Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Lee, Bromet, Thijssen en Gijs van Dijk over het bericht dat Nederland een grote aanjager is van wereldwijde ontbossing
Vragen van leden Van der Lee, Bromet (beiden GroenLinks), Thijssen en Gijs van Dijk (beiden PvdA) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht dat Nederland een grote aanjager is van wereldwijde ontbossing (ingezonden 15 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en van Minister
Kaag (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 31 mei 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «WNF: Nederland is grote aanjager van ontbossing»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw appreciatie van het rapport «Stepping Up: The continuing impact of EU consumption on nature» van het Wereld Natuur Fonds (WNF)?
Antwoord 2
De wereldwijde ontbossing die het WNF rapport beschrijft en de rol die niet duurzame
productie daarin speelt heeft de volle aandacht van het kabinet. Bossen zijn essentieel
vanwege hun functie voor klimaat, biodiversiteit en als leefgebied van inheemse groepen
en lokale bevolking. Mede om die redenen hebben wij u vorig jaar in onze gezamenlijke
brief geïnformeerd over onze ambitie voor een coherente en integrale aanpak van het
complexe probleem van ontbossing en bosdegradatie (Kamerstuk 30 196, nr. 708).
De conclusies uit het rapport met betrekking tot de Nederlandse rol moeten genuanceerd
worden. Nederland is vanwege zijn ligging een belangrijk doorvoerland van landbouwgrondstoffen
naar andere Europese landen. Hier wordt in het rapport maar ten dele rekening mee
gehouden. Bovendien wordt het Nederlandse verbruik van onder meer soja en palmolie
voor het grootste deel afgedekt met behulp van verschillende private duurzaamheidscertificaten
die bevorderen dat deze grondstoffen zonder ontbossing worden geproduceerd. De werkelijke
«voetafdruk» van Nederland is daarmee kleiner dan het rapport suggereert.
Het kabinet spant zich in om de rol van de EU, en van Nederland in het bijzonder,
in ontbossing te beperken. Nederland werkt al sinds 2015 via het Amsterdam Declarations
Partnership (ADP) met gelijkgezinde Europese landen aan het tegengaan van ontbossing
en pleit bijvoorbeeld binnen de EU actief voor ambitieuze en effectieve wetgevende
maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op
de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Daarnaast zijn we als Nederland in een permanente dialoog met landen, instituties
en bedrijven om gewenste veranderingen in consumerende en producerende landen te bevorderen
en/of te faciliteren. Wij zien het rapport daarom ook als een oproep en aanmoediging
om door te gaan op deze weg.
Vraag 3
Klopt het dat de Europese Unie door de import van grondstoffen, met name soja, palmolie
en vlees, verantwoordelijk is voor de vernietiging van 5 miljoen hectare tropisch
bos per jaar? Hoeveel extra CO2 uitstoot vindt plaats als gevolg van deze ontbossing en welk percentage is dat van
de totale uitstoot van de EU?
Antwoord 3
Het WNF-rapport geeft aan dat de wereld tussen 2005 en 2017 ongeveer vijf miljoen
hectare bos per jaar heeft verloren waarbij landbouw de grootste drijfveer was. De
internationale handel in landbouwproducten heeft in 2017 volgens het rapport tot 1,3
miljoen hectare ontbossing geleid waarvan 203.000 hectare aan de EU wordt toegeschreven.
Volgens het rapport staat dat gelijk aan 116 miljoen ton CO2-equivalenten per jaar. Deze worden volgens internationale afspraken meegeteld bij
het land dat ontbost. Volgens het Europees Milieuagentschap waren de totale emissies
van de EU in 2017 4483 miljoen ton CO2-equivalenten.
Vraag 4
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat de gemiddelde Nederlander verantwoordelijk
is voor 18 vierkante meter ontbossing in de periode 2007–2015, het meest van alle
Europeanen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat, denkt u?
Antwoord 4
Nee. De wereldwijde ontbossing en de rol van Europa daarin zoals beschreven in het
WNF rapport zijn zorgelijk, maar nuancering is nodig ten aanzien van de rol die Nederland
speelt en van de voetafdruk die het heeft bij ontbossing. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 2.
Vraag 5
Hoe beziet u de verbinding van dit vraagstuk, via de Nederlandse vleesindustrie, met
de stikstofproblematiek in eigen land? Deelt u de mening dat de excessieve Nederlandse
vleessector zowel schade toebrengt aan de natuur in Zuid-Amerika, via de import van
soja, als aan de natuur in eigen land, via de uitstoot van stikstof? Deelt u de mening
dat de huidige omvang van de sector daarmee onverenigbaar is met doelstellingen op
het gebied van wereldwijde biodiversiteit? Welke conclusies verbindt u hieraan?
