Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over misstanden in de kledingindustrie
Vragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over misstanden in de kledingindustrie (ingezonden 12 april 2021).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
30 april 2021).
Vraag 1 en 9
Bent u op de hoogte van het feit dat de deelnemende kledingmerken zich tot op heden
nog niet hebben gecommitteerd aan een nieuw Akkoord om de bindende afspraken in stand
te houden die op basis van het op 31 mei 2021 verlopende (bindende) Bangladesh Akkoord
zijn gemaakt? Zo ja, op welke manier zet u zich in om een nieuw akkoord tot stand
te laten komen? Zo nee, bent u bereid stappen te zetten om een nieuw akkoord mogelijk
te maken?
Welke actie onderneemt u om de Nederlandse ondertekenaars van het huidige Bangladesh
Akkoord aan te sporen om het door vakbonden voorgestelde Internationale Veiligheidsakkoord
te tekenen?
Antwoord 1 en 9
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Nederland beschouwt het Akkoord als een succesvol initiatief voor verduurzaming van
de kledingindustrie en meent dat de ingrediënten die het huidige Akkoord succesvol
maken onderdeel moeten zijn van een nieuwe overeenkomst. Dat betekent onder meer juridisch
bindend, met individuele verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bedrijven.
Het bereiken van een nieuwe overeenkomst zou voortzetting betekenen van de verbeteringen
die in de afgelopen acht jaar zijn bereikt.
De Nederlandse overheid is geen partij bij het huidige Akkoord of in de onderhandelingen
voor een nieuw Akkoord. Het sluiten van een nieuw Akkoord is primair aan de onderhandelende
partijen: de bedrijven en de vakbonden. Nederland vindt het wel belangrijk dat deze
partijen er samen uit komen, volgt de ontwikkelingen en moedigt – waar en wanneer
opportuun – de partijen aan hun verantwoordelijkheid te nemen, zoals bijvoorbeeld
rondom 24 april, de dag dat acht jaar geleden de Rana Plaza-ramp plaatsvond.
Vraag 2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de vakbonden die het Akkoord hebben getekend
al langere tijd bepleiten dat de merken zich in een nieuw Akkoord ook zouden moeten
committeren aan het opzetten van een Akkoord in andere landen?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Antwoord 2
Ja, daarvan heb ik kennis genomen. Door de Rana Plaza-ramp acht jaar geleden is de
focus op Bangladesh komen te liggen en sindsdien hebben de bouw- en brandveiligheid
aldaar sterke verbeteringen doorgemaakt. De lessen en ervaringen uit Bangladesh zijn
ook van waarde voor andere productielanden; een nieuw Akkoord is een manier om de
verspreiding van die lessen en ervaringen te realiseren.
Principieel is het wenselijk dat er een zo uniform mogelijke minimumstandaard geldt
in productielanden, in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Een
nieuw Akkoord kan daaraan een zinnige bijdrage leveren.
Vraag 3
Heeft u kennisgenomen van de recente incidenten in een textielfabriek in Marokko2 waarbij 28 mensen zijn omgekomen na een overstroming, en in een kledingfabriek in
Egypte3 waarbij een brand 20 mensen het leven gekost heeft?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Is het u bekend of Nederlandse bedrijven en inkopers zich bewust zijn van de ketenverantwoordelijkheid
voor de arbeidsomstandigheden en risico’s die zich onder meer in Marokko voordoen?
Zo ja, bent u hierover met de bedrijven en inkopers in gesprek? Zo nee, bent u bereid
ze hierop te wijzen?
Antwoord 4
Nederland spant zich in om het bewustzijn onder Nederlandse bedrijven op risico’s
in de kledingindustrie en hun verantwoordelijkheid daarbij te vergroten. Het kabinet
hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen
de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN
Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) naleven. De richtlijnen vragen
bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen en mogelijke risico’s in hun waardeketen
– zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren, deze risico’s te voorkomen of
aan te pakken en hierover transparant te rapporteren. Het kabinet wijst bedrijven
op verschillende manieren op gepaste zorgvuldigheid en risico’s. Het kabinet doet
dit bijvoorbeeld in IMVO-convenanten, activiteiten gericht op het realiseren van de
90-procent doelstelling, de MVO-risico-checker en het postennetwerk.
In de textielsector werken bijvoorbeeld binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel
(CKT) bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid samen om verbeteringen
in de textielketen te realiseren. Binnen het CKT is afgesproken dat bedrijven vanaf
het derde jaar van lidmaatschap publiekelijk over hun IMVO-inspanningen zullen rapporteren.
De beoordeling van het proces van gepaste zorgvuldigheid van bedrijven, inclusief
de publieke rapportages, is belegd bij de SER. De Stuurgroep, waar BZ ook deel van
uitmaakt, besluit tot nieuwe maatregelen indien nodig. In dat kader wordt ook bezien
of er extra aandacht moet worden besteed aan bepaalde risico’s of regio’s.
