Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Simons over het rapport van Human Rights Watch aangaande misdaden tegen de menselijkheid door Israël
Vragen van het lid Simons (BIJ1) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het rapport van Human Rights Watch aangaande misdaden tegen de menselijkheid door Israël (ingezonden 30 april 2021).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 20 mei 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch, getiteld: «A Threshold Crossed:
Israeli Authorities and the Crimes of Apartheid and Persecution»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport dat Israël zich schuldig maakt
aan misdaden tegen de menselijkheid, specifiek: apartheid (artikel 7.1j van het Statuut
van Rome inzake het Internationaal Strafhof) en vervolging van een identificeerbare
groep (artikel 7.1h van het voornoemde Statuut)?
Antwoord 2
Het kabinet is bezorgd over de vermeende schendingen van internationaal recht die
in het rapport gedocumenteerd zijn. Het rapport toont de impact van de bezetting op
het leven van Palestijnen in de bezette gebieden en de ongelijke status tussen bewoners
van nederzettingen en de Palestijnen in dat gebied. Nederland en de EU hebben meermaals
bezorgdheid geuit over de situatie in de bezette Palestijnse gebieden. Het rapport
van Human Rights Watch (HRW) geeft een beschrijving van die situatie en een appreciatie
van de internationale misdrijven waarvan naar de mening van HRW sprake is.
Het kabinet is echter terughoudend met het gebruik van kwalificaties als «apartheid».
Zoals ook in het rapport is genoemd, is een dergelijke kwalificatie tot op heden niet
door een (internationale) rechter vastgesteld. Het kabinet verwijst in dit verband
naar het gezamenlijke advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke
Vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) van 3 maart 2017
inzake mogelijkheden, betekenis en wenselijkheid van het gebruik door politici van
de term genocide en de reactie van het kabinet hierop van 22 december 2017. Het gezamenlijke
advies van de CAVV en de EVA heeft ook betrekking op de kwalificatie van misdrijven
tegen de menselijkheid, zoals «apartheid».
Vraag 3
Wat is uw reactie op de conclusie in het rapport dat de Israëlische autoriteiten Joodse
Israëliërs een «superieure status» onder de wet heeft toebedeeld ten opzichte van
Palestijnen wanneer het aankomt op burgerrechten, toegang tot land, bewegingsvrijheid
en de vrijheid om te bouwen of het verlenen verblijfsrecht aan naaste familieleden
in Palestina?
Antwoord 3
Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht, en het Israëlisch beleid dat
daarmee samenhangt, zoals het verschil in bewegingsvrijheid en het slopen van Palestijnse
gebouwen in de bezette gebieden, leidt tot allerlei schendingen van de rechten van
Palestijnen. Niet alleen is dit in strijd met internationaal recht, het vergroot ook
de ongelijkheid tussen Israëliërs en Palestijnen, wat bijdraagt aan confrontaties.
Vraag 4
Wat is uw mening inzake het feit dat Israël in bezet Palestina aparte wetgeving hanteert
voor Palestijnen (Palestijnen vallen niet onder het civiele recht, maar onder het
militaire recht) en dat Palestijnen niet dezelfde rechten hebben als de bewoners van
nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever?
Antwoord 4
Aangezien de gehele Westelijke Jordaanoever volgens Nederland en de EU bezet gebied
is, net als overigens de rest van de Palestijnse gebieden, is in dit gehele gebied
het bezettingsrecht van toepassing en is er geen sprake van algemene «nationale wetgeving».
Deze vorm van rechtshandhaving is toegestaan in aanvulling op lokale (juridische)
autoriteiten en is bedoeld voor een situatie waarin deze autoriteiten niet (volledig)
kunnen voorzien in het handhaven van de veiligheidsmaatregelen. Deze rechtshandhaving
moet voldoen aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de
mensenrechtenverdragen waarbij Israël partij is (zie ook de antwoorden op Kamervragen
van de leden Bouali, Sjoerdsma, Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen, Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nummer 939, d.d. 27 november 2020). Israël mag als bezettende mogendheid volgens het bezettingsrecht
in bezet gebied gebruikmaken van militaire rechtbanken om personen te vervolgen voor
handelingen die in strijd zijn met veiligheidsmaatregelen die de bezettende mogendheid
daar heeft getroffen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet is bezorgd dat in de praktijk rechtsongelijkheid bestaat, bijvoorbeeld
in de wijze waarop Israël optreedt tegen stenengooien door inwoners van nederzettingen
en bij hetzelfde vergrijp door Palestijnen. Nederland brengt dit in de reguliere contacten
met Israël op.
