Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Boswijk en Geurts over natuur die zich goed ontwikkelt ondanks stikstofdepositie en de definitie van het begrip project bij vergunningsverzoeken
Vragen van de leden Boswijk en Geurts (beiden CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over natuur die zich goed ontwikkelt ondanks stikstofdepositie en de definitie van het begrip project bij vergunningsverzoeken (ingezonden 16 april 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 28 mei
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2495.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Ecoloog: Korenburgerveen ontwikkelt zich goed ondanks
stikstofdepositie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe verklaart u dat de natuur in het Achterhoekse Natura 2000-gebied Korenburgerveen
zich in de praktijk beter ontwikkelt dan op basis van theoretische stikstofmodellen
werd voorspeld?
Antwoord 2
De reactie van de natuur op basis van de bedoelde theoretische stikstofmodellen betreft
de verwachte verslechtering in het geval de KDW van een habitattype wordt overschreden.
De kans op het daadwerkelijk optreden van verslechtering neemt toe als de overschrijding
groot is en lang duurt. Aan de andere kant staan herstelmaatregelen ter beschikking
om verslechtering zoveel mogelijk te voorkomen. Meestal zal het dan gaan om een tijdelijk
positief effect, maar zeker bij waterhuishoudkundige maatregelen is de ervaring dat
het positieve effect langjarig voortduurt. Dat de balans bij het Korenburgerveen op
dit moment neutraal tot positief is, was voorspeld in het beheerplan, want het beoogde
doel van de maatregelen van de afgelopen jaren.
Vraag 3
Wat is uw appreciatie van de uit de analyse voortkomende conclusie dat door gerichte
(hydrologische) herstelmaatregelen het effect van de depositie van stikstof in het
Korenburgerveen geminimaliseerd wordt en er in het gebied sprake is van een gunstige
ontwikkeling?
Antwoord 3
Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof,
en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten.
Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen
onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak
Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen.
En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging
en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door
stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering
bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast.
Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt.
Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door
de waterhuishoudkundige maatregelen. Dat sprake is van een «minimalisering» van het
effect van stikstofdepositie is niet juist; zo blijkt bijvoorbeeld dat het habitattype
Actieve hoogvenen zich heeft uitgebreid, maar dat wel degelijk effecten van stikstof
zichtbaar zijn in dat habitattype, zoals een grotere bedekking van grassen dan van
nature het geval is. Bij de Blauwgraslanden is dat nog veel duidelijker, omdat hier
het positieve effect van de maatregelen nog onvoldoende is. En zoals in het antwoord
op vraag 2 al is gemeld, is het positieve effect van waterhuishoudkundige maatregelen
eindig, wat betekent dat de negatieve effecten van stikstof op termijn niet meer opgevangen
zullen worden door de verbetering als gevolg van de genomen waterhuishoudkundige maatregelen.
Vraag 4
Wat betekent deze ontwikkeling in het Natura 2000-gebied Korenburgerveen voor andere
Natura 2000-gebieden in Nederland? Ziet u dit als aanleiding om ook in andere gebieden
meer in te zetten op gerichte (hydrologische) herstelmaatregelen of dat ten minste
te onderzoeken?
Antwoord 4
De positieve reactie van dit gebied op de genomen herstelmaatregelen staat niet op
zichzelf. Ook in andere (hoogveen)gebieden zijn positieve reacties te zien. De noodzaak
tot het nemen van deze maatregelen is dus heel duidelijk, niet alleen vanwege stikstof
maar ook vanwege de klimaatproblematiek (dat hebben de drie droge zomers ons ook geleerd).
Daarom vormen ze een prominent onderdeel van het Programma Natuur, waarvoor momenteel
veel plannen worden ingediend.
Vraag 5
Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat het van groot belang is
om verder te kijken dan de theoretische gevolgen van het overschrijden van kritische
depositiewaardes voor stikstof, en dat een integrale aanpak met daarin meer aandacht
voor herstelmaatregelen in de praktijk tot betere resultaten leidt? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, wat betekent deze conclusie voor het stikstofbeleid op de korte, middellange
en lange termijn?
