Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake voorhang wijziging Bouwbesluit 2012 en het Besluit Bouwwerken leefomgeving in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie (Kamerstuk 32757-179)
32 757 Bouwbesluit
Nr. 180 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 mei 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de brief van 6 april 2021 over voorhang Wijziging Bouwbesluit 2012 en het Besluit
Bouwwerken leefomgeving in verband met hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie
(Kamerstuk 32 757, nr. 179).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 april 2021 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bosma
De griffier van de commissie, Roovers
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
1.
De leden van de VVD-fractie zien dat er verschillende technische oplossingen zoals
PV panelen zijn toegestaan om te voldoen aan de minimumeis voor een hoeveelheid hernieuwbare
energie. Deze leden vragen hoeveel PV panelen nodig zijn voor verschillende gebouwtypes
bij ingrijpende renovatie.
De hoogte van de eis is gebaseerd op een onderzoek van ingenieursbureau DGMR.1 Dit onderzoek bevat onder meer een overzicht van verschillende type gebouwen en het
benodigde aantal PV-panelen om aan de minimumwaarde hernieuwbare energie bij ingrijpende
renovatie te voldoen. Er zijn bijvoorbeeld zeven PV-panelen nodig bij een tussenwoning
van 110 m2, 64 PV-panelen bij een woongebouw met 33 woningen van 3.036 m2 en 12 PV-panelen bij een klein kantoorgebouw van 298 m2 om aan de minimumwaarde hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie te voldoen.
2.
Deze leden vragen tevens hoe dit in vergelijking staat met hoeveel PV panelen er nodig
zijn voor verschillende gebouwtypes bij nieuwbouw om te voldoen aan de BENG-eis.
De hoogte van de eis bij ingrijpende renovatie is gebaseerd op de opwek middels PV-panelen.
Dit is in de vorm van een absolute hoeveelheid hernieuwbare energie gesteld. De mate
van isolatie van het gebouw is daardoor niet van invloed op de hoogte van de eis.
Bij nieuwbouw heeft de eis de vorm van een relatieve hoeveelheid. Deze wordt berekend
door de hoeveelheid zelf opgewekte hernieuwbare energie te delen door het totale energiegebruik.
De mate van isolatie van het gebouw telt hierdoor mee. Voor nieuwe gebouwen met een
zeer lage energiebehoefte zou het bijvoorbeeld kunnen voorkomen dat er in absolute
zin weinig hernieuwbare energie hoeft opgewekt te worden, bijvoorbeeld via PV-panelen,
om te voldoen aan de eis. Ingenieursbureau DGMR heeft daarom de hoogte van de eis
bij ingrijpende renovatie getoetst aan eis bij nieuwbouw voor verschillende gebouwtypes.
Uit deze toets komt naar voren dat het risico zeer klein is dat een nieuw gebouw niet
zal voldoen aan de eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie voor ingrijpende
renovaties.2
3.
De leden van de VVD-fractie zien dat restwarmte of -koude uit gebiedsmaatregelen met
een directe fysieke koppeling met het gebouw, zoals een lokaal warmtenet, ook zijn
toegestaan om te voldoen aan de minimumeis voor een hoeveelheid hernieuwbare energie.
Deze leden vragen welke lokale warmtenetten dit zijn: Lokale warmtenetten die bijvoorbeeld
afval en biomassa gebruiken? Deze leden vragen tevens hoe dit in vergelijking staat
met de BENG-eis.
Dit besluit stelt ten opzichte van (huidige en de nieuwe) Warmtewet geen aanvullende
vereisten aan een warmtenet. Hier is voor gekozen omdat er via de Warmtewet, en in
de toekomst via de Wet collectieve warmtevoorziening, wordt voldaan aan de REDII verplichting
voor verduurzaming van warmtenetten. De NTA 8800 stelt eveneens dat restwarmte- of
koude uit gebiedsmaatregelen -met een directe fysieke koppeling met het gebouw- mag
worden meegeteld om aan de BENG-eis om te voldoen aan het vereiste aandeel hernieuwbare
energie. Ook dit is in de lijn met de vereisten van de (huidige en de nieuwe) Warmtewet.
