Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Plas over stikstofreductie en natuurherstel
Vragen van het lid Van der Plas (BBB) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over stikstofreductie en natuurherstel (ingezonden 22 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 28 mei
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2628.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport Creatief met stikstof en wetenschap?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het goed mogelijk is dat het verlies van soorten (in de gemonitorde
periode van 1954–2017) van stikstofgevoelige habitats, zoals de blauwgraslanden, net
zo goed het gevolg kan zijn van ontwikkelingen van de grondwaterstanden als van de
stikstofdepositie? Zo ja, deelt u dan de mening dat er een te eenzijdige focus (mede
gebaseerd op het rapport «Stikstof en natuurherstel. Onderzoek naar een ecologisch
noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof» van het Wereld Natuur Fonds) op uitsluitend
stikstof bestaat als het gaat om natuurherstel?
Antwoord 2
De locatie van het Wageningen Grassland Experiment bevindt zich op de overgang van
het Binnenveld naar de hogere gronden van Wageningen. De grondwaterstanden op deze
locatie zijn na 1990 enigszins gedaald. Maar van oorsprong kwamen hier geen vegetaties
voor van uitgesproken vochtige omstandigheden. Daardoor kan de waterhuishouding geen
verklarende factor zijn voor de geconstateerde veranderingen in soortensamenstelling.
Dat is anders in de iets noordelijker in het Binnenveld gelegen Veenkampen, waar de
voormalige blauwgraslanden mede door de verdroging zijn verdwenen, maar waar de grondwaterstanden
inmiddels sterk zijn verbeterd.
Stichting Agri Facts legt overigens een relatie met grondwaterstanden via de indicatiewaarde
van plantensoorten. Het is uit de publicatie niet duidelijk hoe dit is gebeurd en
de resultaten kunnen dus niet worden geverifieerd. Wel is duidelijk dat de soorten
die eerst zijn afgenomen toen de depositie steeg en vervolgens zijn toegenomen toen
de depositie daalde, gemiddeld genomen ook een voorkeur hebben voor minder droge omstandigheden.
Deze afname en toename kunnen echter niet worden verklaard op basis van de waterhuishouding,
want die is slechts weinig veranderd.
Dit alles neemt niet weg dat een eenzijdige focus op stikstof niet terecht zou zijn
in gevallen dat ook verdroging een relevant probleem is. Daarom is een integrale aanpak
heel belangrijk, zoals dat in het verleden al heeft plaatsgevonden en wordt voortgezet
met het Programma Natuur. Dit betekent niet dat het ene probleem (stikstofeffecten)
weggestreept kan worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing
van het verdrogingsprobleem ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen,
voor zover het waterafhankelijke natuur betreft.
Vraag 3 en 4
Zijn er, alles in ogenschouw nemend, wel genoeg wetenschappelijk onderbouwde resultaten
van natuurherstel, door vooral op stikstofdepositievermindering te sturen, beschikbaar,
die het vaststellen als resultaatverplichting van kritische depositiewaarden (KDW’s)
in een wet verantwoorden?
Kunt u een overzicht delen van deze onderzoeksresultaten?
Antwoord 3 en 4
Het is duidelijk dat de overbelasting met stikstof een groot probleem is, dat met
urgentie moet worden aangepakt. Herstel van de natuur is mogelijk gebleken bij het
uitvoeren van herstelmaatregelen bij een dalende depositie. Zie daarvoor met name
het overzichtsrapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats», dat ten grondslag
ligt aan de reeds uitgevoerde en nog uit te voeren herstelmaatregelen. Het rapport
is digitaal raadpleegbaar op de webpagina https://www.natura2000.nl/meer-informatie/herstelstrategieen. Blijvende overbelasting is echter een groot risico voor behoud en herstel van de
natuur en dat is de reden dat in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)
doelstellingen zijn opgenomen voor een gefaseerde daling tot onder de KDW's.
Vraag 5
Is een kosten-batenanalyse gemaakt over de impact van het vastleggen van KDW’s als
resultaatverplichting in een wet? Zo ja, kunt u die delen? Zo nee, waarom is dit niet
in beeld gebracht voordat u deze normen in een wettelijk kader liet vastleggen?