Vraag 5
Erkent u dat er sprake is van systematische onderdrukking en institutionele discriminatie,
zoals het rapport van de Human Rights Watch het beschrijft, door Israël tegen Palestijnen?
Antwoord 5
Een bezetting zou een tijdelijke situatie moeten zijn. Echter, de huidige Israëlische
regering heeft annexatie weliswaar «opgeschort» als deel van de normalisatieafspraken
met de Verenigde Arabische Emiraten, maar er niet definitief vanaf gezien. Daarbij
komt dat Israël de nederzettingenuitbreidingen de afgelopen jaren heeft versneld en
infrastructuur heeft aangelegd om de nederzettingen de komende jaren nog verder te
laten groeien, en daarnaast initiatieven heeft ontplooid die ertoe leiden dat het
onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden verder vervaagt, zonder dat Israël
de rechten van Palestijnen in deze bezette gebieden gelijk wil stellen aan die van
de inwoners van de nederzettingen. Nederland spreekt Israël aan op de hierdoor veroorzaakte
schendingen van het internationaal recht.
Vraag 6
Wat vindt u van de reactie van de Israëlische regering op dit rapport, waarin zij
de misdaden tegen de menselijkheid afdoet met de bewering dat de mensenrechtenorganisatie
«het bestaansrecht» van Israël zou «ondermijnen»?
Antwoord 6
Het kabinet heeft daar kennis van genomen. Het is teleurstellend dat Israël de discussie
over een beoogde oplossing voor het conflict ontwijkt, en de vraag uit de weg gaat
hoe de mensenrechten van alle inwoners onder diens gezag gewaarborgd blijven.
Vraag 7
Is Nederland voornemens om de aanbevelingen van Human Rights Watch over te nemen?
Kunt u dit per (op Nederland van toepassing zijnde) aanbeveling aangeven en daarbij
aangeven waarom wel of waarom niet?
Antwoord 7
HRW stelt diverse maatregelen voor waartoe het landen oproept, als lid van de Verenigde
Naties of als lid van de EU. Een aantal maatregelen die HRW voorstelt wordt door Nederland
al toegepast:
Beperken wapenexport: Nederland voert een restrictief wapenexportbeleid, waarbij onder
meer getoetst wordt of de goederen mogelijk bijdragen aan schending van mensenrechten
of humanitair oorlogsrecht.
Publieke verklaringen over de zorgen dat Israël zich schuldig zou maken aan apartheid:
Nederland en de EU spreken Israël publiek en achter gesloten deuren reeds aan op mogelijke
schendingen van internationaal recht, waaronder mensenrechten, en de rechtsongelijkheid
tussen Israëliërs en Palestijnen. Het kabinet is echter terughoudend met de term «apartheid»
(zie ook antwoord op vraag 2).
Verdragen en samenwerking met Israël afhankelijk maken van de bescherming van mensenrechten.
De EU heeft in het Associatieakkoord reeds de naleving van mensenrechten opgenomen.
De samenwerkingsafspraken met Israël op grond van het Associatieakkoord gelden wat
Nederland en de EU betreft alleen binnen Israël op basis van de internationaal erkende
grenzen van het land (de grenzen van 1967) en zijn niet van toepassing op Israëlische
nederzettingen in bezet gebied, die hier dan ook niet van profiteren.
Misdrijven tegen de menselijkheid en apartheid opnemen in de nationale wetgeving.
Dit is reeds het geval in Nederland. Het Statuut van Rome en andere relevante internationale
verdragen omtrent internationale misdrijven waarbij Nederland partij is, zijn omgezet
in strafrechtelijke wetgeving, met name in de Wet internationale misdrijven.
