Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake wijziging van de Subsidieregeling Regeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging (Kamerstuk 29214-88)
2021D20772 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport betreffende de wijziging van de Subsidieregeling Regeling palliatieve
terminale zorg en geestelijke verzorging1.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
4
II.
Reactie van de Minister
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van
de Subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging. Voor de
leden van de D66-fractie is het van groot belang dat eenieder een luisterend oor en
de gewenste begeleiding vindt voor zingevingsvraagstukken aan het einde van diens
leven. Over de voorgestelde wijziging en de toelichting daarop hebben deze leden nog
enkele vragen.
In de toelichting lezen de leden van de D66-fractie dat gedurende de looptijd van
de nieuwe subsidieregeling toegewerkt wordt naar een mogelijke inbedding in het stelsel
van zorgwetten. De Minister wijst vervolgens terecht op de «Evaluatie Regeling palliatieve
terminale zorg» van bureau HHM, waarin geconcludeerd wordt dat borging in een van
de bestaande zorgwetten wordt bemoeilijkt.2 In het rapport zelf is de conclusie van HHM zelfs dat de: «aard van de werkzaamheden
van organisaties (inzet vrijwilligers voor palliatieve terminale zorg) en netwerken
(onafhankelijke coördinatie) niet goed past binnen één van de zorgwetten, mede door
het multidimensionale karakter van palliatieve zorg.» Toch concludeert de Minister
in de toelichting op de wijziging dat «structurele bekostiging in een zorgwet wordt
ondergebracht.» Graag ontvangen deze een nadere toelichting hierop.
In de brief die de voorliggende wijziging aankondigde3, alsmede in de toelichting, wordt genoemd dat de wijziging in «goed overleg met de
meest betrokken veldorganisaties» is opgesteld. Graag vernemen de leden van de D66-fractie
welke organisaties dit precies zijn geweest. Daarbij constateren deze leden dat VGVZ
(Vereniging van Geestelijke VerZorgers) aandacht vraagt voor de leeftijdsgrens van
vijftig jaar en ouder, welke in de huidige regeling wordt gecontinueerd. Ook de Stuurgroep
Geestelijke Verzorging Thuis wijst op de continuering hiervan. Zij stellen dat de
hanteerbaarheid van de uitvoering, (een van de) reden(en) is dat deze grens in de
originele regeling geen probleem meer zou zijn. In het kader van de toegankelijkheid
van de regeling, pleiten zij dan ook voor het afschaffen van deze grens. Graag ontvangen
deze leden een andere toelichting van de Minister over waarom de leeftijdsgrens ook
in de nieuwe regeling gehandhaafd blijft. Ook horen deze leden graag waarom de argumenten
van VGVZ en de Stuurgroep Geestelijke Verzorging Thuis onjuist zouden zijn. Tot slot
horen deze leden graag van de Minister of een inschatting is gemaakt van de (financiële)
gevolgen van de verruiming van de regeling door afschaffing van de leeftijdsgrens.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de toelichting slechts marginaal wordt
ingegaan op de vereisten welke neergelegd zijn in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.
Ondanks dat spreken over doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid, de precieze
beleidsinstrumenten en de financiële gevolgen voor rijk en maatschappelijke sectoren
zich op het oog minder leent voor de zorg en ondersteuning rondom palliatieve zorg,
zien deze leden alsnog graag nadere informatie hieromtrent.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het verlengen van de subsidieregeling
voor een periode van vijf jaar. Deze leden vinden een voortzetting van de Regeling
voor de subsidiëring van de vrijwillige palliatieve terminale zorg en de netwerken
palliatieve zorg gewenst. Genoemde leden vinden dit belangrijk voor de continuering
van de resultaten van de organisaties en netwerken. Zonder overheidsfinanciering kunnen
de instellingen en netwerken niet voortbestaan en zou de continuering van de zorg
aan patiënten in de knel komen. Vervolgens constateert de Minister dat er sprake is
van een op dit moment falende markt. Omdat het falen van de markt geen vaststaand
gegeven is, wordt het zorgdragen voor inzet van geestelijk verzorgers voor de zekerheid
aangewezen als Diensten van algemeen economisch belang (DAEB), zodat eventuele staatssteun
gerechtvaardigd kan worden.
In het jaarverslag van de Algemene Rekenkamer wordt uitgebreid ingegaan op de palliatieve
terminale thuiszorg. Wat vindt de Minister van de vier hieronder weergegeven conclusies
van de Algemene Rekenkamer?
