Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Boucke over het bericht 'Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie'
Vragen van het lid Boucke (D66) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie» (ingezonden 12 april 2021).
Antwoord van Minister Van ’t Wout (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 19 mei
2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies
liggen voor energietransitie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens dat de Nederlandse economie een vergroeningsimpuls goed kan gebruiken
gezien de afgesproken klimaatdoelen?
Antwoord 2
Ja. Om de klimaatdoelen te halen is een vergroeningsimpuls nodig. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit het ambtelijk rapport «Bestemming Parijs» dat is voorbereid voor besluitvorming
door het volgend kabinet.
Vraag 3 en 4
Klopt het dat Nederland nog geen plan heeft aangeleverd ten behoeve van de gelden
die voor Nederland beschikbaar zijn voor het Europees Herstelfonds van in totaal 750
miljard euro? Zo ja, waarom is dit plan nog niet ingediend?
In hoeverre heeft de onderhandeling van de Minister-President en de voorwaarden die
Nederland aan het Europees Herstelfonds stelde (middelen zijn enkel beschikbaar wanneer
lidstaten hervormingsplannen indienen) invloed op de afwachtende houding van het demissionaire
kabinet op deze middelen?
Antwoord 3 en 4
Zoals gecommuniceerd in de brieven van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626) en 3 mei 2021 (kenmerk 2021Z07354) was het doorvoeren van hervormingen een belangrijke voorwaarde voor het kabinet
om in te kunnen stemmen met de oprichting van de Recovery and Resilience Facility
(RRF). Juist om ruimte te bieden aan hervormingen in het Nederlandse plan, is ervoor
gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te
laten nemen over het Recovery and Resilience Plan (RRP). Zo kunnen additionele hervormingen
en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale
plan.
Zoals gecommuniceerd in dezelfde brief, heeft het demissionaire kabinet opdracht gegeven
tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan.
Het demissionaire kabinet brengt momenteel kansrijke maatregelen voor dit plan in
kaart, zodat een volgend kabinet hier een definitief besluit over kan nemen.
De Europese Commissie wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van een RRP zodat
het RRP voldoet aan de criteria uit de RRF-verordening.
Vraag 5
Gezien de gelden uit het Europees Herstelfonds in 2023 uitgegeven dienen te worden,
welke mogelijkheden liggen er nu al om als demissionair kabinet aanspraak te doen
op deze middelen? Voor wanneer dient het plan ingediend te zijn om als Nederland deze
miljarden niet mis te lopen?
Antwoord 5
Nederland kan naar verwachting aanspraak maken op circa 6 miljard euro aan subsidies
uit de RRF. De eerste deadline voor het indienen van een herstelplan was 30 april
2021. Hoewel Nederland haar RRP later indient dan deze deadline, loopt Nederland bij
latere indiening geen geld mis.
De Europese Commissie moet op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór
december 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten. De overige 30% van de middelen
worden voor eind 2023 gecommitteerd. Deze committering betreft een juridische handeling
van de Commissie naar de lidstaat, en vindt plaats op basis van een goedgekeurd RRP.
Goedkeuring van een RRP vindt uiterlijk drie maanden na indiening plaats, waarna de
Commissie kan overgaan tot committering van de middelen. Om zeker te zijn dat Nederland
middelen niet mis loopt dient het plan formeel uiterlijk in de zomer van 2022 ingediend
te worden zodat de Commissie en Raad nog tijdig dit proces van goedkeuring en committering
voor ultimo 2022 kunnen afronden.
Wat betreft de uitvoeringsfase dienen investeringen en hervormingen binnen een RRP
conform de RRF-verordening vóór 31 augustus 2026 te zijn geïmplementeerd. Lidstaten
hebben dus enkele jaren de tijd voor de uitvoering van plannen. Een plan moet mijlpalen
en doelen bevatten die verbonden zijn aan de investeringen en hervormingen. De RRF-middelen
worden pas na het behalen van deze mijlpalen en doelen in tranches uitgekeerd aan
lidstaten. Uitbetalingen kunnen plaatsvinden tot 31 december 2026.
Vraag 6
Wat is uw reactie op de plannen van de tachtig bedrijven, verenigd in Koplopers Nederland
Waterstof?