Israël oproepen Palestijnen onder diens gezag gelijke rechten te geven aan Israëliërs
in de bezette gebieden. Nederland doet dit al.
Van andere door HRW genoemde maatregelen is Nederland geen voorstander:
Instellen van een VN Onderzoekscommissie (Commission of Inquiry). Nederland is geen voorstander van een nieuw VN-mandaat: er is reeds een VN-rapporteur
voor Israël en de Palestijnse Gebieden die het mandaat heeft gekregen mensenrechtenschendingen
te onderzoeken. Daarnaast zijn er verschillende VN-rapporteurs en -organen die toezien
op naleving van internationale verdragen die zich uitspreken over mogelijke schendingen
van mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Instellen van een VN-comité van landen die de naleving van de aanbevelingen moeten
volgen: Nederland is hier geen voorstander van. De bestaande rapporteurs dienen schriftelijke
rapportages in bij de Mensenrechtenraad. Bij de bespreking daarvan komt ook de opvolging
van aanbevelingen aan de orde. Rapporten van VN-organen die de naleving van verdragen
monitoren bevatten eveneens aanbevelingen, die vervolgens terugkomen in de vervolgrapporten
over naleving. Tot slot vraagt Nederland net als veel andere landen in de Universal Periodic Review Israël om de aanbevelingen die gedaan zijn op te volgen.
Instellen van sancties met een groep landen, buiten de VN Veiligheidsraad om: Nederland
is hier geen voorstander van. Bovendien is het kabinet van mening dat om effectief
te zijn, sancties ingesteld moeten worden door de VN Veiligheidsraad of door de EU.
Hier is momenteel onvoldoende draagvlak voor.
Instellen van een VN-gezant voor Apartheid: Nederland is geen voorstander van het
instellen van een extra VN-gezant, omdat diens mandaat zou overlappen met andere mandaten,
zoals in dit geval die van de VN-rapporteur voor Israël en de Palestijnse gebieden
en de Gezant van de Secretaris Generaal voor het Midden Oosten Vredesproces, naast
de mandaten van de aanklager van het ICC gericht op het vervolgen van misdrijven zoals
opgenomen in het Statuut van Rome.
Vraag 8, 9 en 10
Welke verdere verantwoordelijkheid ziet u voor Nederland in de aanbeveling van Human
Rights Watch om «activiteiten te staken die direct bijdragen aan de misdaden tegen
de menselijkheid van apartheid en vervolging en [ook] het verstrekken van goederen
en diensten te staken die waarschijnlijk bijdragen aan deze misdaden in lijn met de
VN Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten om betrokkenheid in serieuze schendingen
van rechten te voorkomen»?
Welke invloed heeft het huidige Nederlandse ontmoedigingsbeleid voor bedrijven die
activiteiten in of voor nederzettingen willen ontplooien op (de uitbreiding van) nederzettingen
in bezet Palestijns gebied?
Deelt u de mening dat met het huidige ontmoedigingsbeleid Nederland haar verantwoordelijkheid
ontloopt om op te treden tegen misdaden tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8, 9 en 10
Zoals gezegd in vraag 2, is het kabinet bezorgd over de vermeende schendingen van
internationaal recht die in het rapport van HRW zijn gedocumenteerd. Het kabinet is
echter terughoudend wat betreft het gebruiken van kwalificaties zoals HRW hanteert.
Dit neemt echter niet weg dat het kabinet bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het
ontwikkelen of bestendigen van Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette
gebieden als onwenselijk beschouwt. Om die reden ontmoedigt de Nederlandse overheid
al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet
gebied. Dat beleid houdt onder meer in dat de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid
neemt door geen diensten te verlenen aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten
die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied.
Zie ook Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actie-maand
van de Israëlische supermarktketen Shufersal d.d. 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443).