Antwoord 5
De KDW’s zelf zijn tot stand gekomen op basis van wetenschappelijke informatie. De
Wsn is erop gericht om de stikstofdepositie terug te dringen tot een niveau waarop
deze geen negatieve effecten meer heeft op de kwaliteit van natuur. De KDW’s geven
voor ieder habitat aan tot welk niveau de stikstofdepositie teruggebracht moet worden
om dit risico op negatieve effecten weg te nemen. Dit is de reden dat de in de Wsn
opgenomen omgevingswaarden betrekking hebben op het aandeel van het stikstofgevoelige
areaal dat in een bepaald jaar onder de KDW moet zijn gebracht. De noodzaak om stikstofdepositie
terug te dringen tot onder de KDW’s volgt uit ecologische en daarmee juridische vereisten
vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijnen, waaraan Nederland gehouden is. Hier is geen
kosten-batenanalyse voor gemaakt. Het staat echter vast dat (dreigende) achteruitgang
van natuur en biodiversiteit schadelijke gevolgen heeft voor het in stand houden van
belangrijke ecosysteemdiensten, zoals voedselproductie. Ook heeft de uitstoot van
ammoniak en stikstofoxiden een schadelijk effect op de volksgezondheid via de verontreiniging
van de lucht, het grond-, oppervlakte- en drinkwater. Het niet naleven van de Europese
richtlijnen heeft ten slotte ook impact op de vergunningverlening – en daarmee op
projecten van economisch en maatschappelijk belang.
Vraag 6
Kunt u een wetenschappelijke onderbouwing geven van de onzekerheden die de KDW’s bevatten?
Antwoord 6
Die onzekerheid is per KDW verschillend. De onzekerheidsmarges zijn na te gaan in
de oorspronkelijke publicaties die ten grondslag liggen aan het samenvattende rapport
«Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen
en leefgebieden van Natura 2000» (Van Dobben e.a., 2012; https://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/434041).
Vraag 7
Welke bewezen positieve effecten hebben de in het verleden genomen maatregelen, die
forse stikstofemissiereductie hebben bewerkstelligd (zoals het emissiearm mest-aanwenden
en het uitplaatsen van agrarische bedrijven nabij Natura 2000-gebieden), opgeleverd?
Antwoord 7
Zonder hier volledig te kunnen zijn, is duidelijk dat de grote reductie van de stikstofdepositie,
die sinds de jaren ’90 heeft plaatsgevonden, positieve gevolgen heeft gehad voor de
natuur. Zo is de verzuring van de bodem duidelijk vertraagd of zelfs – daar waar de
KDW's niet meer worden overschreden – tot stilstand gekomen. Ook verloopt bijvoorbeeld
de vergrassing van de heide minder snel dan in het verleden. Meer in zijn algemeenheid
geldt dat herstelmaatregelen minder ingrijpend hoeven te zijn, met minder ongewenste
neveneffecten, dan in het verleden. En herstelmaatregelen zijn effectiever als ze
worden uitgevoerd bij geen of een geringere KDW-overschrijding.
Vraag 8
Bent u bekend met het rapport dat door een groep internationale wetenschappers gepubliceerd
is en in kaart brengt wat de wereldwijde druk op groene ruimte zal zijn door de toename
van de vraag naar voedsel door een groeiende wereldbevolking?2
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Erkent u dat het voedselvraagstuk in relatie tot biodiversiteit(sherstel) een opgave
is die onze landgrenzen overschrijdt?
Antwoord 9
Ja. We hebben te maken met een mondiale voedselmarkt, waar de Nederlandse landbouw
een belangrijke leverancier is en waar we producten importeren uit andere landen.
Daarmee hebben beslissingen die invloed hebben op de voedselproductie en voedselvraag
in Nederland ook effect op andere landen en vice versa.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe het Nederlandse stikstofbeleid zich verhoudt tot het feit dat
in 2050 verwacht wordt wereldwijd 3,35 miljoen vierkante kilometer extra landbouwgrond
nodig te hebben om aan die behoefte te kunnen voldoen? Meer specifiek, welke neveneffecten
treden er wereldwijd op, op het gebied van biodiversiteit en habitats, tegenover de
gunstige effecten die u in Nederland verwacht te kunnen bereiken?
Antwoord 10
Het agrarisch areaal in Nederland (in 2015, inclusief glastuinbouw) omvat 22.522 vierkante
kilometer. Dat areaal wordt op een zeer efficiënte wijze ingezet. We kunnen de geschetste
toenemende mondiale behoefte aan landbouwgrond niet keren door de overmatige stikstofdepositie
op kwetsbare natuur in Nederland te laten voortbestaan. Voor het wereldwijde behoud
van biodiversiteit is het van belang dat de druk vanuit menselijke activiteiten, waaronder
landbouw, binnen de draagkracht van de aanwezige natuur blijft. Binnen die draagkracht
is het van belang dat de landbouwgrond efficiënt gebruikt wordt om de bevolking te
voorzien van voldoende en gezond voedsel. De grote kennis van de Nederlandse landbouwsector
kan andere landen helpen om de efficiëntie in het gebruik van hun landbouwgrond te
verbeteren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.