Antwoord 5
Nederland heeft een stevige opgave om de neerslag van stikstof terug te dringen. Deze
opgave geldt voor alle betrokken sectoren, en dus ook de landbouw. Daarom heeft het
kabinet op 24 april 2020 ook een structurele aanpak stikstof gepresenteerd waarin
onder andere op gebied van landbouw maatregelen zijn aangekondigd om deze problematiek
aan te pakken (Kamerstuk 34 335, nr. 82). Deze maatregelen richten zich op de verduurzaming van de landbouw en bevatten ook
mogelijkheden voor boeren om te stoppen als zij dit willen. De gewenste bijdrage van
de landbouw aan de stikstofproblematiek kan niet los worden gezien van de bijdrage
aan opgaven op het gebied van klimaat, luchtkwaliteit, dier- en volksgezondheid, bodem-
en waterkwaliteit, biodiversiteit én dierenwelzijn. Daarom is de structurele aanpak
van het Rijk voor de stikstofproblematiek zo opgesteld dat dit pakket, naast een bijdrage
aan het oplossen van de stikstofproblematiek, tegelijk een bouwsteen is in het realiseren
van de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» en bijdraagt aan
onder andere de verduurzaming van de veehouderij (Kamerbrief 35 334, nr. 44). Daarnaast is eerder dit jaar de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door
beide Kamers aangenomen, waarin de resultaatsverplichtingen voor 2025, 2030 en 2035
zijn opgenomen. Hierbij geeft het kabinet invulling aan de continue verplichting om
de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. Het kabinet
streeft ernaar tot een volledige gunstige staat van instandhouding te komen conform
de Habitatrichtlijn, en daarvoor de condities in de gebieden te verbeteren. Vervolgens
moet deze staat worden behouden. Het belang van de biodiversiteit in Nederland en
Europa, die de basis vormt van onze voedselketen, staat hierbij centraal. Voor de
omvang van de veestapel verwijzen wij uw Kamer naar het antwoord op vraag 6. Wat de
specifieke vraag over de impact van de Nederlandse veehouderij op de natuur in Zuid-Amerika
via de import van soja betreft, dat is een complexe uitdaging, bijvoorbeeld omdat
in belangrijke bos- en biodiversiteitsrijke gebieden van Zuid-Amerika ook landspeculatie
en veeteelt grote aanjagers van ontbossing en biodiversiteitsverlies zijn. De veranderingen
in landgebruik en indirecte effecten die daarbij optreden, maken het soms lastig vast
te stellen wat de relatie is tussen soja productie en ontbossing. Dit zijn in zijn
totaliteit uitdagingen die niet door Nederland alleen beantwoord kunnen worden. Om
hierin zo effectief mogelijk te kunnen acteren, zoeken wij ook actief samenwerking
met gelijkgezinde Europese landen, en met bedrijven, investeerders en maatschappelijke
actoren die in de productielanden actief zijn. Hiervoor verwijzen wij uw Kamer tevens
naar de antwoorden op vraag 2 en 9.
Vraag 6
Deelt u de mening dat de huidige omvang van de sector tevens onverenigbaar is met
doelstellingen op het gebied van het wereldwijde klimaatprobleem en de uitstoot van
broeikasgassen? Welke conclusies verbindt u hieraan?
Antwoord 6
De wereldwijde klimaatproblematiek vereist een aanpak die raakt aan vele sectoren.
Ook de Nederlandse landbouw zal daar een bijdrage aan moeten leveren. In de visie
«Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» zet Minister Schouten in op
de verduurzaming van de landbouw, waarbij kringlooplandbouw een belangrijk speerpunt
is. Vanuit de doelen voor een meer houdbaar en duurzaam voedselsysteem kan het resultaat
een kleinere veestapel zijn. Dit is geen doel op zich, maar een mogelijk gevolg van
het integrale verduurzamingsbeleid voor de veehouderij.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de grote bijdrage van de Europese Unie, en Nederland in het
bijzonder, aan de wereldwijde ontbossing onverantwoord is en zo snel mogelijk moet
worden teruggedrongen? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken en welke concrete doelen stelt
u daarbij?
Antwoord 7
Deze mening delen wij. Het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie is één
van de hoofddoelen van ons internationaal bosbeleid (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Om dit doel te bereiken werkt het kabinet aan diplomatieke inspanningen en financiering
van relevante programma’s en interventies. Nederland zet zich bijvoorbeeld met gelijkgezinde
landen in voor effectieve maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het
minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn
aan ontbossing of bosdegradatie conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28). Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations
Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame
landbouwgrondstoffenketens. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 8
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen dat de Nederlandse consumptie
van sojabonen volledig afgedekt zou zijn door duurzaamheidscertificaten die garanderen
dat productie vrij was van ontbossing en dat het grootste deel van de Europese import
van soja uit Brazilië zou komen uit gebieden in Brazilië met een laag risico op ontbossing?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot de bevindingen van de nieuwe studie van het
WNF?
Antwoord 8
Ja, dat antwoord herinneren wij ons. De Nederlandse consumptie van soja is grotendeels
afgedekt met duurzaamheidscertificaten die bevorderen dat de productie vrij was van
ontbossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 9
Deelt u de conclusie van het rapport dat vrijwillige keurmerken weinig hebben bijgedragen
aan het terugdringen van ontbossing? Deelt u de mening dat de aanpak daarom moet veranderen?