4.
De leden van de VVD-fractie vragen of en in hoeverre pelletkachels en hoogrendement
houtkachels zijn toegestaan om te voldoen aan de minimumeis voor een hoeveelheid hernieuwbare
energie. Zij vragen tevens hoe dit in vergelijking staat met de BENG-eis.
De technische mogelijkheden om te voldoen aan de minimumwaarde hernieuwbare energie
zijn gebaseerd op de definities in de NTA 8800. Deze definities zijn ook van toepassing
bij nieuwbouw in de BENG-eisen. Dit betekent dat de hoeveelheid warmte die door een
biomassatoestel opgewekt wordt ten behoeve van verwarming van gebouwen als hernieuwbaar
wordt beschouwd, waarbij wordt gecorrigeerd voor de hoeveelheid warmte die als primair
energiegebruik wordt aangemerkt. Pelletkachels en hoogrendement houtkachels zijn voorbeelden
van een biomassatoestel. Het is dus toegestaan om op die manier te voldoen aan de
benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie en bij nieuwbouw.
5.
De leden van de VVD-fractie stellen dat in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) is afgesproken dat huiseigenaren niet worden verplicht tot het nemen van hernieuwbare
energiemaatregelen. Dit lijkt nu toch te gebeuren bij een ingrijpende renovatie, stellen
zij. Deze leden vragen de Minister hoe dit met elkaar rijmt.
De verplichting om een minimumwaarde hernieuwbare energie voor te schrijven bij ingrijpende
renovatie en nieuwbouw vloeit voort uit de herziene richtlijn hernieuwbare energie
(REDII). Alle Europese lidstaten dienen deze verplichting om te zetten in nationale
regelgeving voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is en de
binnenlucht kwaliteit niet negatief wordt beïnvloed. Het kabinet heeft niet de ruimte hiervan af te wijken.
6.
De leden van de VVD-fractie zien dat volgens het effectenonderzoek de totale structurele
regeldruk voor burgers en bedrijven met gemiddeld tussen € 0,35 miljoen en € 5,7 miljoen
per jaar stijgt. Deze leden vragen wat de onderbouwing is van de cijfers: hoeveel
panden zoals bijvoorbeeld monumentale panden vallen onder de uitzondering om niet
te hoeven voldoen aan de minimumeis voor hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie?
Wat zijn gemiddeld de kosten van een rapport per pand om de uitzondering te moeten
aantonen?
Het effectenonderzoek maakt duidelijk dat de regelgeving gevolgen heeft voor 24 tot
241 gebouwen per jaar. De totale regeldrukkosten komen volgens het onderzoek daarmee
uit op een bedrag tussen de 0,35 en 5,7 miljoen. Er wordt ingeschat dat minimaal 45%
van de regeldruk bedrijfseigen is. Dit betekent dat minimaal 45% van de investeringen
ook gedaan zou zijn als de regelgeving niet was gewijzigd. Verder is er bij het berekenen
van de regeldruk geen rekening gehouden met baten die PV-panelen en een warmtepomp
opleveren. Zowel PV als een warmtepomp zorgen voor een lagere energierekening door
minder elektriciteitsafname uit het net of door energie te besparen.
De verplichting zal in de praktijk nauwelijks van toepassing zijn bij monumentale
panden, zeker waar het gaat om beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en
rijksmonumenten). Bij deze monumenten worden namelijk zelden bouwwerkzaamheden uitgevoerd
die kwalificeren als een «ingrijpende renovatie» als bedoeld in de wijziging van het
Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving. Indien zich in de praktijk
toch een situatie voordoet waarbij sprake is van een restauratie van een (voor)beschermd
monument die kwalificeert als «ingrijpende renovatie», is hiervoor behalve een omgevingsvergunning
voor het bouwen ook altijd een omgevingsvergunning voor de monumentenactiviteit nodig.
