Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Omtzigt c.s. over een voorstel voor doorlichting van wetten en regelingen door een externe partij (Kamerstuk 26448-643)
2021D15267 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 12 februari 2021 ontvangen brief inzake de uitvoering
van de motie van het lid Omtzigt c.s. over een voorstel voor doorlichting van wetten
en regelingen door een externe partij (Kamerstuk 26 448, nr. 643).
De voorzitter van de commissie, Peters
De adjunct-griffier van de commissie, Blom
Inhoudsopgave
Blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
7
II
Antwoord/Reactie van de Minister
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie steunen deze doorlichting en hebben met belangstelling
kennisgenomen van de brief. Zij hebben nog wel een aantal vragen naar aanleiding van
de brief van de Minister.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister vraagt om een «realistisch» tijdspad.
Kan de Minister nader toelichten wat hij hiermee bedoelt? Welk tijdspad (van opdrachtverlening
tot en met rapportage) en processtappen heeft de Minister voor ogen voor de gevraagde
externe doorlichting van wetten en regelingen? Welke wetten en regelingen, naast de
Participatiewet, het persoonsgebonden budget (PGB) en de werknemersverzekeringen overweegt
de Minister om mee te nemen in het doorlichtingsonderzoek en via welke criteria bepaalt
hij of die daadwerkelijk worden meegenomen in het doorlichtingsonderzoek?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting hoe het onderzoek wordt
aanbesteed. De Minister stelt voor om de Kamer via een technische briefing de mogelijkheid
te geven om aandachtspunten mee te geven, maar bij het aanbesteden van een opdracht
wordt standaard een beoogde onderzoeksvraag aangegeven waarop de intekende partij
zijn offerte baseert. Welke opdracht zet de Minister uit in deze aanbesteding? Wat
definieert de Minister in het kader van dit onderzoek als hardvochtig? Aan welke criteria
moet een externe partij voldoen om zowel over voldoende expertise als voldoende professionele
afstand en onafhankelijkheid te beschikken?
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat voor Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) het rapport «Ongekend onrecht» van de parlementaire
ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) als een extra aansporing geldt om
daadwerkelijk vanuit «de bedoeling» te werken en er alles aan te doen dat burgers
worden geholpen en niet onbedoeld in de knel komen. Kan de Minister aangeven dat het
rapport resulteert in concrete aanbevelingen voor ministeries en zelfstandig bestuursorganen
(zbo’s) om volgens «de bedoeling» te werken? Is de Minister van plan om ook de aanbevelingen
uit het rapport «Klem tussen balie en beleid» daarin mee te nemen? Hoe en wanneer
wil de Minister de Kamer informeren over het vervolg op beide rapporten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de doorlichting
van wetten en regelingen door een externe partij en hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen wat het beoogde tijdspad is voor de genoemde drie
onderzoeken en of de Kamer de concrete onderzoeksvragen zou kunnen ontvangen voordat
de onderzoeken van start gaan.
De leden van de D66-fractie vragen of voor de zomer mogelijk al een eerste inventarisatie
van hardheden in wet- en regelgeving zou kunnen worden opgeleverd, zodat dit als input
kan dienen voor de formatie. Deze leden zouden ook graag regulier een overzicht ontvangen
(bijvoorbeeld bij de Stand van de Uitvoering) van de planning en de voortgang van
de verschillende trajecten die lopen om te harde effecten van wet- en regelgeving
in kaart te brengen. Zij denken daarbij aan de uitvoering van de genoemde moties,
maar vragen ook naar de timing van de inventarisatie waar de Participatiewet te hard
uitpakt (Kamerstuk 34 352, nr. 207), de herziening van het fraudebegrip in de sociale zekerheid (Kamerstuk 17 050, nr. 596) en de opbrengsten van het signaleringsteam.
De leden van de fractie van D66 vragen of in het onderzoek ook wordt meegenomen of
en hoe signalen die bij de rechterlijke macht terechtkomen over systematisch falen
van wetgeving kunnen worden doorgegeven aan de wetgever.
Deze leden vragen of ook specifiek en met prioriteit kan worden gekeken naar de handhaving
van onverzekerde voertuigen, met in het bijzonder gevallen waarin het kentekenregister
geen juiste afspiegeling is van de werkelijkheid, de automatische verhoging van de
boetes na enkele weken en het ontbreken van een mogelijkheid tot beroep bij uitblijven
van het betalen van een boete (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).