Bent u bereid om zich daarvoor in te zetten om zo te voorkomen dat producten die hebben
bijgedragen aan ontbossing nog op de Europese markt kunnen worden aangeboden, bijvoorbeeld
via Europese wetgeving? Kunt u toelichten hoe het staat met het Europese spoor (beleid
& wetgeving) om ontbossing tegen te gaan? Kunt u toelichten hoe u dit Europese spoor
zelf wil benutten om ontbossing tegen te gaan?
Antwoord 9
Vrijwillige private keurmerken voor bijvoorbeeld soja en palmolie hebben positieve
resultaten opgeleverd door het bevorderen en realiseren van de verduurzaming van het
Nederlandse gebruik van deze grondstoffen (zie ook eerdere vragen), maar vrijwillige
keurmerken zijn geen wondermiddel om wereldwijde ontbossing te stoppen. Er is daarvoor
een mix aan maatregelen nodig, zoals ook aangegeven in onze internationale inzet (Kamerstuk
30 196, nr. 708). Mobilisatie van de EU is daarbij erg belangrijk. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 7 zet het kabinet zich daarom in Europees verband, samen met gelijkgezinde
landen, ook actief in om tot effectieve maatregelen te komen die gericht zijn op het
vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten
die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Nederland verwelkomt daarom
een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie daartoe dat naar verwachting voor
de zomer zal worden gepresenteerd. Daarnaast heeft Nederland aangedrongen op het belang
samenwerking te zoeken met betrokken productielanden om aan deze EU-markteisen te
kunnen voldoen. Het is daarbij belangrijk om boeren en bedrijven in productielanden
als Brazilië en Indonesië, die investeren in duurzame en ontbossingsvrije producten,
reële afzetmogelijkheden te blijven bieden voor hun duurzame producten.
Vraag 10
Hoe kijkt u in het licht van dit rapport naar het voorgestelde handelsakkoord tussen
de EU en de Mercosur-landen? Denkt u dat dat akkoord zou kunnen leiden tot een verdere
toename van de Europese bijdrage aan ontbossing?
Antwoord 10
Zoals eerder aangegeven, zal het kabinet pas een standpunt over Mercosur innemen als
alle daarvoor benodigde stukken beschikbaar zijn, waaronder de definitieve tekst van
het akkoord. Daarbij zal de definitieve duurzaamheidseffecten-analyse die de Europese
Commissie heeft laten uitvoeren worden meegewogen, evenals het rapport van Wageningen
Economic Research en Ecorys, over de potentiële kwantitatieve handelseffecten van
het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie.
Vraag 11
Welke mogelijkheden ziet u om de bijzondere Nederlandse importpositie op het gebied
van soja, als gevolg van de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van
grote soja-verwerkende bedrijven (crushers), aan te wenden om de verduurzaming van de import te versnellen?
Antwoord 11
Producten die in onze havens aankomen vallen onder regelgeving zoals in Brussel afgesproken.
Verduurzaming van importen via Nederland door andere EU-landen en wettelijke eisen
daaraan moeten dus in Europees verband geregeld worden. Nederland zet zich in Europees
verband actief in voor het tegengaan van ontbossing via de import van landbouwgrondstoffen.
Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen 2 en 7.
Vraag 12
Deelt u de mening dat de grootte van de vraag naar producten met een link met ontbossing
deel van het probleem is en in absolute zin moet worden teruggedrongen? Bent u in
dat kader bereid om zich in te zetten voor een hoger importtarief op dit soort producten,
met name vlees en soja?
Antwoord 12
In onze gezamenlijke brief over onze internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel
hebben wij aangegeven dat wij in EU-verband en vanuit Nederland ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens
en houtproductie willen stimuleren, met als doel ontbossingsvrije ketens in 2030 (Kamerstuk
30 196, nr. 708). Op deze manier kunnen we onze voetafdruk verminderen en verduurzamen. Wij zijn
dan ook van mening dat de vraag naar niet duurzame producten en productie die direct
of indirect leidt tot ontbossing moet worden teruggedrongen.
Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover
zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden afspraken heeft gemaakt. De
EU kan deze tarieven niet eenzijdig verhogen. Bovendien geldt dat tariefverhogingen
kunnen leiden tot het verleggen van handelsstromen of substitutie tussen producten,
waarbij het geen gegeven is dat tariefverhogingen tot een positief milieu effect leiden.
Wij zijn daarom van mening dat er effectievere manieren zijn om ontbossing tegen te
gaan. In de antwoorden op de vragen 2 en 7 zijn wij nader op onze inzet voor ontbossingsvrije
landbouwgrondstoffenketens ingegaan.
Vraag 13
Bent u bereid om de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven voor ontbossingsgevoelige
producten verder te stimuleren, door middel van beleid en investeringen? Zo ja, op
welke wijze?
Antwoord 13
Nederland zet zich via de Nationale Eiwit Strategie in om minder afhankelijk te worden
van eiwitrijke gewassen als soja, en meer zelfvoorzienend te worden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.