1. Het gesprek over wensen bij het levenseinde wordt laat gevoerd.
2. Patiëntenstops door zorgplafonds zorgen voor extra zoektijd.
3. Gebrek aan coördinatie zorgverleners zorgt voor extra zoektijd.
4. De discussie over de vergoeding van intensieve zorg die er soms toe leidt dat de zorg
in de thuissituatie helemaal niet van de grond komt.
Kan de Minister per conclusie aangegeven hoe hij hiermee omgaat? En kan de Minister
specifiek ingaan hoe hij de conclusies /aanbevelingen in de subsidievoorwaarden verwerkt,
specifiek op het punt van coördinatie?
Kan de Minister toelichten waarom hij kiest voor een subsidieperiode van vijf jaar?
Waarom is niet gekozen voor een periode van drie jaar?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de netwerken palliatieve zorg in 2019 en 2020
subsidie hebben ontvangen voor de inzet van geestelijke verzorgers in de netwerkregio’s
in de thuissituatie, ten behoeve van palliatieve patiënten en mensen van vijftig jaar
en ouder met zingevingsvragen. Kan de Minister toelichten waarom er een «ondergrens»
van vijftig jaar als voorwaarde is opgenomen? Waarom wordt er bij deze nieuwe subsidieperiode
niet gekozen om de leeftijdsgrens te verlagen?
Wat zijn de eerste ervaringen van geestelijke verzorging in de thuissituatie? Wat
gaat er goed en wat kan beter?
Wat betref de DEAB stelt de Minister in de toelichting van de subsidieregeling dat
daarmee wellicht meer instellingen met de DAEB worden belast dan strikt noodzakelijk.
Wat bedoelt de Minister hier precies mee?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de
toegezonden stukken. Deze leden zijn verheugd dat de Minister de subsidieregeling
heeft verlengd met vijf jaar. Zij maken wel van de gelegenheid gebruik om enkele vragen
te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister dat hij de evaluatie van de
regeling palliatieve terminale zorg heeft gevolgd en voor een langer lopende regeling
heeft gekozen. Deze leden vragen de Minister of hij met de partijen uit het veld gezamenlijk
tot deze keuze is gekomen en of daar nog verdere inhoudelijke wijzigingen aan de orde
zijn geweest.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij in de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer over de regeling aanleiding ziet om de regeling aan te
passen.
Met de verlenging van de regeling kan ook de geestelijke verzorging een blijvende
mogelijkheid zijn voor mensen in de thuissituatie die een levensbepalende gebeurtenis
meemaken en palliatieve patiënten thuis. Deze leden vragen de Minister waarom er gekozen
is om de leeftijdsgrens van vijftig jaar aan te houden. Zij wijzen erop dat bij de
instelling van deze subsidiegrond voor de grens van vijftig jaar is gekozen om de
vraag beheersbaar te houden voor de netwerken en omdat de uitbreiding van de subsidie
was gekoppeld aan het programma Waardig Ouder Worden. Genoemde leden zijn met de stuurgroep
Geestelijke Verzorging Thuis van mening dat het risico op een onbeheersbare situatie
niet meer aan de orde is, omdat de samenwerking met andere (zorg)professionals en
opgeleide vrijwilligers en de maximering van het subsidiebedrag ervoor zorgen dat
de uitvoering gereguleerd wordt. Deze leden zijn van mening dat het schrappen van
de leeftijdsgrens eraan bijdraagt om aan de huidige maatschappelijke behoefte te voldoen
van geestelijke verzorging thuis. Is de Minister bereid de regeling op dit punt aan
te passen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister naar de voortgang van de verkenning
van de wettelijke borging van geestelijke verzorging thuis. In het Algemeen Overleg
van 11 november 20204 heeft de Minister toegezegd om de verkenning naar de wettelijke borging van geestelijke
verzorging in de thuissituatie zo snel mogelijk te starten. Hoe is het met deze verkenning
gevorderd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
om de Subsidieregeling Regeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging
te verlengen. Deze leden zijn van mening dat het verlenen van goede palliatieve (terminale)
zorg en geestelijke verzorging van groot belang is. Zonder deze regeling kunnen instellingen
en netwerken die deze zorg bieden niet voortbestaan en zou de continuering van de
zorg aan patiënten in gevaar komen. De leden van de SGP-fractie steunen daarom verlenging
van de subsidieregeling tot 2027. Wel maken zij graag van de mogelijkheid gebruik
om hierover enkele vragen te stellen.