Zij vragen ook of bij het onderzoek omtrent het PGB de casus van de Handreiking Intensieve
Kindzorg wordt meegenomen.
De leden van de D66-fractie vragen tot slot op welke manier wordt geborgd dat te harde
wet- en regelgeving niet alleen wordt gesignaleerd, maar ook wordt gekeken welke stappen
mogelijk zijn om deze effecten weg te nemen. Deze leden zouden daarbij graag onderscheid
zien tussen zogenaamde «quick fixes» zoals deze ook bij toeslagen in beeld worden gebracht, en hardvochtige uitkomsten
die meer een stelselwijziging vereisen. Zij vragen of bij de Stand van de Uitvoering,
waar de opbrengsten van de reguliere gesprekken met de uitvoering en de Nationale
ombudsman ook worden meegenomen, ook direct een koppeling wordt gemaakt met wat de
nodige aanpassingen in wet- en regelgeving zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie roepen de motie waarover dit schriftelijk overleg gaat,
graag in herinnering: «verzoekt de regering, met behulp van een externe partij – bijvoorbeeld de Ombudsman –
een onderzoek uit te voeren met als doel een doorlichting van andere wetten en regelingen
waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers,
en hierbij gebruik te maken van reeds bestaande onderzoeken; verzoekt de regering,
tevens deze partij in ieder geval te laten kijken naar de Participatiewet, het pgb
en de wetten die door het UWV worden uitgevoerd; verzoekt de regering, tot slot een
voorstel voor een dergelijk onderzoek binnen drie weken aan de Kamer voor te leggen,
burgers de mogelijkheid te geven om voorbeelden aan te leveren, en een eerste rapportage
voor 1 juli aan de Kamer te doen toekomen» (Kamerstuk 35 510, nr. 13).
Deze leden hadden verwacht dat er een onderzoeksvoorstel zou liggen waarin zowel de
externe partij gedefinieerd zou zijn als de mogelijkheid om input te leveren voor
burgers.
Ook hadden zij verwacht dat er een lijst zou liggen van organisaties die doorgelicht
zouden worden. Zij hadden zich gezien de berichtgeving kunnen voorstellen dat bijvoorbeeld
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en jeugdzorg/uithuisplaatsingen onderwerp
zouden zijn. Deze leden verwachten dat een onderzoeksopzet langs deze lijnen alsnog
aan de Kamer gestuurd zal worden.
De leden van de CDA-fractie lichten dit toe met een voorbeeld, de Werkhervatting Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten (WGA) 35-min. Dit zijn mensen die na twee jaar Ziektewet bij de
keuring komen en voor minder dan 35% afgekeurd worden. Het gaat dan om iemand die
35.000 euro verdiende en volgens de modellen nog een restverdiencapaciteit heeft van
zegge 23.000 euro. Dan is er geen recht op een uitkering, maar de persoon kan wel
ontslagen worden en werkgevers nemen deze mensen niet gemakkelijk aan.
Uit cijfers van het UWV blijkt dat bijna de helft van de mensen in de WGA 35-mingroep
geen werk heeft (en vele anderen hebben zeer marginaal werk). Dit zijn dus allemaal
mensen die werkten voordat ze ziek werden. Ze zijn dus ziek en hebben in de ogen van
het UWV een forse arbeidshandicap. Er zijn rapporten van het UWV (waaruit deze cijfers
komen), van de Sociaal Economische Raad (SER) en van de Stichting van de arbeid (STAR).
Ook de International Labour Organization (ILO) heeft Nederland al eens gewaarschuwd.
Het STAR-rapport van juli 2020 is heel droog: er is bij deze mensen sprake van een
aanzienlijke arbeidsbeperking. Deze mensen hebben geen recht op re-integratie instrumenten.
En de helft verdient helemaal niets, omdat ze geen werk kunnen vinden (Kamerstuk 32 716, nr. 40).
Dit is al jaren bekend en toch gebeurt er helemaal niets. Terwijl de andere helft
dus zeer afhankelijk wordt van de partner of in de bijstand belandt. Iedereen ziet
het, maar in de Keuzes in Kaart staan geen opties om de WGA minder hard te maken.
Overal worden impliciete beleidskeuzes gemaakt om deze groep mensen niet te helpen.