Via deze weg zal het bevoegd gezag de voorgenomen plannen toetsen. De conclusie kan
dan zijn dat in het geval van een (voor)beschermd monument op grond van de omgevingsvergunning
voor de monumentenactiviteit minder of geen hernieuwbare energie hoeft te worden gerealiseerd,
bijvoorbeeld omdat sprake is van locatiegebonden omstandigheden.
7.
De leden van de VVD-fractie willen het voorgehangen besluit van de Minister graag
in Europees perspectief plaatsen. Deze leden vragen of en in hoeverre de hernieuwbare
energiemaatregelen uit de betreffende Europese richtlijn verplicht zijn voor Nederland.
Deze leden vragen tevens of en in hoeverre andere Europese landen, zoals Roemenië
en Bulgarije de hernieuwbare energiemaatregelen verplicht stellen.
Alle Europese lidstaten dienen de verplichtingen die voortvloeien uit de REDII om
te zetten in nationale regelgeving. Dit geldt ook voor de verplichting voor een minimumwaarde
hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie voor zover dit technisch, functioneel
en economisch haalbaar is en de binnenlucht kwaliteit niet negatief wordt beïnvloed.
Met het onderhavige besluit introduceert Nederland niet meer verplichtingen dan waartoe
Nederland op grond van de REDII gehouden is. Wanneer een lidstaat niet laat weten
hoe het de bepalingen van de richtlijn volledig en correct omzet, of een vermoedelijke
schending van het EU-recht niet corrigeert, staat het de Europese Commissie vrij om
een formele inbreukprocedure te beginnen.
8.
De leden van de D66-fractie constateren dat een renovatie moet kwalificeren als «ingrijpende
renovatie» om onder de richtlijn van de REDII meegenomen te worden. Deze leden vragen
of er nader uiteengezet kan worden welke handelingen of omstandigheden kwalificeren
als «ingrijpende renovatie»?
Van ingrijpende renovatie is sprake wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de
gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot én deze vernieuwing, verandering
of vergroting de integrale gebouwschil betreft. Hiermee wordt bedoeld dat de uitwendige
scheidingsconstructie volledig, dat wil zeggen met inbegrip van alle constructie-onderdelen
(binnenblad, spouwvulling, buitenblad) wordt weggehaald en opnieuw opgebouwd. Er is
hier bijvoorbeeld sprake van wanneer een dak of gevel volledig wordt opengelegd en
vernieuwd, waardoor de mogelijkheid bestaat om tegelijkertijd de isolatie aan te brengen
die voldoet aan de nieuwbouweis. Bij aanpassingen die geen betrekking hebben op de
integrale bouwschil is, ook als het gaat om renovatie van meer dan 25% van de gebouwschil,
geen sprake van ingrijpende renovatie. Voorbeelden van dergelijke niet ingrijpende
renovaties zijn: na-isolatie van een spouwmuur, na-isolatie van enkelsteens buitenmuren
aan binnen- of buitenkant, na-isolatie onder dakpannen of tegen het dakbeschot, vervanging
van het binnen- of buitenblad van gevel of dak en vervanging van de dakbedekking.
9.
Daarnaast vragen zij op welke wijze bij de niet-vergunningsverplichte verbouwingen
wordt vastgesteld of het een «ingrijpende verbouwing» betreft.
Bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in het besluit is in het algemeen sprake
van een activiteit waarvoor een vergunning voor het bouwen nodig is zodat het bevoegd
gezag de activiteit kan toetsen en toezicht kan uitoefenen.In die uitzonderlijke gevallen
waarbij de ingrijpende renovatie vergunningvrij is, zal de bouwactiviteit voor het
bevoegd gezag toch zichtbaar zijn buiten het gebouw, waardoor zij ook in die gevallen
zo nodig handhavend kan optreden.