Leeftijdsgrens
De leden van de SGP-fractie maken uit de conceptregeling op dat, evenals onder de
huidige regeling, de subsidie voor geestelijke verzorging is beperkt tot inzet voor
mensen van vijftig jaar en ouder. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister,
mede op basis van geluiden uit het veld, om deze beperking te heroverwegen. In de
huidige regeling is deze beperking opgenomen als logische link naar de subsidiëring
via de netwerken palliatieve zorg, en om te voorkomen dat de uitvoering onhanteerbaar
zou worden bij een te brede groep zorgontvangers. Bij de nieuwe regeling is wat de
leden van de SGP-fractie betreft de hanteerbaarheid niet meer in het geding. De samenwerking
met andere (zorg)professionals en opgeleide vrijwilligers, en ook de maximering van
het subsidiebedrag zijn in de laatste jaren middelen geweest om de uitvoering te reguleren.
Onder de nieuwe regeling zijn deze elementen de inmiddels beproefde waarborgen voor
hanteerbaarheid. Het toegankelijk maken van geestelijke zorg ook voor mensen jonger
dan vijftig jaar zal de gerichte inzet van ondersteuning bij zingeving verbeteren,
zonder beheersmatige risico’s. De leden van de SGP-fractie willen de Minister daarom
vragen om de leeftijdsgrens van minimaal vijftig jaar uit de Subsidieregeling te schrappen
en geen leeftijdsbeperking in de regeling op te nemen, zoals er ook geen leeftijdsbeperking
geldt voor het verlenen van palliatieve zorg op basis van deze regeling.
Stand van zaken palliatieve zorg
De leden van de SGP-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om ook enkele vragen
te stellen over de stand van zaken met betrekking tot palliatieve zorg in bredere
zin. In de brief van 10 februari 20215 over «Moties en toezeggingen Langdurige zorg» legt de Minister uit waarom er nog
steeds geen stand-van-zakenbrief met betrekking tot de palliatieve zorg naar de Kamer
is gestuurd. De leden van de SGP-fractie hebben enerzijds begrip voor het feit dat
de coronacrisis het opstellen van deze brief heeft vertraagd, maar vinden het niet
acceptabel dat dit nu al langer dan een jaar op zich laat wachten. Juist de coronacrisis
heeft laten zien hoe belangrijk goede zorg in de laatste levensfase is. Deze leden
vragen daarom meer urgentie van de Minister op dit thema. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister wanneer de stand-van-zakenbrief naar de Kamer wordt gestuurd.
Vorig jaar zijn zowel de voorliggende Subsidieregeling als het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg geëvalueerd door Bureau HHM. In de evaluatie van de Subsidieregeling
komt Bureau HHM tot de slotsom dat de inbedding van de organisaties voor vrijwillige
palliatieve terminale zorg en de netwerken palliatieve zorg in wetgeving om een brede
bestuurlijke visie vraagt op de ontwikkeling, positionering en (financiële) ondersteuning
van de palliatieve zorg. De Minister geeft aan dat hierop mede door middel van het
Nationaal Programma Palliatieve Zorg II wordt ingezet. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister om dit te verduidelijken.
Genoemde leden vragen voorts hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen motie-Van
der Staaij/Dik Faber6, waarin de regering wordt verzocht om inzichtelijk te maken wat er in de afgelopen
periode concreet is bereikt, welke knelpunten er nog zijn op het gebied van de toegankelijkheid
en financiering van palliatieve zorg, en welke oplossingsrichtingen hiervoor denkbaar
zijn. De motie verzocht om de Kamer hierover vóór de verkiezingen te informeren, maar
voor zover de leden van de SGP-fractie kunnen overzien, is er tot op heden nog geen
opvolging aan de motie gegeven. Zij verzoeken de Minister dit alsnog te doen. Kan
de Minister eveneens een kabinetsreactie geven op de evaluatie van het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg en de conclusies en aanbevelingen van Bureau HHM? Kan de Minister
aangeven welke lessen uit de evaluatie zijn meegenomen en toegepast bij de verlenging
van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en het onderzoeksprogramma Palliantie?
Onderzoek Algemene Rekenkamer
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de Algemene
Rekenkamer naar palliatieve terminale zorg in de thuissituatie (in het kader van het
Verantwoordingsonderzoek 2020). Zij vragen de Minister of hij kan ingaan op de aandachtspunten
en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en of deze nog betrokken zijn bij het
opstellen van de Subsidieregeling. Kan de Minister aangeven hoe hij invulling gaat
geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.