Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, Van Nispen en Groothuizen over het bericht lijkschennis
Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Van Nispen (SP) en Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over lijkschennis (ingezonden 15 maart 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 3 mei 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2246.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Roep om strafbaarstelling seksueel misbruik van overledene,
maar Minister Grapperhaus voelt er niet voor» en het artikel «Het lichaam van hun
overleden moeder werd misbruikt en toch kan de dader niet worden gestraft»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 tot en met 7
Wat is uw oordeel over het feit dat necrofilie en/of lijkschennis in Nederland niet
strafbaar is?
Bent u van bekend met het feit dat een overledene juridisch wordt beschouwd als een
voorwerp, als een «goed» en dat schennis van een lijk niet onder verkrachting valt?
Onderkent u dat hier sprake is van lijkschennis en dat hier een leemte in het Wetboek
van Strafrecht bestaat?
Bent u bekend met het feit dat dit in omringende landen wel strafbaar gesteld is?3
Bent u van mening dat het niet opnemen van lijkschennis in het Wetboek van Strafrecht
een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt
in Nederland? Bent u derhalve van mening dat dit strafbaar gesteld zou moeten worden
in het Wetboek van Strafrecht?
Bent u bereid te bevorderen dat er een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin
lijkschennis strafbaar wordt gesteld?
Antwoord 2 tot en met 7
Mensen hebben te allen tijde recht op bescherming van de onschendbaarheid van hun
lichaam. Necrofilie is een mensonwaardige gedraging. Het getuigt van weinig respect
voor een overleden persoon en voor zijn nabestaanden.
In het WODC-onderzoek «Herziening van de zedendelicten» uit 2016 werd gesignaleerd
dat het plegen van seksuele handelingen met het lichaam van een reeds overleden persoon
niet direct strafbaar is gesteld in Nederland.4 Dit betekent niet dat strafrechtelijk optreden tegen deze handelingen niet mogelijk
is. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval kan strafrechtelijk worden
vervolgd op grond van verschillende algemeen geformuleerde strafbepalingen met uiteenlopende
invalshoeken, zoals moord en doodslag, vernieling of grafschennis. De onderzoekers
geven in het rapport aan dat de vraag of seksueel misbruik van overledenen als zodanig
strafbaar dient te worden gesteld, in overwegende mate dient plaats te vinden op grond
van rechtspolitieke opvattingen. Een rechtspolitieke evaluatie viel buiten de reikwijdte
van het onderzoek.
Over het bovengenoemde WODC-onderzoek is uw Kamer bij brief van 29 februari 2016 geïnformeerd.5 Het onderzoek is als bijlage bij deze brief aan uw Kamer gestuurd. De bevindingen
vormden ook de grondslag voor het (voorontwerp van het) wetsvoorstel seksuele misdrijven.
Noch bij de behandeling van de beleidsreactie op het onderzoek, noch in de adviezen
bij de consultatie van het voorontwerp seksuele misdrijven en de behandeling daarvan
in uw Kamer, heb ik signalen ontvangen dat er een (maatschappelijke) behoefte bestaat
necrofilie afzonderlijk strafbaar te stellen.
Necrofilie komt weinig voor en meestal in combinatie met moord of doodslag, of kan
indirect op basis van andere delictsomschrijvingen worden vervolgd. Van straffeloosheid
van de dader is in de regel geen sprake. De vraag of een directe strafbaarstelling
van seksueel misbruik van overledenen of van – de meeromvattende – lijkschennis wenselijk
is, is, zoals de onderzoekers in het rapport uit 2016 opmerkten, van rechtspolitieke
aard. Daarbij spelen maatschappelijke opvattingen een rol, maar kunnen ook straf processuele
argumenten een rol spelen. Bij dat laatste kan worden gedacht aan de mogelijkheden
om verdachten psychiatrisch te kunnen laten onderzoeken of het scheppen van een gelijkwaardig
beschermingsniveau met buitenlandse wetgeving.
Nu er nauwelijks onderzoek is gedaan naar dit seksuele deviante gedrag, verdient aanbeveling
om eerst nader (rechtsvergelijkend) onderzoek te verrichten naar de (maatschappelijke
en strafvorderlijke) wenselijkheid van deze strafbaarstelling. Ik zal het WODC vragen
een verkenning te doen van de mogelijkheden tot strafbaarstelling van necrofilie en
de overwegingen die bij een zelfstandige strafbaarstelling een rol hebben gespeeld.
Ik streef ernaar uw Kamer dit jaar over de resultaten van dat onderzoek te berichten,
alsmede of ik daarin aanleiding zie tot een aparte zelfstandige strafbaarstelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.