Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 688 (R2151) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 26 mei 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd welke tweetal voorbehouden, die het Koninkrijk
der Nederlanden maakte bij het 1954-verdrag, de regering nu voornemens is in te trekken.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen deze voorbehouden te maken? Is het noodzakelijk
voor invoering van deze wet de voorbehouden in te trekken? Zo nee, zou het niet beter
zijn de voorbehouden te behouden zodat Nederland meer ruimte heeft de procedure indien
nodig weer aan te scherpen als sprake is van een sterke aanzuigende werking? Welke
gevolgen heeft het intrekken van de voorbehouden voor de andere delen van het Koninkrijk
waarvoor deze nieuwe procedure niet gaat gelden?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I onderdeel B
Optievoorwaarden geboren in Nederland en tien jaar feitelijk hoofdverblijf
De leden van de D66-fractie delen het standpunt van de regering dat de regeling niet
moet worden misbruikt. Tegelijkertijd zijn zij van mening dat de regering in het wetsvoorstel
nu een te wantrouwende positie inneemt jegens de vreemdeling. De voorgenoemde leden
zijn van mening, en met hen onder andere het College voor de Rechten van de Mens (CRM),
United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) en het Instituut voor Staatloosheid
en Inclusie (ISI), dat de eis van tien jaren onafgebroken stabiel hoofdverblijf te
lang is, aangezien het hier gaat om de maximale periode die volgens artikel 1, tweede
lid, van het 1961-verdrag mag worden gesteld. Naar het oordeel van deze leden doet
een kortere termijn meer recht aan de belangen van de vreemdeling en is de termijn
van vijf jaar voldoende lang als prikkel om eventueel misbruik van deze regeling tegen
te gaan. Daarom hebben bovengenoemde leden zoals eerder ook vermeld een amendement
ingediend om dit punt te wijzigen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel,
waarin zij lezen dat het voorstel is om minderjarige in Nederland geboren staatloze
kinderen een optierecht toe te kennen. Dat recht wordt naar de mening van deze leden
te veel beperkt door de voorwaarde dat het kind gedurende tien jaar stabiel verblijf
in Nederland moet hebben. Met stabiel wordt bedoeld dat het kind en diens ouder(s)
het vertrek niet mogen hebben gefrustreerd en zich niet hebben onttrokken aan toezicht.
Naar de mening van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
is deze aanvullende voorwaarde niet in overeenstemming met artikel 1 van het Verdrag
van 1961 tot beperking van de staatloosheid. Ook de Adviescommissie Vreemdelingenzaken
(ACVZ) adviseert daarom de voorwaarde, dat een kind gedurende tien jaar stabiel verblijf
heeft in Nederland, te laten vervallen. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen
deze adviezen over te nemen en is de regering van plan dit alsnog doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de eis van tien jaren onafgebroken
stabiel hoofdverblijf te lang is, aangezien het hier gaat om de maximale periode die
volgens artikel 1, tweede lid, van het 1961-verdrag mag worden gesteld. Naar hun oordeel
doet een kortere termijn meer recht aan de belangen van de vreemdeling en is de termijn
van vijf jaar voldoende lang als prikkel om eventueel misbruik van deze regeling tegen
te gaan. Zij vragen of de regering het hier mee eens is.
Optievoorwaarde sedert geboorte staatloos en geen andere nationaliteit kunnen verkrijgen
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat als betrokkene
zelf na het bereiken van de meerderjarigheid de staatloosheid kan opheffen, het optierecht
niet geldt. Begrijpen deze leden het goed dat dit dus kan betekenen dat een kind vanaf
de geboorte geen vaststelling van staatloosheid kan krijgen, en daarmee zich al die
tijd ook niet op de bijbehorende rechten kan beroepen tot het moment van meerderjarigheid,
en dat hij of zij de staatloosheid vanaf dat moment kan opheffen? In hoeverre is de
verwachting dat dit soort gevallen zich zullen aandienen? Wat zijn de praktische consequenties
voor betrokkenen in dit geval?
Optievoorwaarde stabiel verblijf
De leden van de D66-fractie delen het bezwaar dat de Afdeling maakt bij de voorwaarde
van stabiel hoofdverblijf die aan de optieregeling voor in Nederland staatloos geboren
kinderen zonder rechtmatig verblijf is verbonden. Deze leden zijn het met de Afdeling
en tevens ook met o.a. UNHCR, ISI en CRM eens dat betrokkene en dus diens ouders hun
vertrek niet mogen hebben gefrustreerd en zich niet aan het toezicht mogen hebben
onttrokken een extra eis is die zich niet verdraagt met de verplichting die de regering
heeft uit hoofde van artikel 1 van het 1961-verdrag. Deze leden verzoeken de regering
het advies van de Afdeling over te nemen dat de voorwaarde van stabiel verblijf in
het voorgestelde artikel 6, eerste lid, onder p en q van de Rijkswet op het Nederlanderschap
(RWN) te schrappen en te wijzigingen in gewoon verblijf omdat zij met de Afdeling
en andere adviezen van mening zijn dat het hier gaat om een aanvullende eis. Bovendien
zijn deze leden van mening dat de gegeven invulling door de regering niet in lijn
ligt met wat het 1961-verdrag beoogt, namelijk het voorkomen van staatloosheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn met de Afdeling van mening dat de regering
ten aanzien van het optierecht voor niet rechtmatig verblijvende staatloze kinderen
aanvullende eisen ten opzichte van de Verdragen stelt. Ten eerste introduceert de
regering de term stabiel in plaats van gewoon als kwalificatie van het verblijf, terwijl
stabiel niet de meest voor de hand liggende, of eigenlijk geen, vertaling is van het
Engelse woord «habitual». Kan de regering ook concreet zijn wat wordt bedoeld met
stabiel en kan zo gedetailleerd mogelijk aangegeven worden wat hier wel en niet onder
valt, juist ook om onduidelijkheid te voorkomen? Kan tevens aangegeven worden welke
alternatieve woorden ook gebruikt zouden kunnen worden voor het Engelse woord «habitual»
en kan één voor één aangegeven worden waarom deze een minder passende vertaling zijn?
Deze leden van de ChristenUnie-fractie constateren bovendien dat de regering dit begrip
invult met voorwaarden uit het Nederlandse vreemdelingebeleid, die niet in lijn zijn
met de verdragen van 1954 en 1961 en daar ook niet uit volgen. In het nader rapport
naar aanleiding van het advies van de Afdeling wordt op geen enkele manier duidelijk
gemaakt dat onttrekking aan het toezicht en het niet frustreren van terugkeer of vertrek
deel uitmaken van de gangbare interpretatie van de verdragsteksten ten aanzien van
het begrip «habitual residence». Het gaat in de gangbare interpretatie slechts om
feitelijk verblijf, zo wordt ook uit de reactie van de regering op het advies van
de Afdeling des te meer duidelijk. De regering stelt dus wel degelijk aanvullende
eisen ten opzichte van de verdragen en zij kan niet volstaan door te zeggen dat het
advies van de Afdeling niet gevolgd wordt. Deze leden zijn van mening dat de term
stabiel als kwalificatie van het verblijf gewijzigd dient te worden in gewoon of gewoonlijk.
Is de regering daartoe bereid, en zo nee, is zij het met deze leden eens dat uit de
term stabiel in elk geval niet de interpretatie kan zijn die uit het gebruik van deze
term volgt?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.