Is de Minister bereid om aan te geven of de WGA 35-min tot onbillijke uitkomsten leidt
of niet? Kan hij het onderzoeksvoorstel naar de Kamer sturen, waaruit op die vraag
een antwoord moet komen?
Voor de groep WGA 35–80 gelden vergelijkbare problemen. Deze mensen zijn zeer ernstig
beperkt. Van deze groep werkt slechts de helft genoeg, dat wil zeggen dat zij ten
minste de helft van hun restverdiencapaciteit benutten. Als je minder dan de helft
van je restverdiencapaciteit benut, kom je op een uitkering van een paar honderd euro
per maand, plus eventueel aanvullende bijstand. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister aan te geven of deze wet te hard is of niet.
Bij de jeugdzorg vinden veel uithuisplaatsingen plaats. Zelfs bij mensen met schulden
(zie kinderopvangschandaal). Is dit de bedoeling en gaat de Minister serieus onderzoek
doen waar de hardheid daar zit?
De leden van de CDA-fractie hebben vergelijkbare vragen over de andere wetten: de
Bijstandswet, de Wet beslagvrije voet (wat als de woonkosten veel hoger zijn dan de
norm bijvoorbeeld) en Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) (wat als je maanden
geen rijbewijs hebt). Zij zien dus graag op korte termijn onderzoeksvoorstellen tegemoet
van echt onafhankelijk extern onderzoek.
Tot slot lichten deze leden dan nog een punt toe: er zijn vele beleidsevaluaties geweest
van de kinderopvangtoeslag. Daaruit bleek dat er iets minder mensen waren met grote
terugbetalingen. Maar niemand deed onderzoek naar de oorzaak van de grote terugbetalingen.
De beleidsevaluaties waren dus papieren exercities, zonder echt te kijken naar de
wet en de gevolgen. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat dat vermeden wordt.
En als de kinderopvangtoeslag toch ter sprake komt: ook die kan onderzocht worden.
Graag ontvangen deze leden een antwoord voor 1 juni aanstaande.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
uitvoering van de motie van het lid Omtzigt c.s. over een voorstel voor doorlichting
van wetten en regelingen door een externe partij.
De leden van de SP-fractie hechten aan de onafhankelijkheid van het onderzoek en aan
volledige openheid over de opdrachtrol en eventuele bijsturingen vanuit het ministerie.
Volledige transparantie is daarbij de norm. Ook hechten zij aan de volledigheid van
de beschikbaar gestelde informatie. Onderschrijft de Minister deze insteek? Wat wordt
gedaan om onafhankelijkheid van het onderzoek te borgen?
De leden van de SP-fractie vinden de rol van de Nationale ombudsman van groot belang.
Deze moet onbelemmerd zijn input kunnen geven. De leden van de SP-fractie vragen of
de Ombudsman vanaf het vroegste stadium betrokken kan zijn. Wordt zijn input ook meegenomen
in de gesprekken met de uitvoeringsorganisaties? Onderschrijft de Minister dat de
input van maatschappelijke organisaties een belangrijke rol moet spelen? Zo ja, hoe
geeft de Minister dit vorm?
De leden van de SP-fractie denken dat het cruciaal is om in het onderzoek de ervaringen
van de mensen waar het om gaat en de organisaties die met hen werken, een belangrijke
rol te geven. Onderschrijft de Minister dit en hoe wil de Minister dit vorm geven?
Waar kunnen burgers, die geconfronteerd worden met hardvochtige effecten van hetzij
de wet, hetzij de uitvoering hun ervaringen melden? Hoe gaat de Minister ruchtbaarheid
geven aan dit meldpunt? Is de Minister bereid ook de mogelijkheid te creëren om dit
anoniem te doen?
De SP is zelf een Meldpunt eerlijke overheid gestart, zie Meldpunten eerlijke overheid – SP. Is de Minister bereid het daaruit voortgekomen rapport (Rapport Meldpunt Bijstand – SP) onder de aandacht te brengen bij de onderzoekers zodat ook deze meldingen kunnen
worden bekeken?
Tot slot informeren de leden van de SP-fractie graag naar de tijdsplanning en de einddatum.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zien grote urgentie voor de doorlichting van wetten en
regelingen waarbij de overheid hardvochtig handelt. Te veel mensen ervaren de consequenties
van het harde beleid van de overheid met alle gevolgen van dien, deze leden zijn van
mening dat het wantrouwen van de overheid richting de burger veel te groot is geworden
en dat dit snel moet worden verbeterd. De overheid is er om kwetsbare mensen te beschermen
en de burgers met vertrouwen te benaderen. Een overheid die niet achter algoritmes
en websites is verstopt, maar een overheid die persoonlijk aandacht heeft en mensen
die het nodig hebben beschermen en helpen.