Antwoord 6
Het initiatief van deze groep bedrijven om hun projecten, plannen en ambities op het
gebied van waterstof te bundelen in een bidbook voor versnelling van de ontwikkeling
van de waterstofmarkt laat zien dat inzet op waterstof een grote economische kans
is. Het onderstreept op inspirerende wijze dat waterstof perspectief biedt aan zowel
grote als kleine bedrijven in meerdere sectoren. Ik heb waardering voor dit initiatief
en beschouw de geleverde suggesties voor het beleid als een welkome bijdrage aan de
benodigde publiek-private samenwerking.
Vraag 7
Hoe staat u tegenover de inzet van groene waterstof in de personenmobiliteit en de
verwarming van woningen, welke inhoudelijke kansen en uitdagingen liggen er?
Antwoord 7
Het gebruik van duurzame gassen in de gebouwde omgeving, zoals waterstof en groen
gas, moet worden bezien als onderdeel van de totale energietransitie. Ze zijn één
van de duurzame alternatieven voor de verwarming van de gebouwde omgeving en dit is
één van de sectoren die duurzame energie nodig heeft. Naast de gebouwde omgeving hebben
namelijk industrie en mobiliteit ook duurzame gassen nodig voor de verduurzaming,
en is duurzaam gas op termijn nodig om de piekvraag van elektriciteitscentrales op
te vangen. Voor de gebouwde omgeving geldt dat duurzame gassen op termijn een geschikte
optie is om piekvraag (bijvoorbeeld op koude dagen) van een hybride warmtepomp of
warmtenet op te vangen en om in te zetten bij wijken/woningen die verder uit elkaar
liggen, lastig te isoleren zijn (monumentale panden) of waar geen andere duurzame
bronnen zijn. Daarnaast liggen er kansen voor het hergebruik van de bestaande gasinfrastructuur.
In de komende jaren zal de inzet gericht zijn op het leren door middel van een aantal
gerichte pilots. Uitdagingen zijn hier de bestaande juridische kaders die nog geen
ruimte bieden voor het transport van waterstof in bestaande gasinfrastructuur en hoe
bewoners goed mee te nemen in het proces voor de overstap van aardgas naar waterstof.
Waterstof is naast batterij-elektrisch rijden een belangrijke optie voor emissieloze
mobiliteit. Batterijen zullen vooral in de personenmobiliteit kunnen bijdragen aan
emissiereductie. Waterstof zal vooral van belang zijn voor emissiereductie in het
zwaar transport, zoals ook in de brief Kabinetsvisie Waterstof (Kamerstuk 32 813; 29 696, nr. 485) is aangegeven. In de personenmobiliteit zal waterstof voor bepaalde segmenten ook
een rol kunnen spelen, vooral daar waar langdurige ononderbroken inzet belangrijk
is zoals bij taxi’s. Zowel in de personenmobiliteit als in het zwaar transport zijn
batterijen en waterstof complementair aan elkaar en de markt zal bepalend zijn voor
de inzet van de beide energiedragers. Een belangrijk aandachtspunt is of op de langere
termijn het elektriciteitsgrid voldoende capaciteit heeft om alle batterij-elektrische
toepassingen te kunnen laden. Het gebruik van waterstof kan het grid op de knelpunten
ontlasten. Daarnaast zal een waterstoftankinfrastructuur tijdig moeten worden uitgerold.
In zijn algemeenheid, maar ook specifiek voor beide sectoren geldt dat het tijdig
beschikbaar komen van voldoende en betaalbare duurzame waterstof een van de belangrijkste
uitdagingen is. In de kabinetsvisie (Kamerstuk 32 813, nr. 485, 30 maart 2020) is uitgewerkt welke acties het kabinet hiervoor inzet.
Vraag 8
In hoeverre hanteert het kabinet een «waterstofladder» bij het maken van de beslissing
tot het financieel ondersteunen van waterstofprojecten?
Antwoord 8
Nederland hanteert geen waterstofladder die bepalend of richtinggevend is voor het
gebruik van waterstof in de diverse sectoren. Het is in eerste instantie aan de sectoren
zelf om te bezien welke rol waterstof kan spelen in de realisatie van hun klimaat-
en verduurzamingsambities mede gelet op alternatieven en kosten. Daarnaast zal de
inzet van waterstof verschillen per sector naar mate de technologische ontwikkelingen
zich nog in een pilot-fase begeven of al geschikt zijn voor grootschalige uitrol.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.