Schriftelijke vragen : De strenge criteria voor de herziening van strafzaken
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de strenge criteria voor de herziening van strafzaken (ingezonden 21 april 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Hoge Raad over de Arnhemse Villamoord?1
Vraag 2
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de Arnhemse villamoord, waarin u constateerde
dat inmiddels was vastgesteld dat negen verdachten in deze zaak zijn veroordeeld op
basis van bekentenissen die zijn verkregen met een wijze van verhoren die naar het
huidige wetenschappelijke inzicht het risico op een valse bekentenis verhogen?2
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat een zaak waarin inmiddels vaststaat dat verdachten destijds
zwaar onder druk zijn gezet door de politie om verklaringen af te leggen en er andere
onzorgvuldigheden zijn, toch niet tot een herziening kan leiden omdat er geen sprake
is van een novum, een nieuw gegeven waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat als
de rechter hier destijds kennis van had gehad, deze tot een andere uitspraak (geen
veroordeling) zou zijn gekomen?3
Vraag 4
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het advies van de advocaat-generaal aan de
Hoge Raad in deze zaak? Begrijpt u het dat het voor veel mensen moeilijk te begrijpen
is dat wordt overwogen dat er van alles aan te merken is op deze veroordelingen en
de belastende bekentenissen waarop deze veroordelingen berusten onder druk zijn afgelegd
en inmiddels zijn ingetrokken, dat de veroordeling als «potentieel onveilig» wordt
aangemerkt, dat een andere rechter op basis van het beschikbare bewijsmateriaal wellicht
tot een vrijspraak of andere uitspraak zou zijn gekomen, maar dit toch geen aanleiding
is voor een herziening omdat dit niet kan gelden als novum? Wat is uw reactie hierop?4
Vraag 5
Deelt u de mening dat het een manco in de herzieningsregeling is dat feiten en omstandigheden
waarvan de veroordelende instantie kennis had kúnnen nemen niet als novum kunnen worden
aangemerkt, ongeacht of van bepaalde feiten en omstandigheden ook (zoals in casu alle
opnames van de verhoren) ook echt kennis is genomen, of dat bepaalde kennis over een
specialistisch vraagstuk (zoals in concreto het fenomeen van de valse bekentenissen)
wel voldoende aanwezig was? Zo nee, waarom niet en kunt u dit dan uitgebreid motiveren?
Vraag 6
Erkent u dat in de wetsgeschiedenis bij de verruiming van de herziening ten voordele
expliciet aandacht is besteed aan nieuwe inzichten over valse bekentenissen? Welke
betekenis moet volgens u worden toegekend aan de volgende zinnen in de memorie van
toelichting bij die wet: «Bovendien is inmiddels uit gedragswetenschappelijk onderzoek
gebleken dat bekentenissen die verdachten in hun strafzaak hebben afgelegd niet altijd
betrouwbaar zijn. Werd de bekentenis vroeger nog de «Koningin van het bewijs» genoemd,
ervaringen uit het (recente) verleden (o.a. Schiedammer parkmoord) leren dat onschuldige
verdachten onder invloed van psychologische processen ernstige misdrijven kunnen bekennen
die zij niet hebben begaan. Analyse van verhoren kan aan het licht brengen dat verkeerde
verhoortechnieken zijn gebruikt. De huidige herzieningsregeling biedt naar mijn oordeel
te weinig ruimte om rekening te houden met nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.»?
Was het dus niet juist de bedoeling van de wetgever om dergelijke inzichten juist
wel als grond voor herziening aan te merken?5
Vraag 7
Herinnert u zich de notitie van de SP, met het voorstel om het wettelijke novumcriterium
aan te passen zodat de vraag centraal komt te staan of een persoon terecht veroordeeld
is of niet, en dat dat beter bereikt kan worden met ander criterium, bijvoorbeeld
dat er een «reële mogelijkheid is van een onterechte veroordeling», of dat er sprake
moet zijn van «gerede twijfel aan de juistheid van de veroordeling»? Vindt u dit bij
nader inzien niet toch een goed voorstel, in het belang van de waarheidsvinding en
een rechtvaardige uitkomst van de rechtsgang?6
Vraag 8
Deelt u de mening dat fouten in de rechtspleging, ondanks alle waarborgen om dat te
voorkomen, nu eenmaal gemaakt worden? Deelt u eveneens de mening dat onterechte veroordelingen
een ramp zijn voor de betrokkenen, slecht zijn voor het vertrouwen in de rechtsgang,
en slecht voor het vertrouwen in de rechtsstaat als een onschuldig persoon vast zit
en de werkelijke dader weg komt met zijn daden?
Vraag 9
Deelt u de mening dat het te ingewikkeld, tijdrovend en kostbaar is voor veel mensen
om twijfelachtige veroordelingen aan de orde te stellen en afgesloten strafzaken heropend
te krijgen?
Vraag 10
Bent u alsnog bereid dit criterium aan te passen, zodat een potentieel onveilige veroordeling
uiteindelijk hersteld kan worden?
Vraag 11
Bent u bekend met het artikel «Twaalf jaar later vecht de producent van «legale xtc»
nog tegen zijn veroordeling»?7
Vraag 12
Wat is uw visie op de door advocaat-generaal Taru Spronken en hoogleraar straf(proces)recht
Paul Mevis van de Erasmus Universiteit bepleitte aanpassing van de wet zodat uitspraken
van het Europese Hof van Justitie ook als novum aangemerkt kunnen worden?
Vraag 13
Bent u bereid ook op dit punt de wet te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 14
Bent u bereid in die wetswijziging tevens mee te nemen ook herziening mogelijk te
maken bij een eenzijdige verklaring van een lidstaat waarin erkend wordt dat het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
geschonden wordt, en een dergelijke eenzijdige verklaring toe te voegen als grond
voor herziening om te voorkomen dat een schending van het EVRM die al erkend is alsnog
tot een zaak moet leiden?8
Vraag 15
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Indiener
Michiel van Nispen, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.