Vraag 5
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat Nederland vooral kleding importeert uit
de armste landen waarbij men vooral kijkt naar de laagste productiekosten4 en andere factoren zoals leefbaar loon en arbeidsomstandigheden geen rol van betekenis
spelen?
Antwoord 5
Lage productiekosten spelen onmiskenbaar een belangrijke rol bij de keuze voor een
productielocatie, dus wordt ook uit de armste landen kleding geïmporteerd. De kledingindustrie
is een belangrijke motor voor werkgelegenheid, inkomen en (economische) ontwikkeling
in deze landen. Bangladesh is bijvoorbeeld de status van LDC inmiddels aan het verlaten
en daar heeft de lokale kledingindustrie een belangrijke rol in gespeeld. Belangrijk
is dat kledingbedrijven wel hun verantwoordelijkheid nemen in hun keten en dat gebeurt
nog niet genoeg. Er zijn nog steeds veel misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden
en een leefbaar loon is nog niet in zicht. Het kabinet spant zich met partners als
de ILO, Fair Wear en het CKT in om met bedrijven te werken aan het verbeteren van
arbeidsomstandigheden en inkooppraktijken in de kledingindustrie.
Vraag 6
Hoe denkt u over het transparant maken van de keten door kledingimporteurs zodat misstanden
van de arbeidsomstandigheden aan het licht komen?
Antwoord 6
Transparantie in de toeleveringsketen is belangrijk om misstanden in de kledingindustrie
aan te kunnen pakken. De OESO-richtlijnen vragen bedrijven om transparant te rapporteren
over hun aanpak. Door transparantie te bevorderen is het makkelijk risico’s te identificeren,
prioriteren en daarmee substantiële verbetering in de keten te bereiken voor groepen
die negatieve gevolgen ervaren.
Bedrijven die zijn aangesloten bij het CKT, verstrekken jaarlijks een lijst van productielocaties
waarmee zij het afgelopen jaar hebben gewerkt. Bedrijven moeten laten zien dat ze
elk jaar hun inzicht vergroten door ook productielocaties dieper in de keten te delen.
Deze lijst wordt jaarlijks in geaggregeerde vorm gepubliceerd op Open Apparel Registry (OAR)5, een wereldwijde database van textielproductielocaties. Het aantal gepubliceerde
locaties is de afgelopen jaren meer dan verdubbeld van 2.800 naar 5.933. Dat laat
zien dat bedrijven zich inzetten om transparantie in de keten te vergroten.
Ook draagt Nederland zelf bij aan het vergoten van transparantie door financieel bij
te dragen aan verschillende programma’s om transparantie in de textielsector in Bangladesh
te bevorderen, waaronder het Mapped in Bangladesh-programma6.
Vraag 7
Bent u bereid wetgeving op dit punt op nationaal niveau – in afwachting en anticiperend
op Europese wetgeving – te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven,
bij voorkeur op Europees niveau. Het kabinet werkt de bouwstenen voor een gepaste
zorgvuldigheidsverplichting uit, primair om het Europese traject te beïnvloeden. Maar
Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale
dwingende maatregelen zodra blijkt dat Europa te lang op zich laat wachten. Het kabinet
zet niet in op aparte wetgeving over transparantie voor importeurs.
Overigens publiceerde de Europese Commissie op 21 april jl. een voorstel voor herziening
van de Richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (RNFI). Met dit voorstel
zou de reikwijdte van de richtlijn (het aantal bedrijven dat eraan moet voldoen) behoorlijk
worden uitgebreid en worden er meer eisen gesteld over bekendmaking van de impact
van het bedrijf op mens en milieu. Momenteel wordt er een BNC-fiche opgesteld met
de Nederlandse positie op dit voorstel.
In december 2020 werden raadsconclusies aangenomen over mensenrechten en fatsoenlijk
werk in mondiale toeleveringsketens in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid
en Consumentenzaken. Lidstaten pleiten hierin voor het eerst gezamenlijk voor het
ter tafel brengen van een wetgevend voorstel inz. gepaste zorgvuldigheid. De Europese
Commissie werkt aan een wetgevend voorstel op gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven.
Nederland pleit hier sterk voor, evenals een EU RBC Action Plan, naast EU IMVO-wetgeving.
Vraag 8
Deelt u de mening dat deze incidenten eens te meer aantonen dat initiatieven ter verbetering
van de brand- en bouwveiligheid in de kledingsector hard nodig blijven en dat Nederlandse
merken zich daarom zouden moeten committeren aan een internationaal Akkoord op basis
van het model van het bestaande Bangladesh Akkoord?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.