Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Tielen over de definitie "hoofdlijnen van de begroting" (Kamerstuk 31288-905)
2021D18737 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs. Cultuur en Wetenschap d.d. 7 april 2021 inzake de uitvoering van de
motie van de leden Van Meenen en Tielen over de definitie «hoofdlijnen van de begroting»
(Kamerstuk 31 288, nr. 905).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Vrij
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
3
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoering van de motie van
de leden Van Meenen en Tielen over de definitie «hoofdlijnen van de begroting» en
hebben hierover nog enkele vragen.
De leden lezen dat de Minister het betreurt dat de VSNU1 op het laatste moment geen formeel akkoord heeft kunnen geven op de nieuwe handreiking.
Welke acties, bijvoorbeeld een gesprek met de VSNU, heeft de Minister ondernomen nadat
ze op 7 december jongstleden van de VSNU hoorde dat ze af zouden zien van een formeel
akkoord op de nieuwe opgestelde handreiking? De leden vragen wat hiervan de uitkomsten
waren.
Voorts vragen de leden hoe de Minister het bezwaar van de VSNU inhoudelijk beoordeelt?
Is de Minister het eens met de VSNU dat het bestaande kader voor universiteiten niet
ontoereikend is geweest? Zo nee, wat is volgens de Minister dan precies ontoereikend
in het bestaande kader, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over de uitvoering
van de motie van de leden Van Meenen en Tielen over de definitie «hoofdlijnen van
de begroting». Zij wensen de Minister enkele vragen te stellen.
De leden memoreren dat de motie de regering verzoekt om in overleg met de studentenorganisaties
en de besturenorganisaties te komen tot voorstellen ter verbetering van deze definitie
en deze zo nodig in de wet te verankeren. Zij constateren dat overleg is gevoerd met
organisaties in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs, maar niet
met andere delen van het onderwijs. Heeft de Minister overwogen om het gesprek ook
te verbreden naar gesprekken met bijvoorbeeld het middelbaar beroepsonderwijs en het
funderend onderwijs? De leden vragen of de Minister een beeld heeft in hoeverre er
in de andere onderdelen van het onderwijsstelsel onduidelijkheid bestaat over de definitie
van de hoofdlijnen van de begroting.
De leden constateren dat de universiteitsbestuurders wel betrokken zijn geweest bij
het opstellen van de handreiking maar geen formeel akkoord hebben gegeven. Zij verwijzen
naar «kaders» die zij op een eerder moment reeds met de studentenorganisaties hebben
opgesteld. Desalniettemin geven de universiteitsbestuurders niet aan dat zij zich
verzetten tegen de handreiking maar dat het de studentenorganisaties vrij staat om
de handreiking onder de medezeggenschap te verspreiden. Deze leden vragen de Minister
toe te lichten in hoeverre de kaders van de VSNU overeenkomen met de nieuw opgestelde
handreiking.
De leden vragen de Minister toe te lichten wat de status van de opgestelde handreiking
over de hoofdlijnen van de begroting is. Zij vragen daarbij of er bij een onverhoopt
conflict tussen een instellingsbestuur en een medezeggenschapsorgaan over de uitvoering
van de handreiking, een van deze partijen bij de Landelijke Commissie voor Geschillen
medezeggenschap Hoger Onderwijs zich op de handreiking kan beroepen en naleving van
de handreiking vorderen.
De leden vragen tot slot de Minister toe te lichten waarom zij een wettelijke verankering
van de definitie «hoofdlijnen van de begroting» niet noodzakelijk acht.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister. Zij
hebben behoefte om enkele vragen te stellen.
De leden vragen welke status de onderscheiden kaders volgens de Minister hebben. Zij
constateren dat de Minister spreekt over ontevredenheid met «een of beide kaders».
Betekent dit dat de Minister voor het hoger beroepsonderwijs uitgaat van het kader
uit 2020, terwijl voor de universiteiten de brief uit 20172 het uitgangspunt blijft? Eveneens vragen zij waarin de meerwaarde van het kader uit
2020 zou bestaan boven dat uit 2017. Deze leden constateren dat in beide kaders dezelfde
punten op min of meer dezelfde wijze worden besproken.
De leden vragen de Minister nader te duiden wat volgens haar de juridische status
is van de handreikingen, in het licht van het feit dat de wetgever bewust ruimte heeft
willen bieden voor verschillende uitwerkingen. De leden vragen of de Minister de constatering
deelt dat de handreikingen vooral dienstbaar zijn voor het stroomlijnen van de praktijk
en dat zij niet zozeer juridisch afdwingbaar zijn.
De leden lezen dat de Minister wetswijziging wil overwegen indien na enkele jaren
zou blijken dat een of beide kaders ontoereikend zijn. Deze leden vragen hoe deze
motivering zich verhoudt tot de bewuste keuze van de wetgever om instellingen ruimte
te bieden om in samenspraak met de medezeggenschap keuzes te maken die passen bij
de specifieke context. Is het dan niet zo dat instellingen in samenspraak met de medezeggenschap
hoe dan ook de vrijheid moeten behouden om af te wijken van handreikingen? Deze leden
constateren dat ook de nieuwe handreiking benoemt dat ruimte voor eigenheid moet blijven
bestaan.
De leden merken op dat, zoals aangegeven in de brief, het instemmingsrecht inzake
de hoofdlijnen van de begroting is ontstaan tegen de achtergrond van de invoering
van het leenstelsel. Deze leden vragen of het terugdraaien van het leenstelsel aanleiding
zou kunnen zijn dit specifieke instemmingsrecht te heroverwegen. De leden vragen in
hoeverre dit recht ook los is van de context van het ontstaan wenselijk, mede in het
licht van de ervaringen die hiermee in de praktijk zijn opgedaan.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.M. de Vrij, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.