10.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat wanneer een derde of meer van de radiatoren
in een gebouw wordt vernieuwd, er volgens de regeling sprake is van een «ingrijpende
renovatie». Deze leden vragen in hoeverre deze veronderstelling correct is? Wat betekent
dit voor pandeigenaren wanneer zij hun bezit alvast gereedmaken voor aardgasvrij,
in afwachting van bijvoorbeeld aansluiting op een andere warmtebron in de wijkgerichte
aanpak?
Deze veronderstelling is niet correct. Er is sprake van een ingrijpende renovatie
wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd
of vergroot én deze vernieuwing, verandering of vergroting de integrale gebouwschil
betreft. De eis voor een minimumhoeveelheid hernieuwbare energie is van toepassing
wanneer sprake is van een ingrijpende renovatie én de verwarmings- of koelinstallatie
onderdeel uitmaakt van de ingrijpende renovatie. Dit laatste is het geval wanneer
er bij de ingrijpende renovatie een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of
ruimtekoeling wordt geplaatst, gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot.
Van het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een verwarmings- of koelinstallatie
is sprake wanneer een derde of meer van de afgiftelichamen (meestal radiatoren) wordt
vernieuwd, veranderd of vergroot of wanneer één of meer van de centrale warmte-, koude-
of warm water-opwekkers of centrale ventilatie-units veranderd wordt. Dit is opgenomen
in de nota van toelichting van het besluit. Daarmee wordt aangesloten bij de EPBD
voorschriften voor technische bouwsystemen, wat de eenduidigheid in de markt ten goede
komt.3 Voor pandeigenaren die hun bezit gereedmaken voor aardgasvrije verwarming, en daarbij
ingrijpend renoveren, betekent dat ze gebruik kunnen maken van bovengenoemde richtlijnen
voor het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een verwarmings- of
koelinstallatie om na te gaan of ze op dat moment dienen te voldoen aan de eis.
11.
De leden van de D66-fractie constateren dat de voorgenomen eis niet geldt wanneer
er aantoonbaar binnen drie jaar wordt aangesloten op een warmtenet. Deze leden vragen
waarom voor deze termijn is gekozen, en of er ook is overwogen het voornemen tot aansluiting
op een warmtenet voldoende te laten zijn?
De REDII staat de lidstaten toe dat de verplichting onder meer kan worden verwezenlijkt
middels efficiënte stadsverwarming en -koeling die voor een aanzienlijk aandeel uit
hernieuwbare energie en afvalwarmte en -koude wordt geproduceerd. In overleg met de
klankbordgroep is ervoor gekozen om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Er is voor een «vaste termijn» van 3 jaar voor aansluiting op een warmtenet gekozen,
omdat aannemelijk is dat de gebouweigenaar dit kan aantonen met documenten, zoals
een overeenkomst met het warmtebedrijf. Indien deze termijn langer zou zijn, kan een
gebouweigenaar dit niet goed aantonen bij de bevoegde gezagen vanwege de onzekerheid
die een langere termijn met zich meebrengt. Ook wordt het steeds onzekerder of er
daadwerkelijk aangesloten wordt op een warmtenet naarmate de beoogde termijn van aansluiting
van het gebouw op het warmtenet verder in de toekomst ligt. Dit gegeven is meegewogen
in de termijn voor aansluiting op een warmtenet in de uitzondering. Er is daarom gekozen
om het voornemen tot aansluiting op een warmtenet zonder dat dit aantoonbaar is niet
voldoende te laten zijn om aan de verplichting te voldoen.
12.
Deze leden vragen daarnaast in hoeverre de regeling geldt binnen wijken die binnen
de wijkaanpak of Proeftuinen Aardgasvrije Wijken (binnenkort) van het aardgas zullen
worden gehaald?
De verplichting is van toepassing op alle gebouwen met een gebruiksfunctie waarvoor
op dit moment energieprestatie-eisen gelden, dus ook in wijken binnen de wijkaanpak
of Proeftuinen Aardgasvrije Wijken.
13.