Om die reden willen de leden van de PvdA-fractie weten wanneer de Minister verwacht
met het eindrapport te komen. Kan de Minister een concreter tijdspad aangeven, inclusief
oplevering van het eindrapport? Komt de Minister bij deze eindrapportage dan ook direct
met concrete oplossingsrichtingen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk weer
een menselijke overheid komt die gaat werken vanuit vertrouwen? Ook vragen de leden
de Minister of het onderzoek ook ingaat op de gevolgen van de decentralisaties en
de daarbij ontstane verschillen en rechtsongelijkheid ten nadele van mensen. Is de
Minister bereid dit mee te nemen in het onderzoek?
Omdat de leden van de PvdA-fractie vrezen dat dit onderzoek behoorlijk lang kan duren
en dat in de tussentijd mensen nog steeds tegen hardvochtig en wantrouwend beleid
en wetgeving van de overheid aanlopen, willen deze leden van de Minister weten wat
hij hier aan gaat doen. Is de Minister bereid om in de tussentijd ervoor te zorgen
dat gemeenten, UWV en SVB coulanter gaan optreden tegen mensen die tegen dit hardvochtige
beleid en wetgeving aanlopen? Is de Minister daarom ook bereid om gemeenten, UWV en
SVB bij beleid en wetgeving de ruimte te bieden om uit te gaan van vertrouwen en dit
zodoende tijdelijk al toe te staan?
Als laatste vragen de leden van de PvdA-fractie om de klachten- en bezwaarprocedures
van de uitvoerende organisaties in kaart te brengen en te onderzoeken of deze procedures
voldoende ruimte bieden voor mensen om bezwaar te maken. Zijn de procedures voldoende
bekend bij mensen? Welke hervormingen zijn nodig, wat mist er nog? Zijn de procedures
voldoende onafhankelijk ten opzichte van de uitvoerende instanties? Geven de klachten
en bezwaren van de afgelopen jaren een beeld van de grootste obstakels in wetgeving
en beleid waar mensen in vast lopen? Is de Minister bereid dit ook mee te nemen in
het onderzoek?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het dat er, naar aanleiding van het rapport
«Ongekend onrecht» en de aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s., actief wordt geïnventariseerd
welke mogelijke hardheden er in wet- en regelgeving bestaan. Zij hebben hierover nog
enkele vragen.
Ten eerste vraagt de motie van het lid Omtzigt c.s. om het onderzoeksvoorstel aan
de Kamer voor te leggen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de Kamer
hierover geïnformeerd wordt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen onder andere dat er een signaleringsteam
wordt ingericht om de signalen van burgers en professionals over hardheid in de Participatiewet
actief te benutten. Gaat dit team alleen werken op basis van signalen die binnenkomen,
of gaat dit team ook zelf actief signalen ophalen, bijvoorbeeld door met bijstandsgerechtigden
te praten of mee te lopen met professionals in de uitvoering? Voorts vragen deze leden
zich af of bij de rondetafelgesprekken met gemeenten ook bijstandsgerechtigden aansluiten.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat UWV en SVB structureel klachten
en bezwaar- en beroepszaken gaan scannen op signalen die een aanwijzing kunnen zijn
voor elementen in wet- en regelgeving die mogelijk te hard uitpakken. Deze leden vrezen
dat dit onvoldoende beeld geeft; lang niet iedereen dient een klacht in of gaat in
bezwaar. Gaan UWV en SVB ook zelf actief signalen ophalen?
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie over het Landelijk Escalatieteam.
Zij vragen of de Minister meer kan vertellen over de werkwijze van dit Landelijk Escalatieteam.
Welke signalen komen hier binnen, via wie en wat wordt hier mee gedaan? Wordt er ook
teruggekoppeld naar beleidsafdelingen?
Ten slotte verheugt het de leden van de GroenLinks-fractie te lezen dat UWV meer ruimte
heeft gekregen om te werken volgens «de bedoeling» en maatwerk te bieden. Kan de Minister
toelichten wat dit voor gevolgen heeft voor de inrichting van de organisatie van het
UWV? Is daarvoor ook meer dienstverleningscapaciteit nodig? Gaat dit ten koste van
andere uitvoeringstaken of is hiervoor extra capaciteit beschikbaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief over de uitvoering van de motie van de leden Omtzigt, Segers en Van der Staaij.
