Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Wijngaarden, Boswijk en Stoffer over het munitiebudget
Vragen van de leden Van Wijngaarden (VVD), Boswijk (CDA) en Stoffer (SGP) aan de Minister van Defensie over het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen terug» (ingezonden 15 april 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Visser (Defensie), mede namens de Minister van Defensie
(ontvangen 21 mei 2021).
Vraag 1
Kent u het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen
terug»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat er in een reductie van het munitiebudget van 140 miljoen euro in 2021
naar 80 miljoen euro in 2023 is voorzien?
Antwoord 2
De gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde
de voorraad kapitale munitie2) bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor
vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend
onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie
en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd
vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding
en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Eerder heb ik u gemeld dat de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan
munitie voor opleiding en training onder andere wordt veroorzaakt doordat de munitieprijzen
harder stijgen dan voorzien (Kamerstuk 35 570 X, nr. 12 van 15 oktober 2020). De stijging van de prijzen wordt deels gecompenseerd middels
de jaarlijkse toevoeging van de prijsbijstelling. De stijging van de munitieprijzen
is onder andere een gevolg van de groeiende Defensie-investeringen door landen om
ons heen, waarmee de vraag naar munitie en daarmee de prijs van munitie stijgt. Verder
wordt deze mismatch veroorzaakt doordat er meer munitie voor opleiding en training
moet worden vervangen dan in voorgaande jaren. De historische voorraden munitie, waar
we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, nemen namelijk af. Als
gevolg van strikte toepassing van de veiligheidsnormen, wordt minder munitie na levensduurverlengend
onderzoek vrijgegeven voor verbruik. Deze afgekeurde munitie moet worden afgevoerd
en worden aangevuld.
Dit alles tezamen leidt tot een mismatch van structureel € 60 miljoen voor conventionele
munitie voor opleiding en training. Dit bedrag is onderdeel van het in de Defensievisie
2035 opgenomen aanvullende structurele bedrag in de categorie Moderne bedrijfsvoering
(Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020).
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie
incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens
te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting
waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt.
Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het budget, richt Defensie zich
in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten
van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds
de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie
bijvoorbeeld de mogelijkheden om meer gebruik te maken van simulatie in een digitale
omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt,
die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het
gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte
op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien.
Vraag 3 en 4
Wat zijn de gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht als het
munitiebudget wordt teruggeschroefd per 2023?
Welke gevolgen zou dit hebben voor de mogelijkheden om deel te nemen aan missies of
voor het beschikbaar stellen van eenheden voor de Navo in het kader van de eerste
hoofdtaak, zoals de Nato Response Force?
Antwoord 3 en 4
Zoals hierboven vermeld richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen
van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen, waarbij
nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald.
Binnen de bestaande kaders en het beschikbare budget moeten echter defensiebreed voortdurend
keuzes worden gemaakt (Kamerstukken 31 125 nr. 114 en 34 919 nr. 55). Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op
gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed,
valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben
voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties.
Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft
hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van
munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele
militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad
munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen.
Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen
van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden
fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede
hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een
specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig
is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale
en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk
gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de
eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd,
inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie
(Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak,
inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode
van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie.
Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Vraag 5 en 6
Waarom lukt het niet om voldoende trainingen in simulatoren uit te voeren?
Welke stappen worden er gezet om dit gebrek aan simulatiemogelijkheden op te lossen,
en per wanneer zijn er verbeteringen te verwachten?
Antwoord 5 en 6
Defensie heeft nog niet voldoende gebruik kunnen en hoeven maken van de mogelijkheden
van trainingen met simulatie in een digitale omgeving, dat dit heeft geleid tot een
lager verbruik van, munitiesoorten. Dit heeft twee oorzaken:
Allereerst waren er in de afgelopen jaren, ondanks het exploitatietekort, voldoende
munitievoorraden beschikbaar voor opleiding en training. Zoals vermeld nemen de historische
voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten,
echter af. Dit vergroot de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie
voor opleiding en training, want er moet meer munitie voor opleiding en training worden
vervangen dan in voorgaande jaren. Het gebruik van meer simulatie in een digitale
omgeving van grotere en duurdere wapensystemen leidt mogelijk tot een lager verbruik
van duurdere munitiesoorten.
Verder zijn, met het gebruik van modernere wapensystemen, de mogelijkheden voor training
met simulatie toegenomen. Het gebruik van simulatie is dan ook een standaard onderdeel
in het behoeftestellingsproces van grote wapensystemen, maar vraagt ook om aanzienlijke
investeringen, niet alleen in simulatiefaciliteiten, maar ook in structurele personele
capaciteit en wordt daarom nog niet altijd en volledig benut. Mogelijk leiden extra
investeringen in simulatiemiddelen ertoe dat de uitgaven voor verbruik van echte munitie
voor opleiding en training dalen.
Om de kosten van het munitieverbruik voor opleiding en training in lijn te brengen
met het beschikbare budget onderzoekt Defensie daarom bijvoorbeeld de mogelijkheden
om vanaf 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving, inclusief
financiële consequenties. Deze financiële consequenties moeten uiteindelijk opwegen
tegen het structureel lager verbruik van munitiesoorten ter hoogte van € 20 miljoen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie -
Mede namens
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.