De leden van de D66-fractie lezen dat in het geval van nadelige gevolgen voor beschermde
monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en waardevolle cultuurerfgoed, het
bevoegd gezag moet nagaan of er hernieuwbare energie behaald kan worden zonder dat
het karakter van het betreffende gebouw verloren gaat. Deze leden vragen zich af op
basis waarvan het bevoegd gezag deze afweging kan maken en op welke wijze zij hierbij
ondersteund worden?
Het is van belang dat er wordt voorkomen dat de voorschriften nadelige effecten hebben
op beschermd cultureel erfgoed. Het bevoegd gezag zal moeten nagaan of, en zo ja,
in hoeverre de voorgeschreven minimale hoeveelheid hernieuwbare energie behaald kan
worden zonder nadelige invloed op de monumentale waarden, het karakter of de uitzonderlijke
universele waarden van het desbetreffende cultureel erfgoed. Dit is bij voorkeur al
onderwerp van vooroverleg (voorafgaand aan de vergunningaanvraag) tussen de initiatiefnemer
en het bevoegd gezag.
Voor beschermde monumenten geldt dat het staande praktijk is dat het bevoegd gezag
bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de monumentenactiviteit een afweging
maakt tussen het belang van de monumentale waarden van het desbetreffende beschermde
monument en het gebruik van het monument. Dat geldt ook voor de afweging in hoeverre
er aan de verplichting voor een minimumwaarde hernieuwbare energie kan worden voldaan
zonder dat de monumentale waarden van het monument worden aangetast.
Voor beschermde stads- en dorpsgezichten en waardevol cultuurerfgoed geldt dat locatiegebonden
omstandigheden of bouwtechnische belemmeringen een uitzonderingsgrond bieden voor
deze verplichting. Het waardevolle karakter van dergelijke panden of van een beschermd
gezicht kan namelijk bepalend zijn in hoeverre er kan worden voldaan aan de verplichting,
bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak. Het bevoegd gezag maakt
deze afweging binnen het kader van de welstandsvoorschriften of die van het beschermende
bestemmingsplan (straks: omgevingsplan).
Om gebouweigenaren, bedrijven en het bevoegd gezag praktische handvaten te bieden
voor de uitvoering, is de «Leidraad afwijking eis hernieuwbare energie bij ingrijpende
renovatie» opgesteld. Het bevat onder andere een beschrijving van veelvoorkomende
locatiegebonden omstandigheden en bouwtechnische belemmeringen en welke stappen de
gebouweigenaar en het bevoegd gezag samen kunnen zetten. De leidraad is opgesteld
samen met een klankbordgroep. Het bevoegd gezag is hierin vertegenwoordigd via de
VNG, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, gemeente Den Haag en Vereniging Bouw-
en Woningtoezicht.
14.
Artikel 2 van de richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei
2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (hierna: herziene EPBD)3 biedt lidstaten
voor wat betreft de definitie van «ingrijpende renovatie» een keuze. Nederland heeft
gekozen voor de oppervlakte-methode. De leden van de fractie van GroenLinks zouden
graag een nadere toelichting op deze keuze ontvangen en daarbij wat meer inzicht krijgen
in de voor- en nadelen van beide methoden.
Nederland heeft destijds gekozen voor de oppervlakte-methode, oftewel de definitie
op basis van 25% van de gebouwschil, en niet voor de definitie op basis van de kosten
van het gebouw vanwege de eenduidigheid.4 De oppervlakte van de gebouwschil is eenduidig te bepalen en niet afhankelijk van
een geografische locatie. De kosten van een gebouw zijn echter niet eenduidig gedefinieerd.
Zo is het discutabel of alleen de kosten van de gebruikte materialen moeten meetellen,
of dat bijvoorbeeld ook de grondkosten en de (financiële) waarde van het gebouw meetellen.
Door de keuze te baseren op basis van de oppervlakte van de gebouwschil is dus een
eenduidige definitie gehanteerd die voor heel Nederland toepasbaar is.
