Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 789 Verandering in de Grondwet van de bepaling inzake verandering- en in de Grondwet (herijking Grondwetsherzieningsprocedure)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 28 mei 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging
over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake veranderingen in de Grondwet.
Het betreft een herijking van de Grondwets-herzieningsprocedure. Daarover bestond
onduidelijkheid. Er wordt nu duidelijk vastgelegd dat de tweede lezing van een wetsvoorstel
tot wijziging van de Grondwet alleen kan worden behandeld door de Tweede Kamer die
gekozen is in de eerste verkiezing na de eerste lezing. De leden van de VVD-fractie
merken op dat zij het verduidelijken van de procedure voor het herzien van de Grondwet
een goede zaak achten. Het wetsvoorstel geeft de leden van de VVD-fractie geen aanleiding
tot het stellen van vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake verande-ringen in de Grondwet.
Zij hebben in dit verband nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot herijking van de Grondwetsherzieningsprocedure. Deze leden zijn met de regering
van mening, dat het niet wenselijk is als er over aspecten van de procedure onduidelijkheid
bestaat. Deze leden onderschrijven dan ook het streven van de regering om de bestaande
Grondwetsherzieningsprocedure te verduidelijken en te bewerkstelligen dat de behandeling
van een grondwets-voorstel sneller wordt afgerond en het parlementaire debat zich
kan richten op de inhoud daarvan.
De leden van de SP-fractie hebben de grondwetswijziging gelezen en zijn ten aanzien
van de eerste lezing niet van mening veranderd. Zij zien geen aanlei-ding voor het
maken van verdere opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel.
Bij hen leeft nog een aantal vragen.
2. Voorgestelde procedure en het RvO-TK
De leden van de D66-fractie stellen vast dat de regering twee voorstellen doet. Ten
eerste het voorstel om te expliciteren dat de Tweede Kamer die na de bekendmaking
van de verklaringswet wordt gekozen de Tweede Kamer is die het voorstel tot Grondwetsherziening
in tweede lezing overweegt. Ten tweede dat, als deze Tweede Kamer geen besluit in
tweede lezing neemt, het grond-wetsvoorstel van rechtswege vervalt. De beide voorstellen
stroken met de ge-dachte dat de kiesgerechtigde inwoners van ons land zich door de
tussen-liggende verkiezing over een voorgestelde grondwetswijziging kunnen uitspre-ken.
Het zou strijdig zijn met die gedachte als met de behandeling kan worden gewacht op
een gunstigere samenstelling van de Tweede Kamer en/of Eerste Kamer. De genoemde leden
delen met de regering het belang dat de tijdige indiening en behandeling van voorstellen
in tweede lezing wordt geborgd. Zij zijn in dit kader benieuwd hoe de regering – als
adviseur van de Kamer – het onlangs in werking getreden, nieuwe Reglement van Orde
van de Tweede Kamer beziet? Nadat de verklaringswet van onderhavig voorstel werd aange-nomen,
werd per nota van wijziging artikel 9.30 van het voorstel tot algehele herziening
van het Reglement van Orde aangepast. In de eerste plaats werd hierin de initiële
keuze gewijzigd om als er geen politieke bereidheid bestaat het voorstel in tweede
lezing aanhangig te maken de regering te verzoeken het voorstel in te dienen. Met
de nota van wijziging is deze taak alsnog bij de Voorzitter belegd, in lijn met de
eerdere voorkeur van de regering. Graag een reflectie op dit punt. In de tweede plaats
is artikel 9.30 gewijzigd met het oog op verdere bespoediging van het behandelproces
van tweedelezings-voorstellen. Durft de regering hierdoor met zekerheid te stellen
dat een tijdige, gedegen wetsbehandeling in tweede lezing altijd mogelijk zal zijn?
De leden van de D66-fractie willen tot slot opmerken dat, anders dan artikel 9.30,
de vervalbepaling in artikel 9.29 Reglement van Orde niet is gewijzigd na-dat de verklaringswet
werd aangenomen. Artikel 9.29 Reglement van Orde bepaalt dat indien de Kamer niet
over het wetsvoorstel heeft besloten in de eerste zitting nadat zij is ontbonden,
de Voorzitter bij aanvang van de daaropvolgende zitting aan de Kamer voorstelt het
wetsvoorstel als vervallen te beschouwen. Het voorliggend Grondwetsvoorstel bepaalt
echter dat het wetsvoorstel al van rechtswege vervalt. Hoe kijkt de regering naar
deze samen-loop, en kan zij nogmaals toelichtingen waarom zij de eigen Grondwettelijke
vervalbepaling boven de route uit het Reglement heeft verkozen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van mening is dat de verantwoordelijkheden
in de Grondwetsherzieningsprocedure met het voorlig-gende voorstel en het herziene
Reglement van Orde van de Tweede Kamer, met name de artikelen 9.29 en 9.30, helder
geregeld zijn?
3. Status van verkiezingen
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de status van de verkiezingen
van de Tweede Kamer als moment om kiezers een oordeel te vragen over voorgestelde
grondwetswijzigingen die in eerste lezing zijn aanvaard. Deze leden constateren dat
de regering bij dit wetsvoorstel de meerwaarde van een afzonderlijk ontbindingsbesluit
in de praktijk relativeerde, terwijl zij nadien bij het voorstel om de grondwetswijziging
in tweede lezing door de verenigde vergadering te laten behandelen juist het belang
van het democratische primaat van de Tweede Kamer na nieuwe verkiezingen onder-streepte.
Beide stellingen lijken op gespannen voet met elkaar te staan. Zij vragen een reactie
op de samenhang en de noodzakelijke eenduidigheid van de onderbouwing.
4. Overige vragen
De leden van de SGP-fractie vragen wat de positie van de regering nu is inzake de
verplichte advisering van de Raad van State over grondwetswijzigingen in tweede lezing,
in het bijzonder ook als het gaat om initiatiefwetsvoorstellen. Deze leden constateren
dat de Tweede Kamer recent besloten heeft in het Reglement van orde te verankeren
dat de Raad van State wordt gehoord. Deze leden vragen een reactie op het risico dat
het wegvallen van de verplichte advisering kan leiden tot het risico dat het teveel
een politieke afweging kan worden, terwijl dat risico volgens deze leden in ieder
geval uitgesloten zou moeten zijn indien in eerste lezing wijzigingen in het voorstel
zijn aangebracht.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts waarom de regering heeft gekozen voor de
formulering dat de Tweede Kamer besluit over een wetsvoorstel. Weliswaar kan deze
term begrepen worden binnen het geheel van de Grondwet, maar voor deze specifieke
regeling zou het duidelijker geweest zijn als in de tekst zelf te lezen was dat het
hier gaat om het afronden van de behandeling in tweede lezing.
De fungerend voorzitter van de commissie, Martin Bosma
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.