Antwoord 5
Een integrale aanpak is inderdaad heel belangrijk. Dat is ook wat onder meer de aanpak
van het Programma Natuur behelst. Dit betekent echter niet dat het ene probleem (stikstofeffecten)
weggestreept kan worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing
van het verdrogingsprobleem ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen,
voor zover het waterafhankelijke natuur betreft.
Vraag 6
Kunt u een definitie geven van het begrip «project», aangezien dit niet is gedefinieerd
of wordt uitgelegd in de Wet natuurbescherming of de Habitatrichtlijn?
Antwoord 6
In het arrest van het Europese Hof en de uitspraken van de Raad van State over het
PAS en de vrijstelling voor beweiden en bemesten staat dat voor de vraag of een activiteit
een project is, als bedoeld in de Habitatrichtlijn, moet worden nagegaan of die activiteit
significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Vraag 7
Kan het begrip «project» naar eigen oordeel worden afgebakend door aanvragers of bevoegde
gezagen?
Antwoord 7
Nee, uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat de afbakening afhangt van de vraag of
de betrokken activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Vraag 8
Moeten bij een uitbreiding op basis van het verkeersmodel Nederlands Regionaal Model
(NRM) de mogelijke effecten van de verkeersaantrekkende werking van de beoogde uitbreiding
meegenomen worden?
Antwoord 8
Bij de toetsing of een plan of project tot significant negatieve effecten in Natura
2000-gebieden kan leiden, dienen alle mogelijke effecten van het desbetreffende plan
of project betrokken te worden, waaronder de mogelijke effecten van verkeersaantrekkende
werking. Dat geldt dus ook voor plannen en projecten waarvoor het NRM wordt gebruikt
om de verkeersaantrekkende werking te bepalen.
Vraag 9
Moet een vergunning die aangevraagd wordt in het kader van de Wet natuurbescherming
(bijvoorbeeld een melkveehouderij die van 100 melkkoeien wil groeien naar uiteindelijk
300 melkkoeien) betrekking hebben op het gehele project (bijvoorbeeld 300 melkkoeien),
of mag het in onderdelen worden opgeknipt (bijvoorbeeld elke twee jaar een vergunning
vragen voor 100 koeien meer ten opzichte van de vorige aanvraag)?
Antwoord 9
De aanvraag is altijd de basis voor de te verlenen vergunning. De aanvraag van een
natuurvergunning moet betrekking hebben op alle met de aangevraagde activiteit onlosmakelijk
samenhangende onderdelen. Onzekere toekomstplannen zijn niet als zodanig aan te merken.
Wanneer een natuurvergunning is verleend voor het project melkveehouderij met 100
koeien, en na twee jaar wil de veehouderij uitbreiden met 100 koeien, dan moet die
uitbreiding worden beoordeeld ten opzichte van de bestaande situatie van 100 koeien
en de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden. Als de vergunning voor de tweede
100 koeien kan worden verleend, en de veehouderij wil twee jaar later opnieuw uitbreiden
met 100 koeien, dan moet die uitbreiding worden beoordeeld ten opzichte van de vergunde
200 koeien en de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden.
Vraag 10
Kan een vergunningverzoek van Bedrijf B dat extern wil salderen met bedrijf A (beide
uiteindelijk van dezelfde eigenaar en 54 kilometer uit elkaar liggend) in behandeling
worden genomen als bedrijf A nog geen onherroepelijke Wet natuurbescherming-vergunning
heeft waarin de stikstofruimte is vastgelegd?
Antwoord 10
Ja, dat kan, mits wordt gesaldeerd met toegestane depositie op dezelfde locatie waar
stikstofgevoelig habitat voorkomt. Die toestemming kan bestaan uit een vergunning
op grond van de Wet natuurbescherming of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
of een toestemming van voor het moment dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn
is gaan gelden voor het betrokken Natura 2000-gebied.
Vraag 11
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 7 mei 2021?
Antwoord 11
Een gedegen beantwoording van de vragen kostten meer tijd, waardoor het niet is gelukt
om deze vragen te beantwoording voor 7 mei 2021.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.