie en de vraag op welke wijze dit zelfonderzoek zou kunnen
worden gereguleerd. Tevens zal in het verlengde hiervan worden onderzocht hoe in een
aantal andere landen wordt omgegaan met zelfmeldingen door bedrijven op het terrein
van financieel-economische criminaliteit. Ten aanzien van de planning van het onderzoek
kan ik uw Kamer nog melden dat ik van het WODC heb vernomen dat het niet gelukt is
om geschikte partijen te vinden die nog voor de zomer met het onderzoek konden starten.
Het streven is nu dat na de zomer met het onderzoek wordt gestart en dat in maart
2022 wordt afgerond.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.