Het ontmoedigingsbeleid sluit aan bij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Op basis hiervan verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven bij al hun internationale
activiteiten, dus ook in Israël en de Palestijnse Gebieden, internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die
zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen),
waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf
om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via
hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen
en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Om tot een afgewogen besluit te komen behoren
bedrijven een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten
en relaties om te identificeren waar de kans op mensenrechtenschendingen het grootst
en belangrijkst is. Hierbij kunnen zij diverse bronnen gebruiken zoals rapporten van
overheden, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties. Zie ook antwoorden
op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Kuzu, dd. 17 februari 2020
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1856).
Vraag 11
Bent u bereid om het ontmoedigingsbeleid aan te passen naar een verbod op handel(sbetrekkingen)
met, investeringen in, en producten uit bezette gebieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Het kabinet kiest er voor om bedrijven aan te spreken op hun eigen maatschappelijke
verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren door invulling te geven aan internationale
normen zoals die onder andere zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale
Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Voor de kabinetsvisie op IMVO-beleid wijst het kabinet
op de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen» (Kamerstuk 2020Z19175) die op 16 oktober is aangeboden aan de Tweede Kamer. Wetgeving is onderdeel van
de doordachte beleidsmix die in de nota uiteen wordt gezet. Op 11 februari 2020 is
uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze beleidsnota (Kamerstuk
26 485, nr. 364).
Zie ook het antwoord op vragen 8 en 9.
Vraag 12
In het licht van dit rapport, wilt u zich inzetten voor de periodieke update van de
VN-zwarte lijst van bedrijven, ook wel lijst van het Bureau van de Hoge Commissaris
voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR)? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Nederland was, samen met de EU, geen
voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele
aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat
de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid
bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield
Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien
de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te
creëren, deze opdracht uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er
besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad. Zie ook antwoorden op Kamervragen
over dit onderwerp, gesteld door het lid Kuzu, dd. 17 februari 2020 (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 1856).
Vraag 13
Bent u bereid om wettelijk vast te leggen dat een plek op de VN-zwarte lijst van bedrijven
een uitsluitingsgrond vormt bij aanbestedingen door het Rijk en provinciale en lokale
overheden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie
wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge
Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk
vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan
nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Zodoende is het per definitie uitsluiten van bedrijven die zijn opgenomen in de VN
Database bij aanbestedingen door het Rijk en provinciale en lokale overheden geen
uitgangspunt van het kabinet.
Vraag 14
Nederland heeft miljoenencontracten gesloten met het Israëlische wapenbedrijf Elbit,
dat wapens en technieken verkoopt als «battle proven», nadat deze tegen Palestijnen
gebruikt zijn. Wat betekenen de conclusies in het rapport voor de contracten met dit
bedrijf?
Antwoord 14
Defensie heeft voor haar grondwettelijke taakuitoefening behoefte aan materieel. Het
is in het belang van de veiligheid van Nederland, het bondgenootschap en ons personeel
dat de Krijgsmacht het best mogelijke materieel inkoopt binnen de beschikbare middelen.
De verwerving van materieel wordt uitgevoerd binnen democratisch gelegitimeerde aanbestedingskaders.
De samenwerking met het bedrijf Elbit is eveneens tot stand gekomen binnen deze kaders.
Vraag 15 en 16
Wat betekenen de conclusies van dit rapport voor de Nederlandse houding ten opzichte
van het Europese Associatieverdrag met Israël?
Is Nederland bereid om op Europees niveau te pleiten voor het opbreken van dit verdrag?
Waarom wel of waarom niet?
Antwoord 15 en 16
Een opschorting van het Associatieakkoord met Israël is niet aan de orde. Het associatieakkoord
vormt de politieke en juridische basis voor de samenwerking tussen de EU en Israël
en is daarmee een belangrijk instrument in de relatie. Nederland en de EU voeren op
tal van terreinen, en op alle niveaus, een intensieve dialoog met Israël. Deze dialoog
en politiek engagement maken het juist mogelijk om zorgen over te brengen en zaken
aan de orde te stellen.
Nederland is voorts voorstander van het bijeenroepen van de Associatieraad met Israël.
Dat biedt een platform om over zaken te spreken die de EU en Israël binden, maar ook
over onderwerpen waarover de EU en Israël van mening verschillen, zoals het nederzettingenbeleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.