De afgelopen tijd is op diverse manieren de urgentie benadrukt om hardvochtige effecten
van wet- en regelgeving aan te pakken. De regels van bijvoorbeeld de Participatiewet,
de toeslagen en de werknemersverzekeringen blijken regelmatig te leiden tot schrijnende
situaties en ongewenste uitkomsten. Genoemde leden onderstrepen dan ook nogmaals het
belang van het in de motie gevraagde onderzoek. Zij hebben nog enkele vragen voor
de Minister.
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen de redenering van de Minister volgen dat
het onderzoek zorgvuldig opgezet en uitgevoerd moet worden, en zij zien in dat er
in deze hectische tijd al veel van het ministerie en de uitvoeringsorganisaties gevraagd
wordt. Dit mag er echter niet toe leiden dat het te lang duurt voor dit onderzoek
van de grond komt – in de breed aangenomen motie werd nota bene gevraagd om de uitkomsten
van het onderzoek voor 1 juli van dit jaar gereed te hebben. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de Minister dan ook om nauwkeuriger aan te geven wat de planning van het onderzoek
wordt en wanneer de Kamer de eerste resultaten tegemoet kan zien, omdat deze leden
nog niet overtuigd zijn dat het onderzoek een dermate grote belasting op de uitvoering
zou betekenen dat een lange fasering gerechtvaardigd is. Zij vragen ook hoe de Minister
wil borgen dat het een extern en onafhankelijk onderzoek zal zijn, en of hij aan de
Kamer wil rapporteren wie het onderzoek wanneer gaat doen. Verder vragen genoemde
leden wanneer en op welke wijze de Minister zal rapporteren over de rondetafelgesprekken
over de Participatiewet en de overige trajecten en acties die de Minister noemt in
zijn brief.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het UWV en SVB al kampen met een flinke
implementatielast en werkdruk, mede door de maatregelen rondom de coronacrisis. Genoemde
leden vragen zich echter af hoeveel extra last een dergelijk onderzoek met zich mee
zou brengen, juist als een externe partij het onderzoek op zich neemt. Gezien de urgentie
vragen de leden van de ChristenUnie-fractie duidelijkheid waarom het onderzoek niet
conform de periode in de aangenomen motie uitgevoerd kan worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister verwijst naar diverse recente
moties en aangekondigde onderzoeken. Tegelijk is deze thematiek niet nieuw en wordt
er al langer gesproken over de hardheid van bepaalde wet- en regelgeving, zoals de
Participatiewet en de werknemersverzekeringen. Er zijn daar al veel bevindingen over
en in de motie is uitdrukkelijk verzocht om deze te betrekken. Genoemde leden lezen
daar in de brief niet veel over. Kan de Minister concreet aangeven welke onderzoeken
daar tot nu toe al naar gedaan zijn en welke al bestaande onderzoeken hij van plan
is om te betrekken? Welke bevindingen en signalen zijn er op dit moment al te delen
over dit onderwerp? Welke literatuur en onderzoeken worden betrokken bij het nog uit
te voeren onderzoek?
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich goed voorstellen dat de hardheid
van wet- en regelgeving ook een onderwerp zal zijn in de kabinetsformatie, mede in
het licht van het vraagstuk van vertrouwen van burgers in de overheid en de positie
van burgers in een kwetsbare positie. Genoemde leden vragen welke informatie en beleidsopties
in dit kader inmiddels vanuit het ministerie zijn voorbereid voor de formatie (bijvoorbeeld
mogelijkheden voor het aanpassen van de wetgeving of het opnemen van hardheidsclausules).
Is de Minister bereid om deze informatie te delen met de Kamer?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister op een rij kan zetten wat
er op korte termijn al gebeurt c.q. kan gebeuren om de knelpunten aan te pakken die
de laatste tijd naar voren zijn gekomen, bijvoorbeeld inzake de toeslagen en de Participatiewet.
Welke ruimte en mogelijkheden hebben gemeenten en uitvoeringsorganisaties op dit moment
om «vanuit de bedoeling te werken» en meer menselijke maat te realiseren als de situatie
daarom vraagt? Welke «quick wins» zijn er te realiseren?
II Antwoord/reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.