15.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er op dit moment gewerkt wordt aan
isolatiestandaarden. Kan de Minister een actuele stand van zaken geven op dit punt
en aangeven in hoeverre de Europese plannen uit de Green Deal zich hiertoe verhouden?
De laatste stand van zaken van de standaard voor woningisolatie is dat deze is vastgesteld
en dat de Minister haar voornemen aan de Kamer heeft medegedeeld.5 Hoe deze standaard zich verhoudt tot de plannen uit de Green Deal is afhankelijk
van de daadwerkelijke voorstellen van de Europese Commissie. Het kabinet houdt de
wijzigingsvoorstellen nauwlettend in de gaten en vindt het belangrijk dat er binnen
de herzieningen van de EU-regelgeving ruimte blijft voor nationaal maatwerk. Het kabinet
zet zich daarom proactief in om informatie te delen met de Europese Commissie over
de Nederlandse aanpak, waaronder de isolatiestandaarden. Op die manier levert het
kabinet expertise aan de verdere uitwerking van de plannen met als doel het voorkomen
van tegenstrijdig beleid.
16.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking
tot nog komende Europese regelgeving die relevant is voor de verduurzaming van de
gebouwde omgeving. De leden vragen de regering in te gaan op de stand van zaken en
de Nederlandse positie ten opzichte van de Energy Performance of Building en de Construction
Products Direct.
In de Renovatiegolf mededeling6 stelt de Europese Commissie voor om de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen
(EPBD, 2018/844) te herzien. De publicatie van het nieuwe wetgevingsvoorstel wordt
verwacht aan het einde van 2021. Op basis van de mededeling en de publieke consultatie7 voor de EPBDIII, die is gestart op 30 maart jl., is het mogelijk dat het nieuwe wetgevingsvoorstel
gefaseerde minimale energieprestatievereisten voor alle gebouwen zal bevatten. Wat
de hoogte van deze eisen is en in hoeverre er onderscheid gemaakt wordt in type gebouwen
is nog niet bekend. De publieke consultatie geeft een idee van de mogelijke wijzigingen
in de richtlijn, die de Commissie overweegt. Bij publicatie van het nieuwe wetgevingsvoorstel
is pas duidelijk welke aanpassingen er daadwerkelijk zijn opgenomen. Dan zal ook de
Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
In de tweede helft van dit jaar volgt een herziening van de Construction Products
Regulation (hierna: CPR). Naar verwachting bevat het herziene voorstel bepalingen
met betrekking tot duurzaamheid van bouwproducten, te bepalen volgens een levenscyclus
methode (hierna: LCA-methode). Deze is in lijn met de huidige MPG (Milieuprestatie
Gebouwen) zoals deze nu in Nederland gebruikt wordt.
Kortom, het kabinet houdt de herziening van de EPBD en CPR nauwlettend in de gaten
en vindt het belangrijk dat er ruimte blijft voor nationaal maatwerk. Het kabinet
zet zich daarom proactief in om de Nederlandse aanpak te delen met de Commissie en
zal expertise leveren aan de verdere uitwerking van de plannen met als doel het voorkomen
van tegenstrijdig beleid. Dit geldt ook voor het reeds in gang gezette beleid ten
aanzien van de energieprestatie van gebouwen en de duurzaamheid van bouwproducten.
17.
Tot slot zijn de voornoemde leden benieuwd naar de Nederlandse positie m.b.t. het
Affordable housing initiative? Ziet de regering in dit initiatief een leidende rol
voor Nederland weggelegd met het oog op onder andere de wijkaanpak?
In de Renovatiegolf mededeling van 14 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2982) kondigt de Europese Commissie het Affordable Housing Initiative aan.8 Dit initiatief zal onder andere 100 gidsprojecten voor betaalbare huisvesting lanceren.
Wat het initiatief precies inhoudt, is pas bekend wanneer het wordt gepresenteerd
door de Europese Commissie. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in de gaten. Zodra
het Affordable Housing Initiative bekend is, beziet het kabinet welke rol is weggelegd
voor Nederland.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Martin Bosma, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier