Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Esch over het gebrek aan maatregelen tegen de gezondheidsrisico’s van de geitenhouderij
Vragen van het lid Van Esch (PvdD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het gebrek aan maatregelen tegen de gezondheidsrisico’s van de geitenhouderij (ingezonden 12 maart 2021).
Antwoord van Minister Van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 17 mei 2021).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat al zeker tien jaar bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport bekend is dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij
40 tot 60% meer risico lopen om longontstekingen te krijgen, aangezien dit naar voren
is gekomen bij onderzoeken in 2011, 2016, 2017 en 2019?1, 2,
3,
4
Antwoord 1
In opdracht van het kabinet wordt sinds 2009 onderzoek uitgevoerd naar de effecten
van veehouderij op de gezondheid van omwonenden. Het programma Veehouderij en Gezondheid
is erop gericht meer kennis te krijgen over de gezondheid van mensen die in de buurt
van veehouderijen wonen. Het programma bestaat uit verschillende deelonderzoeken.
Het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en Gezondheid» (IVG) richtte zich op
de vraag of er ziekten waren die in de omgeving van de veehouderijen vaker voorkwamen
dan daarbuiten. Daarna startte het programma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden
(VGO). Sinds januari 2018 is het programma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden
III (VGO-III) gestart.
De Kamer is steeds geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek.5, 6, 7,
8
In het IVG onderzoek (2011) is voor het eerst aangetoond dat er een verhoogd risico
op longontsteking is voor omwonenden van intensieve veehouderijen (1). Dit effect
werd met name gezien rondom geitenhouderijen en pluimveehouderijen. De gevonden associatie
was deels gerelateerd aan de Q-koortsuitbraak.
In het eerste VGO rapport (2016) is onderzocht of het wonen in de buurt van veehouderijen
effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Dit onderzoek toonde aan dat
er ook na de Q-koortsuitbraak (2007–2010) nog steeds meer longontstekingen in het
onderzoeksgebied (Noord-Brabant en Limburg) voorkwamen dan in het controlegebied,
maar het verschil wel kleiner is geworden (2). In juni 2017 kwam het tweede VGO rapport
«aanvullende studies» uit. Een aantal resultaten zijn met dit rapport extra bevestigd.
Rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. De onderzoekers
zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013. Het aantal extra gevallen
van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid
van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009–2013 ongeveer 89 patiënten per
100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten met longontsteking
in het hele gebied (3). Binnen het gebied was het risico op longontsteking duidelijk
hoger bij omwonenden binnen een straal van 2 km van een geitenstal (29% hoger).9
In 2019 is een laatste rapport uitgekomen waarin het eerdere onderzoek is uitgebreid
met een onderzoeksgebied met intensieve veehouderij in Utrecht, Gelderland en Overijssel
en een controlegebied met geen/weinig intensieve veehouderij (verspreid over het hele
land). Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten met
veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit heeft waarschijnlijk
meerdere oorzaken, waarvan de nabijheid van veehouderijen er mogelijk één is. In het
onderzoeksgebied in Utrecht, Gelderland en Overijssel is dit ongeveer 1.800 patiënten
per 100.000 inwoners. Dat komt neer op een verschil van 40% na correctie voor leeftijdsopbouw,
geslacht en andere factoren die van invloed kunnen zijn. Longontsteking komt in Utrecht,
Gelderland en Overijssel iets minder vaak voor dan in het eerdere VGO-onderzoeksgebied
in Noord-Brabant en Limburg. In het VGO-gebied hebben ongeveer 1.900 patiënten per
100.000 inwoners een longontsteking. Dat komt neer op een gecorrigeerd verschil van
50–60% ten opzichte van het controlegebied.
Het verband is sterker als mensen dichter bij een geitenhouderij wonen. Mensen die
in het onderzoeksgebied binnen twee kilometer van een geitenhouderij wonen, hadden
gemiddeld een 25% hogere kans op longontsteking dan mensen die in hetzelfde gebied
op meer dan 2 km van een geitenhouderij wonen.
Het is onduidelijk waardoor de extra longontstekingen worden veroorzaakt. In theorie
kan dat door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönosen),
of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan
stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen
van micro-organismen) en ammoniak.10
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat dit gaat om in totaal 1,7 miljoen Nederlanders?
Antwoord 2
Het aantal van 1,7 miljoen is naar schatting het aantal inwoners dat binnen een straal
van 2 km van een geitenbedrijf woont.11
Vraag 3
Heeft u vernomen dat een microbioloog en zoönose-expert van het RIVM vermoedt dat
deze longontstekingen worden veroorzaakt door een nieuwe zoönose, een van dier op
mens overdraagbare ziekte?12
Antwoord 3
In het betreffende artikel wordt de coördinerend onderzoeker van het VGO-III programma
van het RIVM aangehaald, die in een interview heeft gezegd dat het mogelijk om een
nieuwe zoönose zou kunnen gaan. Dit is een hypothese, die niet bevestigd is door onderzoeksresultaten.13 Er komt meer longontsteking voor bij omwonenden van geitenhouderijen, de oorzaak
hiervoor wordt op dit moment onderzocht. Als de oorzaak bekend is wordt gekeken welke
risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat u na het verschijnen van het laatste onderzoeksrapport in 2019
het volgende vervolgonderzoek heeft aangekondigd, dit keer naar de oorzaak van de
verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen, en dat u dit onderzoek afwacht om te bepalen
of maatregelen nodig zijn?
Antwoord 4
Het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III bestaat uit een serie
vervolgonderzoeken, die erop gericht zijn om meer inzicht te verkrijgen in de oorzaak
van het verhoogde risico op longontsteking rondom geitenhouderijen. Een van deze vervolgonderzoeken
betrof het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland,
Utrecht en Overijssel», wat in 2019 is afgerond en op 24 april 2020 naar uw Kamer
is verstuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 237). Andere vervolgonderzoeken binnen VGO-III zijn in gang gezet in 2019. Op 9 maart
2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze vervolgonderzoeken (Kamerstuk
28 973, nr. 241). Het kabinet laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om uiteindelijk risicoreducerende
maatregelen te kunnen nemen. De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant,
Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het
voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van
geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies.
Het kabinet ondersteunt deze maatregelen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020).
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat dit onderzoek is vertraagd en pas eind 2024 is afgerond?14
Antwoord 5
In de Kamerbrief van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van de vervolgonderzoeken een flinke vertraging oploopt
wegens de COVID-19 crisis en dat het totale VGO-III onderzoek daarom pas in 2024 zal
worden afgerond. VGO-III bestaat uit een serie onderzoeken, waaronder twee epidemiologische
analyses van huisartsengegevens, een retrospectieve en prospectieve patiëntenstudie,
een onderzoek bij geitenhouders en een onderzoek op geitenhouderijen. De belangrijkste
reden dat het onderzoek vertraging oploopt is dat er momenteel in heel Nederland veel
minder patiënten met longontsteking worden gezien door huisartsen dan in voorgaande
jaren in dezelfde periode. Dit heeft vermoedelijk te maken met de COVID-19 maatregelen.
De inclusie van patiënten in de huisartsenstudie verloopt dus zeer traag. Daarnaast
treedt vertraging op doordat het veldwerk (bedrijvenbezoek) momenteel geen doorgang
kan vinden door aangescherpte COVID-maatregelen.
Vraag 6
Herinnert u zich dat het feit dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
wilde afwachten tot er sluitend wetenschappelijk bewijs was voor de oorzaak-gevolg
relatie, nou juist één van de belangrijkste redenen is geweest dat de Q-koortsepidemie
zo lang heeft kunnen voortduren en zoveel slachtoffers heeft kunnen maken voordat
is ingegrepen?
Antwoord 6
Zoals in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Q-koorts epidemie op de commissie
van Dijk is aangegeven ging het bij Q-koorts om een vraagstuk waarbij veel onduidelijk
was.15 Betrokken partijen hebben een gezamenlijk leerproces doorlopen, zowel wetenschappelijk,
bestuurlijk als in de uitvoering. Bij de afweging van het al dan niet inzetten van
maatregelen heeft de volksgezondheid altijd voorop gestaan, maar steeds bleef het
moeilijk om in te schatten of een maatregel het gewenste effect voor de volksgezondheid
zou hebben.
Vraag 7
Waaruit blijkt dat het voorzorgsbeginsel voor u nu wel voorop staat?
Antwoord 7
De afgelopen jaren hebben diverse provincies (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland,
Utrecht, Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een
moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvesting van geitenhouderijen tijdelijk
tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder
aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020). Omdat de oorzaak voor de verhoogde kans op longontsteking niet bekend
is, kunnen nog geen gerichte, effectieve maatregelen worden getroffen op nationaal
niveau.
Vraag 8
Bent u op de hoogte van het feit dat het aantal geiten in de Nederlandse veehouderij
na de Q-koortsepidemie tussen 2007 en 2020 bijna is verdubbeld van zo’n 320.000 naar
ruim 630.000 geiten en dat deze aantallen zelfs zijn toegenomen in provincies die
een «geitenstop» hebben afgekondigd vanwege de risico’s voor de volksgezondheid?
Antwoord 8
Volgens cijfers van het CBS gaat het inderdaad bijna om een verdubbeling van het landelijk
aantal geiten in 12 jaar tijd.16 Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename veel
minder. De stijging was 7,5% landelijk van 2018 tot 2020. De beperkende maatregelen
werden ingevoerd in 2017 in Noord-Brabant, Gelderland en in 2018 in Overijssel en
Limburg, Z- en N-Holland. Sinds deze moratoria zijn ingesteld is het aantal melkgeiten
nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die nog voor de verboden waren afgegeven.
Vraag 9
Bent u op de hoogte van het feit dat dit aantal nog altijd verder kan groeien zolang
er voor geiten geen zogenaamd productierechtenstelsel wordt ontwikkeld dat een grens
stelt aan het aantal dieren in een bepaalde sector, zoals dit wel bestaat voor de
varkenshouderij, pluimveehouderij en melkveehouderij?
Antwoord 9
De omvang van de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij worden begrensd door het stelsel
van productierechten uit de Meststoffenwet. Invoering van een productierechtenstelsel
in de geitenhouderij is mogelijk, maar dan moet ook gekeken worden naar de grondslag.
Daartoe kunnen ook de resultaten van het lopende onderzoek gebruikt worden.
Vraag 10
Heeft u vernomen dat er nertsenfokkers zijn die nu geiten willen gaan aanschaffen
om geitenmelk te gaan produceren, nu het fokken met nertsen is verboden, zoals in
Rinsumageest (Friesland), waar de provinciale geitenstop is opgeheven?17
Antwoord 10
Er zijn berichten in de pers geweest dat nertsenfokkers over willen gaan op het houden
van geiten. Het houden van nertsen is vanaf januari 2021 verboden. Voormalig nertsenhouders
staat het uiteraard vrij om zich te oriënteren op de toekomst. Daar valt ook het starten
van een nieuw bedrijf onder. Een eigenaar dient daarbij vanzelfsprekend aan alle regelgeving
– lokaal, regionaal, nationaal en Europees – te voldoen. Het instellen van een moratorium
is de bevoegdheid van de provincie. In de provincies Noord-Brabant, Limburg en Gelderland,
waar de meeste nertsenhouders zaten, is een moratorium ingesteld.
Vraag 11
Is het bij u of ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
bekend of er tevens plannen zijn om een nieuwe megastal met bijna 2.000 geiten te
gaan bouwen bij een woonwijk in Boijl (Friesland), op 200 meter afstand van woonhuizen?18
Antwoord 11
De vergunningverlening voor het bouwen van een nieuwe stal betreft een provinciale/lokale
bevoegdheid, waar de rijksoverheid niet bij betrokken is. In Friesland is geen «geitenstop»
ingesteld. In algemene zin geldt dat er een «Handreiking Veehouderij en Gezondheid
Omwonenden» is opgesteld. Deze handreiking is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen
in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.19 De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid
bestaat, een rol als adviseur naar het bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema,
waaruit volgt in welke gevallen er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval
van de ontwikkeling van een geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer
woon- en verblijfsruimten van derden bevinden (waar in Boijl volgens deze berichtgeving
sprake van is), moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd. Dit
advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.
In 2011 is door GGD Nederland het standpunt naar buiten gebracht dat bij planontwikkeling
(nieuwe huizen/gevoelige bestemmingen of nieuwe veehouderijen) bij voorkeur een afstand
van minimaal 250 meter wordt aangehouden tussen veehouderijen en een bebouwde kom
of gevoelige bestemmingen. Naar aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek
is de minimale afstand tussen geitenhouderijen en gevoelige bestemmingen (inclusief
burgerwoningen) vergroot naar 2 kilometer. De handreiking beschrijft dat het voorzorgsprincipe
hier leidend dient te zijn.
Vraag 12
Is het bij u of ambtenaren van uw ministerie bekend dat in de gemeente Enkhuizen onlangs,
ondanks jarenlange bezwaren van onder andere het college vanwege verhoogde gezondheidsrisico’s,
een omgevingsvergunning is afgegeven voor de komst van een nieuwe megastal met 2.000
geiten vlak naast een woonwijk?20
Antwoord 12
Zie het antwoord op de vorige vraag; de vergunningverlening betreft een provinciale/lokale
bevoegdheid waar de rijksoverheid niet bij betrokken is. Het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente Enkhuizen voeren in deze casus het bevoegd gezag. Het
initiatief was op moment van indienen van de vergunningaanvraag niet in strijd met
de op dat moment geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit betreft een nog
lopende procedure. Recent zijn hier vragen over beantwoord op Provinciaal niveau.21
Vraag 13
Wat vindt u van het feit dat de Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit niets doet om deze explosieve groei van de geitenhouderij te stoppen?
Antwoord 13
De groei van de geitenhouderij lijkt op basis van de meest recente cijfers van het
CBS af te vlakken (zie ook het antwoord op vraag 8). Diverse provincies hebben naar
aanleiding van de resultaten van het VGO-onderzoek op basis van het voorzorgsprincipe
moratoria ingesteld voor uitbreiding of nieuwvesting van geitenhouderijen. De bevoegdheid
voor dergelijke maatregelen ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven
dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 241). Daarnaast laat het kabinet vervolgonderzoeken uitvoeren naar de oorzaak van het
verhoogde risico op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen. Het kabinet
laat deze vervolgonderzoeken uitvoeren om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen
te kunnen nemen.
Vraag 14
Hoe voelt het voor u om politiek verantwoordelijk te zijn voor de gezondheidsrisico’s
die hieruit voortkomen, wetende dat Nederland volgens deskundigen nog steeds niet
is voorbereid op een nieuwe uitbraak van een dierziekte die op mensen overdraagbaar
is?
Antwoord 14
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Om die reden is er ook staand beleid
gericht op het voorkomen van een nieuwe uitbraak van een zoönose en wordt dit beleid,
zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 990) verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep
zoönosen uitvoert hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd
en zetten we in op extra onderzoek. Bovendien evalueren we de zoönosenstructuur naar
aanleiding van SARS-CoV-2 onder nertsen. Voor de zomer informeert het Kabinet de Kamer
over de uitkomsten van deze trajecten.
Vraag 15
Heeft u de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ooit gewaarschuwd voor
deze risico’s en gevraagd om een einde te maken aan de groei van de geitenhouderij?
Zo ja, wat was haar reactie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het VGO-programma benadrukken het belang van
inzicht in de oorzaak van het verhoogde risico op het oplopen van een longontsteking
voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen (Kamerstuk 28 973, nr. 240). Met de vervolgonderzoeken binnen VGO-III laat het kabinet onderzoek uitvoeren naar
die oorzaak, om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. De Ministeries
van VWS en LNV trekken hierin samen op.
Vraag 16
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de provinciale geitenstops ook in andere provincies
worden opgeheven, nu het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» pas eind
2024 zal worden afgerond?
Antwoord 16
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid
van de provincie, de rijksoverheid heeft hier geen zeggenschap over. De rijksoverheid
heeft via een opdrachtgeversoverleg regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken
provincies en de geitensector. De provincies worden steeds geïnformeerd over de voortgang
van het onderzoek en betrokken in de communicatie met de onderzoekers.
Vraag 17
Bent u bereid om te besluiten om per direct een absolute stop in te stellen op de
uitbreiding van geitenstallen en de komst van nieuwe geitenstallen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 17
De bevoegdheid tot het instellen van een moratorium om de nieuwvesting en/of uitbreiding
van geitenstallen tegen te gaan ligt bij de provincies. Diverse provincies hebben
op basis van de resultaten van het VGO-onderzoek vanuit het voorzorgsprincipe maatregelen
ingesteld. Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven, ondersteunt het kabinet deze
maatregelen.
Vraag 18
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Antwoord 18
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.